Erfelijke prionziekten in Nederland

advertisement
3
Neurologie
Erfelijke prionziekten in Nederland:
klinisch beeld, incidentie en risicodragers
Hereditary priondiseases in the Netherlands: clinical presentation, incidence
and those at risk
N.L. Fransen, C. Jansen, A.J.M. Rozemuller, C.M. van Duijn, W.A. van Gool
Samenvatting
Erfelijke prionziekten zijn zeldzame familiaire neurodegeneratieve aandoeningen. Sinds
1997 wordt de registratie van prionziekten in Nederland centraal gecoördineerd. Dit
maakt het mogelijk om over de periode 1997-2011 voor het eerst een schatting te geven
van de incidentie en het aantal risicodragers in Nederland. Daarnaast kunnen we aan de
hand van een retrospectief statusonderzoek handvatten bieden voor de diagnostiek van
deze zeldzame aandoening. In Nederland is de incidentie 1 per 10 miljoen inwoners per
jaar. Hoewel het daarmee een erg zeldzame aandoening is, zijn er in Nederland 100-200
risicodragers. Het statusonderzoek laat duidelijk zien dat het stellen van de diagnose in
de praktijk moeilijk is. Een positieve familieanamnese is een sterke ondersteuning voor
de diagnose. Bij een jonge patiënt die symptomen vertoont van een neurodegeneratieve
aandoening verdient de familieanamnese daarom altijd grote aandacht. Het statusonderzoek laat echter zien dat het voorkomen van een erfelijke aandoening in de familie
een belemmerende rol kan spelen bij het contact tussen familieleden. Hierdoor is de
familieanamnese soms onvolledig, hetgeen de diagnostiek verder bemoeilijkt. De mogelijkheid om presymptomatische diagnostiek te verrichten brengt veel dilemma’s met zich
mee waarbij risicodragers intensief begeleid dienen te worden.
(Tijdschr Neurol Neurochir 2011;113:115-21)
Summary
Inherited priondisease is a rare inherited neurodegenerative disease. Registration of priondisease is coordinated centrally in the Netherlands since 1997. For the period 1997-2011 a
reliable estimation of the incidence of inherited priondisease in the Netherlands can be
made. Specific prion gene mutations and the clinical presentation will be described based
on a retrospective chart review. The overall incidence rate over the period 1997-2010 is 1
in 10 million inhabitants per year. This testifies that it is a very rare disease indeed, however there are 100-200 subjects at risk in the Netherlands. The patient charts show that the
diagnosis of inherited prion disease is difficult to make. A positive family history strongly
Auteurs: mw. N. L. Fransen, geneeskundestudent, dhr. prof. dr. W. A. van Gool, neuroloog, afd. Neurologie, Academisch Medisch
Centrum-Universiteit van Amsterdam, dhr. dr. C. Jansen, patholoog, Laboratorium Pathologie Oost-Nederland, Enschede. mw. prof. dr.
A.J.M. Rozemuller, patholoog, afd. Pathologie, VUmc, Amsterdam. mw. prof. dr. C.M. van Duijn, genetisch epidemioloog, afd. Epidemiologie, Erasmus MC-Centrum, Rotterdam.
Correspondentie graag richten aan: mw. N.L. Fransen, Academisch Medisch Centrum, Afdeling Neurologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ
Amsterdam, e-mailadres: [email protected].
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Trefwoorden: erfelijke prionziekten, familieanamnese, incidentie, klinisch beeld, presymptomatische diagnostiek.
Key words: clinical presentation, family history, inherited priondisease, incidence rate, presymptomatic testing.
Ontvangen 6 september 2011, geaccepteerd 5 maart 2012.
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
vol 113 - nr. 3 - juni 2012
115
Neurologie
supports the diagnosis of inherited prion disease. Therefore, in a young patient with symptoms of a neurodegenerative disease, the family history is of great importance. However,
we describe that in some families the occurrence of an inherited disease may have hindered contact between family members, making the family history incomplete, which can
complicate the diagnostic process. For subjects at risk the option of presymptomatic testing creates dilemmas in which they should be intensively supported.
Inleiding
Prionziekten kennen een sporadische, een infectieuze en een erfelijke vorm. De erfelijke prionziekten
zijn zeldzame familiaire neurodegeneratieve aandoeningen veroorzaakt door een mutatie in het prioneiwitgen (PRNP) die aanleiding geeft tot deposities
van abnormaal gevormd prioneiwit in de hersenen.
Het PRNP-gen is gelokaliseerd op chromosoom 20
en de verschillende mutaties kennen een autosomaal
dominante overerving. Het polymorfisme op codon
129 van het PRNP-gen is medebepalend voor het
klinische beeld. Dankzij de Landelijke Registratie van Prionziekten de afgelopen jaren kan er nu
voor het eerst een overzicht worden gegeven van
deze Nederlandse mutaties en een schatting worden
gemaakt van de incidentie van erfelijke prionziekten
in ons land.
Erfelijke prionziekten tonen een grote variatie in het
klinische beeld. Klassiek worden ze onderverdeeld
in familiaire ziekte van Creutzfeldt-Jakob (fCJD),
ziekte van Gerstmann-Sträussler-Scheinker (GSS)
en familiaire fatale insomnia (FFI) (zie Tabel 1). Als
gevolg van deze fenotypische variabiliteit is de diagnose vaak lastig te stellen, terwijl het stellen van de
diagnose juist in een vroeg stadium van belang is. Dit
neemt onzekerheid over het ziektebeloop weg, kan
ander onnodig diagnostisch onderzoek voorkomen
en de patiënt en familie kunnen adequaat begeleid
worden. De praktijk laat zien dat de diagnose erfelijke
prionziekte soms pas na lange tijd gesteld wordt nadat
er eerst een verscheidenheid aan andere diagnoses is
geopperd. In dit artikel geven we een schatting van de
incidentie van erfelijke prionziekten en van het aantal
risicodragers in Nederland. Tenslotte beschrijven we
het klinische beeld van een familie om meer handvatten te bieden bij de diagnostiek van deze zeldzame
vorm van familiaire dementie.
Methode
De registratie van prionziekten wordt sinds 1997
landelijk gecoördineerd. De meldingsprocedure van
11 6
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
prionziekten in Nederland is tot in detail beschreven
door Schuur et al.1 Patiënten met een waarschijnlijke
of mogelijke prionziekte worden door de behandelend
arts tijdens het leven aangemeld bij de Landelijke
Registratie Prionziekten, onderdeel van de afdeling
Epidemiologie van het Erasmus Medisch Centrum
te Rotterdam. Alle patiënten worden opgenomen in
een Europese database en geclassificeerd volgens de
Wereldgezondheidsorganisatie-surveillancecriteria
voor prionziekten. Deze zijn gebaseerd op klinische
symptomen, electroëncefalografische bevindingen,
bepaling van de concentratie 14-3-3-eiwit in de
liquor cerebrospinalis, beeldvormend onderzoek
(MRI) en eventuele neuropathologische uitkomsten.2 Bij een vermoeden van genetische oorzaken
van CJD vindt ‘sequencing’ van het priongen PRNP
op chromosoom 20 plaats om mutaties of inserties
te identificeren en het genotype van codon 129 te
bepalen. Alle bevindingen van het neuropathologisch onderzoek worden opgenomen in de eerdergenoemde Europese database.3
Incidentie
In de periode 1997-2011 werden in Nederland
negen verschillende erfelijke priongenmutaties
gevonden. Het overzicht van deze negen in Nederland voorkomende mutaties en het bijpassende klinische beeld worden weergegeven in Tabel 2 en in
Figuur 1. In de periode van veertien jaar zijn er 21
nieuwe patiënten met een erfelijke prionziekte geregistreerd, afkomstig uit negen verschillende families. De cumulatieve incidentie bedraagt 1,3 per 1
miljoen inwoners.4 De incidentie per jaar is daarmee
1,0 per 10 miljoen inwoners. Ongeveer iedere twee
jaar zijn er dus drie nieuwe patiënten in Nederland
met een erfelijke prionziekte. In de jongere generaties van de betreffende familie bedraagt het absolute
aantal mensen met een risico op ziekteverschijnselen
op dit moment 100 tot 200.
Op grond van het retrospectief statusonderzoek kan
vol 113 - nr. 3 - juni 2012
3
ter illustratie het klinisch beeld bij een familie worden beschreven.
8-Octapeptide repeat insertie (OPRI)
Patiënt A presenteert zich op 39-jarige leeftijd met
sinds drie jaar langzaam progressieve vergeetachtigheid, concentratiestoornissen en toegenomen verbale
agressiviteit. Hij heeft een minder goed evenwicht
bij traplopen en de spraak is onduidelijk. Zijn vader
is 26 jaar tevoren op 56 jarige leeftijd in een psychiatrische inrichting overleden na een ziektebeloop
dat werd gekenmerkt door karakterveranderingen,
gevolgd door een progressief hypokinetisch-rigide
syndroom. De patiënt en zijn zus weten dat broers
van vader met een vergelijkbaar ziektebeeld zijn
overleden, ze hebben echter geen enkel contact met
die familietak. Op de ziekte in de familie rust een
taboe. Patiënt A is erg bang dat hij dezelfde ziekte
als zijn vader heeft en dat zijn kinderen die ziekte
ook kunnen krijgen. Hij vertoont depressieve kenmerken. Een half jaar later wordt er een dementie,
hypokinetisch-rigide syndroom en depressie vastgesteld. Gezien de familieanamnese en de neuropathologische afwijkingen die in het verleden bij vader
waren gevonden; trosvormige deposities van op
dat moment niet nader geïdentificeerd eiwit, wordt
DNA-onderzoek van PRNP verricht. Daarbij wordt
een insertie van 192 bp (8-OPRI) in de octapeptide
repeat-regio van het PRNP aangetoond. De patiënt
wordt poliklinisch begeleid en het klinisch beeld
is aanvankelijk stabiel en later progressief. Zes jaar
na de eerste presentatie overlijdt de patiënt in een
verpleeghuis. Op basis van de familieanamnese, de
aangetoonde mutatie en de karakteristieke bevindingen bij neuropathologisch onderzoek wordt de
diagnose GSS gesteld.5
Familie
De dochter van de patiënt is 20 jaar oud als haar
vader na een lang ziekbed overlijdt. Een jaar later
bemerkt zij bij zichzelf af en toe subtiele schokjes in
haar lichaam, daardoor denkt zij dat zij ook de ziekte
heeft. Er zijn inderdaad sporadisch discrete myoclonieën aan de vingers te zien. Zij kan haar werk dan
nog steeds naar tevredenheid doen. Na begeleiding
door de afdeling Klinische Genetica besluit zij zich
te laten testen. Daarbij wordt dezelfde 8-OPRIinsertiemutatie aangetoond. Een jaar later maakt zij
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
Tabel 1. klinische presentatie.
Diagnose
fCJD
GSS
FFI
Meest voorkomende symptomen bij
presentatie
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
geheugenstoornissen
gedragsveranderingen
concentratieverlies
motorische stoornissen
geheugenstoornissen
depressie
spraakproblemen
balansstoornissen
geheugenstoornissen
slapeloosheid/hypersomnolentie
loopstoornissen
fCJD=familiaire ziekte van Creutzfeldt-Jakob, GSS=
ziekte van Gerstmann-Sträussler-Scheinker, FFI=familiaire
fatale insomnia.
zich zorgen over haar geheugen. Bij neuropsychologisch onderzoek zijn er geen afwijkingen. Tien jaar
later functioneert de patiënte nog steeds goed, wel
maakt zij zich begrijpelijkerwijs veel zorgen over
de toekomst. Zij ervaart problemen met relatievorming, die zij wijt aan de rol die de kennis over haar
erfelijke belasting daarbij altijd weer speelt.
Patiënte B is een nicht van patiënt A die zich op
47-jarige leeftijd presenteert met evenwichtsstoornissen, onduidelijke spraak en snel toenemende
vergeetachtigheid. Uit de familieanamnese blijkt
dat de vader van de patiënte na een ziekteduur van
een paar maanden in een psychiatrische inrichting
is overleden. Met de familie van vaderskant (patiënt
A en dochter) is er geen enkel contact. Er wordt
een CT-scan gemaakt die verwijde zijventrikels laat
zien, maar er wordt nog geen diagnose gesteld. Drie
jaar later wordt zij sterk zorgbehoeftig en er volgt
opname. De patiënte is regelmatig geagiteerd en
agressief. De diagnose is dan nog steeds niet duidelijk, wel wordt de echtgenoot en familie duidelijk gemaakt dat het ziekteproces onomkeerbaar is.
In de maanden daarop is de ziekte snel progressief.
Na een ziekteduur van ongeveer zes jaar overlijdt de
patiënte in de periode dat bij haar neef, patiënt A, in
een ander medisch centrum de diagnose GSS vastgesteld wordt. Na obductie en genetische analyse
wordt deze diagnose ook bevestigd bij de patiënte.
vol 113 - nr.3 - juni 2012
117
Neurologie
Figuur 1.
Familie
De zoon van patiënte B presenteert zich op 21-jarige
leeftijd met de eerste symptomen van de ziekte. De
ziekte is bij hem zeer snel progressief en twee jaar
later overlijdt hij.
De studerende dochter van patiënte B presenteert
zich op 20-jarige leeftijd, wanneer haar broer ernstig ziek is, met de vraag naar presymptomatische
diagnostiek. Zij verwacht dat zij de ziekte niet heeft,
maar toch twijfelt zij daaraan. Zij vertelt te hopen
dat zij zich bij een goede uitslag weer vrijelijk op
de toekomst kan richten en bij een slechte uitslag
vreest ze dat ze zich schuldig zal voelen tegenover
haar vader, omdat die dan de enige is die over zou
blijven. Bij een slechte uitslag zou ze ook een eventuele kinderwens niet in vervulling laten gaan. Zij
heeft na deze afweging besloten om zich te laten
testen, vooral om de kwellende onzekerheid weg
te nemen. De uitslag is in haar geval gunstig, ze
heeft de mutatie niet. In deze familie hebben in de
daaropvolgende jaren nog drie andere familieleden
presymptomatische diagnostiek ondergaan die aantoonde dat ze geen drager zijn. In deze familie zijn
11 8
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
er negen patiënten bekend en er zijn minimaal 20
familieleden met een risico op dragerschap.
Beschouwing
De beschreven ziektegeschiedenissen en de gegevens
in de tabel illustreren de grote variatie in klinische
presentatie, debuutleeftijd en ziekteduur bij erfelijke
prionziekten. Hoewel het met een incidentie van
1:10.000.000 om een zeer zeldzaam voorkomende
aandoening gaat, is het voor artsen die zich bezighouden met diagnostiek bij dementie van belang
om op de hoogte te zijn van de beschreven problematiek.
Gezien de aspecifieke presentatie van erfelijke prionziekten kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat patiënten ten onrechte niet zijn aangemeld.
Maar met de grote aandacht voor prionziekten in
het afgelopen decennium en het hechte netwerk dat
ten grondslag ligt aan de landelijk registratie achten
wij dat minder waarschijnlijk. Bovendien komt de
beschreven incidentie overeen met de incidentie die
bekend is in de literatuur: 1-2 per 10 miljoen per
jaar.6
vol 113 - nr.3 - juni 2012
3
Tabel 2. overzicht van alle Nederlandse erfelijke priongenmutaties en het klinisch beeld
Diagnose
Aantal
aangedane
familie
leden
Aantal
familie
leden at
risk
Gem.
debuutleeftijd
Gem.
ziekteduur
Symptomen bij
presentie
Ziektebeloop
asparginezuur
178 aspargine,
129V
polymorfisme*
CJD
10
58
36-55
12-36
mnd
geheugenstoornissen,
gestoorde oriëntatie,
gedragsveranderingen,
agressiviteit
dementie met motorische
stoornissen, epileptische
aanvallen
asparginezuur
178 aspargine,
129M
polymorfisme
FFI
5
1
48-58
6-12
mnd
verwardheid,
slapeloosheid, depressie,
slikproblemen,
loopstoornissen
dementie,
hypersomnolentie,
speekselvloed, hallucinaties
glycine 131
valine, 129M
polymorfisme
GSS
2
2
35-38
192 mnd reactieve psychose met
paranoïde kenmerken,
betrekkingsideeën,
geheugenstoornissen
concentratieproblemen
dementie, parkinsonisme,
agressiviteit
2-octapeptide
repeat insertie
(OPRI), 129V
polymorfisme
CJD
2
6
±60
120 mnd geheugenstoornissen,
gedragsveranderingen,
concentratieverlies
dementie, dwanglachen en
-huilen,
dysartrie
5-OPRI, 129M
polymorfisme
CJD
2
2
35-45
84-120
mnd
geheugenstoornissen,
verminderde balans,
mimiekarmoede,
spraakproblemen,
apathisch
dementie,
slik- en spraakstoornissen,
rigiditeit, nystagmus.
7-OPRI, 129V
polymorfisme
GSS
8
15
49-59
7-65
mnd
geheugenstoornissen,
moeilijkheden met
spraak en lopen, apathie,
depressie,
hallucinaties
dementie, hypokinetischrigide syndroom of
piramidale verschijnselen
8-OPRI, 129V
polymorfisme
GSS
9
24
20-55
4-72
mnd
geheugenstoornissen,
evenwichtsstoornissen,
dysartrie,
gedragsveranderingen,
emotioneel labiel
dementie, hypokinetischrigide syndroom,
depressie
glutamine 227
stop, 129V
polymorfisme
GSS
2
0
40-42
72 mnd
geheugenstoornissen,
woordvindstoornissen,
karakterveranderingen,
verminderde sociale
vaardigheden
dementie,
dysartrie, mimiekarmoede,
verhoogde tonus,
epileptische aanvallen
tyrosine 226
stop, 129V
polymorfisme
CJD
3
5
±55
27 mnd
geheugenstoornissen,
concentratieproblemen,
achterdochtig
dementie, hallucinaties,
loopstoornis, delirant,
incontinent
42
113
Mutatie
Puntmutaties
Insertie
mutaties
Stopcodon
mutaties
Totaal
* het polymorfisme, valine of methionine op codon 129, lijkt bij te dragen aan de klinische expressie van de priongenmutatie
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
vol 113 - nr.3 - juni 2012
119
Neurologie
Diagnostiek
Het is van belang om de diagnose erfelijke prionziekte in een vroeg stadium te stellen. Ten eerste
omdat de differentiaaldiagnose naast een groot
aantal neurodegeneratieve ziekten ook potentieel
reversibele aandoeningen bevat zoals bijvoorbeeld
cerebrale vasculitis, neurolues en neuropsychiatrische ziektebeelden veroorzaakt door auto-antilichamen. Daarnaast heeft de diagnose implicaties voor
eventuele operaties en bloeddonatie; dragers van
een priongenmutatie en hun familieleden worden
hiervan uitgesloten, hoewel het niet duidelijk is of
transmissie via bloed daadwerkelijk mogelijk is.7-10
Een juiste diagnose in een vroeg stadium is vooral
belangrijk omdat het onzekerheid over het ziektebeloop wegneemt bij zowel de patiënt als de familie.
Dit blijkt ook duidelijk uit de hier beschreven casussen. Wanneer er lange tijd onduidelijkheid is over
de diagnose, zoals bij patiënte B, kan dit valse hoop
geven dat het weer goed zal komen.
Bij de diagnostiek van erfelijke prionziekte wordt
er klassiek een onderscheid gemaakt tussen fCJD,
GSS en FFI. Zoals te zien in Tabel 2 is er op het
moment van presentatie een grote variatie in klinische symptomen, op basis waarvan het onderscheid
gemaakt wordt. In het ziektebeloop zijn er echter
duidelijk overeenkomsten tussen verschillende vormen van erfelijke prionziekten, op grond waarvan
het klinische belang van de onderverdeling kan
worden betwijfeld. De vormen van erfelijke prionziekte onderscheiden zich dan alleen nog door de
aard van de PRNP-mutaties en de bevindingen bij
neuropathologisch onderzoek.
Door de variatie in klinische presentatie is het niet
eenvoudig om de diagnose erfelijke prionziekte te
stellen. Zelfs bij familieleden met dezelfde mutatie
kan het klinisch beloop sterk verschillen: patiënt A
had een ziekteduur van 6 jaar, terwijl zijn achterneef 24 maanden na het begin van de ziekte overleed. Neuropathologisch onderzoek van (meestal
post mortem verkregen) hersenweefsel, waarbij men
abnormale deposities van prioneiwit aantoont, geldt
als gouden standaard voor de diagnose prionziekte.
Bij een klinische verdenking op een erfelijke prionziekte kan men genetisch onderzoek verrichten om
de diagnose te bevestigen.
Bij progressieve motorische verschijnselen en/of cognitieve stoornissen op jonge leeftijd zonder andere
neurologische verklaring is de familieanamnese
12 0
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
altijd uitermate belangrijk. Zowel het diagnostische
proces als de begeleiding kan doelgerichter plaatsvinden als bekend is dat er in de familie een erfelijke prionziekte voorkomt. Uit de beschrijvingen
van patiënt A en patiënt B blijkt echter ook dat het
contact tussen familieleden soms gering is, juist als
er een erfelijke ziekte in de familie voorkomt. Daardoor is een volledige familieanamnese soms lastig te
verkrijgen. Uitvoerig doorvragen en navraag doen
bij instellingen waar familieleden opgenomen zijn
geweest is dan van belang.
Presymptomatische diagnostiek
Inmiddels is het voor alle risicodragers in Nederland
mogelijk om presymptomatische diagnostiek te laten
verrichten. Uit het statusonderzoek komt naar voren
dat er een grote diversiteit is in de klinische presentatie van dezelfde PRNP-mutatie. Daarnaast komt
niet bij alle mensen met een mutatie in het PRNPgen een erfelijke prionziekte in de familie voor.11 De
penetrantie van een mutatie in het PRNP-gen lijkt
dus niet compleet te zijn.
Zoals uit de beschrijving van de kinderen van
patiënten A en B blijkt, brengt de mogelijkheid om
presymptomatische diagnostiek te verrichten veel
dilemma’s met zich mee. Adequate begeleiding bij
de keuze en bij de uitslag van presymptomatische
diagnostiek is van belang, hiervoor dienen adviesvragers te worden verwezen naar een klinisch-genetisch centrum. In de beschreven casussen spelen
vooral de zekerheid te weten waar men aan toe is
en de gevolgen van een negatieve uitslag op de rest
van het leven een rol. Deze overwegingen komen
overeen met de literatuur over deze problematiek
bij presymptomatische diagnostiek bij de ziekte van
Huntington.12,13 Wanneer de mutatie presymptomatisch wordt aangetoond, zoals bij de dochter
van patiënt A, heeft dit ingrijpende psychologische
gevolgen. Een gunstige uitslag kan een zeer bevrijdend effect hebben zoals bij de dochter van patiënte
B en bij haar vader, die behalve zijn zoon, ook zijn
echtgenote en schoonvader aan de ziekte had zien
lijden.
Conclusie
Erfelijke prionziekte is met een incidentie van 1:10
miljoen per jaar een zeer zeldzaam voorkomende
aandoening. Bij progressieve motorische verschijnselen en/of cognitieve stoornissen op relatief jonge
vol 113 - nr.3 - juni 2012
3
Aanwijzingen voor de praktijk
1.
Iedere twee jaar zijn er in Nederland ongeveer drie nieuwe patiënten met een erfelijke prionziekte. Op
dit moment telt ons land 100-200 risicodragers.
2.
De familianamnese kan de waarschijnlijkheidsdiagnose erfelijke prionziekte sterk ondersteunen.
3.
Mogelijk speelt het voorkomen van een erfelijke aandoening een belemmerende rol bij het contact
tussen familieleden en wordt daardoor de familieanamnese soms minder betrouwbaar.
leeftijd zonder andere neurologische verklaring is de
familieanamnese altijd uitermate belangrijk. Mogelijk speelt een erfelijke aandoening in de familie soms
een belemmerende rol bij het contact tussen familieleden. De mogelijkheid van presymptomatische
diagnostiek voor een onbehandelbare erfelijke aandoening brengt ethische dilemma’s met zich mee.
5. richtlijnen, WHO. http://www.who.int/zoonoses/diseases/Creutzfeldt.pdf.
(Bekeken op 19 april 2012).
6. Webb TE, Whittaker J, Collinge J, et al. Age of onset and death in inherited prion disease are heritable. Am J Med Genet B Neuropsychiatr Genet
2009;150B(4):496-501.
7. Strengers PF, van Engelenburg FA. Prionen en veiligheid van bloedtransfusie. https://www.trix-online.nl/Sanquin-nl/sqn_diagnostiek.nsf/All/PrionenEn-De-Veiligheid-Van-Bloedtransfusie.html?opendocument&highlight=prion
en. (Bekeken op 19 april 2012).
Gezien de lage incidentie van erfelijke prionziekten
zijn de patiëntenbeschrijvingen in dit artikel geanonimiseerd ten einde herkenning te voorkomen.
8. Biasini E, Medrano AZ, Thellung S, et al. Multiple biochemical similariteis
between infectious and non infectious aggregates of a prion protein carrying
an octapeptide insertion. Journal of Neurochemistry 2008;104:1293-1308.
9. Werkgroep Infectie Preventie. Prionziekten. www.wip.nl/free_content/
Referenties
Richtlijnen/prionziekten%20080519def.pdf. (Bekeken op 19 april 2012).
1. Schuur M, Jansen C, Rozemuller AJ, et al. Humane spongiforme encefa-
10. Mead S, Poulter M, Beck J, et al. Inherited prion disease with six
lopathieen in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2009;153:A173.
octapeptide repeat insertional mutation molecular analysis of phenotypic
2. Zerr I, Brandel JP, Masullo C, et al. European Surveillande on Creutz-
heterogeneity. Brain 2006;129(9):2297-2317.
feldt Jakob disease: a control study of medical risk factors Journal of Clinical
11. Will RG, Alperovich A, Poser S, et al. Creutzfeldt-Jakob disease in
Epidemiology 2000;53(7):747-54.
Europe 1993-1995. Descriptive Epidemiology Ann Neurol 1998;43:763-7.
3. Jansen C, Schuur M, Spliet WG. et al. Elf jaar obducties wegens de ziekte
12. Binedell J, Soldan JR, Scourfield J, et al. Huntington’s disease predictive
van Creutzfeldt Jakob in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2009;153:A172.
testing: the case for an assessment approach to request from adolescents.
4.http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37943
J Medical Genetics 1996;33(11):912-8.
NED&D1=0-9&D2=16,33,50,67,84,101,118,135,152,169,186,203,220,
13. Etchegary H. Genetic testing for Huntington’s disease: How is the
237,254,271-l&HD=110419-1328&HDR=T&STB=G1 (bekeken op 27 mei 2012).
decision taken? Genet Test 2006;10(1);60-7.
Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie
vol 113 - nr.3 - juni 2012
121
Download