Dankwoord laureaat Laurenspenning 2008 Henk Oosterling Wat doet een filosoof in de publiek ruimte van Rotterdam? Waarom komt ie uit zijn hoog boven de stad uitstijgende ivoren toren om met iedereen over alles en nog wat te praten? Waarom wil ie vooral jongeren met zijn begeesterde begeerte inspireren? Ooit stond voor filosofen die de jeugd iets te snel wereldwijs maakten – denk maar aan Socrates, de fictieve grondlegger van de Westerse filosofie – een gifbeker vol dolle kervel klaar. De afbeelding op de penning die ik krijg, voorspelt niet veel beters: de heilige Laurentius, die zijn geloof niet wilde afzweren wordt, vastgebonden op een barbecue, op een laag vuurtje geroosterd: ‘ardens ipsa fides alios incendit in ignem’ oftewel ‘vurig geloof doet ook anderen ontvlammen’. Verlichting anno 258 na C. Socrates, Laurentius, en niet te vergeten: Bonefacius, vergiftigd, geroosterd of doodgeknuppeld. Maar de tijden zijn veranderd. Tegenwoordig worden begeesterde filosofen niet meer doodgeknuppeld, maar doodgeknuffeld. Ik begrijp natuurlijk wel dat er een verschil is tussen spreken en preken. Maar dat is minimaal. Dus waaraan heb ik het in hemelsnaam te danken om als stadsfilosoof adembenemend aan de borst van de stad te worden gedrukt? Allereerst natuurlijk omdat ik een Rotterdammer ben. Niet een Rotterdammer van het Centrum of van Noord, evenmin een Rotterdammer van Zuid, maar iets er tussenin. Dat ‘ertussenin’ is zo eigen aan deze stad: wat ooit begon met een dam in de Rotte kreeg in 1996 zijn glorieuze hoogtepunt in de Erasmusbrug over de Maas. Erasmus is de naamgever van de universiteit. 5 jaar geleden wees een enquête onder de Rotterdamse bevolking uit dat 65% dacht dat Erasmus de ontwerper van de gelijknamige brug was. Zonder dat ze dat beseften hadden deze Rotterdammers gelijk: Erasmus was in zijn tijd al een bruggenbouwer. Om dat nog niet doorgedrongen besef te activeren werd enkele dagen geleden op een steenworp afstand van deze kerk, ook weer door de burgemeester, het Erasmushuis geopend. De universiteit treedt op haar beurt de stad tegemoet. In hun beleidsvisie 2013 heeft de Erasmus Universiteit te kennen gegeven dat zij zichzelf voor alles als ‘een internationaal georiënteerde stadsuniversiteit’ wil profileren. Na vele decennia groeien de stad en de universiteit dan eindelijk naar elkaar toe. Mogelijk blijven over 10 jaar afgestudeerde studenten als potentiële bovenmodalen definitief in Rotterdam wonen om zo de felbegeerde gentrification van economisch kwetsbare wijken tot stand te brengen. Maar dit alleen verklaart niet het verbazingwekkende feit dat ik, in het rijtje van laureaten, de eerste filosoof ben. Wat zegt dat? Om in de beeldspraak van de penning te volharden: filosofie is hot. Niet voor niets heeft Rotterdam de grootste faculteit wijsbegeerte van Nederland. Filosofie is blijkbaar zo hot dat het cool is om het te studeren. Dat ik deze penning krijg zie ik, naast een erkenning voor mijn politiek-culturele verdiensten voor de stad, dan ook als een teken van de volwassenwording van de filosofie in Rotterdam. Filosofen hebben een maatschappelijke rol te vervullen. Maar vergist u zich niet. Dat doen ze al een tijdje: veel van onze gerenommeerde cultuurdragers, beleidsmakers en directeuren van instellingen zijn filosofisch geschoold. U heeft er zojuist een aantal mogen aanschouwen en aanhoren. Ik dank u voor de erkenning van wat ik als een van de meeste begenadigde vormen van leven zie: filosoof worden. Maar dit heeft wel consequenties voor de manier waarop we met elkaar spreken. Ik stel voor onze stadstaal aan te passen. Net zomin als Rotterdam-Zuid tegenover Rotterdam-Centrum, Feijenoord tegenover Sparta, Rotterdam tegenover Amsterdam, autochtonen tegenover allochtonen staan, staat filosofie als een theoretische bezigheid tegenover de praktijk. De werkelijkheid is veel complexer. Beleidsmakers denken inmiddels al jaren in scenario’s die worden geïnspireerd door ideeën. Zonder idee, zonder concept, geen beleid, zonder filosofie geen politiek. Reflectie is meer dan een reflex van verbale muggenzifters. Woorden zijn ook altijd daden. Dus we spreken af: het ‘geen woorden, maar daden’ is achterhaald. Het gaat om woorden als daden. Misschien is dit wel vloeken in de kerk, maar dat geldt dan zeker voor die iets plattere, Rotterdamse variant: ‘niet lullen, maar poetsen’. Ik geef toe: het bekt goed. En begrijp me niet verkeerd: poetsen is een eerbiedwaardige bezigheid, misschien wel een skill. Maar als poetsen alleen maar oppoetsen of erger: alleen maar wegpoetsen betekent, dan wordt het tijd om eens een goed gesprek te voeren over hoe we anders aan de slag kunnen gaan. ‘ardens ipsa fides alios incendit in ignem’, ‘vurig geloof doet ook anderen ontvlammen’. Ik sluit af. Het is genoeg geweest. Er gebeurt iets uitzonderlijks. Mijn dank voor de toekenning van de Laurenspenning 2008 maakt mij sinds lange, lange tijd ‘speechless’........................... Ik dank u allen.