___________________________________ ___________________________________ Politieke moraal Heeft Machiavelli gelijk?1 B.J. De Clercq Op dit ogenblik (28 augustus) achten politieke commentatoren het niet uitgesloten dat de Belgische nationale regering er in het najaar het bijltje bij neer zal (moeten) leggen en dat dus de Belgische kiezer wellicht nog eens een ‘signaal van 24 november’ zal geven. Maar ook als dit niet gebeurt, blijft het probleembewustzijn dat verleden jaar acuut is geworden even acuut. Inmiddels hebben we ondervonden dat de burgers ook in andere westeuropese landen (Groot-Brittannië misschien uitgezonderd) bij verkiezingen zeer vergelijkbare ‘signalen’ geven. Het ‘valt op dat het Belgische politieke crisisklimaat sterk gelijkt op wat er met andere westerse landen aan de hand is. Ook daar zien we weifelende regeerders die liever schulden maken dan dat ze maatschappelijke knopen doorhakken. Ook daar is veel sprake van cliëntelisme, parasiterend gezag, ambtelijke overlast en onbetrouwbaarheid. Ook daar heb je grootschalige misbruiken — bronnen van onrecht — in de sociale en economische opvangsystemen. Ook daar slaat het democratische deficit grote gaten in de goede wil van de samenleving.2’ Na de jongste verkiezingen in België schreef een Belgisch staatsburger over de slechte staat van zijn staat: ‘Eenmaal de macht veroverd, doen de politici het tegendeel van wat ze aan hun kiezers beloofd hebben. Hierdoor ontstaan toestanden die zeer veel kwaad aanrichten, en die de publieke moraal verlagen tot nul, hooguit goed voor de spotternijen van een bevolking die al lang opgehouden heeft van de politieke kaste nog iets anders te verwachten dan leugentaal, valsheid, verbale oplichterij, en ronduit bedrog.3’ Een Nederlands politiek commentator gebruikte minder geladen termen om ongeveer hetzelfde te zeggen. ‘(...) De Belgische politiek heeft jarenlang problemen afgekocht, sociale groepen ingekocht en partijen ingekapseld... De politieke moraal verloederde, politici konden ongestraft uit de ruif graaien... Als burgers en bedrijven geen vertrouwen hebben in de overheid, degenereert de politiek. Zij moeten zich inkopen, politici omkopen want de overheid is een blok aan het been.4’ Misschien kan men dit oordeel als een uiting van typisch Hollands genoemde morele betweterigheid beschouwen, maar het valt dan toch op dat Nederlanders over het reilen en zeilen van hun vaderlandse politiek in termen spreken die voor de Belgische niet moeten onderdoen. ‘De burger en de politiek zijn op elkaar uitgekeken... De afbreuk van het morele gezag, het afbladderen van de ideologieën en de publieke ontluistering door de schandalen misten hun uitwerking op het politieke bedrijf niet. De politieke partij was niet langer draagster van een specifieke moraal of maatschappijvisie... Falende gezagsdragers blijven maar al te vaak gewoon zitten. Het ontbreekt de politiek-bestuurlijke klasse aan zelfreinigend vermogen.5’ De bedoeling van wat hierna volgt is niet, aan de vele moraliserende vertogen over het politieke bedrijf nog een vertoog met dezelfde strekking toe te voegen. Ik probeer een bijdrage tot de reflectie over politieke moraal, in het licht van de beschreven feiten, te leveren via een denkende confrontatie met Machiavelli en Kant. De aangehaalde en veel andere soortgelijke feiten — ook publiek geuite meningen zijn feiten — zijn een goede illustratie van iets dat in de moraal een soort algemene wet lijkt te zijn. Het ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 3 ___________________________________ ethische bewustzijn van mensen wordt geboren of op z’n minst opnieuw aangescherpt in de botsing met toestanden en handelingen die ze als verkeerd en onduldbaar ervaren. Het meest oorspronkelijke ethische oordeel heeft de vorm van een ‘neen!’ en veel wijst erop dat het diepste morele gevoel, de aanvankelijke drijfkracht van ethisch geladen reacties, het gevoel van morele verontwaardiging is. Het grote probleem is evenwel dat het kwaad en het onrecht waartegen negatieve contrastervaringen botsen zich veel duidelijker en ondubbelzinniger laten omschrijven dan het goede en de rechtvaardigheid die als hun tegenbeeld worden geaffirmeerd. Het ‘neen’ heeft een goed omschreven mikpunt, het ‘ja’ een open horizon6. Over politieke moraal wordt steeds het eerst en het meest gesproken door burgers die redenen zien om de immoraliteit van politici aan te klagen. Op hun beurt echter klagen politici over een gebrek aan politieke moraliteit bij de burgers. Maar ook en misschien vooral wat de politiek betreft blijkt het veel gemakkelijker te zijn de moreel verkeerde of bedenkelijke kanten van het machtsgebruik waartegen men bezwaren heeft op de korrel te nemen dan in ondubbelzinnige en onbetwiste termen aan te geven waarin een moreel correcte politiek dan wel moet bestaan. Niettemin heeft het door heel de geschiedenis heen nooit aan moraliserende vertogen ten behoeve van staatslieden en vorsten ontbroken. Vanouds zijn de zogenaamde vorstenspiegels in de politiek-filosofische literatuur een graag beoefend genre. Maar Machiavelli’s Il Principe heeft al zijn voorgangers en veel navolgers overleefd, in die mate zelfs dat ook vandaag nog geen reflectie over politieke moraal aan het gedachtengoed van Machiavelli voorbij kan gaan. Machiavelli lijkt duidelijk tot de categorie van politieke denkers te behoren die door Kant als ‘politische Moralisten’ zijn gebrandmerkt. Kant zegt7 dat hij zich goed een ‘moralischer Politiker’ kan indenken, dit is ‘iemand die de principes van de staatsmanskunst (Staatsklugheit) ___________________________________ zo opvat dat ze met de moraal samen kunnen bestaan’, maar over een ‘politischer Moralist’ alleen maar afwijzend kan oordelen. Zo iemand ‘smeedt zich een zodanige moraal dat ze het eigen voordeel van de staatsman bevordert’ en ‘praat politieke principes goed die in strijd zijn met het recht, onder het voorwendsel dat de menselijke natuur niet in staat is het goede zoals de rede dat voorschrijft metterdaad te bereiken’. Machiavelli zegt inderdaad dat zijn beschouwingen en aanbevelingen sterk afwijken van die van zijn voorgangers, die Kant dus tot de morele politici zou rekenen, omdat hij zich heeft voorgenomen ‘iets te schrijven dat nuttig is voor wie het begrijpt’. Daarom verkiest hij zich te houden aan de ‘verità effettuale della cosa’, de feitelijke en effectieve gang van zaken, in plaats van aan een ‘ingebeelde voorstelling’8. Van Machiavelli valt alvast te leren dat de praktische filosofie zich in het oordelen over politiek moet hoeden voor moralisme en voor een ‘abstracte moraal... zonder betrokkenheid op historische toestanden en particuliere situaties. (...) Wanneer men een abstracte ethiek hanteert om de politiek te beoordelen, wordt elke politiek immoreel.9’ Van Machiavelli valt echter vooral ook te leren dat politici en bewindslieden hun gedragingen moeten laten normeren door een doel dat hun persoonlijke doeleinden ver overstijgt. Hij gebruikt daarvoor de sleutelformule ‘mantenere lo stato’: een vorst moet alles in het werk stellen om ‘zijn (of de) staat te handhaven’. Er kan getwist worden over de juiste betekenis waarin Machiavelli zelf die formule heeft opgevat. Ongetwijfeld dacht hij in de eerste en voornaamste plaats aan de eigen status, de machtspositie, de eer en de roem van de vorst zelf, maar hij zegt daarbij ook dat een goede heerser ‘het vaderland hoger moet schatten dan zijn eigen ziel10’. Ondubbelzinniger dan hij dat misschien heeft gezegd, kunnen wij stellen dat de eigen moraal van politici hen verbiedt te handelen uit eigenbelang. Het is hun eerste plicht de belangen van de ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 4 ___________________________________ gemeenschap te dienen en enkel de handhaving van hun status te beogen in zover dit een onmisbare voorwaarde is voor de ‘stabiliteit en de duurzaamheid van de staat11’. De geijkte formule hiervoor in de politieke theorie is staatsraison. In zover in dit concept uitdrukking wordt gegeven aan het doel dat alle politiek handelen moet oriënteren, bestaat over zijn geldigheid weinig betwisting. De grote betwisting betreft echter de kwestie van de middelen. Zijn er goede gronden om te beweren dat — zoals de dikke Van Dale ‘staatsraison’ definieert — ‘de staat bij de uitoefening en handhaving van zijn macht zich niet aan het bestaande recht of de zedelijke normen gebonden hoeft te achten’? Voor daarop in te gaan mag onderstreept worden dat politieke machthebbers zich met betrekking tot de staatsraison als finaliteit van hun handelen, gemakkelijk kunnen vergissen. Ze staan altijd bloot aan het risico hun opdracht tot handhaving van de staat te verwarren met de handhaving van hun eigen positie. De Amerikaanse president Nixon heeft zich kennelijk vergist door het presidentschap te verwarren met zijn eigen positie toen hij de staatsraison inriep bij zijn weigering de geluidsbanden van bepaalde gesprekken met betrekking tot de Watergateaffaire aan het gerecht te overhandigen. Er schort iets aan de politieke moraal wanneer — zoals Wansink klaagt — ‘falende gezagsdragers maar al te vaak gewoon blijven zitten’. Hoewel Machiavelli de term ‘ragione di stato’ nooit uit zijn pen heeft laten vloeien, is zijn slechte faam vooral te wijten aan zijn adviezen betreffende de middelen die een staatsman in dienst van zijn doel moet kunnen gebruiken. In zijn geschiedenis van Florence citeert hij een uitspraak die hij Cosimo de’ Medici in de mond legt: ‘Je houdt je heerschappij niet in stand met de rozenkrans in de hand.’ Men kan Machiavelli hierin gelijk geven: in zijn persoonlijk leven kan een staatsman een vroom mens zijn, maar als staatsman moet hij uitmunten door zijn virtù. De Nederlandse vertaler van Machiavelli citeert de ___________________________________ volgende definitie. Virtù is een eigenschap die, ‘omdat ze tegelijkertijd intelligentie en energie is, iemand de mogelijkheid verschaft een gegeven situatie in al haar facetten trefzeker te doorzien en te beoordelen, om dan vervolgens met snelle besluitvaardigheid en ijzeren wilskracht handelend op te treden ten voordele van zichzelf of van de staat’. Men kan Machiavelli echter zeer moeilijk gelijk geven in zijn uitleg van wat die virtù in de concrete praktijk van de politieke machtsuitoefening volgens hem inhoudt. Een staatsman moet de kunst verstaan om, naargelang van de omstandigheden en de noodzaak, zich als ieder fatsoenlijk mens te gedragen maar ook in de huid van een dier te kruipen. Twee dieren moet hij als voorbeeld nemen: de vos en de leeuw. Hij moet de geweldiger macht en de grotere wreedheid van een leeuw kunnen inzetten tegen de macht en de wreedheid van de wolven die hij in bedwang moet houden en als vos zo sluw zijn dat hij in geen valstrikken trapt en de andere vossen te slim af is. Hij kan ook en mag zelfs niet ‘zijn woord houden wanneer dit hem schade berokkent en wanneer de redenen, die hem tot zijn belofte gebracht hebben, zijn weggevallen’. Daarbij moet hij vooral ‘de kunst verstaan om de natuur van de vos goed te bemantelen’ en dus ‘flink kunnen veinzen en ontveinzen’ (XVIII,3). Als hij toch niet alle goede eigenschappen kan bezitten die men aan deugdzame mensen pleegt toe te schrijven, moet hij in elk geval de schijn weten te wekken dat hij ze bezit en hij zal altijd wel mensen vinden die zich laten bedriegen. (Zie XV,3). Kant heeft de machiavelliaanse gedragsregels op zijn manier samengevat in drie maximes. ‘Fac et excusa’: bedrijf een ‘politiek van de voldongen feiten’, want een rechtvaardiging achteraf wordt gemakkelijker gevonden en aanvaard. ‘Si fecisti, nega’: heb je een wandaad gepleegd, ontken dan alle schuld en roep de weerbarstigheid van je onderdanen of de gebreken van de menselijke natuur in. ‘Divide et impera’: zaai verdeeldheid onder hen die je de ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 5 ___________________________________ macht hebben verleend en zet het volk tegen hen op. Kant geeft toe dat deze ‘Schlangenwendungen einer unmoralischen Klugheitslehre’ algemeen in praktijk worden gebracht en dat staatslieden zich helemaal niet schamen als dat openbaar wordt, tenzij wanneer de toepassing ervan op een mislukking uitloopt. Maar hij weigert de verantwoording die ‘politieke moralisten’ hiervoor geven. Zij stellen dat men de mensen moet nemen zoals ze nu eenmaal zijn en beroepen er zich op dat ze de mensen kennen. Maar, aldus Kant, ‘dè mens en wat uit de mens kan worden gemaakt, kennen ze niet, want dat vereist een hoger antropologisch gezichtspunt.12’ De hele vraag is echter of politici het zich mogen veroorloven hun handelwijze vanuit dit antropologisch gezichtspunt te laten bepalen. Wat houdt dit gezichtspunt trouwens in? Eerder dan Kant heeft Machiavelli hier gelijk en overigens schijnt Kant hem in zekere zin ook gelijk te geven, in die zin namelijk dat ook hij ervan uitgaat dat ‘de mens een dier is dat, wanneer het met soortgenoten samenleeft, een meester nodig heeft... die zijn eigen wil breekt en het dwingt te gehoorzamen aan een algemene wil waaronder een ieder vrij kan zijn.13’ Machiavelli drukt zich plastischer uit. ‘Iemand die een staat wil inrichten en wetten ontwerpen, moet er noodzakelijkerwijs van uitgaan dat alle mensen boosaardig zijn en toegeven aan de kwaadwilligheid die ze in zich dragen als ze daar de kans toe krijgen. (...) Ze handelen alleen maar goed als ze ertoe worden gedwongen.14’ Als een vorst voor de keuze staat, moet hij weten dat ‘het zonder meer veiliger is gevreesd dan wel bemind te worden. Want van de mensen kan men over het algemeen zeggen dat ze ondankbaar, wispelturig en huichelachtig zijn. dat ze wegvluchten voor gevaar en uit zijn op geldelijk gewin’ (XVII,2). Wat valt hieruit te leren? Twee dingen lijken van doorslaggevend belang. Ten eerste, Machiavelli legt steevast de nadruk op de ‘necessità’ en de ‘fortuna’: de noodzaak en de grillen van het lot die een beleidsman ertoe dwingen zich als ___________________________________ een leeuw of een vos te gedragen. Hij moet ‘het goede niet achterwege laten wanneer dat mogelijk is (potendo)’, maar ‘om de staat te handhaven is hij dikwijls genoodzaakt (necessitato) te handelen in strijd met de betrouwbaarheid, de barmhartigheid, de menselijkheid en de godsdienstigheid’ (XVII,4). ‘Van goed gebruikte wreedheid (als het slechte tenminste goed mag genoemd worden) kan men enkel spreken wanneer iemand deze... begaat uit noodzaak om zich te handhaven en ze niet verder continueert maar omzet in een zo groot mogelijk welzijn voor zijn onderdanen’ (VIII,7). Ten tweede, als men ze goed begrijpt, is de machiavelliaanse politieke moraal in overeenstemming te brengen met die van Kant wat betreft het ‘hoger antropologisch gezichtspunt’ dat volgens Kant het politieke handelen moet bepalen. De macht die politici hebben, veroveren of toevertrouwd krijgen, moeten ze aanwenden met het oog op een zo groot mogelijk welzijn voor de onderdanen, ze moeten ze aanwenden om veiligheid, orde en vrede te bewerken en te behouden in een wereld die getekend is door tegenstellingen tussen strijdige opvattingen, waarden en belangen. De middelen die ze daarvoor moeten gebruiken, kunnen ze in grote mate niet zelf kiezen. In grote mate worden die middelen hun opgedrongen door de onbetrouwbaarheid, de zwakke kanten en de slechte neigingen (de ‘ambizione’ zegt Machiavelli) van de mensen. Politici moeten met andere woorden hun taak vervullen in de typisch menselijke situatie waarvoor sinds Hume de formule ‘circumstances of justice’ wordt gebruikt: ‘the concurrence of certain qualities of the human mind with the situation of external objects. These qualities of the mind are selfishnes and limited generosity; and the situation of the external objects is their easy change, joined to their scarcity in comparison to the wants and desires of men.15’ Politici hoeven helemaal geen antropologische pessimisten te zijn. Zoals ieder mens moeten ze ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 6 ___________________________________ streven naar volkomen morele integriteit. Maar gezien hun taak en hun verantwoordelijkheid, zijn ze verplicht om er meer dan andere mensen mee rekening te houden dat men zijn medemensen wat dit betreft nooit goed kan vertrouwen. Als ze dan echter de strijdmiddelen van geweld en list gebruiken, moeten ze dat juist doen om ze overbodig te maken, doordat ze de voorwaarden scheppen en behouden waarin vreedzaam en ordelijk en dus geweldloos samenleven mogelijk is; met andere woorden doordat ze een goede rechtsorde instellen en doen respecteren. Ook in de opvatting van Machiavelli kan men het ‘hoger antropologisch standpunt’ van Kant herkennen en tot zijn recht brengen, want ook voor hem is het zo dat ‘de goede politieke orde... de verderfelijkheid van de menselijke natuur vrijwel volledig paralyseert16’. Volgens een wel erg paradoxaal klinkende uitspraak van Rousseau zal een goede politieke orde de burgers ‘forceren om vrij te zijn17’. In feite betekent dit niets anders dan wat Kant op het oog heeft in zijn definitie van het recht. ‘Uit het zo kromme hout waaruit de mens gemaakt is, kan niets dat volmaakt recht is getimmerd worden’, meent hij, maar mensen die hun eigen zwakheid en kwade neigingen doorzien en die van hun medemensen altijd moeten vrezen, kan men ertoe brengen — want ze hebben toch een ‘limited generosity’ — zich te schikken onder ‘een algemene en wederkerige dwang, in overeenstemming met een ieders vrijheid volgens algemene wetten18’. Omdat wij de erfgenamen zijn van de vruchten die de politieke en ethische ontwikkeling sinds de tijd van Machiavelli heeft opgeleverd, kunnen we zijn centrale stelling betreffende de opdracht van politici en staatslieden zo interpreteren, dat de staat die zij door hun machtsaanwending moeten handhaven de rechtsstaat is, of juister — zoals we uit de meer recente geschiedenis hebben kunnen leren — de democratische rechtsstaat. Maar hiermee wordt nog de eigenlijke vraag die door Machiavelli aan de orde is gesteld, niet ___________________________________ weggenomen. Zoveel is wel duidelijk, dat de moraliteit van het politieke machtsgebruik in elk geval bestaat in zijn legaliteit, dat het afhangt van de mate waarin en de wijze waarop het gehoorzaamt aan de principes en regels van de rule of law, het heersende recht. Maar ook in een rechtsstaat en zeker in een per definitie door pluralisme gekenmerkte democratische rechtsstaat heersen conflicten. Het zijn de politici die als dragers van de wetgevende en van de uitvoerende macht de rechtsbeginselen concreet en effectief maken in de regels van de talloze wetten en de toepassing ervan in het dagelijkse beleid. Het basisprincipe van de scheiding van die twee machten is in de praktijk zeer relatief, want we zien en we voelen ook aan den lijve dat sinds jaren de meeste wetten in feite produkten van de uitvoerende macht zijn. Zonder goede wapens kunnen er geen goede wetten zijn, zegt Machiavelli, en daarom acht hij het nodig veeleer aandacht te besteden aan de wapens dan aan de wetten (XII,1). In een rechtsstaat kan men aandacht besteden aan de wetten in zover ze bruikbaar zijn als wapens en juist wetten smeden die men kan hanteren als wapen om conflicten in de gewenste richting te beslechten. Moet aan politici het voorrecht gegund worden om in de uitoefening van hun bijzondere verantwoordelijkheid voor de condities van het goede samenleven in een rechtsstaat, in bepaalde omstandigheden — bepaald door de necessità en de fortuna — over de algemeen te erkennen beginselen en normen, waarop een rechtsstaat gebouwd is, heen te stappen? In een beschrijving van het erg doortastende optreden van Philippus van Macedonië maakt Machiavelli de bedenking dat niet alleen elke christen maar iedereen die met de menselijkheid begaan is zulke wandaden zal verafschuwen en dan ook veel liever ‘als privé-persoon dan als koning door het leven wil gaan19. Hij heeft hier nog eens in zoverre gelijk, dat niet iedereen voor het beroep van politicus geschikt is. Velen zijn tegen de lasten, ook de gewetenslasten ervan niet ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 7 ___________________________________ opgewassen. Maar Machiavelli heeft grondig ongelijk indien hij zo moet begrepen worden, dat er wel geen onverzoenbaarheid van de politiek met de moraal maar dan toch een dubbele moraal bestaat, die van het persoonlijke en die van het publieke leven, en dat tussen die beide een onoverbrugbare kloof gaapt. Zoals elk beroep heeft dit van staatsman en politicus zijn eigen beroepsmoraal, maar het wordt genormeerd door dezelfde ethische basisprincipes die voor alle soorten beroepen gelden. Politiek bedrijven is echter een zeer bijzonder, zo men wil een uitzonderlijk beroep, waarvoor men over uitzonderlijke middelen — de middelen van de openbare macht, die aan andere burgers ontzegd zijn — moet kunnen beschikken. Dit betekent dat de algemene ethische principes die in elk beroep een bijzondere toepassing krijgen, in de politiek op een zeer eigen, op een uitzonderlijke wijze worden verbijzonderd. Maar wie om die reden van een ‘uitzonderingsmoraal’ wil spreken, heeft alleen gelijk als hij daarmee bedoelt dat het gaat om een moraal voor uitzonderlijke omstandigheden. Een chirurg mag en moet ook in de uitoefening van zijn bijzonder beroep handelingen stellen die normaal als ‘slagen en verwondingen’ moreel onverantwoord en wettelijk strafbaar zijn, maar enkel met instemming van de betrokken patiënt of diens verwanten, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden. Iedereen heeft het morele recht om in gevallen van wettige zelfverdediging uitzonderlijk krachtige middelen te gebruiken, maar hij zal wel achteraf moeten bewijzen dat hij inderdaad uit wettige zelfverdediging heeft gehandeld. Iedereen handelt, in welk beroep ook, alleen werkelijk moreel als hij niet enkel geleid wordt door een zuivere Gesinnung maar ook doeltreffend mikt op het beoogde resultaat. Maar politici hebben de beroepsplicht om resultaten te bereiken die voor de hele gemeenschap van levensbelang zijn: niet enkel voor het fysieke leven maar voor wat Aristoteles het ‘goede leven’ noemt. Als politici handelen uit wettige ___________________________________ zelfverdediging, gebruiken ze de nodige en verantwoordbare middelen niet om hun eigen leven of have en goed te verdedigen, maar om vitale belangen van de gemeenschap die op het spel staan in bescherming te nemen. ‘Uitzonderingsmoraal’ lijkt me dan, toegepast op politici, een geldige uitdrukking in de betekenis van een moraal van ethisch te verantwoorden uitzonderingen op de algemeen geldende ethische gedragsregels. Dan mag het waar zijn dat ‘ohne Gewalt, Verrat, Korruption, Geheimhaltung und Propaganda sich keine Politik treiben läβt20’, maar dan enkel indien zij die politiek bedrijven het bewijs kunnen leveren waarom en wanneer zulke onbehoorlijke middelen noodzakelijk waren of zijn. Zo stelt het ook Machiavelli, op de enige plaats in zijn werk waar hij volgens de specialisten het beruchte principe dat het doel de middelen heiligt, zeer klaar formuleert. Sprekend over Romulus, zegt hij met een woordspeling dat zijn wandaden bij de stichting van Rome hem (als mens) beschuldigen (‘accusandolo’), maar de resultaten ervan hem als staatsman verontschuldigen (‘lo scussi’)21. Dit gelijkt opvallend sterk op het tweede maxime dat Kant tot de sofismen van de politieke moralisten rekent: ‘fac et excusa’. Maar Kant kan ongelijk hebben. Alles hangt af, ten eerste, van de vraag of de politieke moralist in kwestie in staat is een geldig excuus voor zijn toevlucht tot uitzonderlijke middelen, of zijn ethisch onbehoorlijk gebruik van normale middelen, aan te reiken en, ten tweede en vooral, van het oordeel over de bewijskracht van zijn argumenten door diegenen die het recht hebben daarover te oordelen. Hier kan ik E. Weil bijtreden als hij zegt dat, indien een politicus ‘het kwaad met kwaad dient te bestrijden, op hem de last weegt om te bewijzen... dat hij ertoe gedwongen was en dat hij heeft gehoorzaamd aan de noodzaak met als enig doel deze noodzaak te elimineren22’. Als politicus mislukt hij niet alleen waar hij het vereiste resultaat niet bereikt, maar ook en even ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 8 ___________________________________ grondig waar hij in deze verantwoording niet kan slagen. De twee genoemde punten brengen me bij het mijns inziens belangrijkste element van de politieke moraal, dat ik haar democratische essentie zou noemen. Essentieel voor een democratie is, dat politici en bewindslieden geen macht en geen middelen hebben die hun niet zijn verleend, dat ze die moeten gebruiken voor het doel waarvoor ze werden verleend en dat de burgers die ze hebben verleend over het recht, de macht en de middelen moeten beschikken om het politieke machtsgebruik aan hun controle te onderwerpen. De burgers moeten dan ook de nodige verantwoording van hun politici eisen en ze doen mislukken wanneer ze er niet in slagen die te geven. Dit betekent dat de ethische kwaliteit van de politieke moraal in beslissende mate bepaald wordt door de kwaliteit van de moraal der burgers. De politici, zegt E. Weil, zijn verantwoordelijk ten opzichte van de ‘morale historique’, dit wil zeggen het burgerlijke ethos dat hun gemeenschap kenmerkt23. Als tegenwoordig zo graag wordt gesproken over de ‘politieke cultuur’ die moet vernieuwd worden, mag men niet alleen denken aan de cultuur, dus de normen en waarden en gedragspatronen van de politieke klasse, maar evenzeer aan die van de burgers. Ook over dit politieke ethos van de burgers zijn de nodige kritische vragen te stellen. De verontwaardigde klachten over het deficit van de politieke moraal die aan het begin van dit opstel zijn geciteerd, zouden in het licht van het voorgaande onder meer in de volgende gedachten kunnen worden gevat. Politiek als beroep, aldus Max Weber, is een ‘Berufung’ in zover ze bestaat in een leven voor de politiek. Maar het is meer en meer ook een leven van de politiek geworden: een beroep als een ander, een broodwinning, en liefst een goede en voor het hele leven verzekerd. Op zich is daar helemaal niets oneerbaars aan, maar het brengt wel specifieke en grotere risico’s mee die betrekking hebben op al die soorten en vormen van ___________________________________ politieke immoraliteit die men samenvat onder het begrip ‘machtsafwending’. Dit is de kortste en de beste definitie van politieke corruptie: het aanwenden van de macht en de middelen waarover men de beschikking heeft gekregen om er het publieke belang mee te dienen, in dienst van private en particuliere belangen. Slechte middelen kan men goed gebruiken, bij voorbeeld een bepaalde dosis vergif, niet om mensen te vergiftigen maar om ze te genezen. Maar hier gaat het vooral om goede middelen, bij voorbeeld geld, of ambten, die slecht worden gebruikt. Omdat de risico’s op dit punt groter zijn geworden naarmate meer mensen van de politiek gaan leven en misschien helemaal niet meer voor de politiek, wordt controle op het politieke machtgebruik des te belangrijker. De wetgevende macht heeft zichzelf en vooral ook de dragers van de andere machten, en uiteraard ook de burgers, tegen de bekoring van machtsafwending willen beschermen door in het strafrecht een hele reeks vormen van corruptie als misdrijf te bepalen. Maar er zijn vele en belangrijke vormen van machtsafwending die in deze artikelen niet voorkomen, die artikelen worden niet geactualiseerd en niet consequent toegepast. ‘De politieke wil ontbreekt’, zegt men gewoonlijk in dergelijke gevallen. Maar die politieke wil is niet alleen die van de politici. Het is ook die van het publiek. In de politiek-wetenschappelijke literatuur over corruptie wordt vaak een uitspraak geciteerd die men toeschrijft aan de arme Ieren en Sicilianen in New York. ‘What we want is not justice but help.’ Misschien kan die uitspraak onder meer ook op de Belgen, en niet noodzakelijk alleen de arme, worden toegepast. Ze getuigt van een soort politieke cultuur waarin het wordt aanvaard dat mensen verwachten en er tot op zekere hoogte op rekenen dat hun politieke leiders en vertegenwoordigers het recht omzeilen of haar hun hand zetten om allerlei ‘vriendendiensten’ te bewijzen; dat mensen geneigd zijn zich veeleer te beschouwen en te gedragen als volgzame cliënten van politiek dienstbetoon dan als ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 9 ___________________________________ mondige burgers; dat iedereen de macht die hij ook maar kan aangrijpen voor eigen baat gaat manipuleren. Het is waar dat het de naar corruptie zwemende macht is die de zeden van de burgers bederft. Waar burgers weten en ervaren dat ze onderworpen zijn aan ongrijpbare machten en machtsprocessen waardoor op een ondoorzichtige wijze over hun wel en wee wordt beschikt, gaan ze proberen langs eigen slinkse wegen hun belangen te doen behartigen. Maar het omgekeerde is minstens even waar. Worden politieke leiders tenslotte niet uit het volk gekozen? De zeden van politici worden bedorven door een gebrekkige burgermoraal en ‘een politiek wordt machteloos bij de ontaardingen van de zeden der gemeenschap24’. Deze waarheid mag men terecht beklemtonen, maar ze kan niet ingeroepen worden om politici vrij te pleiten. In verband hiermee moet het geciteerde standpunt van E. Weil vervolledigd worden. Staatslieden, zegt hij, zijn niet alleen verantwoording ver - ___________________________________ schuldigd tegenover (‘devant’) de historische moraal van hun gemeenschap: ze dragen ook verantwoordelijkheid voor (‘pour’) de moraal van de gemeenschap, dit wil zeggen de universele principes van de moraal zoals de ethiek die als een te realiseren ideaal poogt te formuleren. Het ‘zo groot mogelijke welzijn van de onderdanen’ dat volgens Machiavelli het eigenlijke doel van de vorst moet zijn, is ook hun ethisch welzijn. Bij wijze van kort besluit mag naar het evangelie verwezen worden. Als Jezus zijn apostelen uitzendt, geeft ook hij hen de raad zich te spiegelen aan het karakter van bepaalde dieren, maar dan niet van de leeuw en de vos. Hij zegt: ‘Weest arglistig als slangen en argeloos als duiven’ (Mt 10,16). Kant citeert deze tekst en merkt erbij op dat het eerste deel van dit advies de politieke stelregel is, maar het tweede deel eraan moet worden toegevoegd als ‘inperkende voorwaarde’. ‘Indien beide componenten niet in één enkel gebod samen kunnen bestaan, is politiek inderdaad in strijd met moraal.25’ Men zou kunnen besluiten dat de authentieke politieke virtù bestaat in het vermogen en de vaardigheid om in alle omstandigheden telkens de juiste dosering van argeloosheid met arglistigheid te vinden. Noten 1. Ingekorte en herwerkte versie van de tekst van een lezing gehouden in het kader van de Filosofische Conferenties, KU Leuven. 2. F. VERLEYEN, Bevel tot vuren, in Knack 26/8/’92. 3. M. GRAMMENS, Na de verkiezingen, in Journaal nr. 94, 28/11/’91. 4. D.-J. EPPINK, Overleeft België Monetaire Unie?, in De Standaard 21/12/’91, p. 8. 5. H. WANSING, De echtscheiding, in Intermediair, Amsterdam, 20/9/’92, p. 29-37. 6. Zie B.J. DE CLERCQ, Wegen naar gerechtigheid. Een christelijk geïnspireerde ethiek van het maatschappelijk leven, Leuven, Acco, 1990, p. 14 v. 7. I. KANT, Zum ewigen Frieden, Anhang: Ueber die Mishelligkeit zwischen der Moral und der Politik. Werke (Herausg. W. WEISCHEDEL), Band 9, Darmstadt, 1975, p. 233 vv. 8. N. MACHIAVELLI, Il Principe, XV,1. Ik maak gebruik van de Nederderlandse vertaling van F. VAN DOOREN, De heerser, Amsterdam, Atheneaum, 1981. Hierna wordt naar dit werk verwezen door eenvoudige vermelding van het geciteerde hoofdstuk en de paragraaf van het citaat. 9. U. DHONDT, De uitdaging van het machiavellisme, in Tijdschrift voor Filosofie 48 (1986), p. 8 en 9. ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 10 ___________________________________ ___________________________________ 10. Zie de verwijzingen in H. MÜNCKLER, Machiavelli. Die Begründung des politischen Denkens der Neuzeit aus der Krise der Republik Florenz. Frankfurt a.M., Europaische Verlagsanstalt, 1982, p. 99 en 295. 11. Ibid, p. 97 en passim. 12. I. KANT, Op. cit., p. 235-237. 13. I. KANT, Idee zu einer allgemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht, in Werke, Band 9, p. 40. 14. N. MACHIAVELLI, Discorsi, I,3. Engelse vertaling: L. J. WALKER, The discourses of Niccoló Machiavelli, vol I. Londen, 1950, p. 216 v. 15. D. HUME, Moral and Political Philosophy (ed. H.D. AIKEN). New York, Hafner, 1948, p. 63. 16. H. MUENCKLER, Op. cit., p. 268. Volgens deze auteur ligt hier juist de verklaring voor de ogenschijnlijke tegenstrijdigheden tussen Machiavelli’s Discorsi en Il Principe. 17. J.-J. ROUSSEAU, Du contrat social, I,7. 18. I. KANT, Idee zu einer allgemeinen Geschichte... en Die Metaphysik der Sitten. Werke, Band 9, p. 41 en Band 7, p. 339. 19. Discorsi, I,26. 20. C.J. FRIEDRICH, Pathologie der Politik. Frankfurt a.M., 1973, p. 191. 21. Discorsi, I,9. 22. E. WEIL, La morale de l’individu et la politique, in Tijdschrift voor Filosofie 27 (1965), p. 487. 23. E. WEIL, Responsabilité politique, in Revue internationale de philosophie 11 (1957), p. 130. 24. U. DHONDT, Art. cit., p. 17. 25. I. KANT, Zum ewigen Frieden, p. 229. ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 2 (1992)3, p. 11