HOOFDSTUK 8 PARAGRAAF 8.1 Het leger van generaal Ludd Aan het eind van 1811 vielen in Nottingham, Engeland, groepjes gemaskerde mannen fabrieken en werkplaatsen aan. Ze vernielden de machines en staken de gebouwen in brand. Fabriekseigenaren kregen dreigbrieven. Ze noemde zichzelf ‘het leger van generaal Ludd’. Ned Ludd was al lang dood. Hij was een wever geweest die ooit in woede zijn weefgebouw kapot had getrapt. De acties zaaide paniek. Er leek een revolutie te ontstaan maar toen werd een grote groep opgepakt. Ze werden zwaar bestraft en het ‘luddisme’ ging daarna als een nachtkaars uit. Een trage revolutie Ludd’s army bestond vooral uit wevers die protesteerden tegen de verdwijning van hun traditionele handwerk, dat werd overgenomen door machines. Vele raakte werkloos en leden armoede en zelfs honger. In GB was de industriële revolutie was begonnen. Er kwam een voortdurende technologische vooruitgang op gang, waarbij de productie werd gemechaniseerd. Engeland op stoom De industrialisatie begon met tamelijk simpele uitvindingen in de textielnijverheid. De eerste machines waren van hout. Rond 1800 kwamen sterkere, ijzeren machines die werden aangedreven door stoom, dat werd opgewekt door de verbranding van steenkool. De machines werden massaal toegepast. Hierdoor kwamen ook de machine-industrie, de ijzerindustrie en de steenkoolindustrie tot bloei. Met machines kon sneller, grootschaliger en goedkoper worden geproduceerd. Landbouw- en transportrevolutie De industriële revolutie begon in GB omdat er rijke ondernemers waren die winst wilden maken. Ze staken daarvoor geld in machines en namen een groot aantal arbeiders in loondienst. Door concurrentie probeerde producenten steeds goedkopen te worden. Daardoor gingen ze over naar machines. In de 17e eeuw slaagde de landadel erin landbouwmethodes te verbeteren. Daardoor konden meer mensen worden gevoed. De bevolking van GB groeide en op het land waren minder mensen nodig. Hierdoor konden veel mensen in de fabrieken werken. Een onmisbare verandering is de transportrevolutie. Tot de 18e eeuw was het onmogelijk grote hoeveelheden te vervoeren. Wegen waren ongeschikt en Britse rivieren waren niet goed bevaarbaar. Ze gingen kanalen aanleggen. Er ontstond een netwerk van onderling verbonden waterwegen. Aan de kanalen werden fabrieken gebouwd, die zo grondstoffen konden krijgen. De stoommachine maakte ook de stoomlocomotief mogelijk. In 1830 kwam de eerste spoorlijn gereed. De bouw van treinen bevorderde de industrie. Tweede industriële revolutie Vanaf 1850 verspreidde de industriële revolutie zich naar andere Europese landen, zoals Duitsland en Nederland. Na 1850 kwamen de staalindustrie, de chemische industrie en de Elektrotechnische industrie op gang. Hierdoor veranderde zoveel dat er gesproken word van een tweede industriële revolutie. De komst van elektriciteit leidde tot de elektrische straatverlichting, de telefoon en de gloeilamp. Een van de eerste gloeilampenfabriek was Philips. Laboratoria Bedrijven kregen een enorme omvang. Bedrijven gingen systematisch gebruikmaken van de wetenschap. Tot 1850 waren uitvindingen vaak van knutselaars en praktijkmensen. Nu kregen bedrijven laboratoria waar wetenschappers werkten aan nieuwe en steeds betere producten. Transportrevolutie breidde zich over grote delen van de wereld uit. Over brede rivieren werden bruggen gebouwd. Het stoomschip verdrong het zeilschip. De auto en de fiets werden uitgevonden. In 1903 werd de eerste geslaagde vlucht met een vliegtuig gemaakt. De industriële samenleving De industriële revolutie betekende voor de mensheid de grootste verandering sinds de uitvinding van de landbouw. Er kwam een nieuw type samenleving: De industriële samenleving. De bevolking groeide in rap tempo dat nog nooit was voorgekomen. Rond fabrieken ontstonden nieuwe steden, oude fabrieken breidden zich uit tot ver buiten de (voormalige) stadsmuren. Steden werden groter dan ooit. London was in 1800 met 950.000 al de grootste van Europa. Honderd jaar later was het veruit de grootste met 6,5 Miljoen inwoners. PARAGRAAF 8.2 Het congres van Wenen In 1815 kwam een eind aan een lange tijd van oorlogen en revoluties in Europa. Op het congres van Wenen kwamen de overwinnaars bij elkaar om afspraken te maken over de naoorlogse orde. Om Frankrijk beter in bedwang te houden werden de voormalige Zuidelijke Nederlanden bij Nederland gevoegd. Liberalisme en nationalisme Kort na 1815 ontstonden meerdere politieke stromingen die zich tegen de bestaande orde verzetten. De eerste was het liberalisme. De liberale ideeën kwamen uit de verlichting en revoluties en ze wilde een grondwet die de macht van de koning beperkte en de burgerrechte garandeerde. De wet moest voor iedereen gelijk zijn. Adel en kerk geen voorrechten. Liberale stelde de vrijheid van het individu voorop. Ook economische vrijheid vinden liberalen belangrijk. Nationalisme keerde terug in de bestaande orde. Veel liberale waren ook nationalistisch. Socialisme en conservatisme Nationalisme en liberalisme waren bewegingen van de burgerij. Het socialisme was een beweging van arbeiders. Ook socialistische ideeën kwamen voort uit de verlichting en revoluties. Liberalisme ging over vrijheid, maar socialisme ging over gelijkheid. Tegenover het liberalisme, nationalisme en het socialisme ontstond het conservatisme, dat de gevestigde orde wilde handhaven. Conservatieven vonden het idee van vrijheid en gelijkheid gevaarlijk. Als menselijke instincten vrij spel kregen werd het chaos. Volgens conservatieve was het belangrijk vast te houden aan historische gegroeide instellingen en was het voor iedereen het beste als kerk, adel, monarchie en leger de leiding hadden Volksopstanden in Europa De oude orde op het congres van Wenen hield op den duur geen stand. Het verzet tegen de autoritaire monarchieën nam geleidelijk toe en de onderdrukte ideeën uit de democratische revolutie kregen weer meer aanhang. De Zuidelijke Nederlanden scheidden zich na 15 jaar weer af van Nederland. Ze gingen verder als het koninkrijk België. Door de industriële revolutie groeide de economische macht van de burgerij. De invloed van liberalen en nationalisten namen toe. Agressief nationalisme Na 1871 groeide in bijna alle Europese landen een nieuw soort nationalisme verheerlijkte de eigen natie en zette zich tegen andere naties af. Ook veel conservatieven werden nationalistisch. Wel of geen sociale revolutie Het socialisme werd pas na 1870 een massabeweging. Dat kwam doordat toen op het continent een grote industriële arbeidsklasse ontstond. Karl Marx geloofde dat de arbeiders binnen de bestaande maatschappij niet beter konden krijgen en daarom was er een revolutie plaatsvinden. De arbeidersklasse moest volgens hem de macht grijpen. Marx was voor internationale arbeiderssolidariteit en sterk tegen het nationalisme. Rond 1900 groeide binnen het socialisme een gematigde vleugel, die reformisme werd genoemd. De reformisten stelden dat het lot van arbeiders wel degelijk binnen de bestaande maatschappij kon worden verbeterd. Het leidde tot veel geruzie en in 1919 tot een definitieve breuk. Het socialisme viel uiteen in de gematigde sociaaldemocratie en het revolutionaire communisme. PARAGRAAF 8.3 Een kroon uit het slijk Op 18 mei 1848 kwam onder luid klokgebeier het eerste nationale Duitse parlement bijeen. Van de 800 parlementariërs had 95 procent het gymnasium afgemaakt en 82 procent de universiteit. Er kwam de liberaalste grondwet van Europa. Alle privileges werden afgeschaft, de adel werd opgeheven en de individuele vrijheden beschermd. Een dag later werd koning Wilhelm van Pruisen tot keizer der Duitse gekozen. Parlementsleden boden hem de Berlijnse kroon aan. Maar de koning weigerde bot. Hij vond dat er een rioollucht van de revolutie aan hing. Hij wilden geen kroon aannemen van zijn onderdanen omdat hij niet van hen afhankelijk wilden zijn. Parlementaire democratie De jaren 1815-1919 waren in Europa en de VS een tijd van democratisering. Het ging om twee dingen; de invoering van een parlementair stelsel en het uitbreiden van kiesrecht. Een parlementair stelsel werd pas een parlementaire democratie als de volksvertegenwoordiging wordt gekozen met algemeen kiesrecht. Niet overal werd de democratisering een succes. In Duitsland mislukte het grotendeels. Britse traditie GB had een eeuwenoude parlementaire traditie. Volksvertegenwoordiging bestond uit het Hogerhuis en het Lagerhuis. In het Hogerhuis zaten edelen die door de koning werden benoemd of door hoge geboorte, het Lagerhuis was gekozen via het districtenstelsel. In 1837 als 18-jarige koningin Victoria de kroon erft, komt er een eind aan dat de koning ministers kan benoemen en ontslaan. Voortaan bepaalde de partij die de verkiezingen won wie de minister werden. Victoria kreeg als staatshoofd een nieuwe rol. Ze was het symbool van de natie. Stemrecht voor de burgerij De strijd om democratisering ging in BG om kiesrecht. Veel plattelandsdistricten waren ontvolkt geraakt. In een district woonden nog maar 32 kiezers, die wel 2 parlementsleden kozen. Van deze bizarre misstanden profiteerden de conservatieven. Vanaf 1830 werd hiertegen massaal gedemonstreerd. Conservatieve wisten alle veranderingen tegen te houden. Pas in 1832 gaven ze toe. Districten werden eerlijker verdeeld. Het was een overwinning voor de liberale maar niet voor de arbeiders omdat slechts 15 procent van de rijkste mannen mochten stemmen Naar een parlementaire democratie Vanaf 1850 groeide het gevoel dat het redelijk zou zijn het kiesrecht te ruimen. In 1884 kreeg twee derde van de volwassen mannen kiesrecht. In 1919 kwam er algemeen mannenkiesrecht en kregen ook de meeste vrouwen kiesrecht. Voortaan gingen de verkiezingen vooral tussen de conservatieven en sociaaldemocraten. In 1928 kreeg GB volledig algemeen kiesrecht. Nederland De macht van de koning was in het koninkrijk der Nederlanden nauwelijks beperkt en regeerde hij zonder rekening te houden met het parlement. Dat veranderde in 1848, toen het na de volksopstanden in Parijs ook in Nederland onrustig werd. Om te voorkomen dat hij moest vluchten vroeg hij de liberaal Thorbecke een nieuwe grondwet te schrijven. Hierdoor kreeg Nederland een parlementair stelsel, maar de democratie was nog ver weg. Door het censuskiesrecht mocht maar 1 op de 8 mannen stemmen. Pas na 1887 werd het kiesrecht ook in Nederland uitgebreid. In 1917 kwam er algemeen mannenkiesrecht, in 1919 kregen ook vrouwen kiesrecht. De mislukte liberalisering van Pruisen Nadat het nationale parlement in Frankfurt uiteen was gejaagd, bleef er nog wel een Pruisisch parlement in Berlijn maar die het weinig macht. In 1861 behaalde de liberalen de meerderheid. Meteen kwamen zij met de koning in conflict. De koning wilde meer geld voor het leger, maar de liberalen wilden dat goedkeuren als het parlement ook wat over het leger te zeggen had. Dat vond hij onacceptabel. Zijn kanselier Bismarck besloot het parlement gewoon te negeren. Hij zette de legeruitbreiding zonder goedkeuring door. De Duitse eenwording maakte hem daarna zo populair dat de conservatieve de verkiezingen wonnen. Bismarck kon daardoor een grondwet geven die de koning meer macht gaf. De onmachtige rijksdag Het rijk kreeg een volksvertegenwoordiging, de rijksdag die met het algemeen mannenkiesrecht werd gekozen. Dat lijkt democratisch maar zo was het niet bedoeld. Bismarck deed dit om de liberalen in de weg te zitten want het platteland stemde nog altijd conservatief. Bovendien kreeg de rijksdag weinig bevoegdheden. Ze kregen het budgetrecht en kon wetsvoorstellen afkeuren. Maar ze mochten de regering niet ter verantwoording roepen. De rijksdag mocht zich ook niet bemoeien met het leger. Na 1871 nam de invloed van de burgerij in de maatschappij toe. De arbeiders klasse groeide sterk. Duitsland werd pas een democratie toen het Duitse rijk aan het eind van de Eerste wereldoorlog ten onderging. PARAGRAAF 8.4 Nieuwe beweging Het feminisme was net als het socialisme en het confessionalisme een emancipatiebeweging. Het socialisme streefde naar een betere positie van arbeiders en het feminisme naar gelijkberechtiging van vrouwen. Katholieke confessionelen Het confessionalisme werd vooral in Duitsland en Nederland belangrijk. Pruisen en Nederland hadden beide een katholieke minderheid. Katholieke kregen in de 19e eeuw gelijke rechten, maar werden niet voor vol aangezien. Liberalen vonden dat het katholicisme vooruitgang in de weg stond. Er kwamen in Duitsland antikatholieke wetten. Bismarck zag uiteindelijk in dat onderdrukking niet werkte en liet de katholieke met rust. In Nederland werden ze niet vervolg. Hier organiseerde ze zich onder meer om hun recht op scholen te verdedigen. Protestantse confessionelen In Nederland en Duitsland ontstond ook een protestantse confessionalisme. Vanouds waren katholieke en protestanten aardsvijanden, maar nu streden ze beide tegen het liberalisme en het socialisme en tegen het toenemende ongeloof. In Duitsland had het weinig succes maar in Nederland des te meer. Samen met de katholieken verzette de ARP zich tegen de liberale kabinetten die het openbaar en ongodsdienstig onderwijs bevoordeelden. De ARP werd een van de grootste partijen van NL en Kuyper werd zelf in 1901 minister-president. Feminisme Rond 1900 waren vrouwenrechten in heel West-Europa een actueel onderwerp. De meeste feministen kwamen uit de hogere burgerij. Burgermeisjes werden niet geacht te gaan werken. Ze moesten thuiszitten en mochten ’s avonds en vaak overdag niet zonder begeleiding uit. Vrouwen hadden geen recht op eigen vermogen en mochten geen rechtszaak beginnen. Onder invloed van het feminisme werd de positie van vrouwen rond 1900 beter. Ook gingen meisjes vaker naar de middelbare school en gingen vrouwen vaker werken. De feministische eis was het vrouwenkiesrecht. Omdat vreedzame protesten niet werkten gingen ze onder leiding van Emmeline steeds hardere acties uitvoeren. In 1919 voerde GB het vrouwenkiesrecht in. Ook veel andere landen kregen rond die tijd het vrouwenkiesrecht. KENMERKENDE ASPECTEN 8.1: De industriële revolutie 8.2: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme en socialisme 8.3: de voortschrijdende democratisering 8.4: De opkomst van emancipatiebewegingen: het feminisme en confessionalisme 8.5: discussies over de sociale kwestie