Samenvatting Hoofdstuk 8. Tijdvak Tijd van burgers en

advertisement
Samenvatting Hoofdstuk 8.
Tijdvak Tijd van burgers en stoommachines 1800-1900
Periode Moderne tijd
Kenmerken tijdvak:
Industriële revolutie die in westerse wereld de basis legde voor industriële samenleving
Discussies over sociale kwestie
Moderne vorm van imperialisme die verband hield met industrialisatie
Opkomst politiekmaatschappelijkestromingen: liberalisme nationalisme socialisme confessionalisme feminisme
Opkomst emancipatiebewegingen
Voortschrijdende democratisering, deelname van steeds meer mannen/vrouwen aan politiek proces
Kernbegrippen:
Industriële revolutie = omwenteling in productiemethoden, waarbij handarbeid werd vervangen door machines.
Industriële samenleving = samenleving waarin economie wordt beheerst door industrie.
Modern imperialisme = vanaf 1850 Europese expansie, andere landen veroveren om vergroting van macht tonen
Emancipatiebeweging = beweging die naar gelijkberechting streeft.
Bourgeoisie = burgers, vaak mensen die politieke macht en productie middelen bezaten
Constitutionele monarchie = koninkrijk waarin macht van vorst is vastgelegd in grondwet (NL sinds 1813)
Censuskiesrecht = kiesrecht dat alleen geldt voor mannen die bepaald min. € aan belasting betaalde
Politieke stroming = beweging die deel wil nemen aan bestuur vanuit bepaalde opvattingen over juiste inrichting land
Sociale kwestie = vraagstuk van armoede en slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders.
Socialisme = politiekmaatschappelijke stroming van arbeidersklasse. Die streeft naar gelijkwaardigheid.
Confessionalisme = politiekmaatschappelijke stroming die uitgaat van geloof.
Feminisme = streven naar gelijkwaardige positie van de vrouw.
Liberalisme = politiekmaatschappelijke stroming die vrijheden en rechten van individu centraal stelt.
Nationalisme = politiekmaatschappelijke stroming die streeft naar nationale zelfstandigheid in eigen natiestaat
Democratisering = groei van invloed van volk in samenleving/politiek.
H8.1 - Industriële Revolutie
Industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
Hoe droegen veranderingen in productiemethoden bij aan ontstaan van industriële/verstedelijkte samenleving?
Agrarische revolutie
Eind 15de eeuw werkte meeste in landbouw = autarkische economie (zelfvoorzienend)
Vanaf 1700 ontstaat ‘enclosure movement’ = grootgrondbezitters streven naar ++ gebied
Grootgrondbezitters kochten boertjes uit en pakte common fields af
Op gestolen land gingen deze boeren experimenteren + efficiënter werken
Gevolgen Landbouw opbrengsten stegen = kwaliteit beter = bevolkingsgroei
Minder mensen nodig in landbouw = toename arbeidspotentieel (= mensen andere sector werk)
Industriële revolutie
EC macht in steden lag bij gilden = zij bepaalde wat/hoe geproduceerd
Eind 15e eeuw ontwikkelde zich op platteland huisnijverheid, om aan gilden ontkomen
- Op platteland uit greep van gilden
- Koopman-ondernemer speelde centrale rol
Putting-out systeem = hij voorzag boeren van grondstof + haalde eindproduct weer op
- Voor boeren was dit heel nuttig
Uitvindingen
*1733 John Kay,
uitvinding in textielindustrie = schietspoel sneller geweven + bredere stoffen weven.
*1761 James Hargreaves, uitvinding in textielindustrie = spinning Jenny productie van garen toenam.
Kwantiteit + kwaliteit huisnijverheid nam toe maar werkpatroon bleef gelijk. Veranderde met uitvinding:
*1769 Richard Arkwright, uitvinding in textielindustrie = waterframe spoelen met waterrad geleid
Waterframe kon X in huisnijverheid katoenspinnerijen (mills) gebouwd waar waterrad machines aandreef
Ondernemers haalde families, voor vast werk + onderdak, van platteland naar fabriek
Ondernemers wilden X afhankelijk zijn van waterkracht
James Watt vond stoommachine uit fabrieken verplaatste zich naar steden nu
Nieuwe samenleving
Overgang van handmatige productie naar machinale productie = Industriële Revolutie. Gevolgen ++:
1) In midden 19de eeuw was Engelse agrarisch-urbane samenleving veranderd in industriële samenleving
2) Snelle bevolkingsgroei + urbanisatie
3) Uitbreiding mogelijkheden van vervoer
Veranderingen eerst in GB vanaf 1775. In andere EU landen veranderingen tussen 1845 - 1875.
In jaren 70 19de eeuw stokte EC groei, maar nam in laatste decennium weer toe = Tweede Industriële Revolutie.
Eerste Industriële Revolutie
Tweede Industriële Revolutie
Technische verbeteringen/uitvindingen van hobbyisten
Innovaties vonden plaats op wetenschappelijke basis
Steenkool = belangrijkste energiebron.
In 2de helft van 19de eeuw werden aardolie/elektriciteit nieuwe energiebron
EC gebaseerd op productie van kapitaalgoederen
EC gebaseerd op productie van consumptiegoederen
(machines, spoorwegen)
Nieuwe industrie maakte massaproductie mogelijk
Mogelijkheid kopen van basisproducten
Verhoging levensstandaard = men goederen kon kopen boven basisbehoeften
NL bleef eerst achter ten opzichte van andere landen.
In 19de eeuw kleinschalige/op binnenlandse markt gerichte nijverheid
Rond 1850 kwam er langzaam moderne economische groei op gang
In NL arbeidsintensieve bedrijven(katoen/wolindustrie) kapitaalintensieve industrieën(scheepsbouw/machinefabriek)
H8.2 – Modern Imperialisme
Moderne vorm van imperialisme die verband hield met industrialisatie
Welke motieven had EU om in Afrika/ZO-Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen?
Koloniën
Verwerking van katoen nam toe + vraag nandere grondstoffen (kopererts, katoen, rubber waren X in EU)
Door ++ € van katoen stapten landeigenaren over op telen van katoen in koloniën
Economisch motief koloniën:
Vinden van afzetmarkten = ++ belangrijk omdat in EU/VS Industriële Revolutie voortzette
= waardoor deze landen zelf industriële producten gingen maken
= daarom vielen deze landen als afzetgebied weg
Vanaf 1850 concentreerden EU zich op delen van Afrika/Azië vanwege politieke omwentelingen in.
Vanaf 1850 gaat EU lokale bestuur echt overheersen + veroverden grote delen van Afrika/Azië
Brits-Indië werd voor GB nieuwe afzetgebied
Andere landen volgden Britse vb, omdat ‘t op grote schaal gebeurde = Modern Imperialisme.
Politiek motief koloniën:
Landen veroverden ook gebieden zonder grondstoffen = veel koloniën = land belangrijk/++ macht
++ EU landen dit deden leidde tot EU conflicten Modern Imperialisme vergrote wantrouwen tussen EUlanden
= 1 van hoofdredenen voor uitbreken van WOI
Ideologisch/cultureel motief koloniën:
1859 schreef Charles Darwin boek = The origin of Spieces
Met zijn evolutietheorie (Survivel of the fittis)
de
Eind 19 eeuw deze ideeën toegepast op samenleving = sociaal-darwinsten
Blanke ras is superieur
Fransen voedde hun koloniën op tot 'zwarte Fransen'
+ uniforme/centralistische bestuursvorm
= Mission Civilisatrice
H8.3 – Nationalisme en Duitse 1wording
Opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme, feminisme
Hoe zorgden nationale gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden tot 1 staat werden samengevoegd?
Eind 18e eeuw DU uit 300 onafhankelijke steden graafschappen hertogdommen koninkrijken vorstdommen
Na definitieve nederlaag Napoleon was Duitse staatjes teruggebracht tot 30, grootste = Pruissen
Tijdens Congres van Wenen (1814-1815) onderhandeld over inrichting nieuwe EU
O-deel Pruisen kwam bij Rusland, Pruisen kreeg het Rijnland
Nationalisme en Romantiek
Napoleontische periode had in DU gebieden nationalistische gevoelens versterkt
1815 ontstonden in DU Burschenschaften = studentenvereniging verheerlijkten verleden, romantiek/nationalisme
Dichter Johann Gotfried Herder gaf nationalisme theoretische basis
Ontstond cultureel nationalisme onder invloed van Romantiek
Romantiek reactie op rationalisme en stelde eigen, subjectieve beleving en intuïtie voorop
Speelde GS, cultuur, taal van eigen volk ++ rol
Geen 1heid door overleg
DU culturele nationalisme veranderde in politiek nationalisme
Oorzaak: maatschappelijke veranderingen + technische vooruitgang door Industriële Revolutie
Versnippering DU werkte verdere groei tegen
Pruisen wilde daar einde aan maken
1834 kwam Zollvereind (douane-unie) in Duitstalige gebied
eerst alleen op EC gebied samengewerkt maar toen
1848 in EU onlusten uitbraken, kwam in Frankfurt parlement bijeen om over samenwerking te praten
nadat Parlement Klein-DU (zonder Donaumonarchie) gedachte had aanvaard,
Pruisische koning weigerde tot keizer gekroond te worden
= Du blijft ’n Bond maar X DU 1heid
1heid door de oorlog
1862 Otto von Bismarck aantrad als minister-president van Pruisen, veranderde de rust in politiek
Volgens Bismarck was oorlog met Oostenrijk & Frankrijk enige manier om DU keizerrijk te kunnen vormen
1866 o.l.v. Pruissen kwam oorlog met Oostenrijk, koninkrijk Hannover bij Pruisen gevoegd
Najaar 1866 vormden 22 Duitse staten ten N van rivier de Main statenbond = Noord-Duitse Bond
Napoleon III reageerde met oorlog toen familielid van Pruisische koning op Spaanse troon driegde te komen
Napoleon werd in Sedan verslagen, januari 1871 capituleerde Parijs
In vredesverdrag moest Frankrijk schadevergoeding betalen + Elzas-Lotharingen aan Pruisen afstaan
Deze oorlog had overal in DU nationalistische gevoelens opgewekt
Toen Z-DU staten zich bij N-DU Bond aansloten stond 1heid
18 januari 1971 koning Willem I van Pruisen in Spiegelzaal van Paleis Versailles uitgeroepen tot keizer van DU
Nieuwe grootmacht was vanaf begin kwetsbaar door ligging in EU
EC ging voor de wind, door industrialisatie + urbanisering
Sociale mobiliteit leidde tot ++ maatschappelijke/culturele spanningen.
1888 kwam einde aan periode van rust door aantreden van keizer Willem II
tussen hem en Bismarck ++ onenigheid 1890 Bismarck gedwongen ontslag te nemen
H8.4 – Sociale kwestie
Discussies over sociale kwesties + opkomst politieke-maatschappelijke stromingen
Waardoor ontstonden liberalisme en socialisme, en hoe dachten liberalen en socialisten over sociale kwestie?
Ongestuurde urbanisatie
In gebieden met opkomende industrialisatie groeide bevolking ++++
Slechte huisvesting + -- kwaliteit voedselvoorziening + lage lonen/lange werkdagen/ongezond werkklimaat
Individu centraal
Verklaring dat overheid X deed, ligt in opvatting over werking van EC:
Adam Smith: ‘Inquiery into The Nature and Causes of the Wealth of Nations' (1776)
++ invloed + lag aan basis liberalisme
= individualisme, overheid X met EC bemoeien, mens met talenten omhoog werken,
= liberalen verwierpen absolutisme, iedereen voor wet gelijk, gezag door verantwoordelijk burgers
= streden tegen GD fanatisme + censuur.
Sociale kwestie
Arbeiders slaan handen in 1 om lot verbeteren
1861 1ste vakbond NL opgericht
1863 Rapport over kinderarbeid van arts Colonel
= leidde tot 1874 kinderwetje van Van Houten
1871 1ste landelijke organisatie ANWV
1881 Oprichting SDB o.l.v. Domela Nieuwenhuis
1887 Parlementaire enquête: kinderarbeid nauwelijks stopgezet
1889 Arbeidswet: Kinderen/vrouwen X meer dan 11 uur werken / Nachtarbeid verboden / Arbeidsinspectie
1893 Nationaal arbeidssecretariaat buitenparlementaire actie = algemene werkstaking
1901 Woningwet ingesteld
1903 Spoorwegstaking A’dam oorzaak = conflict arbeiders zich niet mogen organiseren
1919 Arbeidswet = 8-urige werkdag
Karl Marx
++ mensen protesteerden + eisten rechtvaardiger maatschappij, redelijke lonen, meer politieke zeggenschap
1848 'Het Communistisch Manifest' van Karl Marx/Friederich Engels / 1867 'Het Kapitaal kritiek op politieke EC’
= Basis socialisme, streefde naar volledige gelijkheid mensen
= Marx overtuiging dat elke maatschappij:
bezittende klasse
Bourgeoisie (rijke burgerij)
X-bezittende klasse
Proletariaat (arbeiders)
Gedachtegang Op moment tegenstellingen +++ dat proletariaat opstand moest komen!
Volgens marxisme (communisme) klassenstrijd gewonnen door proletariaat.
In overgangsfase iedereen overgehaald nieuwe visie aanvaarden
= nieuwe communistische heilstaat ontstaan, productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zou zijn
Iedereen werkte uit vrije wil, zette zich volledig in, men kreeg X beloning ontvang wat nodig heeft.
Werkelijkheid anders Marx voorspeld dat arbeiders slechter krijgen, maar hun leef/werkomstandigheid verbeterde
Ontstond nu binnen socialisme verschillende stromingen
- sommige communisten geloofden in visie Marx
- sommige streefden nog naar klasseloze maatschappij, maar route naar X door
revolutie maar door evolutie, streefden dus naar invoering van algemeen kiesrecht
= sociaaldemocraten
H8.5 – Nieuwe grondwet
Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen/vrouwen aan politieke proces
Hoe werd NL een constitutionele monarchie?
NL had in 17e/18e eeuw unieke plaats in EU
Republiek tussen koninkrijken
In Republiek waren gewesten zelfstandig, maar werkten samen in Staten-Generaal d.m.v. afgevaardigden
1795 kwamen Patriotten terig uit FR
Waren Fransen die dienst uitmaakten + 1795 Bataafse Republiek stichtten
1806-1810 plaatste Napoleon zijn broer Lodewijk Napoleon als koning in NL, NL werd koninkrijk
1810-1813 werd NL bij FR gevoegd
Na val van Napoleon werd zoon van laatste stadhouder koning van NL (= + België) = Koning Willem I
29 maart 1814 werd Staatsregelingen vervangen door grondwet + koning beëdigd
In Constitutionele Monarchie hield Willem I zich X aan de grondwet, regeerde als absolute koning
Verenigd koninkrijk der Nederlanden had grondwet maar eigenlijk nog X democratie
Autoritaire regeringsstijl, gedwongen NL gebruik, achterstelling katholieken leidde tot ontevredenheid bevolking
Naar aanleiding van opera 'De stomme van Portici' leidde in Brussel tot anti-Hollandse demonstraties
Wilem I stuurde zijn kroonprins naar Brussel = slaagde X
1831 besloot Willem I tot Tiendaagse Veldtocht = slaagde X
Hij probeerde nog steun te vinden bij Engeland/Oostenrijk maar deze wilden X steunen
1839 werd België zelfstandig koninkrijk.
1840 Willem II zijn vader opvolgde werd hij geconfronteerd met volgende zaken:
- Afscheiding België was financiële ramp. NL moest voortaan rente op staatschuld alleen opbrengen
- Schulden waren door legerkosten tijdens Belgische Opstand +++
- Belastingen ingevoerd op 1ste levensbehoeften.
- 1845 mislukte aardappeloogst = hongersnood, vele doden
- In andere landen ontstonden revolutionaire bewegingen Bang dat naar NL kwam
1848 besloot Willem II daarom tot nieuwe grondwet, leider liberale stroming: Johan Thorbecke kreeg opdracht
3 november 1848 nieuwe grondwet, Koning werd in 1 nacht van conservatief, liberaal
Macht Parlement uitgebreid / macht regering koning beperkt
Volksvertegenwoordiger gekozen door mannen die min. € belasting betaalde = censuskiesrecht
NL in 1848 modernste grondwetten in EU, delen tot dag van vandaag gehandhaafd
H8.6 – Emancipatie en politieke strijd
Opkomst politieke stromingen/emancipatiebewegingen, democratisering steeds meer M/V deelname politieke proces
Hoe werd politiek gedemocratiseerd?
ENG macht koning van oudsher ingeperkt, iedere hervorming wet/bestuur moest door parlement goedgekeurd worden
Parlement bestond uit Hogerhuis (House of Lords) & Lagerhuis (House of Commons)
= uit belangrijke families
= gekozen via districtenstelsel = 2 afgevaardigden district
Sinds 1688 waren grenzen van districten X aangepast, districten ++ mensen woonden zaten bijna X in Lagerhuis
Grootgrondbezitters domineerde Britse bestuur = weinig oog voor belangen fabrikanten
Fabrikanten/arbeiders wouden hervorming districten, voor meer invloed = bijeenkomsten/demonstreren
Autoriteiten traden streng op (1819 Machester)
Duidelijk dat hervorming X via straat bereikt kon worden
= Fabrikanten + arbeiders moesten samenwerken, ook al waren hun doelen verschillend
= 1832 werd Reform Act aangenomen
Hiermee verloren 86 kiesdistricten hun vertegenwoordiging in Lagerhuis
Min. eis van kiesrecht werd verlaagd, waardoor het aantal mannelijke kiezers toenam
Chartisten
Na aannemen Reform Act werd roep om verdere hervormingen ++
1 beweging hield mensen ++ bezig = Chartisme
= Van 'People's Charter' dat William Lovett in 1838 had opgesteld
= Zijn hoofddoel was algemeen kiesrecht (voor mannen)
+ jaarlijkse geheime verkiezingen + passief kiesrecht uitbreiden
+ vergoeding mensen met --inkomen lid Lagerhuis + verandering van districten
Chartisme groeide o.l.v. Feargus O'Conner uit tot ++ beweging
Doordat regering sociale veranderingen doorvoerde + anderen hervormers ideeën overnamen verdween beweging
Midden 19e eeuw maakte in Engeland ook liberale beweging de dienst, net als in andere landen uitbreiding kiesrecht
Feministen
NL begon Industriële revolutie laat, daardoor hadden vrouwen weinig betaald werk = verzorging van huis/gezin
2de helft 19e eeuw steeds meer onvrede over ondergeschikte positie van vrouw.
Overal in W landen was na 1870 beweging ontstaan die opkwam voor de rechten van de vrouw = feminisme
In NL was dat Wilhelmina Drucker
Verwerven van kiesrecht, om invloed te krijgen op wetgeving
Openbaar of Bijzonder onderwijs?
Pas in grondwet 1848 werd vrijheid van GD opgenomen
= Weg vrij voor emancipatiebeweging van katholieken
Confessionelen stoorden zich aan manier onderwijs was georganiseerd
Katholieken + Protestanten vonden elkaar in Schoolstrijd
= Ze wilden dat overheid Bijzondere Scholen op dezelfde manier zou financieren als Openbaar Onderwijs
1878 werd in Parlement wel nieuwe onderwijswet opgenomen, maar nog steeds X financiële gelijkstelling geregeld
Bundeling van politieke krachten
NL had in 19e eeuw nog districtenstelsel, waren evenveel kamers als districten
Tot Schoolstrijd een politieke strijd werd
Abraham Kuyper slaagde erin aantal kiesdistrictkandidaten op lijst krijgen die zich wilden inzetten voor Schoolstrijd
= uit deze samenwerking ontstond in 1878 1ste politieke partij = Anti Revolutionaire Partij
 1882 richtte Domela Nieuwenhuis = Sociaal Democratische Bond
= hij 1ste socialist die 1888 in 2de Kamer werd gekozen
Katholieken en Protestanten vormden toen verbond tegen 'het rodgevaar' (=socialisme)
Toch zou ++ tijd vergen voordat confessionelen/socialisten invloed konden uitoefenen op wetgeving
1887 werd grondwet aangepast waardoor kiesrecht kon worden uitgebreid.
1896 werd Kieswet pas echt aangepast
= bepaalde diploma’s, bezit huis met waarde, min. bedrag spaargeld, inkomen de voorwaarden voor kiesrecht
= aantal mannelijke keizers veranderde door kieswet van 300.000 naar 600.000, vrouwen hadden X kiesrecht
Politieke strijdbijl begraven
WOI leidde ertoe dat politieke stromingen gedwongen werden om samen te werken
Ontstond gevoel van nationale 1heid
Regering maakte daarvan gebruik om 2 kwesties optelossen:
- Schoolstrijd
- Kiesrechtkwestie
Confessionelen zouden akkoord gaan met financiële gelijkstelling van onderwijs,
maar dan moesten ze ook instemmen met invoering van algemeen kiesrecht
1918 werd ook districtenstelsel vervangen door evenredige vertegenwoordiging stelsel
1ste verkiezing leverde aardverschuiving: Liberalen van 31 naar 15 zetels
Sociaaldemocraten van 15 naar 22 zetels
Confessionele partijen kregen meer dan helft van aantal zetels
Rooms-katholieke Staatspartij RKSP grootste 2de Kamer, 30 zetels
Kon nu aanpassing plaatsvinden van kieswet:
5 juli 1922 mochten NL vrouwen voor eerst stemmen = met Algemeen Kiesrecht is democratisering voltooid
Download