2de bach Rechten Filosofie Prof. L. Braeckmans Q R21 uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be 5 EUR Nieuw!!! Online samenvattingen kopen via www.quickprintershop.be 1 Filosofie Inleiding Filosofie is gevaarlijk. Het is overal; het is onzichtbaar en inherent aanwezig in ons dagelijks leven. Door deze cursus filosofie te volgen wordt dit manifest: illusies zullen doorbroken worden, vanzelfsprekendheden doorprikt. Ons dagelijks leven zal ontheemd worden. En dat is lastig, riskant, vervelend en inderdaad zelfs gevaarlijk. De centrale vraag bij filosofie is « Waarom? » Ook het recht roept vaak filosofische vragen op: - Eigendomsrecht Waar liggen de grenzen van de mens? Euthanasie geïnterneerde omwille van ondraaglijk langdurig uitzichtloos lijden Mensenrechten Deze twee laatste roepen zowel rechtsvragen als filosofische vragen op over menswaardigheid. Over filosofie bestaan drie grote vergissingen: 1. Filosofie is kunst. Zowel de filosoof als de kunstenaar zijn ongebonden, ze kunnen op creatieve wijze hun gedachten de vrije loop laten. De kunstenaar brengt door te combineren nieuwe inzichten, hij opent perspectieven. Zo ook de filosoof. Pas op: bovenstaande is absoluut niet waar! De kunstenaar beschikt over vrijheid en willekeur. De filosoof daarentegen kan niet eender wat zeggen: aan hem worden hoge eisen gesteld inzake precisie en argumentatie. 2. Filosofie is wetenschap. Ook dit is een begrijpelijke vergissing: beiden hebben academisch gestalte, en dan bestaat er ook nog de misleidende uitdrukking “Filosofische wetenschappen” Maar, voor alle duidelijkheid: filosofen zijn géén wetenschappers. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 2 Filosofie is de bakermat van de wetenschap: in het Oude Griekenland ontstond de filosofische gedachte ‘school’, die samenhangt met vrijheid. Op school hoef je namelijk niet te werken, en kan je je verdiepen in je interesses. Je bent vrijgesteld van de verplichtingen van de samenleving. Binnen die scholen heeft men aandacht voor filosofie, en voor wat men later de natuurwetenschappen zou noemen. Langzaamaan verdwijnt echter de aandacht voor filosofie binnen de wetenschap. De filosofie blijft wel aanwezig in de universiteiten (tussen de wetenschappen). Een wetenschap behandelt een specifiek onderwerp, het materieel object, en dit met een specifieke invalshoek, het formeel object. Daarnaast is er ook nog een bepaalde methodologie om aan wetenschap te doen. Door de combinatie van deze drie elementen ontstaat er een waaier aan hooggespecialiseerde wetenschappen. Er is een gevarieerd veld van wetenschappelijk onderzoek, maar specialisten zijn enkel thuis in hun eigen sterk gespecialiseerde vakgebied. Diepgaande kennis van verwante disciplines wordt onmogelijk door deze hoge mate van specialisatie. Dit mechanisme van specialisaties en deelgebieden geldt niet voor de filosofie. In de filosofie bestaan er weliswaar deelgebieden, maar die zijn vaag en zonder strikte grenzen. Een filosoof kan reflecteren over alle zaken die zich in de werkelijkheid voordoen, hij kan alle (vage) deelgebieden verbinden en combineren. Die vrijheid heeft de wetenschapper niet. De wetenschap is dus opgedeeld in gespecialiseerde deeldisciplines. Dit heeft als voordeel dat er grensverleggende kennisontdekkingen gedaan kunnen worden, dat er vooruitgang en kennisvermeerdering is. Het nadeel is dat het overzicht in het geheel verloren gaat: het is onmogelijk geworden “alles” te weten, je bent enkel expert in je eigen beperkte vakgebied. De filosofie daarentegen is wel één geheel, met weinig en vaag afgebakende specialisaties. De filosoof behoudt dus wel het overzicht, maar van kennisvermeerdering of –vooruitgang is hier geen sprake. Desondanks mogen we de filosofie niet afschaffen, want niet alles valt te verklaren met wetenschap alleen. Een voorbeeld: de problematiek van het menselijk geluk. Daar worstelen filosofen vandaag evenveel mee als ten tijde van Plato. Hierin kan geen vooruitgang worden geboekt. (Maar de wetenschap kan het ook niet verklaren.) 3. Filosofie is godsdienst. Ook al hebben filosofie en godsdienst verwante bekommernissen en concepten, zoals de eindbestemming en de plichten van de mens of geluk, daarom zijn ze nog niet hetzelfde. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 3 Godsdienst is een interessante en gevaarlijke uiting van cultuur, met een hoog emotioneel gehalte. En, waar de emotie spreekt, zwijgt de rede. Wat echt belangrijk is, bevindt zich niet in deze aardse wereld, maar in een andere werkelijkheid die ons overstijgt. Daar kunnen we absoluut heil vinden, een eindbestemming of voltooiing die we hier in deze werkelijkheid onmogelijk kunnen bereiken. En die overstijgende werkelijkheid is dan God. Godsdienst heeft een heteronome bestemming: wat men wil bereiken, komt van buiten de mens. De gelovige “weet” dat God een plan voor hem heeft tot absoluut heil. “Sluit uw ogen en bid, en dan zal het heil u toekomen.” Filosofie daarentegen heeft een autonome bestemming. De mens onderwerpt zich aan wetmatigheden die hij zelf redelijkerwijze bedacht heeft. “Blijf altijd doordenken, en dan verwerft u helderheid. Geef nooit uw autonomie op.” We stellen vast dat het bijzonder moeilijk is om filosofie te omschrijven. Je kan filosofie niet zomaar definiëren. Er is geen “buitenstaanderstandpunt” mogelijk, je kan niet buiten de filosofie staan. We maken een onderscheid tussen een definitie a priori en een definitie a posteriori. Bij een definitie a priori formuleer je voorafgaand aan het beoefenen van een bepaalde wetenschap een definitie. Je loopt er als het ware rond, en zegt wat erin zit. Je kan a priori definiëren bij wetenschappen, bij nagenoeg al onze dagelijkse bezigheden, maar niet bij filosofie. Je kan niet zeggen wat filosofie inhoudt, zonder te filosoferen. Een definitie a posteriori definieert achteraf wat er gerealiseerd is. Ook dit is niet mogelijk bij filosofie: een poging tot definiëren wat filosofie is, sleurt je onmiddellijk weer de filosofie in. De slotsom is duidelijk: je kunt niet definiëren, noch a priori, noch a posteriori wat filosofie is, zonder te filosoferen. Een andere vaststelling is de volgende: “Men komt onvermijdelijk bij de geschiedenis van de filosofie terecht.” We hebben de geschiedenis van de filosofie nodig om accuraat aan filosofie te kunnen doen. Filosofie valt samen met haar eigen geschiedenis. Dit wil niet zeggen dat filosofie gewoonweg geschiedenis zou zijn. Dan stelt zich de vraag wanneer de geschiedenis van de filosofie begint. Niet bij het begin van de mensheid: de mens is pas de laatste 2500 jaar aan het filosoferen. Maar waarom net toen en daar? Dacht de mens voordien dan niet na over filosofische vragen? … Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 4 Hoofdstuk I – Fundamenten van het hedendaagse filosoferen Het ontstaan van de filosofie Wat is een symbool? Een symbool is een cultureel gegeven waarbij iets immaterieels wordt uitgedrukt aan de hand van iets materieels, en dit op een manier die enkel via symbolen mogelijk is. Een hedendaags voorbeeld van een symbool is het geven van een geschenk. Hierbij willen we iets tot uitdrukking brengen tot de bestemmeling (appreciatie) en het uiten van die appreciatie kan niet op een andere manier gebeuren. Het materiële van het geschenk verwijst naar iets anders, iets immaterieels, een uiting van bepaalde gevoelens. Vandaag de dag spelen symbolen slechts een marginale rol in onze samenleving. Zelfs het symbool ‘geschenk’ verliest zijn waarde: op een uitnodiging van een feest vinden we vaak een envelop als cadeautip. Zo valt het symbolische ‘geschenk-idee’ weg, en wordt dat vervangen door de economische ruil met het aloude do ut des principe. “Ik geef iets opdat jij iets geeft.” Symbolen zijn onmisbaar. Op sommige grootse momenten in het leven kunnen we niet zonder. Vriendschap, liefde … dat kan je enkel op symbolische wijze tot uiting brengen. Als je dit objectiveert en analyseert, is het afgelopen. (Wat heb jij al voor mij als vriend gedaan?) Een duidelijk voorbeeld van de kracht van symbolen vinden we in de film Modern Times van Charlie Chaplin. In een zekere scene passeert er een vrachtwagen met uitstekende lading. Daaraan is een vlag vastgemaakt om het passerend verkeer te waarschuwen. De vlag valt echter, en Chaplin raapt ze op en loopt zwaaiend met de rode vlag de vrachtwagen achterna. Iets verderop is er echter een linkse betoging aan de gang, en meteen krijgt de rode vlag een hele andere betekenis. Ze wordt een symbool van verzet, van een andere maatschappijvisie. En onze arme Charlie Chaplin wordt opgepakt als leider en aanstoker van een linkse organisatie… Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 5 De sacraliteit van de mythe De mens wordt geconfronteerd met twee problemen. Ten eerste is er de eindigheid van het leven. Alles wat we doen en wat we belangrijk vinden zal ooit verdwijnen. Ten tweede is er de ambiguïteit van alles wat we doen. Niets is volstrekt goed of volstrekt fout. Als je een bepaalde beslissing neemt, doe je dat dan wel voor de juiste redenen? En van de appel die u eet, kan een ander niet meer eten. Aan die ambiguïteiten kan men ontsnappen door het gebruik van mythes. Mythes zijn sacraal, en vol symbolentaal. Ze tonen een uitweg uit de tekorten en bedreigingen van het dagelijks leven, waarbij ze een “heiligheid” oproepen die de mens niet op eigen kracht kan realiseren. Etymologisch herkennen we het woord ‘heel’ in ‘heiligheid’. De mythische mens probeert die heiligheid te bereiken, probeert een uitweg te vinden, door het deelnemen aan rituelen. Mythische verhalen zijn praktisch, in de filosofische betekenis van het woord. Handelen kan ofwel praktisch, ofwel poëtisch van aard zijn. Bij praktisch handelen ligt de doelstelling van het handelen in het handelen zelf. Dit in tegenstelling tot poëtisch handelen, waarbij de doelstelling van het handelen buiten het handelen ligt. Grootse handelingen, zoals kinderen opvoeden, of ethische aangelegenheden, “helpen om te helpen”, hebben een praktisch karakter. De luisteraar van een mythisch verhaal wordt aangemoedigd om praktische handelingen, met name rituelen, te stellen. Het verschil tussen mythe en mythologie Het woord ‘mythologisch’ is weliswaar van het woord ‘mythe’ afgeleid, maar het betekent daarom nog niet hetzelfde. (Al worden beide begrippen soms wel – ten onrechte – door elkaar gebruikt.) Het mythologisch verhaal heeft z’n mythisch karakter verloren. Wat houdt dat typisch mythisch karakter nu in? Het gaat om ontzagwekkende, sacrale verhalen, waarin een heilige, onaanraakbare wereld beschreven wordt. De mythe wordt omschreven als tremendum et fascinosum: ontzagwekkend en fascinerend. Fascinerend omdat deze verhalen een uitweg boden uit de tekorten van het leven, en tremendum omdat het ging om een heilige en onaanraakbare wereld. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 6 Mythische verhalen hebben vier dimensies: 1. 2. 3. 4. Etiologie: oorzakenleer, leer van het begin, waar komen we vandaan? Eschatologie: leer van de laatste dingen, eindverwachting Archeologie: leer van de beginselen en principes (die onze werkelijkheid beheersen) Typologie: leer van de gestaltes en types (in onze cultuur) Mythische verhalen gaan dus over alles; ze bieden een verklaring voor alles. Omwille van de orale overlevering zijn de mythische verhalen kwetsbaar en gevoelig voor wijzigingen. Er waren verschuivingen, andere nuanceringen werden gelegd door verschillende vertellers. Dit besefte de mythische mens echter niet, aangezien de verhalen heilig waren, en verheven boven de menselijke vertellers. En daarin ligt het verschil met de mythische verhalen of mythologieën van vandaag: bij de oude prefilosofische verhalen wist men niet dat het ‘maar’ een verhaal was. De luisteraar was volledig in de ban van het tremendum et fascinosum. Een voorbeeld van een dergelijk mythisch verhaal is het scheppingsverhaal uit Genesis. Vandaag weet men echter wel beter: men beseft dat het louter een verhaal is, dat dus door mensen is gemaakt. Dit illustreren we aan de hand van een hedendaagse mythe: het sinterklaasverhaal. Dit verhaal maakt aan de hand van symbolen tamelijk complexe ideeën duidelijk aan jonge kinderen, ideeën die je op een andere wijze niet uitgelegd krijgt aan zo’n jong publiek. Wat is die diepere betekenis dan? “Kijk steeds uit naar het positieve, en geloof daarin.” Want ook al ben je niet 100 % braaf geweest, en ook al weet de Sint dat – alles staat namelijk in diens dikke boek – toch zal je waarschijnlijk niet in de zak van Zwarte Piet verdwijnen, maar krijg je lekkers, een beloning, iets positiefs. De moderne mythe heeft dus een moraliserende en esthetische functie. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 7 Wat is een ideologie? Een ideologie is een gedachtensysteem om iets te realiseren, het is een overzichtelijke indeling van ideeën. Het is verwant met de hedendaagse mythe, omwille van z’n moraliserende functie. Ideologieën krijgen vaak een pejoratieve betekenis, omdat men welbepaalde belangen wil verdedigen, en daarbij de werkelijkheid op een gesimplificeerde manier voorstellen. De reclamewereld maakt daar dankbaar gebruik van: “U begint uw dag goed met Activia.” Alsof er geen andere factoren bestaan die uw geluk bepalen. Ideologieën hebben een tweevoudige functie. Ze willen iets realiseren, een bepaald gedrag bewerkstelligen, en daarbij past men twee technieken toe: 1. Speerpuntfunctie: Men vermeld enkel de aspecten die men nuttig acht (om het vooropgestelde doel te bereiken), en die aspecten worden dan sterk geaccentueerd. Vernieuwend 2. Dekmantelfunctie: De complexiteit van de werkelijkheid wordt verhuld. Conservatief Zo bestaan er bijvoorbeeld zeer uiteenlopende interpretaties van hetzelfde regeerakkoord. De overgang van mythe naar filosofie 8e eeuw v. C. De mythe verliest z’n mythisch karakter wanneer het besef komt - bij luisteraars en vertellers - dat de verhalen door mensen zijn gemaakt. En in deze context is filosofie dan ontstaan. Wat is daar nu juist gebeurd? Filosofie kan niet ontstaan zolang een cultuur dominantmythisch is. Dergelijke culturen hebben genoeg aan hun mythes, aangezien die een verklaring bieden voor alles. Maar wanneer men dan beseft dat mythes ook maar verhalen zijn, komt er ruimte voor iets meer. Er ontstaan een afstand tussen de verteller en het verhaal, de verteller onderwerpt zich niet meer volledig aan het verhaal. Neen, de verteller beseft dat hij zelf het verhaal kan aanpassen en manipuleren. Door deze afstand tot het verhaal kon men beginnen nadenken over de werkelijkheid, en dan kon men dus beginnen filosoferen. Maar waarom ontstond de filosofie nu net in het Oude Griekenland, en niet elders? Daar heeft men geen verklaring voor. Wel bestaan er enkele hypotheses, waar niet bijster veel waarde aan wordt gehecht. Eén van die hypothesen gaat over de rol van de Griekse taal. Er waren namelijk veel mogelijkheden met Klassiek Grieks. Dit beschikte namelijk over genuanceerde tijdsuitdrukkingen en over lidwoorden. En met lidwoorden kan men het abstracte weergeven. (het + INF) Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 8 Nog enkele vaststellingen over het ontstaan van de filosofie: - De cultuur van het Westen heeft zich nooit meer van de filosofie kunnen ‘losmaken’. De start van het filosofisch denken is onomkeerbaar. Beginnende wetenschappen starten zeer bescheiden en voorzichtig. Dit ligt anders bij de nieuwe filosofen. Zij kwamen al zeer snel tot complexe inzichten en vraagstellingen, maar botsen dan op een plafond. Vandaag worstelen we met dezelfde problematieken als 2000 jaar geleden. De manier waarop we vandaag met die kernvragen omgaan, is getekend door hoe onze voorvaders daarmee omgingen. De invloed van de filosofen uit het verleden is dus groot. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 9 Kosmologie en logos Van de eerste filosofen wordt gezegd dat zij kosmologen waren. Ze waren gefascineerd door wat ze rondom en boven zich zagen. De natuur was meer dan louter fusis (= natuur), zij zagen de natuur als kosmos (= gekenmerkt door logos (=orde), = meer dan louter fusis). Ze bespeurden dus een zekere orde in de werkelijkheid, en doordat ze die orde zagen, konden ze redeneren over de werkelijkheid, konden ze er iets over zeggen. Taal speelt hierin een belangrijke rol. Taal structureert de werkelijkheid, taal is ordenen. Als je iets kan beschrijven, ‘ken’ je het. Door de dingen te benoemen, ontdek je er verbanden tussen. Ook etymologisch is logos (orde, inzicht, rede) verwant met legein (spreken, lezen). De werkelijkheid was dus logos, en niet chaos. Wat geordend was, vond men harmonieus, mooi en goed. Die connotatie tussen kosmos – orde – schoonheid vinden we puur etymologisch terug in het woord cosmetica. In hun voortdurende zoektocht naar orde en inzicht, formuleerden de kosmologen hypothesen, zoals “Alles is water” of “Alles is lucht” Weliswaar klopt dit niet – ze hadden toen niet de wetenschappelijke kennis waarover wij vandaag beschikken – maar toch is dit bewonderenswaardig, aangezien het getuigt van grote abstractie. Deze indrukwekkende capaciteiten tot abstract redeneren illustreren we met twee voorbeelden: 1. HERAKLEITOS 540 – 480 v. C. Herakleitos vat de werkelijkheid op als iets dynamisch. Er zijn constant tegengestelde krachten aan het werk. Vastheid of stabiliteit bestaat niet. De werkelijkheid kan je niet vatten, want dat zou willen zeggen dat ze stilstond. Hier volgen enkele aforistische uitspraken (= kort en bondig) om zijn visie te verduidelijken. - “Oorlog is de vader van alles.” Hier gaat het niet om het feitelijk oorlog voeren met wapens en vechten. Neen, alles ontstaat uit spanningsvelden, uit tegengestelde krachten. - “Niemand kan twee keer afdalen in dezelfde stroom.” Die stroom verandert voortdurend, en blijft niet hetzelfde, al lijkt dat misschien wel het geval. - “Alles vloeit. Niets blijft.” - “We zijn en we zijn niet.” We denken te weten wie we zijn, tot we daar echt eens goed over nadenken. Dan blijkt dat we het toch allemaal niet zo goed weten, wie we juist zijn. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 10 Men zou kunnen denken dat Herakleitos de werkelijkheid erg relativeerde, maar dat klopt niet. Hij vond de werkelijkheid erg belangrijk, maar wilde duidelijk maken dat je ze niet kunt vatten, afbakenen, of definiëren omwille van de voortdurende beweging. De werkelijkheid is ongrijpbaar. 2. PARMENIDES 515 – 440 v. C. Parmenides beschrijft in zijn leerdicht de weg van de waarheid en de weg van de mening. De grondvraag luidt: “Is het of is het niet?” Hierop kunnen drie mogelijke antwoorden geformuleerd worden. 1. “Het is en kan niet anders zijn.” De werkelijkheid waarin wij leven kan niet gedacht worden niet te bestaan. Dit is het enige mogelijke antwoord. 2. “Het is niet en kan onmogelijk zijn.” Deze hypothese is autodestructief, ze kan niet gehandhaafd worden als je even logisch nadenkt. Als je “Het Niets” benoemt, is het wél iets. 3. “Het is en het is niet.” Ook deze hypothese kan niet kloppen. Hoe zou uit een volledig en volstrekt niets ook maar iets kunnen ontstaan? Dat kan niet. Er moet dus steeds ‘iets’ zijn, er is steeds ‘iets’, ook al kunnen we het misschien niet vatten. ‘niet bestaan’ is gewoon geen optie, onmogelijk. Het is dus duidelijk dat zowel Herakleitos als Parmenides al meteen een zeer hoog abstractieniveau bereiken, al meteen stuiten deze beginnende filosofen op zeer essentiële problemen. Hun filosofische principes zijn ook vandaag nog verdedigbaar (ook al staan ze dan wetenschappelijk gezien zwak.) De kosmologen hadden nog geen woord voor het redelijkerwijze bespreken of formuleren van de principes van de werkelijkheid, voor het spreken over het abstracte. Later noemde Aristoteles dit de ‘eerste filosofie’ en nog daarna had men het over de ‘metafysica’. Er bestaat een spanningsverhouding tussen het gedachtengoed van Parmenides en dat van Herakleitos. Parmenides benadrukt het bestaan, het zijn van de werkelijkheid terwijl Herakleitos het dynamische element van de werkelijkheid benadrukt. Zenoon van Elea is één van de volgelingen van Parmenides. Hij formuleert antinomieën (= argumentaties uit het ongerijmde), waarmee hij de visie van Parmenides wil verdedigen en waarmee hij wil aantonen dat de denkwijze van Herakleitos geen steek houdt. Verandering als logos is niet verdedigbaar. Zo hebben we bijvoorbeeld de antinomie van Achilles en de schildpad. Achilles, bekend om zijn snelvoetigheid, en de schildpad houden een loopwedstrijd. De schildpad krijgt een voorsprong. Volgens Zenoon van Elea zal Achilles de schildpad nooit inhalen: A. bereikt immers eerst het punt waar de schildpad was toen hij vertrok, maar tegen dat A. daar Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 11 aankomt is de schildpad een beetje verder gelopen. Dus A. moet eerst dat punt bereiken, maar wanneer hij daar is aangekomen is de schildpad weer wat verder… enzovoort enzovoort. De afstand tussen hen beiden wordt weliswaar steeds kleiner en kleiner, maar zal nooit nul zijn. Als je dit verder doortrekt, kon Achilles eigenlijk zelfs niet vertrekken. Stel dat hij van punt A naar punt B wil lopen. Dan kan je de afstand AB tot in het oneindige blijven opdelen. Zenoon van Elea krijgt hierop kritiek. De Pythagoreeërs en de atomisten stellen namelijk dat je niet tot in het oneindige mag opdelen. (Opdelen mag enkel tot op een bepaald punt.) Alles kan worden opgedeeld tot op een laatste niveau van ondeelbare eenheid. De tijd die je dan nodig hebt om dat kleinste deeltje af te leggen, is de kleinste eenheid van tijd. Om die theorie te weerleggen komt Zenoon van Elea met een andere antinomie: die van de lopers in het stadion. Twee groepen lopers lopen met identieke snelheid in tegenovergestelde richting. Halverwege zullen ze mekaar dus kruisen. Daarom is ook het kleinste deeltje deelbaar. Uiteraard kloppen die argumentaties van Zenoon van Elea niet. Hij haalt het concrete en het abstracte door mekaar. Want wat geldt in het algemeen, in abstracto, is daarom nog niet op elk onderdeel van toepassing, in concreto. Het is niet omdat je de principes van de werkelijkheid kent, dat je daardoor iets concreet over de werkelijkheid kan zeggen. Als je bijvoorbeeld de principes van het rechtenonderwijs beheerst, ken je daardoor niet noodzakelijk iets van het recht zelf. (In de antinomie van de lopers in het stadion verwart hij het concept ‘afgelegde weg’ met het concept ‘beweging’.) Besluit: De kosmologen of natuurfilosofen zagen de werkelijkheid als logos. Ook de waarheidsvraag was heel sterk aanwezig. Zij waren van mening dat wanneer zij zelf redelijk nadenken en de logos volgen, zij uitspraken kunnen doen over de werkelijkheid. Ze beseften dat ze bovendien ook zelf deel uitmaakten van die werkelijkheid. Zo schrijft Herakleitos dat hij zichzelf zocht. Hun invloed is tot op vandaag zeer groot. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten 12 De sofisten De 6e en 5e eeuw voor Christus waren verwarrende tijden voor de Atheners. Verschillende culturen werden vermengd door immigratie, en die nieuwelingen hadden eigen wetten en tradities. Juist daarom was er nood aan een algemeen wettelijk kader, maar dit kwam er niet. Er ontstond daarentegen een veelheid aan wetten, vooral in particuliere belangen, wat deze onrust niet ten goede kwam. Het is in deze woelige tijden dat de Sofisten aan belang winnen. Zij wierpen zich op als alternatieve ‘filosofen’. In tegenstelling tot de kosmologen waren zij niet op zoek naar de waarheid, maar legden ze zich toe op mensen overtuigen en hun gelijk halen. Of wat zij verkondigden nu waar was of niet, maakte niet uit. Het ging erover dat ze hun stelling (liefst zo snel mogelijk) verkocht konden krijgen. De Sofisten hadden een zeer destructieve opstelling. Aangezien zij waarheid en inzicht volkomen onbelangrijk vonden, ontstond er een algehele impasse. Er heerste een compleet ethische leegte, die om het even wat toeliet. Gorgias, een Sofist, formuleert drie stellingen die wat weghebben van die van Parmenides. 1. ‘Er is niets.” 2. “Indien er wel iets was, was dat niet kenbaar.” 3. “Indien het wel kenbaar was, dan was het toch niet mededeelbaar.” Dit is een nihilistische, sceptische visie. Elke poging tot filosoferen is gedoemd in dergelijk milieu. Een quote die dit mooi illustreert is de volgende: “Misschien is niets waar, ook dit niet.” Een zoektocht tot inzicht of waarheid is hoe dan ook ten dode opgeschreven. Filosofie 2014-2015 Prof. Braeckmans Griet De Ren 2e Bachelor Rechten