Wat is beter?

advertisement
Hebreeën 8 Lucas 15 11 32
Wat is beter?
Emmaüskerk 6 maart 2016
Deze week is er in de auto ingebroken van een onderzoeker
verbonden aan het Antonie van Leeuwenhoek-ziekenhuis.
De gegevens van 780 kankerpatiënten zijn in verkeerde handen geraakt.
De onderzoeker hoeft er niet op te rekenen dat het contract nog verlengd wordt.
Je mag deze vertrouwelijke gegevens gewoon niet op een harde schijf mee de deur uit nemen.
Het protocol is overtreden.
Ik vraag me af: is er eigenlijk ook een protocol, een gedragsregel
voor het lezen van brieven van een ander?
Boven de het Bijbelgedeelte dat we deze weken lezen staat; ‘Aan de Hebreeën’
en niet ‘aan de gemeente van de Emmaüskerk’.
We lezen eigenlijk in het dossier van een ander,
niet bestemd voor onze ogen.
De kerk heeft evenwel in de afgelopen eeuwen gemeend
dat deze brief bestemd voor joods-christelijke lezers ook voor ons van belang kan zijn.
En deze brief, deze preek ‘aan de Hebreeën’ is zo uiteindelijk terecht gekomen, in onze canon,
het richtsnoer van te lezen boeken, samen noemen we dat: de Bijbel, Heilige Schrift.
En die brief aan de joods-christelijke lezer van de eerste eeuw
is gaandeweg in christelijke kringen hooggewaardeerd geraakt.
Zeker ook bij de reformatoren Luther en Calvijn.
En zo vanmorgen weer op ons bordje terecht gekomen.
Maar je voelt aan alle kanten,
de beelden, de taal, de manier van spreken:
het staat heel ver van ons af.
En eerlijk gezegd vanmorgen wil ik
– nu ik voor de derde keer met jullie dit Bijbelboekje opensla –
dat gevoel van afstand en onbegrip op een enkel punt benoemen.
Ik wil dat proberen door die schrijver van die preek een brief terug te schrijven.
Ik richt me aan een schrijver die ik niet persoonlijk ken,
het enige dat we in handen hebben is wat hij ooit geschreven heeft.
Laten we hem met eerbied ‘Jonathan’ noemen, dat betekent: ‘Van God gegeven’.
Een eerbiedwaardige prekenschrijver die ik vanmorgen kritisch terugschrijf:
Beste Jonathan,
bij toeval hebben wij jouw preek te lezen gekregen.
Die preek die jij ooit schreef voor mensen in het nauw.
Dat wil zeggen; ze worden bedreigd door mogelijke vervolging
en daarnaast: jij vindt dat zij in het nauw leven.
Jij vindt dat zij blijven hangen in een benauwdheid die niet meer nodig is.
De mensen aan wie jij schrijft blijven volgens jou nog te veel leven
in de kleine ruimte die de Wet van het eerste Verbond hen voorschrijft.
Dat eerste Verbond dat God sloot met zijn volk in de woestijn.
Dat volk dat de woestijn doortrok met de tabernakel,
de tent van de samenkomst, de aardse tent,
volgens jou niet meer of minder dan de ‘schaduw van de hemelse tempel.’
En jij wil jouw mensen, Jonathan, duidelijk maken dat er nu door Jezus
een veel beter heiligdom is gekomen.
Dat er door Jezus in de hemel naast God, iets veel mooiers en beters gebeurt.
Beter en krachtiger dan ooit door de priester in de tent werd gedaan
en dat er daardoor een nieuwe relatie tussen God en mens mogelijk is.
Ik begrijp dat jij daar vol van bent.
Maar dan zeg je: als er in Jezus - die Hogepriester voor altijd iets nieuws is begonnen dan ‘is het oude de verdwijning nabij’.
Ik lees dat, beste Jonathan, met grote huiver.
Neen, jouw preek was niet voor mij bedoeld,
maar nu hij bij ons op tafel ligt - na zoveel eeuwen vervolging van de Joden,
na de keiharde aanvallen van de kerkvaders op de mensen van de Oude Wet,
de woedetaal van Luther,
na de pogroms in bijna heel christelijk Europa,
de Entlösing , de totale vernietiging, door het nazi-regime,
het voortdurende antisemitisme gevoed door Islamisme, nationalisme, anti-kapitalisme
of gewoon door dom onbegrip of jalousie nu doen jouw woorden me huiveren.
‘Het oude is de verdwijning nabij’.
En zo is het, de mensengeschiedenis lijkt er maar al ter vaak op gericht
om de joden te laten verdwijnen
en om hun Tien woorden, hun profeten, hun psalmen, hun gebeden, hun leefregels
het zwijgen op te leggen.
Ook ik kijk met grote bevreemding naar hun religieuze gebruiken,
hun voedsel, hun shabbat, hun slachten, hun omgang van man en vrouw.
Ik weet wel, dat is lang niet onder alle joden hetzelfde, er zijn heel wat verschillen,
maar toch, het andere, het joodse is me vreemd.
En nu lijkt het erop dat jij zegt: dat vreemde, dat andere, is het oude, het is de verdwijning nabij.
En hoe vol ik ook ben van Jezus - die voor mij is als-van-God-gegeven en hoe vreemd de Jood voor mij ook kan zijn,
ik kan en mág vandaag niet zeggen wat jij toen zei, denk ik.
Omdat het levensgevaarlijk is geweest.
Levensgevaarlijk voor de joodse slachtoffers de eeuwen door.
En levensgevaarlijk voor de christelijke daders van alle tijden.
Want die christelijke daders hebben daarmee zichzelf en hun eigen geloof
een grote schade toegebracht, een enorme schuld op zich geladen.
Zoveel joodse mensen hebben onder christelijke knoet geleefd.
Zijn weggedrukt en onderdrukt, zijn weggeduwd en weggevaagd.
Juist omdat christenen hebben gezegd; wat wij hebben is beter, machtiger, krachtiger
dan het oude testament, het oude verbond, de oude wet.
Christenen hebben de taal van jouw preek overgenomen.
Terwijl die preek Godnogantoe niet eens voor hen bedoeld was.
Ik leef, eerwaarde broeder, ook met mensen met een ander geloof.
Zelfs met mensen die God ontkennen
of mensen die de levende God in de ijskast van hun jeugdherinneringen hebben koud gezet.
En ook ik heb de neiging te zeggen tegen die anderen:
‘in Jezus is er iets veel beters, mooiers, liefdevollers gekomen dan alles wat jullie kennen’.
Maar ik weet, Jonathan, dat dat niet de weg is.
Dat die weg van: ‘dat van mij is beter dan dat van jou’
uiteindelijk leidt tot wegduwen, wegkijken, wegdenken van die ander.
Als alles van mij, van mijn Jezus beter is dan hun denken, voelen, weten, geloven
dan heb ik die ander eigenlijk niet meer nodig.
Dan kan ik die ander niet eens meer echt horen.
Dan kan die ander er dus net zo goed niet meer zijn.
Dus zo’n preek als jij geschreven hebt:
ik doe het je niet na, ik kan het eigenlijk ook niet meer.
Ik vind dat ik moet leren, dat wat voor mij beter is,
niet direct te plaatsen tussen de ander en mij.
Ja, ik mag benoemen wat waardevol voor mij is:
in mijn geloof:
- de gave van de vrijheid in genade door Jezus,
- de oproep de naaste, ja zelf mijn vijand lief te hebben,
- de richting van gerechtigheid en vrede,
- het meetellen van wat zwak en klein is, de kinderen, zieken, de mensen aan de rand
en meer maatschappelijk:
- de gelijkwaardigheid van mensen,
- de vrijheid van meningsuiting,
- de vrije organisatie van mensen.
En ik zal die waarden ook krachtig inbrengen als die worden bedreigd.
Van de week nog als er wordt gesproken over de noodzaak
christenen en homo’s soms apart te moeten opvangen in de stroom vluchtelingen
die ons land is binnen gekomen.
Dan staat alles van wat ik in Jezus heb gekregen voor mij op het spel.
Ik heb net met de kinderen in de kerk het verhaal gelezen
van de vader die zo geduldig en verlangend, zo bewogen zijn kind opwacht.
Gelijk een vrouw haar zuigeling niet vergeet
en zich ontfermt over het kind van haar schoot (Jesaja 49: 15).
Zo is de God van het Eerste Testament voor ons.
Geduldig, en verlangend naar herstel van de relatie met de mens,
die telkens weer zijn eigen doodlopende weg kiest.
En ook al laat het volk van het verbond die God vaak los,
God zelf blijft hopen op het herstel.
Zo staat het ook Jonathan,
in de oorspronkelijke versie van het boek Jeremia, die jij citeert.
De God van de TenaCH laat de mens niet vallen,
dat is de kern van het Eerste testament.
Dat oude woord wordt door de evangelist Lukas vertaald
in dat beeld van die wachtende vader.
En dan is daar ook die oudste zoon.
Het lijkt er op dat hij vindt dat hij harder heeft gewerkt,
dat hij trouwer is geweest,
dat hij meer door de vader gezien en gewaardeerd had moeten worden.
Woedend is hij.
En gelijk heeft hij.
Hij heeft gelijk vanuit zijn beter zijn, vanuit zijn eigen gelijk.
Maar wat levert hem dat op? Die woede, die muur, die jalousie, die afkeer?
Hij kan zo niet eens blij zijn om het terugvinden van zijn broer.
Zijn bloedeigen verloren broer is omgekeerd, is teruggekeerd,
heeft zich afgewend van zijn slechte pad.
Maar de oudste broer kan niet delen in de vreugde daarover.
Zo kan je gevangen zitten in je eigen beter zijn.
Gevangen zitten in je eigen betere levensstijl, je betere geloof, je betere ik.
Beter dan de ander waardoor je die ander niet meer kunt zien
als mens die ook de mogelijkheid van het goede in zich draagt.
Ook al is het soms via een omweg.
Misschien ook gaan mensen daarom hun eigen gelijk wel ergens in de hemel neerzetten.
Of in ‘het is nu eenmaal zo’
of in ‘zo zijn de wetten van de markt’.
Zo wordt het eigen gelijk onaantastbaar.
En als iets onaantastbaar wordt dan krijgt het een hemelse schijn,
dan zit er geen krasje meer op, dan is geen twijfel meer toegestaan,
dan is echt gesprek onmogelijk geworden.
Dan vraag je van jezelf en van de ander je te onderwerpen aan die onaantastbare waarheid.
Als jij zo Jezus ook haast onaantastbaar maakt als Hogepriester in de hemel,
dan bestaat het gevaar dat die hemelse Jezus door jouw lezers
als onaantastbaar, onaards, onmenselijk wordt begrepen.
Ik zeg niet dat jij het zo bedoelt,
maar als jij Jezus als jouw waarheid
de hemel in gaat prijzen dan bestaat dat gevaar wel, ben ik bang.
In een tekst uit TenaCh [Deuteronomium 30: 11 – 14]
worden we weggehaald bij al te hoge en te verre idealen en ideaalbeelden
en met beide benen op de grond gezet:
niet in de hemel, niet aan de overzijde van de zee
maar gewoon in eigen mond en hart ligt het woord van God,
de regel ten leven, die je moet doen.
Het oude wordt steeds nieuw door het te doen in het hier en nu.
En inderdaad, dat doen wij dan nooit volkomen, onberispelijk.
Altijd weer zullen we een beroep moeten doen op het geduld van de Vader.
met de jood, de ongelovige, de moslim, de christen,
al die mensen met hun neiging het steeds beter te weten,
beter te weten dan de ander, beter te weten dan God.
Jonathan, ik hoop dat je voelt hoe ik worstel.
Want ook ik vind dat mijn geloof, onze democratie,
onze omgang tussen vrouwen en mannen,
onze gelijkberechtiging van mensen echt het allerbeste is.
Maar – en dat zeg ik er direct bij –
ik weet ook dat ik me daarmee niet op de borst moet kloppen.
Daarvoor kleeft er aan alles wat ik doe ook te veel
onkunde, onwetendheid, onvolmaaktheid.
Een dagelijks lesje nederigheid is nooit weg.
Om te voorkomen dat ik muren ga bouwen.
Tussen mij en die ander.
Zoals de woede een muur werd tussen die twee broers.
Ik hoop beste Jonathan dat deze brief trouwens
ook geen muur opricht tussen jou en mij.
Als ik je ondanks al mijn goede intenties toch heb tekortgedaan:
vergeef het me.
Ik hoop met je in gesprek te blijven.
De afstand in tijd en cultuur mag dat niet verhinderen.
In Christus verbonden,
Paul van der Harst
Download