Hoofdstuk 8: De tijd van burgers en stoommachines

advertisement
Hoofdstuk 8: De tijd van burgers en stoommachines
De tijd van burgers en stoommachines is de tijd van 1800 tot 1900. Met deze eeuw begint de
moderne tijd en de contemporaine (eigentijdse) geschiedenis. Deze tijd word ook wel de
industrialisatietijd genoemd.
8.1 De industriële revolutie
(Omwenteling in productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines:
stoom, later gas en elektriciteit). Proces dat na 1750 in Groot-Brittannië op gang kwam. Viel
samen met de democratische revoluties in Amerika en Europa.
De industriële revolutie was de grootste verandering sinds de komst van de landbouw. Er
ontstond een nieuw type maatschappij: landbouwstedelijk samenleving → industriële
samenleving (samenleving waarin de economie wordt beheerst door de industrie en de
diensten en meer dan de helft van de mensen in een stad woont)
Het was wel een traag proces. Het woord revolutie werd alleen genoemd vanwege de grote
verandering!
Start industriële revolutie
Simpele uitvindingen:
 houten en later ijzeren spinmachines (eerst aangedreven door water en later stoom),
in de omgeving van Manchester, Groot-Brittannië
 de stoommachine, kwam voort uit de mijnbouw. Werd later ook ingezet bij
spinmachines. De vraag was groot dus de machine-industrie kwam tot bloei.
Gevolg:
 de productie van goederen nam toe → massaproductie (b.v. kleding)
 handwerkers werden verdrongen door fabrieken (b.v. wevers)
 goederen werden goedkoper (b.v. kleding) en beter van kwaliteit
Groot aantal veranderingen
De industriële revolutie maakte deel uit van een groot aantal veranderingen, die elkaar
versterkten.
 de agrarische revolutie (verbetering van landbouwmethodes vanaf 18e eeuw,
waardoor de agrarische productie steeg, de bevolking groeide en de boerenbevolking
afnam)
 de transportrevolutie (radicale verbetering van vervoersmogelijkheden). Met de
stoommachine kwamen de stoomlocomotief mogelijk. Goederenvervoer via kanalen
en spoorlijnen. In Groot-Brittannië werden veel kanalen aangelegd.
 Er ontstond een nationale markteconomie en Groot-Brittannië werd het middelpunt
van de wereldeconomie.
 De stedelijke arbeidersklasse en burgerij (alle groepen tussen adel en arbeiders)
groeiden, het aandeel van de plattelandsbevolking nam snel af.
James Watt
Uitvinder van de stoommachine. Maakte van een eenvoudige versie die al bestond (als
waterpomp) een nieuwe versie die ontelbaar veel toepassingen had.
8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen
De industrialisatie leidde tot een sterke groei van burgerij en de arbeidersklasse. Maar de
Europese regeringen wilden aan het begin van de 19e eeuw (na alle democratische
revoluties) de macht van monarchie en de adel handhaven.
Er ontstonden drie grote politieke stromingen (beweging die deel wil nemen aan het bestuur
vanuit bepaalde opvattingen) die zich daartegen verzetten (autoritaire orde):
 het liberalisme
 het nationalisme
 het socialisme.
- Liberalisme (kwam voort uit de gematigde burgerij)
Doel: stelt burgerrechten en individuele vrijheden voorop.
Particulier bezit is de basis van een gezonde economie. Marktwerking zorgt voor goede
balans vraag en aanbod.
 macht van de koning beperken
 voorrechten van de adel afschaffen
 invoering grondwet met een gekozen volksvertegenwoordiging die laatste woord had
 wet is voor iedereen gelijk
- Nationalisme
Doel: stelt de natie voorop.
Door democratische revoluties besef dat landen een eigen unieke volkscultuur hadden
(ideeën van de romantiek na de Verlichting). Uit dit culturele nationalisme groeide een
politiek nationalisme. Vooral in Duitsland. Nationalistische ideeën wakkerden na 1840 de
onrust in Europa aan.
→ arrestaties censuur en onderdrukking door regeringen.
- Socialisme (politieke stroming van de arbeidersklasse)
Doel was gelijkheid.
Kwam op voor de onderdrukten en bestreed verschillen in macht en inkomen.
Pas na 1870 goed georganiseerde massabeweging. Marxisme werd overheersende
stroming (onderwerping van het kapitalisme). Aartsvijand werd het nationalisme.
Door welvaart ontstond een gematigde vleugel van de stroming.
Aan het eind van deze eeuw kwamen nog twee politiek-maatschappelijke stromingen op: het
confessionalisme en het feminisme
Situatie in Duitsland
Duitse eenheid rond 1870 door nationalisme. Leider Kanselier (regeringsleider) Bismarck.
Begon diverse oorlogen die gewonnen werden. Er kwam een grondwet en
volksvertegenwoordiging (Rijksdag), maar zonder veel invloed.
Duitsland propagandeerde een nationalisme dat gericht was tegen anderen. Duitsland werd
sterk opgehemeld: er was altijd een superieure Duitse cultuur geweest (zei men).
Na 1890 → extreem fanatieke nationalistische organisaties → keren zich tegen joden,
socialisten en democraten.
8.3 Democratisering
Voortschrijdende democratisering (groei vd invloed vd bevolking in politiek en
samenleving) en deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces.
Nederland kreeg na de periode dat het bij Frankrijk hoorde onder Napoleon de
onafhankelijkheid terug. Samen met België → het Koninkrijk der Nederlanden met Willem I
als koning (alleenheerser). Wel grondwet en parlement, maar die had niet veel te zeggen:
parlement werd niet gekozen, maar benoemd. Koning benoemde 1e Kamer, provincies de 2e
Kamer. Belgische afscheiding in 1930.
Willem I maakte Nederland bankroet door ongecontroleerde uitgaven. Liberalisme kwam op.
Liberale leider Thorbecke schreef nieuwe grondwet (1848) → macht van de koning zeer
beperkt (bepaalde niet langer het beleid en werd onschendbaar: regering was
verantwoordelijk voor de daden van de koning). De meeste macht aan de 2e Kamer, werd
gekozen door de burgers.
Wie had kiesrecht?
Mannen die voldoende belasting betaalde (alleen verstandige burgers)
Hierdoor bleven de liberalen jarenlang aan de macht.
1887 kiesrechtuitbreiding:
alle volwassen mannen met voldoende kentekenen van
maatschappelijke welstand en geschiktheid
Verdeeldheid binnen liberale partij:
 linkse leden: wilden algemeen kiesrecht
 conservatieve leden: absurd dat mensen die geen belasting betalen mee mogen
beslissen over dat geld
Geleidelijke kiesrechtuitbreiding daarna. Door opkomst van het feminisme (gelijke rechten
voor vrouwen) eerst in 1918 kiesrecht voor alle mannen. In 1922 kiesrecht ook voor
vrouwen.
Aletta Jacobs
Eerste meisje op hogere school en universiteit. Eerste vrouwelijke arts in Nederland. Streed
voor vrouwenkiesrecht. Was linkskiberaal.
8.4 De emancipatiebewegingen
Politiek werd in de 19e eeuw steeds meer een zaak van de massa. De kiesrechtuitbreidingen
bevorderden de opkomst van emancipatiebewegingen (beweging die naar gelijkberechting
streeft). In veel landen werd het socialisme de sterkste emancipatiebeweging, maar in
Nederland werd het socialisme overschaduwd door het confessionalisme.
Naast liberalisme, nationalisme en socialisme in Nederland sterk confessionalisme
(politiek-maatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof -> confessie)
Meeste confessionelen katholiek + een orthodox-protestantse variant (uit het calvinisme)
Wat wilden de confessionelen?
Een christelijke samenleving met harmonische samenwerking met werkgevers en
werknemers. Alle confessionelen gingen samenwerken (Ze werden emancipatiebewegingen
genoemd, omdat ze streefden naar gelijkberechtiging): het verlicht liberalisme was hun
‘vijand’. Er werd een eigen partij opgericht: de ARP. Deze partij werd de grootste door de
invoering van het algemene kiesrecht (mannen die nu ook mochten stemmen kozen voor de
ARP).
Vrijheid van onderwijs
Liberalen keken op confessionelen neer (wilden alles bij het oude laten t.a.v. het geloof) en
wilden mensen door goed onderwijs ook ‘verlichten’.
Liberalen stimuleerden het onderwijs: openbare scholen (kregen subsidies)
Confessionelen richten eigen scholen op : bijzonder onderwijs (moesten alles zelf betalen)
Nadat de ARP aan de macht kwam werd ook het bijzonder onderwijs gratis.
Dit versterkte de verzuiling van de samenleving (opdeling van het land in levensbeschouwelijke groepen met eigen scholen, vakbonden, organisaties etc. en weinig
onderling contact tussen de groepen): katholieke ouders kozen voor katholiek onderwijs,
protestantse voor protestant onderwijs etc. Ook de socialisten vormden een eigen zuil.
Waar streden feministen voor?
 vrouwenkiesrecht
 meer kansen op de arbeidsmarkt. Alleen vrouwen uit de arbeidersklasse werkten.
 Tegen de dubbele seksuele moraal (vrouwen kuis, mannen vrijheid)
Steeds meer meisjes volgden middelbaar onderwijs en er gingen meer hoger opgeleide
vrouwen werken (alleen in vrouwenberoepen). Het bleef wel gebruikelijk dat als ze trouwden,
ze stopten met werken. Reden: doordat de arbeidslonen stegen kon dat. De man was het
hoofd en de kostwinner van het gezin.
Abraham Kuyper
Calvinist en sterk tegen het liberalisme. Vond dat liberalen geen christenen konden zijn.
Zette zich in voor ‘de kleine luyden’. Oprichter van de ARP en de gereformeerde kerk.
8.5 De sociale kwestie
De industrialisatie leidde tot het ontstaan van een sociale kwestie (een debat over de
slechte arbeids- en leefomstandigheden van de arbeiders). In Nederland kwam dat debat
pas na 1870 op gang → grootschalige arbeidsonrust.
Waarom werden er vakbonden opgericht?
 Economische veranderingen: ambachtslieden kwamen in de problemen (minder werk
door fabrieken)
 Ontevredenheid bij arbeiders vanwege hardere, zakelijkere werkrelaties (bazen
werkten niet meer mee en voelden zich minder verbonden met hun mensen). Wie
niet mee kon moest weg.
Gevolg: Burgerij begon te twijfelen aan het ver doorgevoerde economisch liberalisme.
Moest de overheid toch sommige groepen mensen gaan helpen.
Socialisme kwam sterk op. Roep om verbod op kinderarbeid.
→ 1874 Kinderwet van Houten: verbod op in dienst nemen van kinderen onder 12.
Meer lukte nog niet (liever leerplicht en verbod op alle kinderarbeid)
Tegenstanders waren bang dat:
 er hierna nog meer staatsbemoeienis zou komen.
 het zou de rechten van de ouders aantasten
 kinderen waren op het platteland onmisbaar
Verscherping sociale kwestie rond 1880 door langdurige economische crisis.→ door trek van
platteland naar steden ontstonden grauwe woonwijken → veel stakingen en opstootjes.
De socialistenleider Domela Nieuwenhuis zweepte de armen op tot haat tegen de rijken.
Parlementaire enquête leidde tot inzicht dat het niet langer zo kon en dat leidde tot de
Arbeidswet van 1889: verbod in de industrie op nachtarbeid voor vrouwen en jongens tot
zestien jaar beperking van de werkdag tot 11 uur.
Domela Nieuwenhuizen stemde tegen, want hij vond dat de wet niet ver genoeg ging.
8.6 Het moderne imperialisme
Groot-Brittannië was in de 19e eeuw de absolute wereldmacht op zee, met grote invloed in
Amerika en Azië. Ze kregen te maken met concurrentie in de tijd van het modern
imperialisme (streven naar territoriale machtsuitbreiding door heerschappij of invloedsferen,
Europese expansie).
Andere landen in Europa wilden ook koloniale expansie. Wedloop om de ‘witte’ vlekken op
de wereldkaart → bijna heel Afrika onderworpen en grote delen van Azie.
Japan deed aan de andere kant van de wereld mee en onderwierp Korea en delen van
China.
Nederland: Nederlands-Indië
Eerst was er van de invloed van Nederland niet zoveel te merken. Na 1900: grondige
beheersing en (economische) exploitatie van de kolonie. Vaak door militaire onderwerping.
→ Wereldspeler op de markt voor tabak, rubber en aardolie met de hulp van westerse
ondernemingen (b.v. Shell).
De industriële revolutie zorgde voor en versterkte deze expansie:
 er ontstonden wereldconcerns en nieuwe industrieën (chemische, staal- en
olieindustrie), oude industrieën stegen (b.v. textiel)
 er ontstond een wereldwijde arbeidsverdeling:
- koloniën werden leveranciers van agrarische producten en delfstoffen
- Europa leverde industrieproducten en kapitaal en regelde het transport *
 ontwikkeling van de transportsector (mijlpaal opening Suezkanaal: men hoefde niet
meer om Zuid-Afrika heen).
- Stoomschepen konden sneller en meer vracht vervoeren tegen lagere kosten dan
de oude zeilschepen.
- aanleg van spoorwegen voor stoomtreinen. Reistijden werden aanzienlijk lager.
 Industriële revolutie leverde ook militair overwicht op. Snelle troepenverplaatsingen
door sneller transport en industrie maakte betere wapens.
* Hiervoor waren de verhoudingen anders: b.v. India leverde textiel aan Groot-Brittannië,
maar na de industriële revolutie was India de grootste afzetmarkt van Britse textiel.
Download