7766_1664437_score

advertisement
Toetsmatrijs toets 1
Lesdoelen toets 1
Hele getallen, posities/
ordenen
Hele getallen, uitspraak
Aantal
vragen
2
Reproductievragen
Begripsvragen en
1
1
1
Routinevragen
Inzichtsvragen
1
Decimale getallen ,
posities/ ordenen
2
Optellen en aftrekken
(cijferend < 1000)
6
6
Vermenigvuldigen, (tafel
1 t/m 10)
Vermenigvuldigen,
getallen met nullen
2
2
2
2
Delen, getallen met
nullen
Vermenigvuldigen,
Optellen en aftrekken,
decimale getallen
2
2
2
2
3
Afronden op 10-, 100-,
1000-tal
Rekenen in een context
5
Aantal vragen
25
4
Toepassingsvragen
1
1
2
5
4
Toetsmatrijs toets 2
Lesdoelen toets 2
Aantal
vragen
4
Reproductievragen
Decimale getallen,
posities/ordenen
2
1
Vermenigvuldigen
Delen, grote getallen
3
2
3
2
Decimale getallen,
optellen en aftrekken
2
2
Basisbegrip breuken
3
Breuken, optellen en
aftrekken
Breuken,
vermenigvuldigen met
heel getal
Breuken en decimale
getallen
Procenten, breuken,
deel van een geheel,
decimale getallen
Rekenen met procenten
(% van)
2
2
2
2
Rekenen in een context
4
Aantal vragen
32
Optellen en aftrekken
(cijferend < 1000)
3
2
3
Begripsvragen en
Routinevragen
Toepassingsvragen
Inzichtsvragen
4
1
2
2
1
2
3
4
Toetsmatrijs toets 3
Lesdoelen toets 3
Vermenigvuldigen, en delen
met decimale getallen
Aantal
vragen
4
Reproductievragen
Begripsvragen en
Routinevragen
Toepassingsvragen
4
Breuken, optellen en
aftrekken
Breuken, vermenigvuldigen
met heel getal
2
1
1
Verhoudingstabellen
Afstandsmaten, begrip
3
2
Afstandsmaten, omrekenen
4
Gewichtsmaten, begrip
2
Gewichtsmaten,
omrekenen
Tijdseenheden, omrekenen
Inhoudsmaten, begrip
2
Inhoudsmaten, omrekenen
4
2
Omtrek, oppervlakte van
een rechthoek
Getallen in context
Aantal vragen
2
2
2
2
2
1
2
2
4
2
2
2
2
4
37
Inzichtsvragen
2
2
2
2
4
Toetsmatrijs toets 4
Lesdoelen toets 4
Aantal vragen
Optellen en aftrekken
(cijferend < 1000)
4
4
Vermenigvuldigen en delen
4
4
Breuken in context
1
% / breuken/ decimale
getallen
Verhoudingstabellen
1
1
1
1
Afstandsmaten, omrekenen
4
1
3
Gewichtsmaten, omrekenen
4
1
3
Inhoudsmaten, omrekenen
(ook 1 liter = 1dm3
4
1
3
Tijdseenheden, omrekenen
2
1
1
Omtrek, oppervlakte van
een rechthoek
2
1
1
Tabellen en grafieken
aflezen
Getallen in context
1
1
Aantal vragen
32
4
Reproductievragen
Begripsvragen en
Routinevragen
Toepassingsvragen
Inzichtsvragen
1
4
Toetsmatrijs toets 5
Lesdoelen toets 5
Hele getallen, posities/
ordenen
Hele getallen, uitspraak
Aantal
vragen
1
Reproductievragen
Begripsvragen en
Routinevragen
2
Decimale getallen , posities/
ordenen
1
Decimale getallen,
getallenlijn
Optellen en aftrekken
(cijferend < 1000)
1
1
6
6
Vermenigvuldigen
Vermenigvuldigen,
getallen met nullen
4
1
Delen, getallen met nullen
3
Handig optellen en
aftrekken, compenseren
1
1
Handig optellen en
aftrekken, decimale
getallen
Afronden op 10-, 100-,
1000-tal
Getallen in context
2
1
Aantal vragen
28
4
Inzichtsvragen
1
2
2
Toepassingsvragen
1
4
1
3
1
1
1
4
Toetsmatrijs toets 6
Lesdoelen toets 6
Optellen en aftrekken
(cijferend < 1000)
Aantal
vragen
4
Reproductievragen
Begripsvragen en
Routinevragen
Inzichtsvragen
4
Vermenigvuldigen,
Delen, grote getallen
4
4
4
4
Decimale getallen,
optellen en aftrekken
2
1
Decimale getallen,
vermenigvuldig en delen
4
4
Basisbegrip breuken
1
Breuken, optellen en
aftrekken
Breuken,
vermenigvuldigen met
heel getal
Procenten, breuken, deel
van een geheel, decimale
getallen
3
2
3
3
2
2
Rekenen met procenten
(% van)
Getallen in context
2
2
Aantal vragen
33
4
Toepassingsvragen
1
1
1
4
Toetsmatrijs toets 7
Lesdoelen toets 7
Vermenigvuldigen
Breuken, optellen en
aftrekken
Breuken, vermenigvuldigen
met heel getal
Aantal
vragen
3
3
Reproductievragen
3
Procenten in context (%
van, nieuwe prijs, totaal =
100%)
4
Verhoudingstabellen
Afstandsmaten, omrekenen
Begripsvragen en
Routinevragen
Toepassingsvragen
1
3
1
1
3
1
2
2
5
4
2
1
Gewichtsmaten,
omrekenen
Inhoudsmaten, omrekenen
(ook 1 liter = 1dm3
4
4
4
4
Tijd, klokkijken
(digitaal/analoog)
Tijdseenheden, omrekenen
2
Getallen in context
Aantal vragen
4
36
2
Inzichtsvragen
1
2
2
4
Toetsmatrijs toets 8
Lesdoelen toets 8
Optellen en aftrekken in de
context
Aantal
vragen
2
Reproductievragen
Begripsvragen en
Routinevragen
Toepassingsvragen
2
Vermenigvuldigen in de
context
Verhoudingstabellen
Afstandsmaten, omrekenen
in context
2
1
3
1
2
1
1
Gewichtsmaten,
omrekenen in context
3
1
1
1
Inhoudsmaten, omrekenen
in context
3
1
1
1
Tijd, klokkijken
(digitaal/analoog)
Omtrek, oppervlakte van
een rechthoek
Tabellen en grafieken
aflezen
Getallen in context
Aantal vragen
2
2
2
3
2
4
28
Inzichtsvragen
2
1
2
4
Rekenen repetitie les 1 t/m 5
Naam:…………………………………………………………. Klas:………………….
Vraag 1: Hoeveel is de 7 waard in het getal 347.502? Geef hier het goede antwoord:_______
A) 70.000
C) 700
B) 7.000
D) 7
Vraag 2: Zet de volgende getallen van klein naar groot:
5.455
542
………………….
18.764
5.998
996
3.489
…………………… …………………… ………………
5.543
……………………
………………… …………….
Vraag 3: Schrijf het getal in cijfers: Vierendertigduizend driehonderdvijftien ____________________
Vraag 4: Hoeveel decimalen heeft het getal 7,376? Geef hier het goede antwoord: __________
A) 4
B) 3
C) 2
D) 1
Vraag 5: Welk getal moet bij A staan?
……………………….
Vraag 6: Reken de volgende zes sommen uit:
a) 465 + 329 =
d) 732 - 296 =
b)
689 + 198 =
e) 911 – 634 =
c)
387 + 494 =
f) 534 – 377 =
Vraag 7: Reken de volgende sommen uit:
a) 8 x 6=
b) 7 x 9 =
Vraag 8: Reken de volgende sommen uit:
a) 50 x 90 =
c) 360: 40 =
b) 400 x 80 =
d) 560 : 8 =
Vraag 9: Reken de volgende sommen uit:
a) 32 x 18=
b) 41 x 56 =
c) 29 x 23=
Vraag 10: Bekijk de artikelen hiernaast.
a) Hoeveel betaal je hiervoor? €………………………….
b) Je betaalt met €200,-.
Hoeveel geld krijg je terug? €……………………………………………………..
Vraag 11:
Een paar schoenen kost € 99,95.
Je krijgt € 41,79 korting.
Bereken de nieuwe prijs.
De nieuwe prijs is: €……………………………………….
Vraag 12: Op 1 november 2012 heeft de gemeente Winsum 13.889 inwoners.
a) Rond af op een duizendtal: …………………………………..
b) Rond af op een honderdtal: …………………………………..
Vraag 13: Op 1 januari 2015 heeft Nederland 16.920.510 inwoners
a) Rond af op miljoenen: …………………………………..
b) Rond af op miljoenen, met één decimaal: …………………………………..
c) Rond af op een duizendtal: …………………………………..
Vraag 14:Lees de tekst hiernaast
Pim verdient €……………………………….. per week
schoenen
€ 37,95
broek
€ 62,99
T-shirt
€ 39,95
muts
€ 6,19
Vraag 15: Lees de tekst hiernaast
Na twaalf maanden zit er €……………………………………….. in Mariekes spaarpot.
Vraag 16:
De familie Van Boekel gaat op wintersport in Zwitserland. Ze hebben € 2450 aan vakantiegeld. De
auto die ze huren kost €348, het hotel waar ze in verblijven kost € 1260, de reisverzekering kost € 70
en de skipassen kosten (totaal) € 465.
Hoeveel houdt de familie Van Boekel nog over van het vakantiegeld? €…………………………………
Vraag 17: Op een pallet bakstenen zitten 750 bakstenen.
Een pallet kost € 51,-. Jan koopt voor € 663,- bakstenen.
Hoeveel bakstenen heeft Jan in totaal gekocht?
……………………………… bakstenen
Rekenen repetitie les 6 t/m 10
Naam:…………………………………………………………. Klas:………………….
Vraag 1: Reken de volgende sommen uit:
a) 467 + 459 =
b) 593 + 198 =
c) 835 - 446 =
d) 851 – 564 =
Vraag 2: Omcirkel het goede antwoord. € 623,26 heeft:
A) 6 honderdjes, 2 tientjes, 2 euro’s, 2 tiencentstukken en 6 centen.
B) 6 honderdjes, 3 tientjes, 3 euro’s, 2 tiencentstukken en 6 centen.
C) 6 honderdjes, 2 tientjes, 3 euro’s, 2 tiencentstukken en 6 centen
Vraag 3: Reken de volgende sommen uit:
a) 39 x 75 =
d) 357 : 7 =
b) 62 x 28 =
e) 342 : 9 =
c) 44 x 42 =
Vraag 4: Hoeveel geld ben je kwijt?
€………………………………………….
Vraag 5: Je betaalt met €6,-.
Hoeveel geld krijg je terug?
€ ……………………………………………
Vraag 6: Hoe schrijf je de volgende breuken?
…..
…..
a) Tweevijfde = ….
b) Vierzevende= ….
.
.
3
Vraag 7: In welke balk is 4 deel gekleurd?
In balk ………………………….
Vraag 8: Reken de sommen uit:
3 1
a) + =
b)
Vraag 9: Reken de sommen uit:
1
a) 5 x 600=
b) 4 x 240 =
5
5
5
12
-
3
12
3
Vraag 10:
a) Schrijf
1
10
als kommagetal: …………………………….
1
b) Schrijf 5 als kommagetal: …………………………….
Vraag 11: Wat is gelijk? Verbind met elkaar.
Vraag 12: Vul de tabel in
=
Vraag 13: Reken de sommen uit.
a)
40% van €500,- = …………………………
c)
25% van 120,- = …………………………
b) 30% van €90,- = …………………………
Vraag 14: Omcirkel het goede antwoord.
Guus koopt 2,04 kg kersen. Hij moet € 7,84 betalen. Wat is de prijs per kilogram ongeveer?
A)
B)
C)
D)
€ 0,25
€ 1,60
€ 2,10
€ 2,90
Vraag 15: Lees de tekst hiernaast
Er zijn …………………. auto’s nodig.
Vraag 16:
20% van de leerlingen van de klas heeft een onvoldoende gehaald.
Er zitten 30 leerlingen in deze klas.
Hoeveel leerlingen hebben een onvoldoende? …………………………………… leerlingen.
Vraag 17:
De heer Haanstra heeft een tuin.
2
deel van de tuin is bestemd voor groenten.
3
2
Kleur hieronder 3 deel in van de tuin
Rekenen repetitie les 11 t/m 15
Naam:…………………………………………………………. Klas:…………………
Vraag 1: Reken de sommen uit:
a) 6 x 3,20 =
c) 9,2 :4 =
b) 9 x 5,60 =
d) 9,5: 5 =
Vraag 2:
2
1
a) Je koopt 5 kilo appels en 2 kilo peren. Hoeveel kilo weegt dit samen?
……………………………………. Kilo
b) Omcirkel het goede antwoord
1
Hoeveel pakjes van 8 liter melk zijn samen 1 liter?
A. 4
B. 6
C. 8
D. 10
Vraag 3:
1
a) Vier vriendinnen hebben € 72,- verdient. Ieder krijgt 4 deel. Hoeveel krijgt ieder?
Iedereen krijgt: € …………………..
1
b) Vijf vrienden winnen een bedrag van € 120,-. Ieder krijgt 5deel. Hoeveel krijgt ieder?
Iedereen krijgt: € …………………..
Vraag 4: Lees de tekst hiernaast
Omcirkel het juiste antwoord.
A) A = 10 km, B = 20 km, C = 40 km
B) A = 10 km, B = 20 km, C = 30 km
C) A = 20 km, B = 40 km, C = 60 km
Vraag 5: Vul de ontbrekende vakken in de van de verhoudingstabel.
Vraag 6: Vul de ontbrekende vakken in de van de verhoudingstabel.
Vraag 7: Vul de juiste maat in. Kies uit: mm, cm, dm, m, hm, km.
a) De hoogte van een deur is ongeveer 2 …………………..
b) De breedte van een pak hagelslag is ongeveer 1,5 ……………………….
Vraag 8: Reken de sommen uit
a) 5,7 km =……….…………………….. cm
c) 170 mm + 6 cm = ……….…………………….. cm
b) 870 000 cm = …………………………. km
d) 500 m + 6,5 km = ……….…………………….. km
Vraag 9: Vul de juiste maat in. Kies uit: kg, g of mg
a) Ik koop 0,4 …………………… kaas
b) Het blaadje waar de toets op staat weegt 40 ……………………………….
Vraag 10: Reken de sommen uit
a) 450 g =……….……………………..mg
c) 60 g + 0,2 kg =……….…………………….. g
b) 0,035 kg = ……….…………………….. mg
d) 120 000 mg + 300 g = ……….…………………….. kg
Vraag 11: Vul de juiste maat in. Kies uit liter, dl, cl of ml
a) Per pak pannenkoekenmix heb je 900 …………………………… melk nodig.
b) In een theelepel gaat 0,7 ………………….. water.
Vraag 12: Reken de sommen uit
a) 1500 cl = …….……………………. ml
b) 3600 ml = …….……………………. l
c) 1800 ml + 15 dl = …….……………………. l
d) 1,3 l + 6 dl = …….……………………. ml
Vraag 13: Reken uit, haal zoveel mogelijk hele uren en eruit.
a) 440 minuten = ………………………. uur en …………………………….. minuten
b) 14400 seconden= …………………….………. uur
Vraag 14: Hoeveel is de oppervlakte van het grasveld? Omcirkel het goede antwoord
A) 28 cm²
B) 33 cm²
C) 28 m²
D) 33 m²
Vraag 15:
Lees de tekst en beantwoord de vraag
De omtrek is: ………………………..… m
Vraag 16:
Carla is 75 jaar. Haar haar groeit nog maar 1,5 mm per maand.
Hoeveel cm is dat per jaar?
……………………………………………….. cm
Vraag 17:
Lees de tekst hiernaast en beantwoord de vraag.
Ze moet € ………………………………… betalen.
Vraag 18:
Henk koopt een Samsung Galaxy Tab 10.1 die eigenlijk € 240 kost.
Hij krijgt 20% korting.
Hoeveel moet hij nu betalen?
€ …………………………………..
Vraag 19:
Lees de tekst en beantwoord de vraag.
Het fotoalbum gaat ……………………. kosten
Rekenen repetitie les 16 t/m 20
Naam:…………………………………………………………. Klas:…………………
Vraag 1: Reken de volgende vier sommen uit:
a) 645 + 318 =
c) 872 - 487 =
b)
379 + 549 =
d) 841 – 374 =
Vraag 2: Reken de vogelden vier sommen uit:
a) 55 x 38 =
b)
49 x 76 =
c) 243: 9 =
d) 247: 13 =
Vraag 3:
1
Er is een kan met 12 liter limonade.
1
Hoeveel glazen van 4 liter kan je hiermee vullen? Omcirkel het goed antwoord.
A) 3 glazen
C) 5 glazen
B) 4 glazen
D) 6 glazen
Vraag 4:
Hoeveel procent van de balk is ingekleurd?
…………………………………%
Vraag 5:
Vul de ontbrekende getallen in
Vraag 6: Reken uit:
a) 1 km = …………………….. cm
b) 50,6 hm = ……………… m
c) 2,6 dm + 27 cm =……………………… dm
d) 4 km + 300 m + 3,2 hm = ……………………….hm
Vraag 7: Reken uit:
a) 4 kg =……….……………….……………..mg
b) 850 g = ……….…………………….. kg
c) 600 mg + 0,3 kg =……….…………………….. g
d) 42000 mg + 800 g + 5,5 kg = ……….……………………. kg
Vraag 8: Reken uit:
a) 100 cl = …….……………………. ml
b) 260 ml = …….……………………. l
c) 8500 ml + 35 dl = …….……………………. cl
d) 4,3 l + 6 cl + 3,5 ml = …….……………………. ml
Vraag 9: Reken uit:
a) 3 uur en 3 kwartier = ……………………………….. minuten
b) 1,5 uur = ……………………………… seconden
Vraag 10:
Lees de tekst hiernaast en beantwoord de vraag.
Antwoord: …………………………. m
Vraag 11:
Ralf heeft een kamer van 6 meter bij 4,5 meter.
Monica heeft een kamer van 3 meter bij 8,5 meter.
Marjette heeft een kamer van 5 meter bij 5 meter.
Welke kamer heeft de grootste oppervlakte?
A) Ralf
D) Ralf en Marjette
B) Monica
E) Ralf en Monica
C) Marjette
Vraag 12:
Bekijk de grafiek hiernaast en beantwoord de vragen.
a) Hoeveel meisjes vinden melkchocolade het lekkerst?
…………………………. meisjes
b) Hoeveel is het verschil tussen het aantal meisjes
en jongens witte chocolade lekker vinden?
Het verschil is ………………………………………………….
Vraag 13:
Het is tien voor negen. De winkel gaat om half tien open.
Hoe lang moet je wachten?
Je moet ………………………………………….. minuten wachten
Vraag 14:
Vitamine C verhoogt de natuurlijke weerstand.
In één tablet zit 500 mg vitamine C.
In de verpakking zitten 60 tabletjes.
Hoeveel gram vitamine C zit er in het doosje?




A
B
C
D
30 gram
300 gram
3000 gram
30 000 gram
Vraag 15:
Jan koopt een televisie voor € 1200,-.
2
1
Hij mag in 3 keer betalen. De eerste keer is dat 5 deel. De tweede keer betaalt hij 4 deel van de
televisie.
a) Hoeveelste deel moet Jan de laatste keer betalen?
………………………………………………………
b)Hoeveel moet Jan dan betalen?
€……………………………………………………..
Vraag 16:
Meneer Boskamp koopt 8 paarden voor € 2250,- per stuk. Dan verkoopt hij de paarden voor totaal €
22200,-.
Hoeveel winst heeft meneer Boskamp in totaal gemaakt?
Hij heeft ………………………………….. winst gemaakt.
Rekenen repetitie les 21 t/m 25
Naam:…………………………………………………………. Klas:…………………
Vraag 1: Schrijf de volgende getallen van klein naar groot:
43.254 – 42.542 – 34.564 – 43.245 – 112.334
…………..
………………
…………….
……………….
…………….
………………
Vraag 2: Schrijf de getallen in cijfers erachter
a) Zesentachtigduizend zeshonderdnegenenzestig : ……………………………
b) Achtenveertigmiljoen zeshonderdvierentwintigduizend zeshonderdtwaalf:…………………………
Vraag 3: Hoeveel is de 4 waard in het getal 25,431? Omcirkel het goed antwoord
A) 4 tienden
B) 4 honderdsten
C) 4 duizendsten
Vraag 4: Schrijf de juiste kommagetallen op bij de pijlen
Vraag 5: Reken de volgende sommen uit:
a) 467 + 459 =
d) 835 - 446 =
b) 593 + 198 =
e) 851 – 564 =
c) 351+ 499 =
Vraag 6: Reken de volgende sommen uit:
a) 6 x 34 =
c) 28 x 16 =
f) 549 – 78=
b) 8 x 46=
d) 43 x 27 =
Vraag 7: Verbind de goede antwoorden met elkaar:
50 x 6 =
490
5x6=
30
5 x 600 =
3000
7 x 70 =
4900
70 x 70 =
300
Vraag 8: Reken de volgende sommen uit:
a) 4500: 90 =
b) 360: 60=
c) 2100:7=
Vraag 9: Omcirkel het goede antwoord: Hoe reken je 5,50 - 1,75 handig uit?
A) 5,50 - 1,50 + 0,25
B) 5,50 - 1,50 - 0,25
Vraag 10: Omcirkel het goede antwoord. Hoe reken je op de goede manier de som onder elkaar uit:
63 + 82,84+ 376,27=
Vraag 11: Reken nu de som uit:
a) 63 + 82,84+ 376,27=
Vraag 12:
Op de wegwijzer is afgerond op hele kilometers.
Welke van de volgende afstanden zijn mogelijk naar de
boot van Stokkum? Zet een rondje om de goede
antwoorden.
3,9 km
3,2 km
2,48 km
3,5 km
3,49 km
2,53 km
Vraag 13: Op de Apollo in Amsterdam zitten 2461 leerlingen.
a) Rond dit getal af op honderdtallen: …………………….
b) Rond dit getal af op duizendtallen: ……………………….
Vraag 14: Lees de onderstaande tekst
Wat kun je maximaal pinnen van deze rekening?
€ ………………………………………
Vraag 15:
Jaap fietst met zijn vader naar zijn Opa in Spanje. De afstand is 1800 km. Elke dag fietsen ze 75 km.
Hoeveel dagen doen Jaap en zijn vader over de fietstocht naar Spanje?
A) 18 dagen
B) 20 dagen
C) 22 dagen
D) 24 dagen
Vraag 16:
Een saucijzenbroodje kost €1,50. Nu heeft John €23,00.
Hij moet trakteren voor de hele klas.
Hoeveel klasgenoten kan hij een saucijzenbroodje trakteren?
……………………………. saucijzenbroodjes
Vraag 17:
Een kaartje bij een voetbalwedstrijd Pec Zwolle- De Graafschap kost € 15,00 voor een volwassene.
Kinderen beneden de 16 jaar betalen € 2,50 minder.
Christian (12 jaar) gaat samen met zijn tweelingbroers van 15 jaar oud en een vriend van 16 jaar oud
en hun vader naar de wedstrijd
Voor hoeveel geld zijn ze kwijt?
€ ………………………….
Rekenen repetitie les 26 t/m 30
Naam:…………………………………………………………. Klas:…………………
Vraag 1: Reken de volgende sommen uit
a) 617 + 279 =
b) 353 + 638 =
c) 675 - 526 =
d) 641 – 564 =
Vraag 2: Reken de volgende sommen uit
a)
35 x 8 =
c) 34 x 12 =
b)
9 x 76 =
d) 62 x 19 =
Vraag 3: Reken de volgende sommen uit
a)
69: 3 =
c) 376: 8 =
b)
161: 7 =
d) 981: 9 =
Vraag 4: Hoeveel kost dit allemaal samen?
€ …………………………
Vraag 5: Je betaalt hierbij met een briefje van €5,-.
Hoeveel geld krijg je terug?
€……………………….
Vraag 6: Reken de sommen uit:
a) 4,5 : 9 =
c) 0,9 x 0,7 =
b) 40: 0,08 =
d) 600 x 0,8 =
2
Vraag 7: Je ziet de breuk . Vul de woorden op de goede plaats in.
7
Vraag 8: Bereken de volgende sommen
7
1
a) 10  10 =
1
b) 2
 87 =
3 7
c) 8  10 =
Vraag 9: Reken de volgende sommen uit:
𝟓
𝟔
a) x 300 =
𝟐
𝟕
b) x 210 =
Vraag 10: Welk decimaal getal hoort er bij de breuk?
1
3
a) 5 =
b) 4 =
𝟐
𝟑
c) x 270 =
7
c) 4 =
Vraag 11: Schrijf eronder hoeveel % er is ingekleurd.
…………….%
……………….%
Vraag 12: Reken de sommen uit:
a) In een winkel betaal je normaal voor een shirt €25,-. Nu krijg je 20% korting.
Hoeveel euro korting krijg je?
€………………….
b) Een paar schoenen kost normaal €120,-. Je krijgt hier 15% korting op.
Hoeveel euro korting krijg je?
€ ……………………...
Vraag 13:
Twee mannen laden een vrachtauto met kisten aardbeien.
Er gaan 16 kisten in de lengte en 5 kisten in de breedte. Er komen 6 lagen op elkaar te staan.
Hoeveel kisten staan er op de vrachtauto?
…………………………………….. kisten
Vraag 14:
Als Mariette jarig is, trakteert hij stokjes met appel en meloen. Aan elk stokje zitten 3 stukjes appel
en 2 stukjes meloen. Er zitten 25 kinderen bij hem in de groep (met Richard erbij). Eén stukje appel
weegt 4 gram en een stukje meloen weegt 5 gram.
Hoeveel gram appel is voor deze traktatie nodig?
…………………………………
Vraag 15:
1
Merie heeft een nieuwe tablet gezien voor 282 euro. Haar ouders willen deel betalen.
3
Zelf heeft ze de helft al gespaard.
a) Hoeveel euro krijgt ze van haar ouders?
…………………………………………………………………………………………………………………………
b) Hoeveel euro heeft Marijke al gespaard?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
c) Hoeveel euro heeft Marijke nog nodig?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Vraag 16:
Op het Marius College gaan ze voor CKV naar de film.
Ze ziten in rij 9 t/m 22.
Elke rij heeft 13 stoelen.
Met hoeveel leerlingen gaat het Marius College naar de film?
…………………………………… leerlingen
Rekenen repetitie les 31 t/m 35
Naam:…………………………………………………………. Klas:…………………
Vraag 1: Reken de sommen uit
a) 23 x 12 =
b) 14 x 18 =
Vraag 2:
a) In een kuipje margarine zit
……………………………….. kuipjes
1
5
c) 27 x 19 =
l margarine. Hoeveel kuipjes heb je nodig voor 1 l?
1
b) Je hebt 1 2 liter slagroom nodig voor het maken van slagroomtaart. Je koopt 4 slagroombakjes van
3
8
liter. Heb je dan genoeg? Kies uit: Teveel, te weinig of precies genoeg.
Je hebt …………………………………………………….. slagroom
4
c) Je hebt liter ranja. Nu drink je
5
…………………………..………. liter
1
3
liter op. Hoeveel ranja heb je nog over?
Vraag 3: Reken de sommen uit
𝟓
a) 𝟖 x 240 =
𝟒
b) 𝟕 x 420 =
𝟒
c) 𝟓 x 355 =
Vraag 4: Vul het juiste getal in op de puntjes
a) 1 % is 1 op de ……………. mensen
b) Er zijn in totaal 500 mensen. Daarvan heeft 75% bruine ogen.
Er hebben …………………………………. mensen bruine ogen.
Vraag 5: Reken de sommen uit.
a) Een broek kost normaal €120,-, nu krijg je 20% korting.
Hoeveel kost de broek?
De broek kost € …………………………………………….
b) Bij de Intersport betaal je voor twee paar sportschoenen samen €180,-.
Alleen op maandag krijg je hier 30% korting op.
Hoeveel betaal je op de maandag voor twee paar sportschoenen?
Je betaalt € ……………………………………………………………….
Vraag 6:
Henrik koopt tien pennen voor €3,80. Hij geeft er drie aan Annemarie. Hoeveel moet Annemarie hem
terugbetalen voor drie pennen? Vul de verhoudingstabel in.
Vraag 7:
Vijf kilo appels kosten bij de Boni €4,50. Hoeveel moet je betalen als je 13 kilo koopt?
Vul de verhoudingstabel in.
Vraag 8: Reken de sommen uit:
a) 2700 m = ………………………. km
c) 1,6 km + 270 m = ………………………. m
b) 9,2 dm = ……………………… cm
d) 3,7 m + 28 mm = ………………………. cm
Vraag 9:
Marnix fietst 1990 dm naar school.
Chantal fietst 4,9 hm naar school.
Hoeveel decimeter fietst Chantal meer dan Marnix?




A
B
C
D
47,01 dm
4701 dm
335 dm
2910 dm
Vraag 10: Reken uit:
a) 6 kg =……….……………….……………..g
b) 960 g = ……….…………………….. kg
c) 670 mg + 0,8 kg =……….…………………….. g
d) 220000 mg + 700 g + 3,5 kg = ……….…………………. kg
Vraag 11: Reken uit:
a) 300 cl = …….……………………. dl
b) 740 dl = …….……………………. l
c) 7600 ml + 450 dl = …….……………………. l
d) 0,25 l + 17 cl + 6,5 ml = …….……………………. ml
Vraag 12: Vul het juiste antwoord in onder de klokken.
Vraag 13: Beantwoord de vragen
a) Je moet nog een kwartier wachten bij de dokter. Hoeveel seconden is dat?
……………………………………. seconden
b) Een treinreis van Parijs naar Praag duurt 548 minuten.
Dat is …………………….. uur en ………………………. minuten.
Vraag 14:
Paul heeft 300 mb internet in de maand. Een foto versturen via Instagram kost hem 0,6 mb internet.
Hoeveel foto’s kan hij per maand versturen?
………………………………………………… foto’s.
Vraag 15:
Mevrouw De Wit neemt de trein van Parijs naar Wenen. Ze stapt in Parijs om 9.44 uur in en om 15.31
uur stapt ze in Wenen weer uit.
Hoe lang was mevrouw Muller met de trein onderweg?
……………………. uur en ……………………………….. minuten
Vraag 16:
Bij graafwerkzaamheden is de waterleiding lek gestoten.
Er stroomt per seconde 1,5 liter per seconde uit.
Na 25 minuten is het lek gedicht.
Hoeveel liter water is eruit de waterleiding gestroomd?
………………………………………….. liter
Vraag 17:
In de meivakantie gaat de familie De Graaf (vader, moeder en vier kinderen) met de auto naar
Terschelling. Een kaartje voor de boot naar Terschelling kost per volwassene €5,25 en voor een kind
€1,80. Voor de auto moet €21,50 worden betaald.
Hoeveel gaat de bootreis naar Terschelling kosten?
€……………………………………..
Rekenen repetitie les 36 t/m 40
Naam:…………………………………………………………. Klas:…………………
Vraag 1:
a) Je rijdt eerst van Maastricht naar Praag, dit is 698 km. Op de terugreis rijd je tot aan Berlijn, dit is
342 km. Hoeveel km heb je in totaal gereden?
………………………………………………. km
b) Vanuit reisorganisatie Zon in Zicht gaan er drie bussen naar Kroatië. In de eerste bus zitten 167
mensen. In tweede bus zitten 178 mensen en in de laatste bus zitten 209 mensen.
Hoeveel mensen gaan er in totaal mee op vakantie?
………………………………..mensen
Vraag 2:
a) In het boeketje bloemen hiernaast zitten in totaal 32 bloemen.
Met de loterij winnen 15 mensen een boeket bloemen.
Hoeveel bloemen worden er in totaal gegeven?
………………………………………….. bloemen
b) In de bioscoop staan in een rij 28 stoelen.
Er zijn in totaal 22 rijen.
Hoeveel stoelen zijn er in totaal?
…………………………… stoelen
Vraag 3:
Jory mengt verf. Ze wil een mooie paarse kleur maken en maakt eerst 100 ml.
In de tabel zie je hoeveel ml ze van elke kleur heeft genomen.
Ze 3000 ml nodig . Vul de tabel verder in.
rood in mL
wit in mL
blauw in mL
zwart in mL
Paars
25
30
20
15
100
mL
1 mL
3000
mL
Vraag 4: Hiernaast staat een hectometerpaaltje.
a) Hoeveel kilometer is een hectometer?
……………………………………
b) Je loopt nu 3000 m verder. Welke hectometerpaaltje staat daar?
…………………………………
c) Wat staat er op het hectometerpaaltje als je eerst 19 km doorrijdt?
……………………………………….
Vraag 5:
Gert staat op de weegschaal. Deze staat in kilo’s.
a) Hoeveel mg is een kg?
…………………………..
b) Gert weegt 85,6 kg. Hoeveel gram is dit?
………………………………. gram
c) Hij gaat samen met zijn hond op de weegschaal staan. Nu geeft de weegschaal 105,3 kg aan.
Hoeveel gram weegt zijn hond?
………………………………………. gram
Vraag 6:
In een pak melk zit 1,5 l melk.
a) Hoeveel dl is dit?
……………………………….dl
b) Nu haal je er vier glazen van 150 ml uit. Hoeveel zit er nog in het pak?
……………………………….ml
c) Je koopt drie van deze pakken van 1,5 l.
Verder koop je nog een klein pakje van 250 ml.
Hoeveel cl heb je dan in totaal?
………………………………. cl
Vraag 7: Vul de goede antwoorden in
1
a) De school begin om 8:15 uur. In de ochtend is er 3 2 uur les en een kwartier ochtendpauze.
De middagpauze begint dan om ………………………………uur.
b) Het is nu 7:36 uur. De wielerkoers zal over 2 uur en 39 minuten beginnen.
Dat is om …………………..……… uur.
Vraag 8:
Het zwembad hiernaast heeft een hoogte van 5m.
Hij is 6 meter breed en 3 meter lang.
Hoeveel is de oppervlakte van de bodem?
…………………………………… m²
Vraag 9:
Een ander zwembad heeft 10 banen van 2,5m breed.
Elke baan is 40 m lang.
Wat is de omtrek van dit zwembad?
…………………………………………..m
Vraag 10:
De woonkamer heeft een omtrek van 36 meter.
De breedte is 7 meter.
Wat is de lengte van de woonkamer?
…………………………………………..m
Vraag 11: Zie hiernaast de grafiek
over de temperatuur van Nik.
a) Op welke dag was zijn
temperatuur het laagst?
Op …………………………………..
b) Hoeveel graden was zijn
temperatuur op zaterdag?
………………………………..°C
Vraag 12:
Sam betaalt 20 eurocent voor een sms’je. Hij heeft €5,00 beltegoed.
Hoeveel sms’jes kan hij versturen?
………………………… sms’jes
Vraag 13:
Er zijn in totaal 1170 zakjes autodrop.
Deze kleine zakjes worden in dozen gedaan. In een doos passen 27 zakjes.
Hoeveel volle dozen kunnen er worden gevuld?
………………………………………………….dozen
Vraag 14:
Een krat met 24 flesjes chocomel kost €18,-. In deze prijs zit ook het statiegeld voor de krat. Dat is
€2,40. Het statiegeld voor de flesjes is €0,15 per flesje.
Hoeveel moet je betalen zonder statiegeld?
€ …………………………………………….
Vraag 15:
De familie Van Sneek ( vader, moeder en drie kinderen) gaat een dagje naar de Efteling.
Toegang per persoon € 32,00.
Treinkosten per volwassenen € 21.
Treinkosten per kind € 16,50..
Eten en drinken € 15,50 per persoon.
Hoeveel kost dit dagje uit?
€ …………………………………….
Antwoorden les 1-5
1) B
2) 542 – 996 – 3.489 - 5.455 – 5.543 - 5.998
3) 34.315
4) 3 decimalen
5) 12,25
6 a) 794
b) 887
c) 881
d) 436
d) 70
f) 157
7 a) 48
b) 63
8 a) 4.500
b) 32.000
c) 9
9 a) 576
b) 2.296
c) 667
10 a) € 147,08
b) €52,92
11) €58,16
12 a) 14.000
b) 13.890
13 a) 17.000.000 of 17 miljoen
b) 16,9 miljoen
14) €37,80
15) €300,16) €307,17) 663: 51= 13. 13 x 750= 9750 bakstenen
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
1
10
Aantal
punten
4
2
3
11
2
3
1
12
2
4
1
13
3
5
2
14
2
6
7
6
2
15
16
2
2
8
4
17
3
9
3
Totaal aantal punten: 45
Cijfer= (Aantal punten / 45 x 9) +1
c) 16.921.000
e) 277
Antwoorden les 6- 10
1 a) 926
b) 791
c) 389
d) 287
2) C
3 a) 2925
b) 1736
c)1848
d) 51
e) 38
4) 299,97
5) €0,35
6 a) 2/5
b) 4/7
7) B
8 a) 4/5
b) 2/12 of 1/6
9 a) 120
b) 180
10 a) 0,1
b) 0,2
11 ) 1 op 2 met de helft / 1 op de 10 met een tiende / 1 op de 4 met een kwart / 1 op de 5 met
een tiende
12)
75%
3
0,30
/10
0,40
40%
7
0,70
/10
13 a) 200
14) C
15) 15
16) 6
17)
b) 27
c) 30
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
4
10
Aantal
punten
2
2
1
11
2
3
5
12
4
4
2
13
3
5
2
14
2
6
2
15
2
7
1
16
2
8
2
17
2
9
4
Totaal aantal punten: 42
Cijfer= (Aantal punten / 42 x 9) +1
Antwoorden les 11-15
1 a) 19,2
b) 50,4
2 a) 0,9 kilo
b) C
3 a) €18,-
b) €24,-
c) 2,3
d) 1,8
4) B
5)
Aantal shirts
1
3
7
Prijs
22
66
154
6
Aantal maanden
2
6
12
Prijs
75
225
450
7 a) meter
b) decimeter
8 a) 570.000
b) 8,7
9 a) kg
b) gram
10 a) 0,45
b) 35.000
11 a) ml
b) cl
12 a) 15.000
b) 3,6
c) 17+6 = 23
d) 0,5+ 6,5= 7
c) 60+200= 260
d) 0,12+ 0,3= 0,43
c) 1,8+ 1,5= 3,3
d) 1300+ 600= 1900
13 a) 7 uur en 20 min b) 4 uur
14) B
15) 50 + 80= 130 m
16) 1,5 x12= 18 mm = 1,8 cm
17) €14,40
18) 240-48= 192
19) 25,85+ 5+ 0,04 x 24= €31,81
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
4
10
Aantal
punten
4
2
2
11
2
3
2
12
4
4
2
13
2
5
2
14
1
6
7
2
2
15
16
1
4
8
4
17
3
9
2
18
3
19
4
Totaal aantal punten: 52
Cijfer= (Aantal punten / 52 x 9) +1
Antwoorden les 16-20
1 a) 963
b) 928
c) 385
d) 467
2 a) 2096
b) 3724
c) 27
d) 19
3) D
4) 30 %
5)
Aantal balken
4
1
5
50
12
Prijs
28
7
35
350
84
6 a) 100.000
b) 506
c) 2,6+ 2,7= 5,3
d) 40+ 3+ 3,2= 46,2
7 a) 4.000.000 b) 0,85
c) 0,6+ 300= 300,6
d) 5,5+ 0,8+ 0,042= 6,342
8 a) 1.000
b)0,26
c) 850+ 350= 1200
d) 4300+ 60+ 3,5= 4363,5
9 a) 225 min
b) 5400 sec
10) 23 m
11) A
12 a) 11-2= 9
b) 7-5= 2
13) 40 min
14) A
15) 7/20
16) 10 x 2250 = 22.500- 22.200= 300
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
4
10
Aantal
punten
3
2
4
11
2
3
2
12
4
4
2
13
2
5
3
14
4
6
4
15
4
7
4
16
4
8
4
9
2
Totaal aantal punten: 51
Cijfer= (Aantal punten / 51 x 9) +1
Antwoorden les 21-25
1) 34.564 – 42.542 – 43.245 – 43.254 – 112.334
2 a) 68.669
b) 48.624.612
3) A
4) 1,2 – 2,7 – 4,6
5 a) 926
b) 791
c) 850
d) 389
6 a) 204
b) 368
c) 448
d) 1161
7) 50 x 6= 300
8 a) 50
5 x 6= 30
5 x 600= 3000
b) 6
c) 300
12) 3,2 km
3,49 km
2,53 km (per fout 1 punt eraf)
13 a) 2500
b) 2000
9) B
10) D
11) 521,51
14) €802
15) D
16) 15 saucijzenbroodjes
17) 30 x 2 + 12,50 x 3 = €97,50
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
3
10
Aantal
punten
1
2
2
11
2
3
1
12
2
4
3
13
2
5
6
14
3
6
4
15
2
7
2
16
3
8
3
17
4
9
1
Totaal aantal punten: 44
Cijfer= (Aantal punten / 44 x 9) +1
e) 287
7 x 70= 490
f) 471
70 x 70= 4900
Antwoorden les 26-30
1 a) 896
b) 991
c) 149
d) 77
2 a) 280
b) 684
c) 408
d) 1178
3 a) 23
b) 23
c) 47
d) 109
c) 0,63
d) 480
4) € 17,24
5) 5- 4,03= €0,97
6 a) 0,5
b) 500
7) Van boven naar beneden: Teller/ breukstreep/ noemer
8
4
1
86
3
8 a)10= 5
b) 1 8
c) 80 = 1 40
9 a)250
b) 60
c) 180
10 a) 0,2
b) 0,75
c) 1,75
11 a) 75%
b) 30%
12 a) €5,-
b) €18,-
13) 16 x 5 x 6= 480
14) 3 x 4 x 25= 300 gram
15 a) €94,-
b) €141,-
c) 282-141-94= €47,-
16) (22-9) x 13 = 169
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
4
10
Aantal
punten
3
2
4
11
2
3
4
12
4
4
2
13
3
5
2
14
3
6
4
15
7
1
16
5 (voor a
en b: 2
punten)
3
8
3
9
3
Totaal aantal punten: 50
Cijfer= (Aantal punten / 50 x 9) +1
Antwoorden les 31-35
1 a) 276
b) 252
c) 513
2 a) 5
b) precies genoeg
3 a) 150
b) 240
4 a) 100
b) 375
5 a) 120- 24= € 96,-
7
c) 15
c) 284
b) 180- 54= € 126,-
6)
7)
8 a) 2,7
b) 92
c) 1870
d) 372,8
10 a) 600
b) 0,96
c) 800,67
d) 4,42
11 a) 3000
b) 74
c) 52,7
d) 426,5
12 a) 26 min
b) 24 min
13 a) 900
b) 9 uur en 8 min
9) D
14) 500
15) 5 uur en 47 min
16) 37,5
17) 5,25 x2 + 1,8 x 4 + 21,50 = € 39,20
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
3
10
Aantal
punten
4
2
3
11
4
3
3
12
2
4
13
2
5
3 (a = 1
punt)
4
14
3
6
7
3
3
15
16
3
3
8
4
17
4
9
2
Totaal aantal punten: 53
Cijfer= (Aantal punten / 53 x 9) +1
Antwoorden les 36-40
1 a) 1040
b) 554
2 a) 480
b) 616
3)
25
0,25
750
30
0,3
900
20
0,2
600
15
0,15
450
100
1
3000
4 a) 10
b) 147,6
c) 334,9
5 a) 1.000.000
b) 85600
c) 19700
6 a) 15
b) 900 ml
c) 475 cl
7 a) 12:00
b) 10:15
8) 18m2
9) 130m
10) 36-14= 22:2= 11m
11 a) Zondag
b) 38,1°C
12) 25
13) 1170:27= 43,333= 43 dozen (1 punt aftrek bij de verkeerde conclusive)
14) 0,15 x 24 =3,6+ 2,4= 6, dus 18- 6= 12,15) 32 x5 + 21 x2+ 16,50 x3 + 15,5 x5= 329,- (1 punt aftrek als er een som wordt vergeten)
Vraag
Vraag
1
Aantal
punten
4
9
Aantal
punten
2
2
4
10
3
3
3
11
2
4
12
3
13
4
14
3
7
5 (a = 1
punt)
5 (a = 1
punt)
5 (a = 1
punt)
2
15
5
8
2
5
6
Totaal aantal punten: 52
Cijfer= (Aantal punten / 52 x 9) +1
Download