§3,1 Republiek: Land met als staatshoofd een president. De senaat: Vergadering van rijke en belangrijke Romeinen. Zij namen alle belangrijke besluiten in het Romeinse Rijk. Consuls: Leiders van het Romeinse Rijk in de tijd van de republiek. Dictator: Alleenheerser. Julius Caesar kreeg korte tijd van de senaat veel macht om een einde te maken aan de onrust. Burgeroorlog: Oorlog tussen twee of meer groepen die in hetzelfde land leven. Pax Romana: Periode van tweehonderd jaar van vrede, die begon onder keizer Augustus. President: Staatshoofd van een republiek en vaak ook de leider van de regering. §3.3 Agrarisch stedelijk samenleving: Samenleving waarin de meeste mensen op het platteland leven en een klein aantal in steden. Proletariërs: Arme en werkloze Romeinen. Vrijgelatene: Slaaf die door zijn meester was vrijgelaten. Hij kreeg nog niet alle rechten van een Romein, maar zijn kinderen wel. Gladiatoren: Beroepsvechters die optraden in een amfitheater. Meestal waren het slaven en misdadigers. §3.5 Grote volksverhuizing: Periode tussen de derde en vijfde eeuw waarin veel volken door Europa rondtrokken en zich in nieuwe gebieden vestigden. §4,1 Vazal: Krijgsman die trouw had gezworen aan de koning. Leenman: Edelman die een gebied bestuurde voor zijn leenheer. Leenheer: Edelman die een deel van zijn gebied liet besturen door iemand anders. Zendgraaf: Iemand die namens de koning door het Rijk reisde en de leenmannen controleerde. Leenstelsel: Manier van besturen waarbij de koning het dagelijks bestuur overlaat aan leenmannen.