WLZVL-017 v4

advertisement
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
1
18 augustus 2014
Versie 4
DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
Deze instructie beschrijft aan welke wettelijke eisen inzake het dierenwelzijn moet worden voldaan bij het aanvoeren, afladen, verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en doden van hoefdieren en gekweekt wild op een
slachthuis en de wijze waarop de NVWA toezicht houdt op de naleving van deze eisen.
2
WETTELIJKE BASIS
2.1
•
•
•
•
•
•
•
EU-regelgeving
Verordening (EG) nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer
Verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden
Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, bijlage A en C (deels)
Verordening (EG) nr. 852/2004
Verordening (EG) nr. 853/2004
Verordening (EG) nr. 854/2004
Verordening (EG) nr. 882/2004
2.2
•
•
•
•
•
•
Nationale wetgeving
Wet dieren
Besluit houders van dieren
Regeling houders van dieren
Beleidsregels dierenwelzijn 2009
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
3
DEFINITIES
Productiedieren:
Hoefdieren:
Gekweekt wild:
Plaats van bestemming:
Slachthuis:
Doden:
… en daarmee verband
houdende activiteiten:
Slachten:
Onderbrengen:
Fixeren:
Bedwelmen:
Standaardwerkwijzen:
“Pithing”:
dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol,
huiden, pelzen of andere producten;
als landbouwhuisdier gehouden runderen met inbegrip van de soorten Bubalus en Bison,
schapen, geiten, varkens en eenhoevigen;
gekweekte loopvogels en ándere gekweekte landzoogdieren dan die hierboven genoemd
zijn bij hoefdieren;
plaats waar een dier uit een vervoermiddel geladen wordt en geslacht wordt;
een inrichting voor het slachten en uitslachten van dieren waarvan het vlees is bestemd
voor menselijke consumptie;
iedere bewust gebruikte methode die resulteert in de dood van een dier;
activiteiten zoals het behandelen, verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en verbloeden van dieren die worden verricht in de context van het doden van dieren op de locatie waar de dieren worden gedood;
het doden van dieren bestemd voor menselijke consumptie;
het houden van dieren in stallen, hokken, overdekte plaatsen of weiden die verbonden
zijn aan of deel uitmaken van slachthuisfaciliteiten;
het toepassen op een dier van iedere methode die erop is gericht de bewegingen van het
dier te beperken en het tegelijk vermijdbare pijn, angst of opwinding te besparen, teneinde het doeltreffend bedwelmen en doden te vergemakkelijken;
iedere bewust gebruikte methode die een dier pijnloos in een staat van bewusteloosheid
en gevoelloosheid brengt, met inbegrip van methoden die onmiddellijk de dood tot gevolg hebben;
een reeks schriftelijke instructies om uniformiteit te bewerkstelligen bij het uitvoeren van
een specifieke functie of norm;
beschadiging van het weefsel van het centrale zenuwcentrum en het ruggenmerg met een
lang en staafvormig in de schedelholte ingebracht instrument (na penschieten).
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 1 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
4
18 augustus 2014
Versie 4
WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN WELZIJN
4.1
VERVOER
In de verordening (EG) nr. 1/2005 zijn regels neergelegd voor het vervoer van gewervelde dieren voor commerciële
doeleinden: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CONSLEG:2005R0001:20050125:NL:PDF
NB: vervoer naar het slachthuis betreft in alle gevallen vervoer voor commerciële doeleinden.
In NVWA-voorschrift WLZVL-026 (Wegvervoer van gewervelde dieren) is een uitgebreide beschrijving te vinden van
de welzijnseisen die tijdens het vervoer gelden.
Hieronder zijn enkele zaken uitgelicht die met name van belang zijn bij vervoer naar het slachthuis.
4.1.1 Geschiktheid van de dieren voor de reis
Zie Vo 1/2005, bijlage I, hoofdstuk I. De dieren die vervoerd worden, moeten geschikt zijn voor het transport
en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan
worden berokkend (punt 1).
Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name in de volgende gevallen (punt 2):
a. wanneer de dieren niet in staat zijn op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen;
b. wanneer zij ernstige open wonden of een prolaps vertonen;
c. wanneer het drachtige dieren betreft waarvan de draagtijd reeds voor 90% of meer gevorderd is, of die
ren die in de week ervoor geworpen hebben;
d. pasgeboren zoogdieren waarvan de navel nog niet volledig geheeld is;
e. wanneer het varkens van minder dan drie weken, lammeren van minder dan een week of kalveren2 van
minder dan tien dagen betreft, tenzij zij over minder dan 100 km worden vervoerd;
g. herten met een bastgewei
Licht gewonde of zieke dieren kunnen echter in staat worden geacht te worden vervoerd in de volgende
gevallen (punt 3): wanneer het licht gewonde of zieke dieren betreft waarvoor het vervoer geen extra lijden
veroorzaakt; bij twijfel wordt het advies van de dierenarts ingewonnen (punt 3a).
Voor punten b t/m d: zie Vo 1/2005.
Zogende koeien, ooien en geiten die niet vergezeld worden door hun jongen moeten minimaal om de 12
uur gemolken worden (punt 6).
Wanneer dieren tijdens het vervoer ziek geworden zijn of gewond geraakt zijn, moeten zij van de andere
dieren worden gescheiden en zo spoedig mogelijk eerste hulp krijgen. Zij moeten een passende diergeneeskundige behandeling ondergaan of gedood op een wijze die geen onnodig leed veroorzaakt (punt 4).
4.1.2 Planning van het vervoer
Bij de planning van het vervoer zorgen de organisatoren ervoor dat van elk transport het welzijn van de
dieren niet in het gedrang komt door onvoldoende coördinatie van de verschillende onderdelen van het
transport en dat tevens rekening gehouden wordt met de weersomstandigheden (artikel 5 a. Vo 1/2005)
bijv. door de reis zo te plannen dat bij aankomst geen lange wachttijd bij het slachthuis ontstaat, de belading aan te passen aan weersomstandigheden, voor voldoende ventilatie te zorgen, en bij strenge vorst of
bij een hittegolf reizen sterk te verkorten of uit te stellen of gebruik te maken van geconditioneerd vervoer.
4.1.3 Vervoermiddel
Het vervoermiddel is zodanig ontworpen en geconstrueerd en wordt op zodanige wijze onderhouden en
gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijven en dat hun veiligheid is gegarandeerd (artikel 3c Vo
1/2005).
Daarnaast moet het vervoermiddel gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden. Alle vervoermiddelen die worden gebruikt voor transporten van meer dan 8 uren moeten een certificaat van goedkeuring
hebben. De vervoerder moet het certificaat kunnen tonen.
De laad- en losvoorzieningen van het vervoermiddel zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd en worden
op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijven en dat hun veiligheid is gegarandeerd (artikel 3d, idem):
•
vloeren mogen niet glad zijn en moeten aan de zijkant voorzien zijn van zijwanden of relingen die
verhinderen dat dieren eraf vallen.(punt 1.3 a. hoofdstuk III Bijlage I, Vo 1/2005);
•
de hellingshoek van laadbruggen mogen voor varkens, kalveren en paarden niet groter zijn dan 20° en
voor schapen en runderen (kalveren uitgezonderd) niet groter dan 26°;
•
wanneer de hellingsgraad groter dan 10° is, moet de laadbrug voorzien zijn van een systeem, bijv.
dwarslatten, waardoor de dieren gemakkelijk en zonder risico of problemen het voertuig in en uit kunnen lopen. (punt 1.4 a, idem);
•
hefplatforms en verdiepingen moeten voorzien zijn van veiligheidshekken die voorkomen dat dieren er
tijdens het laden of lossen afvallen of ontsnappen. (punt 1.4 b, idem)
4.1.4 Vervoerder
Artikel 6 van Vo 1/2005 beschrijft de eisen aan degene die de dieren vervoert (vergunning, dieren vervoeren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I, opgeleid personeel e.d.).
2
nota bene: bij lange transporten gelden andere eisen, bijv. kalveren moeten ouder zijn dan 14 dagen, biggen moeten meer dan
10 kg zwaar zijn, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen moeten ouder zijn dan 4 maanden, zie aanvullende bepalingen
voor lange transporten Verordening EG nr.1/2005, bijlage I, hoofdstuk VI.
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 2 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
Het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de benodigde opleiding en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt (artikel 3e).
4.1.5 Belading
De dieren moeten, gelet op hun grootte en het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak en
stahoogte beschikken (artikel 3 g). Zie voor invulling ruimtenorm per diersoort: Bijlage I, hoofdstuk VII.
Zie ook voorschrift WLZVL-017a Voorschrift uniformering toezicht op belading van varkens bij aanvoer op
een slachthuis.
4.1.6 Aanvoeren gekweekt wild
Gekweekt wild dat gewend is aan “handling” door mensen en aan verblijf in een beperkte ruimte, kan
levend vervoerd worden naar een slachthuis.
Gekweekt wild dat niet levend vervoerd kan worden, kan onder bepaalde voorwaarden op het bedrijf van
herkomst worden gedood/bedwelmd en verbloed na een AM-keuring door een officiële dierenarts. Zie Vo
853/2004, Bijlage III, sectie III.
De dierenarts die de AM-keuring heeft uitgevoerd geeft een certificaat af volgens het model in Hoofdstuk X
deel B van Vo 854/2004, bijlage I, sectie IV. In dit certificaat staat ook een verklaring over het correct uitvoeren van “slachting en bloeding”. Dit houdt dus in dat de AM- dierenarts toezicht houdt op het doden.
Als de AM-dierenarts niet aanwezig is bij het doden kan, na de AM-keuring een certificaat volgens model
deel C (idem), i.p.v. deel B, worden afgegeven. In dit certificaat ontbreekt de verklaring over slachting en
bloeding (de exploitant van het herkomstbedrijf moet dan zelf op schrift verklaren dat het correct is uitgevoerd) Nota bene, afgeven van deel C, i.p.v. deel B kan slechts onder de volgende voorwaarden:
•
de officiële dierenarts voert regelmatig controles uit op de prestaties van de persoon die het slachten
en verbloeden uitvoert (Vo 854/2004, bijlage I, sectie IV, hoofdstuk VII, punt 5);
•
de exploitant van het herkomstbedrijf kan een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 7 lid 2 van de Vo 1099/2009 overleggen (Vo 853/2004, bijlage III, sectie III, punt 3 bis onder b).
Nota bene: hoofdstuk II (en daarom ook Bijlage I) van de Vo 1099/2009 is geheel van toepassing op het doden van productiedieren BUITEN het slachthuis. Zie ook verderop in dit voorschrift.
Zie bovendien voorschrift RA-91 AM-keuring op een slachthuis en bedrijf van herkomst (onder 5.2.2.1).
4.1.7 Aanvoerprocedure welzijn gebaseerd op HACCP
Exploitanten van slachthuizen moeten beschikken over een procedure, gebaseerd op HACCP, die garandeert
dat het welzijn van de dieren bij aankomst bevredigend is. Zie Vo 853/2004, bijlage II, sectie II, punt 1, 2f & 3
In deze procedure moeten de risico’s m.b.t. dierenwelzijn zijn benoemd en moet beschreven zijn hoe deze
risico’s worden beheerst; met name:
•
de controles die worden uitgevoerd bij aankomst;
•
de normen die daarbij worden aangehouden;
•
de maatregelen die genomen worden als normen zijn overtreden (waaronder maatregelen om herhaling te voorkomen);
•
hoe regelmatig wordt nagegaan of uitvoering van de procedure leidt tot het gewenste effect en
•
hoe resultaten van controles en genomen corrigerende maatregelen worden geregistreerd.
Ook Vo 1099/2009 verplicht tot een systematische beoordeling van elke zending dieren bij aankomst, met
name om te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben; zie bijlage III, punt 1.1.
Dit betekent dat er geen dieren gelost kunnen worden als er geen medewerker aanwezig is die deze beoordeling kan uitvoeren.
4.2
DODEN EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE ACTIVITEITEN
Met ingang van 1 januari 2013 is de Verordening (EG) 1099/2009 in werking getreden. In deze verordening zijn regels neergelegd voor het doden van productiedieren en daarmee verbandhoudende activiteiten:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:303:0001:0030:NL:PDF
Het “kernartikel” van deze Verordening is artikel 3 en lid 1 daarvan luidt:
Bij het doden van dieren en daarmee verbandhoudende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
De aanhef van lid 2 luidt: Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke
maatregelen die waarborgen dat (…);
en lid 3: Voorzieningen voor het doden van dieren (…) worden zodanig ontworpen, gebouwd, onderhouden en
gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen in de leden 1 en 2 overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau
het hele jaar door gewaarborgd is.
Uit volgende artikelen blijkt dat exploitanten van slachthuizen feitelijk worden geacht een procesbeheersplan m.b.t.
dierenwelzijn op te zetten en uit te voeren, dat tot op zekere hoogte is te vergelijken met een HACCP-plan (m.b.t.
voedselveiligheid) zoals voorgeschreven in de hygiëneverordeningen:
•
zo verplicht artikel 6 tot het vooraf plannen van de dodingactiviteiten en het vastleggen van deze plannen in
zgn. standaardwerkwijzen (SWW’s) ; met het opstellen en uitvoeren van deze SWW’s moet gewaarborgd worden dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig art 3, lid 1 plaatsvinden;
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 3 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
•
volgens artikel 5 moeten periodieke/stelselmatige controles worden uitgevoerd op afwezigheid van tekenen
van bewustzijn of gevoeligheid en afwezigheid van tekenen van leven;
•
in artikel 16 staat dat voor de toepassing van artikel 5 monitoringsprocedures ingevoerd en toegepast moeten
worden;
•
en volgens artikel 17 lid 3 moet de functionaris voor het dierenwelzijn (zie verder) een register bijhouden met
de maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn zijn genomen.
Voor het opstellen van SWW’s en de monitoringsprocedures mag de exploitant gebruik maken van de in artikel 13
bedoelde Gidsen voor goede praktijken. Deze gidsen moeten beoordeeld zijn door de bevoegde autoriteit (= EZ
i.o.m. NVWA). Op dit moment (augustus 2014) zijn brancheorganisaties bezig met het schrijven hiervan; er zijn nog
geen beoordeelde/goedgekeurde Gidsen beschikbaar. Naar verwachting zijn de concept-Gidsen van de KNS en van
COV/VSV vanaf september 2014 beschikbaar.
De eisen waar SWW’s, monitoringsprocedures en gidsen voor goede praktijken aan moeten voldoen zijn nader uitgewerkt onder 4.2.1 (onder “Overige “voorzieningen”).
Ook in de Vo 853/2004 en Vo 1/2005 staan een aantal eisen waaraan slachthuizen moeten voldoen. Zie bijlage 4
voor een overzicht van EU-wetgeving dierenwelzijn van toepassing op slachthuizen. In bijlage 5 (systeeminspectie
doden hoefdieren en gekweekt wild in slachthuizen) staan de wettelijke eisen opgesomd; in de onderstaande paragrafen worden een aantal eisen kort toegelicht.
4.2.1 Indeling, bouw, apparatuur en voorzieningen
Volgens artikel 14 lid 1 van de Vo 1099/2009 moeten slachthuizen voldoen aan de eisen gesteld in bijlage II.
Echter, deze eisen zijn tot 8 december 2019 uitsluitend van toepassing op nieuwe slachthuizen, dan wel op
elke nieuwe indeling, bouw of apparatuur van na 1-1-2013. Zie artikel 29 van de Vo 1099/2009 (Overgangsbepalingen). Voor reeds bestaande slachthuizen, bestaande indelingen en bestaande apparatuur blijven tot
die tijd een aantal bepalingen van Richtlijn 93/119 van kracht (zie artikel 28 van de Vo).
Apparatuur/voorzieningen bedwelmen/doden
Artikel 4, lid 1 van de Vo verwijst naar Bijlage I, waarin onder meer overzichten met bedwelmingsmethoden
zijn te vinden. Nota bene: als een methode niet is beschreven in Bijlage I mag hij niet gebruikt worden.
Voor het slachten van hoefdieren en gekweekt wild zijn de volgende methoden toegestaan:
Mechanisch •
Penetrerend penschiettoestel
•
Niet-penetrerend penschiettoestel (alléén herkauwers < 10 kg!)
•
Vuurwapen met vrij projectiel (mits toegepast met schot door hersenen)
•
Percuterende slag op de kop (alléén biggen, lammetjes en geitjes < 5 kg!; niet routinematig en alléén
als back-upmethode en maximaal 70 dieren per dag)
Elektrisch •
Elektrische bedwelming - uitsluitend kop
•
Elektrische bedwelming - kop tot lichaam
Gas •
Koolstofdioxide in hoge dosering (alléén varkens)
•
Koolstofdioxide vermengd met inerte gassen (alléén varkens)
•
Inerte gassen (alléén varkens)
Overige “voorzieningen”:
o Standaardwerkwijzen (SWW’s)
SWW’s worden opgesteld en uitgevoerd om te waarborgen dat het doden en alle daarmee verband houdende activiteiten zo worden uitgevoerd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn,
spanning of lijden wordt bespaard. (Vo 1099/2009 art 6).
Een SWW is feitelijk een werkinstructie waarin gedetailleerd is vastgelegd hoe er gewerkt moet
worden. Er moet een SWW zijn voor elke processtap van afladen tot en met verbloeden.
In de SWW Bedwelmen moet in ieder geval voor elke gebruikte methode zijn vastgelegd welke
cruciale parameters bedoeld in bijlage I, hoofdstuk I van de Vo een doeltreffende bedwelming garanderen. Zie verder bijlage 5.
SWW’s zijn ook vereist als productiedieren buiten het slachthuis worden gedood. Bijvoorbeeld als
gekweekt wild op het bedrijf van herkomst wordt bedwelmd en verbloed, zoals beschreven onder
4.1.6.
o
Monitoringsprocedures
Voor de toepassing van artikel 5 voeren de exploitanten van slachthuizen passende monitoringsprocedures in en passen die ook toe (art 16, lid 1 van de Vo). Dit artikel 5 gaat over de controles op
bedwelming én over de controles op onbedwelmd ritueel slachten:
Lid 1 periodieke controles om te waarborgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode tussen eind van bedwelmingsproces en dood. De controles worden
op een representatieve steekproef van dieren uitgevoerd; de controlefrequentie wordt bepaald a/d
hand van resultaten eerdere controles en alle andere factoren die bedwelmingsproces kunnen beinvloeden;
Lid 2 stelselmatige controles om zich ervan te verzekeren dat dieren die onbedwelmd ritueel
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 4 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
worden geslacht geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen voordat zij uit de fixatie
worden losgemaakt, noch enig teken van leven voordat verder wordt geslacht (of gebroeid).
In bijlage 5 is te vinden welke gegevens in ieder geval in de monitoringprocedures opgenomen
moeten zijn.
o
Gidsen voor goede praktijken
Om de toepassing van de Vo 1099/2009 te vergemakkelijken, moedigen de lidstaten het opstellen
van Gidsen voor goede praktijken aan (art 13, lid 1 van de Vo).
Deze Gidsen worden in principe opgesteld en verspreid door organisaties van bedrijfsexploitanten
in overleg met onder meer de bevoegde autoriteit en rekeninghoudend met wetenschappelijke
adviezen en worden vervolgens beoordeeld door de bevoegde autoriteit (art 13, lid 2 idem).
Nota bene:
Een Gids voor goede praktijken is niet bedoeld om bedrijfseigen SWW’s en monitoringsprocedures
te vervangen, maar kan dienen als een basisdocument dat aangevuld moet worden met bedrijfseigen gegevens.
o
Getuigschriften van vakbekwaamheid
Het doden van dieren, en alle daarmee verband houdende activiteiten (gespecificeerd in art 7, lid 2
en bijlage IV van de Vo) mogen uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat beschikt over:
- het passende vakbekwaamheidsniveau om dit te kunnen doen zonder enige vermijdbare vorm
van pijn spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken, en bovendien
- een getuigschrift van vakbekwaamheid
Bedrijfsexploitanten moeten hier op toezien (Vo 1099/2009, art 7). Zie ook artikel 21 en Bijlage IV.
Zoals eerder vermeld onder 4.1.6, geldt deze eis ook voor doden van gekweekt wild buiten het
slachthuis.
Nota bene: een eenmaal afgegeven Getuigschrift van bekwaamheid kan worden geschorst of ingetrokken als een persoon blijk geeft van onvoldoende vaardigheden, kennis of besef met betrekking
tot de taken waarvoor het getuigschrift is afgegeven (art 22, lid 1c van de Vo). Zie hoofdstuk 5.
o
Functionaris dierenwelzijn
In hoefdierslachthuizen die 1000 GVE of meer per jaar slachten, moet een functionaris voor het
dierenwelzijn benoemd worden (Vo 1099/2009, art 17, lid 1). Deze functionaris (lid 2 t/m 5):
- staat onder rechtstreeks gezag van, en rapporteert rechtstreeks aan de bedrijfsexploitant over zaken die verband houden met het welzijn van dieren;
- heeft de bevoegdheid om van het personeel te eisen dat noodzakelijke corrigerende maatregelen
worden genomen om naleving van de voorschriften van de Vo te waarborgen;
- bezit een getuigschrift van vakbekwaamheid dat ALLE activiteiten (die verband houden met doden) bestrijkt in het slachthuis waarvoor hij verantwoordelijk is;
- houdt een register bij van maatregelen die zijn genomen ter verbetering van het dierenwelzijn.
De verantwoordelijkheden van de functionaris moeten zijn beschreven in de SWW’s van het
slachthuis en op effectieve wijze onder de aandacht van het personeel worden gebracht.
Eén van de taken van de functionaris dierenwelzijn is het systematisch beoordelen van de welzijnsomstandigheden van ELKE zending dieren bij aankomst en daarbij bepalen welke dieren specifieke welzijnbehoeften hebben en welke maatregelen genomen moeten worden om in die behoeften te voorzien. Deze taak mag ook worden uitgevoerd door een persoon die rechtstreeks aan
hem/haar rapporteert (Bijlage III, punt 1.1 van de Vo)
4.2.2 Werkwijze afladen, verplaatsen en onderbrengen
Bij het verplaatsen krijgen de dieren de gelegenheid zich in een rustig tempo in kleine groepen voort te
bewegen; groepen dieren worden daarbij niet gemengd. Het verplaatsen wordt als goed opgevat als de
dieren rustig zijn (geen vocalisatie) en er geen tot weinig dieren vallen (< 1%). Bron Temple Grandin.
Het welzijn van de slachtdieren is te beoordelen door te bekijken of de vrijheden van Brambell gerespecteerd worden: goede huisvesting, ‘thermal comfort’, geen honger of dorst, geen angst of pijn (bijv. diervriendelijke ‘animal handling’ door personeel en niet mengen van diergroepen), diersoort- en sociaal gedrag kunnen vertonen (zie verder Welfare Quality:, assessment of welfare of pigs en/of cattle). Dieren die
vechtgedrag vertonen van elkaar scheiden of met voorrang slachten (beren).
4.2.3 Werkwijze fixeren
Voor fixeren bij onbedwelmde rituele slacht zie onder 4.2.6 ( bijlage 2)
Het doel van de fixatie is dat de bedwelming doeltreffend kan worden toegepast. Hierbij moet ervoor gezorgd worden dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard (art 3 lid 1
Vo 1099/2009).
Het is niet altijd nodig dat voor het fixeren een toestel wordt gebruikt. Sommige runderen of paarden die
gewend zijn aan een halster, kunnen prima “aan de hand” geschoten worden. Biggen/varkens kunnen in
bepaalde gevallen “loslopend” bedwelmd worden met een elektrische tang.
Bij de beoordeling van een fixatiemethode moet er met name op gelet worden of het doel bereikt wordt
en aan art 3 van de Vo wordt voldaan: in geen geval mag fixeren leiden tot letsel of kneuzingen of tot
worstelingen om los te komen. Het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren moet nauwelijks voorkomen.
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 5 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
Tot slot: het fixeren moet zo kort mogelijk duren; dit houdt ook in dat dieren niet in een fixatiekooi “geparkeerd” mogen worden: Vo 1099/2009 art 9 lid 3 De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat dieren
pas in fixatieapparatuur worden geplaatst, waaronder apparatuur voor fixatie van de kop, wanneer de
voor met bedwelming of verbloeding belast persoon gereed is om het dier zo snel mogelijk te bedwelmen of te verbloeden.
4.2.4 Werkwijze bedwelmen
Zie voor controles op de effectiviteit van de bedwelming ook 4.2.1 onder Monitoringsprocedures.
Mechanische bedwelming
Het penetrerend penschiettoestel verstoort traumatisch weefsel van het centrale zenuwstelsel.
Hoe dieper weefsel verstoord wordt, hoe meer hersenfuncties uitvallen. Belangrijk is het juist
plaatsen en richten van het toestel bij de verschillende diersoorten. Tabel 1 van Hoofdstuk I, Bijlage I van
Vo 1099/2009, nr 1, beschrijft deze methode voor eenvoudige bedwelming en noemt de cruciale parameters, zoals juiste plaats en richting; adequate lengte en snelheid van de pen, en maximale stun-stick interval. De juiste toepassing en doelgroep behoort beschreven te zijn in de instructies voor het gebruik die
de producent van elk bedwelmingsapparaat verplicht is te verstrekken en in de standaardwerkwijzen van
het slachthuis.
Een toelichting op het toepassen van het penschiettoestel:
Runderen: het toestel wordt loodrecht op het voorhoofd geplaatst, enkele centimeters boven het kruispunt oog-oor lijnen: bij vleesrassen 3 cm en bij melkrassen 5 cm. Bij zware runderen is een penschiettoestel met verlengde pen nodig, evenals zware patronen. Bij waterbuffels en sommige zware (fok)stieren is
het achterhoofdschot de enige mogelijkheid. Het penschiettoestel wordt daarbij naar voren gericht, richting bek(!).
Schapen en geiten: naast de voorhoofdpositie is bij schapen of geiten de “kroonpositie” bruikbaar (loodrecht boven op kop). Bij gehoornde schapen en geiten is het achterhoofdschot het meest effectief; daarbij wordt het penschiettoestel geplaatst net achter de rand die tussen de hoorns loopt (de poll) en wordt
gericht op de bek (!).
Varkens: Na het schieten van varkens treden vrij snel heftige clonische krampen op (fietsen), daardoor is
het moeilijk de dieren snel te steken. Bij zeugen is het juist positioneren moeilijk, en schieten van zware
beren is vrijwel onmogelijk, door uitgebreide sinussen is de hersenholte vrijwel onbereikbaar voor de
pen.
Indicatoren van bewusteloosheid:
Een succesvol schot blijkt uit:
onmiddellijk ineenstorten van het dier
direct intreden van een tonische kramp die 10-15 sec aanhoudt
dan volgt een clonische fase
onmiddellijke en blijvende afwezigheid van ademhaling
geen oogreflex (oogbol is recht vooruit gefixeerd)
afgehele spierverslapping na de clonische fase (floppy head volgens Temple Grandin)
geen reactie na pijnprikkel (neusprik)
Bij niet adequate bedwelming treden deze indicatoren niet of onvolledig op + treedt nystagmus op, dieren
proberen zich op te richten, of dieren zuchten of kreunen.
Voor een goede werking is het belangrijk dat het penschiettoestel volgens voorschrift onderhouden wordt.
Na het schot moet de pen altijd meteen helemaal terugschuiven in zijn huls. De penrand moet gaaf en
scherp zijn. De munitiepatronen moeten altijd in een droge omgeving worden bewaard.
Elektrische bedwelming
Bij het toepassen van elektrische bedwelming wordt een elektrische stroom door de hersenen geleid die een
epileptisch insult opwekt. Het dier is dan onmiddellijk bewusteloos en gevoelloos.
Bij een kop-bedwelming worden de elektroden op de kop geplaatst, aan weerszijden van de hersenen;
Bij een kop-lichaambedwelming wordt een elektrode op de kop geplaatst, de andere op het lichaam; bij deze
methode wordt ook een onmiddellijke bewusteloosheid opgewekt, maar bovendien wordt het hart stilgelegd. Beide methoden worden gerekend tot de eenvoudige bedwelmingsmethoden en daarom moet het
verbloeden zo snel mogelijk na de bedwelming beginnen. Dit is vooral bij de kop-bedwelming van groot belang, want de bewusteloosheid en gevoelloosheid zijn daarbij tijdelijk. Als deze bedwelming niet, of niet
snel genoeg wordt gevolgd door verbloeding, komen de dieren weer bij. Ook als de verbloeding niet overvloedig genoeg is, kunnen de dieren weer bijkomen.
In sommige kleine slachthuizen wordt een eerst-kop-dan-hart-bedwelming toegepast: dan wordt ná een
kopbedwelming de tang om het hart geplaatst.
Toegelaten elektrische bedwelmingsmethoden voor hoefdieren en gekweekt wild zijn nr 1 en 2 in tabel 2
van hoofdstuk I, Bijlage I van Vo 1099/2009. Er worden 9 cruciale parameters voorgeschreven die door het
slachthuis moeten worden uitgewerkt en toegepast in de SWW bedwelmen. Specifieke voorschriften bij nr 1
en 2 betreffen de plaatsing van de tang: aan weerszijden van de hersenen, én de voorgeschreven stroomsterkten per diersoort.
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 6 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
Zie ook Bijlage 1 bij dit voorschrift; per diersoort wordt daarin benodigd voltage, stroomsterkte, bedwelmduur en stun-stick interval vermeld en worden tevens aanwijzingen gegeven voor juist gebruik van de tang.
Indicatoren van bewusteloosheid:
Een succesvolle elektrische kop-bedwelming blijkt uit:
onmiddellijk verstijven en omvallen van een vrijstaand dier (tonische kramp)
vervolgens clonische krampen en uiteindelijk verslapping (floppy head)
afwezigheid ritmisch ademen tijdens de tonische en clonische fase
naar boven draaien van de ogen
Nota bene: de oogreflexen zijn tijdens en vlak na elektrisch bedwelmen niet bruikbaar!
Niet adequate bedwelming blijkt uit: afwezigheid van tonisch-clonische aanval; aanwezigheid van ritmische
ademhaling; smakken, slikken, vocalisatie tijdens of na bedwelmen; terugkeren oprichtreflex van de kop
en/of van spierspanning; vertonen van de corneareflex tijdens verbloeden.
Bij een kop-lichaam- of een eerst-kop-dan-hart-bedwelming is niet (duidelijk) een clonische fase te onderscheiden: de uitingen van het epileptisch insult worden geremd door de stroom door het lichaam.
Nota bene:
- als een elektrische bedwelming niet goed wordt uitgevoerd kan het dierenwelzijn ernstig worden aangetast: als bijvoorbeeld de stroomsterkte onvoldoende is, of de stroom niet (goed) door de hersenen gaat ervaart het dier een pijnlijke schok en raakt het niet bewusteloos, maar kan wel bewusteloos lijken doordat de
stroom het lichaam volledig verlamd.
- herkauwers komen na een kop-bedwelming veel sneller bij bewustzijn dan varkens.
Bedwelming met behulp van koolstofdioxide
Bij gasbedwelming mbv CO2 is hypercapnie het gevolg. Hierdoor wordt de bloed pH verlaagd, gevolgd door
verzuring van de hersenen. Dat leidt tot anaesthesie en uiteindelijk tot de dood (als dier in het gas blijft).
In tabel 3 van Bijlage I van Vo 1099/2009 staat onder nr 1 de momenteel in varkensslachthuizen toegepaste
methode. Het is een methode voor “eenvoudige bedwelming” bij slacht van varkens. Erin staan ook de 5
cruciale parameters en specifieke voorschriften uit hoofdstuk II: punt 7: Bij varkens bedraagt de minimale
concentratie kooldioxide 80 %; punt 8 (…) gassen mogen niet leiden tot lijden door bevriezing of te lage
vochtigheid
Indicatoren van bewusteloosheid:
Een succesvolle bedwelming met CO2 (koolstofdioxide bedwelming in hoge concentratie)
complete relaxatie van het dier
gedilateerde pupil
afwezigheid van de ooglidreflex en corneareflex
afwezigheid van ritmisch ademen
geen reactie op pijnprikkel (neusprik)
Bij deze methode is er bij beperkte duur van de blootstelling en/of onjuist steken en verbloeden (toepassing
hol mes) risico dat niet alle dieren bewusteloos blijven tot dood intreedt: tijdens het verbloeden kan dan terugkeer van corneareflex, onvoldoende verslapping, ademen en reactie op een pijnprikkel optreden, er zijn
dan nog “tekenen van leven”.
4.2.5 Werkwijze doden
Alle eerder genoemde bedwelmingsmethoden uit Bijlage I van Verordening 1099/2009 hebben niet de onmiddellijke dood tot gevolg, het zijn “eenvoudige bedwelmingsmethoden”. Daarbij moeten de slachtdieren
zo snel mogelijk verbloeden (artikel 4 eerste lid, tweede alinea Vo 1099/2009).
Bijlage 1 bij dit voorschrift vult dit in voor de elektrische methoden. Maar zeker ook bij gasbedwelming
moet de stun- stick periode in bepaalde gevallen zo kort mogelijk zijn. Dat hangt samen met de eraan
voorafgaande bedwelming: wordt daardoor de toestand van bewusteloosheid aangehouden tot bij het dier
de dood is ingetreden?
Vo 1099/2009, Bijlage III, punt 3.2: Bij eenvoudige bedwelming worden systematisch de twee halsslagaders
of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is
vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. Dit houdt in dat ALLE dieren hierop gecontroleerd moeten worden. Dat zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door de persoon die de eerste
slachthandeling na het snijden verricht. Bij het slachten van varkens moet vóór de broeibak een controle
plaatsvinden.
Indicatoren voor afwezigheid van levenstekenen:
geen spiertonus meer, geen corneareflex, geen ademhaling, een vergrote lichtstijve pupil
Aan het eind van de bloedgoot, het eindresultaat beoordelen: (na minimaal + 3 minuten).
Onwillekeurige spiersamentrekkingen komen voor aan het eind van het verbloeden.
Bij het verbloeden verliezen de dieren + 4% van het levend gewicht (+ de helft van het totale bloedvolume
van 8%). Het verbloeden verloopt effectief als de dieren snel véél bloed verliezen: varkens 10 seconden na
steken >1 ½ liter; runderen ≥ 500 kg na 30 sec >10-12 liter; schapen ≥ 40 kilo > 1-1,5 liter. Slecht verbloeden is
welzijnrisico: onvoldoende snijvaardigheid; het toepassen van een hol mes; onvoldoende controles op correct steken/snijden én verbloeden en onvoldoende corrigerende acties vergroten het risico. Een nietBron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 7 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
toegankelijke verbloedingruimte vergroot het risico als daar (opnieuw) signalen van bewustzijn kunnen optreden.
4.2.6 Onbedwelmd ritueel slachten: voorzieningen en werkwijze
De eisen die gesteld worden aan voorzieningen die worden gebruikt bij onbedwelmd ritueel slachten van
runderen, schapen en geiten zijn vermeld, in de vorm van checklijsten, zie bijlage 2 van dit voorschrift.
Ook de eisen die worden gesteld aan de werkwijze (fixeren en snijden) bij onbedwelmde slacht zijn in deze
checklijsten opgenomen.
Zie bijlage 3 voor een overzicht van tekenen van bewustzijn/gevoeligheid en leven bij onbedwelmd slacht.
5
NVWA TOEZICHT EN HANDHAVING MET BETREKKING TOT DIERENWELZIJN
Nota bene: de inspecties in het kader van de pilot Verbeterplan Vleesketen zijn hier niet beschreven.
5.1
TOEZICHTTAKEN
De officiële dierenarts controleert of aan de communautaire en nationale voorschriften inzake dierenwelzijn
wordt voldaan, zoals de voorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten en tijdens het vervoer
(Zie Vo 854/2004, art 5 Bijlage I, sectie I, hoofdstuk II, onder C).
De taken bestaan met name uit:
o Toezicht houden op het naleven van de wettelijke eisen inzake dierenwelzijn bij aanvoer en afladen en
bij het doden van de dieren en alle daarmee samenhangende activiteiten;
o Uitvoeren corrigerende acties en interventies in geval van niet-naleven (zie 5.3);
o Vastleggen van de toezichtresultaten en de genomen maatregelen (zie 5.4).
Bij de aanvoer wordt gecontroleerd of voldaan is aan de welzijnsnormen voor vervoer. Er wordt gelet op aanvoerdocumenten, beladingsgraad, ventilatie en aanpassingen i.v.m. weersomstandigheden, geschiktheid voor
vervoer en op het reisjournaal bij grensoverschrijdende reizen van meer dan 8 uren. Bij reizen korter dan 8 uur
wordt de werkelijke reisduur gecontroleerd: door bijladen kan de reisduur langer geworden zijn dan gepland, of
zelfs de norm van 8 uur overschrijden. Hierbij wordt steeds nagegaan of de exploitant hierop zelf effectieve controles uitvoert en maatregelen neemt als er omissies zijn.
Ook bij het afladen, onderbrengen, verplaatsen, fixeren, bedwelmen, aansnijden/steken en verbloeden wordt
nagegaan of de welzijnseisen worden nageleefd en of de bedrijfsexploitant zijn verantwoordelijkheid neemt
voor het goed verlopen van dit proces.
Toezicht op dierenwelzijn bij transport en doden vindt plaats:
•
bij iedere AM-keuring (vnl. transport);
•
tijdens dagelijkse of periodieke (zie 5.2) inspecties (steekproefsgewijs alle stappen transport en doden)
•
tijdens uitvoering systeeminspectie (SI) Procedure levende dieren V&I (ISI-lijst VYNT1400), (procedure dierenwelzijn bij aankomst);
•
tijdens uitvoering systeemaudit (ook procedure dierenwelzijn bij aankomst)
•
tijdens uitvoering (nieuwe!) systeeminspectie SI Welzijn doden hoefdieren op slachthuizen
De systeeminspectielijst is ontwikkeld in 2013 en is momenteel beschikbaar als Word-document (zie bijlage 5). De
lijst zal in ISI en in SPIN worden geplaatst. De toezichthouders worden ondersteund bij de uitvoering van de systeeminspectie door TO en STDA.
Om een goed beeld te krijgen van alle welzijnsaspecten is het belangrijk dat de inspecties onaangekondigd en op
wisselende tijdstippen worden uitgevoerd.
5.2
CONTROLEFREQUENTIE EN –DUUR
De controlefrequentie is afhankelijk van het feit of op het slachthuis permanent toezicht is, of niet.
Slachthuizen met permanent toezicht
Officiële controle
frequentie
AM-keuring
dagelijks
Inspectie dierenwelzijn
dagelijks
SI Procedure levende dieren V&I
1x per jaar
SI Welzijn doden hoefdieren op SH
1x per jaar
duur (bruto)
wat nodig is
gemiddeld 1 – 2 uur
gemiddeld 8 uur
Slachthuizen met niet-permanent toezicht
Officiële controle
frequentie
AM-keuring
dagelijks
Inspectie dierenwelzijn SH < 10 GVE
1x per kwartaal
i.g.v. onbedwelmd slachten 2x per kwartaal
Inspectie dierenwelzijn SH > 10 GVE
1x per maand
i.g.v. onbedwelmd slachten 2x per maand
SI Procedure levende dieren V&I
1x per jaar
SI Welzijn doden hoefdieren op SH
1x per jaar
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
duur (bruto)
wat nodig is
gem. 1 uur
gem. 1 uur
2 – 8 uur
pagina 8 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
Als er tijdens het toezicht overtredingen worden geconstateerd is meer tijd nodig i.v.m. interventies.
In het geval dat op slachthuis waar niet-permanent toezicht is een overtreding wordt geconstateerd wordt altijd een
extra inspectie uitgevoerd. Deze herinspectie wordt in rekening gebracht bij het bedrijf.
5.3
HANDHAVING INZAKE DIERENWELZIJN
Zie specifiek interventiebeleid: IB01-SPEC17 Diertransport en IB01-SPEC21 Doden van productiedieren.
5.4
VASTLEGGEN CONTROLEBEVINDINGEN EN GENOMEN MAATREGELEN
Zie specifiek interventiebeleid: IB01-SPEC17 Diertransport en IB01-SPEC21 Doden van productiedieren.
6
BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN
De vervoerder en de houders op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zijn ervoor verantwoordelijk dat
dieren worden vervoerd overeenkomstig de wettelijke eisen die gelden voor het vervoer van dieren.
De exploitant van het slachthuis is verantwoordelijk dat de wettelijke eisen die gelden voor het aanvoeren,
afladen, doden en alle daarmee samenhangende activiteiten worden nageleefd.
De officiële dierenarts is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het toezicht op de naleving van wettelijke eisen
inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het doden; en is tevens verantwoordelijk voor, en
bevoegd tot het nemen van passende maatregelen als deze eisen niet worden nageleefd.
7
TOELICHTING
Het voorschrift is ingekort, met name hoofdstuk 4: de eisen waaraan slachthuizen moeten voldoen zijn opgenomen
in de (nieuwe) bijlage 5. De bijlagen van dit voorschrift zijn nu als aparte documenten geplaatst (niet meer opgenomen in dit document).
Na de evaluatie van de pilot Verbeterplan Vleesketen zal met name hoofdstuk 5 geheel worden herzien.
Overzichten met de te gebruiken fatijdeccodes zijn te vinden in het projectprotocol DDNT 141 – Toezicht op welzijn
van hoefdieren en gekweekt wild in slachthuizen. Dit staat op intranet: zie Werkwijzer Divisie V&I onder Algemeen Projectprotocollen V&I Projectprotocollen Domein 02 Dierenwelzijn.
8
BIJLAGEN
Bijlage 1 Parameters elektrisch bedwelmen hoefdieren en gekweekt wild
Bijlage 2 Checklijsten onbedwelmd slachten volgens religieuze riten
Bijlage 3 Tekenen van bewustzijn/gevoeligheid en leven bij onbedwelmde slacht
Bijlage 4 Wegwijzer EU-regelgeving dierenwelzijn in slachthuizen
Bijlage 5 Systeeminspectie doden hoefdieren en gekweekt wild in slachthuizen
Bron: NVWA, Divisie V&I, afdeling TO, team Levend vee
pagina 9 van 10
Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen
(WLZVL-017)
18 augustus 2014
Versie 4
Download