Vrede of Geweld: zit het in de genen? Hans Van Iterson en Hugo D‟aes Op zaterdag 24 november organiseerde Artsen voor Vrede haar 6de wintersymposium 'Vrede of geweld: zit het in de genen?' in het Vredescentrum Antwerpen. In de fraaie zaal hoorden de aanwezigen twee verhelderende betogen waarin verhaald werd over het 'beest in de mens' en de 'spermaoorlog' om een eicel. Hieronder een verslag van een zeer boeiende dag die ons nieuwe inzichten verschafte rond geweld, oorlog en vrede. Bij de vraag „Geweld: zit het in de genen?‟ moeten we allereerst kijken hoe de hersenen in elkaar zitten, zo opent Hans van der Dennen als eerste spreker de dag.. Het stereotype beeld daarbij is het Bête Humaine en „de mens is de mens een wolf‟. Maar waarom is dat een roofzuchtige wolf? Er zijn nog tal van denkbeelden over „the beast within‟ zoals „de primitieve wilde‟ of de „killer ape‟. Wat is er waar aan het populaire beeld van het „beest in de mens‟, het idee dat er onder het vliesdunne vernis van de beschaving een gewelddadige en wrede bruut schuilgaat, of dat in het diepste van de menselijke psyche een sadistische psychopaat huist? Gedeeltelijk berust dit beeld op waarheid (!). Wanneer we laag na laag van de menselijke persoon zouden afpellen, als bij een ui, zouden we terechtkomen bij een gedeelte van de hersenen dat door Paul MacLean het „reptielenbrein‟ wordt genoemd, een onderdeel van het limbisch systeem. Daar treffen we een egocentrisch en competitief „dier‟ aan dat bezig is met de vier „V‟s‟: vreten, vechten, vluchten en vrijen, de algemene overlevings- en voortplantings functies. Als Freudianen spreken over „regressie‟, dan bedoelen ze infantilisering, het terugvallen op gedragspatronen uit de jeugdjaren. De „fylogenetische regressie‟ theorie van Kent Bailey, daarentegen impliceert regressie naar een vroeger stadium van de menselijke en premenselijke evolutie. Dit is mogelijk omdat organismen via hun DNA nauw verwant aan elkaar zijn en via één ononderbroken lijn verbonden zijn met de allereerste levende organismen. Met chimpansees delen wij nog steeds 99% van onze genen. De vier Vgedragingen worden als inherent plezierig ervaren. Onder bepaalde omstandigheden geldt dit ook voor destructie en razernij. Dit lustaspect aan geweld vinden de meeste mensen verbijsterend. Het drie-enige brein Bailey‟s fylogenetische regressie-theorie is grotendeels gebaseerd op de theorie van het drieenige brein (triune brain). Volgens de grondlegger van deze theorie, MacLean, vormen de menselijke hersenen een assemblage van drie onafhankelijke, maar onderling samenhangende, elementen, elk met een eigen „adaptieve intelligentie‟, neuroachitectonische structuur en biochemische eigenschappen. Elk van deze drie autonome „breinen‟ correspondeert met een bepaalde fylogenetische of evolutionaire periode, en elk is een toevoeging aan de reeds bestaande structuur. Het (evolutionair) oudste deel van de hersenen vormen het ruggemerg, de verlengde merg (medulla en pons) en de middenhersenen, tezamen het „neurale chassis‟ genoemd. Dit neurale chassis bevat de fundamentele machinerie voor de ademhaling, hartregulatie en bloedcirculatie, overleving (honger, voedselverwerving en -opname) en reproductie (paring, seksueel gedrag); de fundamentele „instincten‟ kortom die nodig zijn in de strijd om het bestaan en het reproductief succes. Bij vissen en amfibieën is dit ongeveer alles wat er aan hersenen te vinden is. Op en om dit neurale chassis zijn de drie autonome breinen als het ware „gedrapeerd‟, met als buitenste, en laatste, schil de hersenschors (neocortex) die als een bloemkool over en om de rest is gestulpt. De allereerste toevoeging aan het neurale chassis was wat MacLean het reptielenbrein (reptilian brain) noemt, honderden miljoenen jaren geleden geëvolueerd, en hoofdzakelijk bestaande uit de basale ganglia. Deze structuren spelen volgen MacLean een grote rol in stereotiep, compulsief, en geritualiseerd gedrag, territorialiteit en dominantie (rangordeagressie). De volgende structuur op en om het neurale chassis plus reptielenbrein is het zogeheten limbische systeem, dikwijls aangewezen als de „zetel‟ van de emoties. Het is een functioneel zowel als anatomisch geïntegreerd systeem dat betrokken is bij het ontstaan van de emoties en affectieve toestanden. Volgens MacLean zijn de affectieve, plezierige aspecten van eten en seks, en de fundamentele emoties, zoals angst en woede, hier gesitueerd. De meest recente toevoeging aan boven beschreven geheel is, zoals gezegd, de neocortex, de bij de mens enorm uitgedijde hersenschors, verantwoordelijk voor de „hogere‟ cognitieve functies (intellect, leervermogen, geheugen, taal, etc.), maar ook voor morele waarden en normen. Beschadigingen van de frontale cortex leiden bijvoorbeeld dikwijls tot decorumverlies. Bij fylogenetische regressie verdringen diepere, „lagere‟ impulsen als agressie en seksualiteit de „hogere‟, executieve functies. Voor het verklaren van individuele gevallen van crimineel/pathologisch geweld zoals dat van seriemoordenaars en verkrachters is het fylogenetische-regressie model van eminent belang. Geweld=oorlog? Maar oorlog is vooral een vorm van „collectief geweld‟. Bij oorlog kun je moeilijk spreken van „collectieve regressie‟. Oorlog of genocide is een vorm van gedrag van veelal normale mensen georkestreerd door veelal normale leiders. Om dit te verklaren komen we toch weer bij het „beest in de mens‟- model. De gedragsgenetica en heritabiliteit van verschillende (gewelddadige) agressievormen komen vervolgens aan bod. Wat in het brein zit noemen we het agonistische systeem. Maar agressie staat niet gelijk aan geweld. Geweld tussen individuen is evenmin gelijk aan collectief geweld. En collectief geweld is nog geen oorlog. Om meer duidelijkheid te krijgen moet je onderscheid maken tussen „impulsieve agressie‟ (blinde woede, huis tuin en keuken-geweld) die vooral genetische oorzaken kent versus „instrumentale agressie‟ (in koelen bloede), hier gaat het om „politiek geweld‟ waarbij een minder genetische bijdrage geldt. Politiek geweld wordt bedreven door groepen of in naam van een collectief (burgeroorlogen, volksbewegingen). Haat en rancune tegen „de ander‟ kan een oorzaak zijn. Een andere mogelijke factor is onze socialiteit, gehoorzaamheid aan autoriteit, loyaliteit, devotie aan de „goede zaak‟ zoals een stam, natie of „ware‟ religie of ideologie. Dat maakt oorlog voeren tot een „positieve eigenschap‟, we proberen immers rechtvaardig te zijn. Tel daarbij op het vermogen van de mens om het morele universum te splitsen in „wij‟ (goed en superieur) en „zij‟ (slecht en inferieur) en doden van de „zijgroep‟ wordt opeens eervol en lovenswaardig. Er moeten dus heel veel factoren betrokken worden bij de verklaring van het totale geweldsspectrum bij de mens. Oorlogszucht? Zijn mensen van nature „oorlogszuchtig‟? Zijn mannen „natural born killers‟? Oorlogszucht: de voors en tegens op een rijtje. Enkele argumenten „voor‟: - er bestond al oorlog bij „primitieve‟ volken die nooit contact hadden met de „buitenwereld‟: de sterken moorden daar de zwakkeren uit. - er bestaat dikwijls „vechtlust‟ bij de krijgers van veel „primitieve‟ volken. - ook hedendaagse soldaten zijn soms bloeddorstig en maken zich schuldig aan oorlogsmisdaden. Argumenten „tegen‟: - desertie is van alle tijden, men doet alles om oorlogsgeweld te ontlopen. - er bestaat een universele neiging tot verbroedering. - gevechtsmotivatie en opleiding draaien vooral om indoctrinatie en ordinaire dwang om van jonge mannen soldaten te maken. Op het slagveld heerst niet alleen angst om te sterven maar ook angst om te doden. Dwang en routinematig gedrag moeten deze angsten overwinnen. - er bestaat een natuurlijke remming op het doden van soortgenoten. - 80% van de soldaten kun je karakteriseren als passieve vechters, 18-19% als defensieve en slechts 1-2% zijn actieve en offensieve vechters (de „Rambo‟s‟). - veel soldaten kampen naderhand met wroeging, spijt en schuldgevoelens resulterend in een Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS). - Het veiligheidsdilemma: angstcomplex, mensen vechten omdat ze bang zijn voor elkaar en alleen denken veilig te zijn als ze hun buren uitmoorden. De meeste volken lijken vrede te prefereren als zij het zich kunnen veroorloven, d.w.z. als ze het interne probleem de heethoofdige krijgers te beteugelen, en het externe probleem met rust gelaten te worden door buurvolken kunnen oplossen. Waarom dan toch persistentie van geweld? Geweld wordt vaak beloond. Zeker niet vergeten dient te worden dat de staat nog steeds de grootste moordenaar is. Drie factoren spelen daarbij een rol: - regimes met totalitaire macht - in combinatie met een ideologie of godsdienst - die bezig is met het scheppen van een utopie/paradijs op aarde. Hierdoor stierven 40 miljoen mensen in de Sovjetwerkkampen. Dat heeft niets te maken met het „Beest in de mens‟ maar alles met de „Mens in het beest‟. Toekomst van de oorlog Wat kunnen we voor de toekomst verwachten? In de westerse wereld van democratieën worden geen onderlinge oorlogen meer gevoerd. In de „Derde wereld‟, daarentegen ontstaan juist steeds meer „low-intensity conflicts‟ (militair eufemisme) om schaarse grondstoffen en hulpbronnen. Er zijn twee mogelijke scenario‟s: (1) Slagvelden zullen steeds meer geautomatiseerd en geëlectroniseerd worden (in de oorlogen van de democratieën tegen de autocratieën); en (2) het aantal „vuile oorlogen‟ neemt toe, met terreurdaden, opzettelijke verminkingen, rebellenlegers en vluchtelingenstromen. Deze oorlogen kennen geen winnaars of verliezers, de strijdende partijen hebben slechts belang bij de voortgang van het conflict. Angst (voor terrorisme bijvoorbeeld) is ook voor democratieën de voornaamste drijfveer om oorlog te voeren. De twee theaters (westerse wereld en „Derde wereld‟) en de twee scenario‟s (flipperkastoorlog en barbarisatie) zullen steeds meer door elkaar heen gaan lopen (het diffuse slagveld). Ongevaarlijk, maar niet onbelangrijk „s Namiddags was het de beurt aan Tomas Baum, directeur van het Vlaams Vredesinstituut. Hij gaf eerst een uiteenzetting over de activiteiten van dit studiecentrum. Hij vergeleek het werk van het Vredesinstituut met dat van de filosoof, die zoals Kant schreef “ongevaarlijk … maar niet onbelangrijk” is. De adviezen van filosofen moeten - zeker in zaken van oorlog en vrede – in beraad worden genomen: juist met betrekking tot de uitoefening van geweld is een principiële stellingname noodzakelijk want vanuit ethisch perspectief valt gebruik van geweld niet te rechtvaardigen. Het Vlaams Vredesinstituut heeft drie onderzoeksprogramma‟s: 1. Wapenhandel en –productie: jaarlijks publiceert het een rapport over de Vlaamse buitenlandse wapenhandel. Daarin wordt ook aandacht besteed aan de bredere context van het vergunningsbeleid. 2. Onderzoeksprogramma Vrede in de Samenleving: externe onderzoekers inventariseren en evalueren in opdracht van het instituut recente vredesopvoedingsinitiatieven van de onderwijswereld en het middenveld in Vlaanderen. 3. Onderzoeksprogramma Politiek Geweld: bewegingen die een plaats opeisen binnen een bestaand politiek bestel komen in conflict met de politieke elite en mogelijk met andere bewegingen tot wie ze hun aanspraken richten of wiens belangen ze bedreigen. Gevallen waarbij dat conflict manifest gewelddadig wordt, maken onderwerp uit van dit onderzoeksprogramma. De onderzoekers gaan op zoek naar de dynamiek en de mechanismen van politiek geweld. Het Vredesinstituut bergt zijn onderzoeksresultaten, adviezen en documentatie niet op in gesloten archiefkasten, maar informeert zoveel mogelijk mensen over vrede en geweldloosheid. Vervolgens ging Tomas Baum in op ons thema: de band tussen vredesonderzoek en darwinisme. Beide wetenschappen hebben eigenlijk hetzelfde studieobject, namelijk het overleven. In het darwinistisch kader nam Baum als voorbeeld het boek De Sperma-oorlog van Robin Baker, een evolutiebioloog die het gevecht van de spermatozoïden om de eicel als primum movens beschouwt en het symbool stelt voor de overlevingsstrijd van de individuele mannen en vrouwen en van de mensensoort in haar geheel. Toch ervaart de doornsnee man en vrouw een zeker ongemak wanneer hun gedrag geduid wordt in evolutiebiologische termen. Wat betekent dit voor vrijheid? En als ik mij hieraan ontrek, ben ik dan vrij? Of is ook dat bepaald door fundamentele regels die ingeschreven staan in mijn lichaam? Het neodarwinisme heeft zich als wetenschap meteen quasi onweerlegbaar getoond, vanwege het pure feit dat ze bestudeert wat is - het naakte feit „overleving‟ is een sterk uitgangspunt voor theorievorming! Onaangepaste, zwakkere of minder ontwikkelde vormen van leven hebben het niet gehaald. De wetenschappelijke en maatschappelijke erkenning die het neodarwinistisch verklaringsmodel ontegensprekelijk krijgt, ligt in haar eenvoudige en logisch overtuigende basispremisse: evolutie gebeurt door natuurlijke selectie. Overleven als premisse van het vredesonderzoek Overleven is niet alleen een centraal concept van het darwinistisch paradigma, maar was tevens een zorg voor diegenen die de nucleaire ontwikkelingen na WO II volgden. Vredesonderzoek ontwikkelde zich als een zelfstandig onderzoeksveld na de Tweede Wereldoorlog. Het verzet tegen nucleaire wapens dat een centraal aspect vormt van het originele programma van vredesonderzoek en de vredesbeweging, kon en kan op minder algemene erkenning rekenen dan evolutieleer. Het denken van de intellectuelen die dit verzet droegen, kreeg zelden voldoende invloed en erkenning om verantwoordelijke beleidsmakers tot voldoende redelijkheid te bewegen. Nochtans betreft het hier een zorg voor het overleven van de menselijke soort in zijn geheel en een potentieel gevaar van apocalyptische schaal. In het establishment van de vrije westerse wereld leek de logica van MAD oftewel “mutually assured destruction” in de eerste plaats vreemd genoeg redelijker. De logica was eigenlijk een paradox : om jezelf te verdedigen moest je bereid zijn jezelf te vernietigen. De vroege ontwikkeling van vredesonderzoek vond plaats tegen de achtergrond van de wapenwedloop tussen Oost en West. Wapenbeheersing vormde een eerste echte agenda van het vredesonderzoek vanaf de vroeg jaren vijftig. Tot en met het einde van de Koude Oorlog zouden twee grote stromingen in vredesonderzoek blijven bestaan: enerzijds onderzoekers die zich bezighielden met analyse van nucleaire en conventionele wapens en anderzijds zij die zich bezighielden met structurele aspecten van geweld. Bij het einde van de koude oorlog was niet alleen de NATO de weg een beetje kwijt. Ook de vredesbeweging en vredesonderzoek diende zich te herbezinnen. De strategische situatie was in sommige opzichten volledig veranderd. Tomas Baum meent dat de vredesbeweging als beweging nog steeds de gevolgen draagt van deze revolutie. Het mobilisatiepotentieel is fundamenteel gewijzigd. Ook het vredesonderzoek paste zich aan aan de nieuwe internationale politieke realiteit. De jaren negentig kenden een enorme opgang van wat men nieuwe oorlogen noemde: interne conflicten en burgeroorlogen. Vredesonderzoekers zijn zich bijgevolg meer en meer gaan richten op de proliferatie van lichte wapens die in deze conflicten verantwoordelijk zijn voor vele slachtoffers. Aanvankelijk werd in het onderzoek vrede slechts opvat als de afwezigheid van geweld in het algemeen en (nucleaire) oorlog in het bijzonder. De combinatie van een minimalistische agenda (het voorkomen van oorlog) en een positivistische methode, maakt dat aanspraak op wetenschappelijkheid meer voor de hand ligt, maar veel aspecten van het onderzoeksveld verdwijnen zo van de radar. Het is mogelijk om een bredere en vooral diepere onderzoeksagenda na te streven die culturele en structurele aspecten meeneemt in de analyse. De vraag naar het object van vredesonderzoek krijgt dan verschillende invullingen. „Vrede‟ blijkt een meerduidig en politiek geladen concept. Afwezigheid van oorlog en geweld is – prima facie – de meest evidente invulling, maar deze blijft negatief: ze zegt niet wat vrede wel is. De volheid van een positief vredesconcept resulteert vaak in een totale en absolute, maar tezelfdertijd cultuurspecifieke, invulling. Het object van vredesonderzoek vertoont dus van meet af aan de neiging tot een divergentie tussen een negatieve en een positieve invulling die in haar wezen is ingeschreven. Dit is niet noodzakelijk een probleem, vredesonderzoek deelt hier een eigenschap met de geneeskunde. Bestudeert de medische wetenschapper gezondheid of ziekte? De bekommernis om geweld te elimineren of te voorkomen, maakt vredesonderzoek tot een wetenschap met normatieve uitgangspunten. Vredesonderzoek is echter niet alleen een op waarden gerichte, maar ook een op concrete problemen gerichte activiteit. In die zin is het een toegepaste wetenschap: de onderzoeksresultaten zijn nuttig omwille van de mogelijkheden die ze impliceren voor een op vrede gericht beleid. Gezien de complexe en veelgelaagde aard van geweld en vrede is het woord multidisciplinair een frequente kwalificatie voor de onderzoeksbenadering van „peace research‟ of „polemologie‟. Onderzoek betreft zowel dataanalyse voor wapenbeheersing, instrumenten voor vreedzame emancipatie, juridische benaderingen van verzoening, structurele aspecten van geweld, economische motieven voor conflict, slachtoffertellingen, ... en – zo leerden we vandaag - socio-biologische benaderingen.