Mythologisch Kreta Griekse oppergod Zeus wordt op Kretenzische

advertisement
Schema: 1. De fysische omstandigheden in het Middellandse-Zeegebied
Geologie
Kenmerken:
 Beperkte vegetatie
 Veel kleine eilandjes
 Binnenland zeer bergachtig i.v.m. de kust
 Weinig vlaktes
 Vrij vulkanisch
 Zeer grillige kustlijn
Egeïsche ruimte: hoge bergketens, diepe zeekloven
Op breuklijn tussen de Afrikaanse, Europese en Aziatische tectonische platen
Kust:
 Grillige vorm
 Rotskusten
van gebergte recht in zee
Grondstoffen: weinig nuttige grondstoffen
In geringe mate:
 Klei (keramiek)
 Marmer
 Zilver
 Lood
 Bijna geen ijzer, koper of tin
Klimaat
Middellands-Zeeklimaat:
 Koele, vochtige winters (het vriest er bijna nooit)
 Warme, droge zomers
Athene niet representatief voor Griekse ruimte
veel droger
Landbouw en veeteelt
Oikos: familiale landbouwondernemingen
Landbouw: olijven: belangrijke grondstof (voedsel, olie, smeermiddel, lichaamsverzorging)
Veeteelt: geiten en schapen
zuivel productie (kaas) + kledij (zelden voor vlees)
Verkeer
Via binnenland:
 Lastig door bergachtige reliëf
 Via ezels
 Zeer traag
 Beperkte ladingen
Via de zee:
 Niet mogelijk in winter en herfst (storm)
 Belangrijk voor handel
 Zeer gemakkelijk
 Snel
 Grote ladingen
Invloed fysische omstandigheden op economisch en politiek domein
Economisch
Landbouw
+ voldoende neerslag
- Beperkte landbouwoppervlakte
Geen irrigatie nodig
Kleine bedrijfjes (oikoi)
+ milde temperaturen: warme zomers,
Tekorten: graan
geen vorst
landbouwgrond
ideaal voor olijven, druiven en graan
kolonisatie
Handel
+ zee
scheepsvaart
- Bergen: moeilijk verplaatsen over
+ grondstoffen(marmer, klei)
export
land (bijna geen handel over land)
- Tekort aan hout en ertsen
import
INTERNATIONALE HANDEL
Politiek
-
Allemaal afzonderlijke stadstaten
geen eenheid, grote rivaliteit
Zwak bij buitenlandse aanval
2. De Middellandse-Zeeculturen rondom Hells en Rome in de oudheid
Etrusken




In Etrurië (Midden-Italië, tussen Arno en Tiber)
Voor-Indo-Europese taal
Autochtone Italische bevolkingsgroep
Oorspronkelijk uit Lydië (Huidige Turkije)
Politiek
 6de eeuw v. Chr.
Verovering richting N: Povlakte
Verovering richting Z: Rome, Campanië
Verovering richting W: Oost-Corsica
Economie
 Sterk in landbouw en metaalbewerking
 Handel met Grieken: ijzererts
keramiek, olijfolie en wijn
ook handel met Kelten, Feniciërs en Carthagers
Sociaal
 Vrouw speelt een belangrijkere rol dan bij Grieken
Cultuur
 Vb. Sarcofaag van Cerveteri
 Terracotta
 Religie:
o Terracottabeelden gebaseerd op Griekse beelden
o Voorspellingskunst:
 Auspicium: vogelschouw
 Haruspicium: ingewanden kippen
o Dodencultus: grafmonumenten, grafheuvels, graffresco’s
 Kunst:
o Beeldhouwkunst:
 Tempels: invloed van Grieken
 Gebruik van koepels en bogen (had invloed op Romeinen)
o Schilderkunst
o Beeldhouwkunst: godenbeelden, gevleugelde paarden
o Sierkunst: zwarte, glanzende keramiek
imitatie zilver
o Edelsmeedkunst
3. De Kretenzische cultuur (ca. 3200 v.C. – 1375 v.C.)
Mythologisch Kreta


Griekse oppergod Zeus wordt op Kretenzische berg Ida geboren. Hij wordt op Kreta
verborgen voor zijn vraatzuchtige vader Cronus.
Zeus ontvoerde, vermomd als stier, de koningsdochter Europa en nam ze mee naar
Kreta. Ze kregen drie kinderen, waarvan de oudste, Minos, bij de Grieken bekend
stond als een rechtvaardig koning. Eenmaal vervalste hij een offer voor Zeus. Die nam
wraak door zijn vrouw verliefd te laten worden op een stier. Hieruit kwam de
Minotaurus.
Arthur Evans





Brit
Zoon van rijke ondernemer
Legde onder meer het Paleis van Knossos bloot
Gaf de Kretenzische cultuur de naam Minoïsche cultuur
Verzoende mythe en archeologie (klopt niet)
Kreta
Periodes:
 Neolithicum (7000 – 3200 v. C.)
 Prepalatiale periode (3200 – 1950 v. C.)
 Palatiale periode (1950 – 1375 v. C.)
o Proto-palatiaal (1950 – 1700 v. C.)
o Neo-palatiaal (1700 – 1450 v. C.)
o Laat-palatiaal (1450 – 1375 v. C.)
Geografisch:
 3 gebergten in het centrum van Kreta (vooral neerslag ten Westen van bergen)
 Aan de kust: vlaktes (akkerbouw, olijfteelt)
 Ligging:
o ideaal voor handel
o import:
 ertsen: koper (Cyprus), tin, goud (Egypte)
 linnen (Egypte)
 ivoor (Egypte), papyrus (Egypte)
o export
 Paleiseconomie:
o Knossos
o Phaistos
o Malia
o Zakros
Paleizencultuur
Paleizen
Dubbele bijlen motief: labrysmotief
Thalassocratie: Kreta was een op zeemacht gebaseerde staatsmacht
Kenmerken:
 Platte daken
 Steeds een groot centraal binnenplein
 Verschillende ingangen
 Zuilen:
o Smal onderaan, breed bovenaan
o Gladde schacht
o Rond capitheel
o Hout
o Licht- en luchtkokers
 Hoekig gebouw
 Zeer ingewikkeld grondpland (labyrinth)
 Geen verdedigingsgordel (bescherming op zee)
 Verschillende niveaus (trappen)
 Riolerings- en waterwerken
Functies:
 Economie:
o Opslag graan in magazijnen
o Distributie
o Werkplaatsen
 Politiek:
o Bestuur regio
 Religie:
o Binnenplein
Cultuur
Religie:
 Potnia: terracotta vrouwen beeldjes
 Labrys: worden geassocieerd met stierenhoorns (stier speciaal voor Kreta)
Kunst:
 Fresco’s
 Rhyton: rituele schenkkannen
Schrift (doel: economisch):
 Aanvankelijk Egyptisch geïnspireerde hiërogliefen
 Lineair A:
o Op kleitabletten
o Horizontale regels
o Niet ontcijferd
 Lineair B:
o In Myceense periode
o Ontcijferd
Ondergang (onzeker):
 Vulkaanuitbarsting op Thera (Santorini)
 Aanvallen Myceners
 Interne problemen
4. Het ontstaan van de Griekse wereld en haar bewoners
Heinrich Schliemann





Rijke Duitse amateur-archeoloog
Deed opgravingen a.d.h.v. de Ilias
Vond de stad Troje
Vond de stad Mycene en het gouden dodenmasker van Agamemnon
Dacht dat Mycene hoofdstad was
Myceense beschaving
De Myceense beschaving
Eerste fase
 1575 v. C.
 Peloponnesus en in het zuiden van het Griekse vasteland
 Zeer rijk
 Hiërarchische gemeenschappen
Tweede fase
 1450 v. C.
 Paleizencultuur
 Militair-defensief karakter (Cyclopenmuren)
 Acropolis Koepelgraven
 Lineair B
Politiek

Acropolis:
o Megaron: centrale ontvangstplaats met centrale haard, omgeven door 4 zuilen
 Bestuursgebouwen
 Gerechtsgebouwen
op agora
Cultuur



Tempels: meerdere binnen een stad
Theater
Gymnasion (soort sportschool)
Economisch


Openbaar plein: agora (ook sociaal)
Stoa (winkeltjes op agora)
Ondergang
In 1200 v. C.: inval van Doriërs vanuit Noord-Griekenland (niet bewezen)
DARK AGES (1100 – 776 v. C.)
 Geen handel
 Schrift in onbruik
5. De Griekse beschaving: politiek verdeeld, maar cultureel één
Politiek
Verschillen
Oikoi
Polis:



Gemeenschap van de bewoners
Territorium
Gemeenschappelijke belangen
Verschillende kleine onafhankelijke gemeenschappen
Oorzaken: natuurlijke elementen: bergen en zeeën
Cultuur
Grieken
Barbaroi (stamelaars)
Een


Gemeenschap
gro
Acropolis (hoogste pun
o Toevluchtsoord
o Tempels
o Agora:
 Bouleut
 Stoa (la
 Gymnas
Grieks identiteitsgevoel
 Gemeenschappelijke et
 Gemeenschappelijke ta
 Gemeenschappelijke ze
 Gemeenschappelijke re
Literatuur:
 Ilias
 Odyssee
basisopvoeding
genres:
o Epiek (Hesiodus)
o Lyriek (Sappho van Le
o Dramatiek (Aischylos,
6. Religie bij de Grieken
Kenmerken






Behoefte aan duiding van de kosmos en de krachten die het alledaagse leven
beheersen
Behoefte om via offers deze krachten te beïnvloeden
Polytheïsme
Heterogeen samengestelde godenwereld
Antropomorf karakter
Het ontbreken van een duidelijk geformuleerd theologisch systeem en een formele
organisatie geleid door een hiërarchisch gestructureerde priesterklasse
Oorsprong


Indo-Europese invloeden (Zeus = Thor)
Voor-Indo-Europese invloeden (Athena = Minoïsche Potnia)
Goden
Olymische goden
Zeus




Oppergod
Bliksem, donder, adelaar
Wolkenverzamelaar
Vereerd in Olympia, Nemea, Dodona
Hera




Godin van het huwelijk
Scepter, lotusbloem, sluier, schaaltje
Spelen voor jonge meisjes
Vereerd in Olympia
Poseidon
 Zeegod
 Drietand, stieren, paarden, dolfijnen
 Istmische spleen
 Vereerd in Corinthe, Athene,…
Hades
 God van de onderwereld
 Hoorn des overvloeds: symbol van rijkdom (ertsen onder grond)
 Schaakt Persephone (dochter Demeter)
ontstaan seizoenen
Demeter
 Godin van de vruchtbaarheid
 Kolen
 Vereerd in Attica
Athena
 Godin van oorlog, weefkunst, wijsheid en ambachten
 Schild, speer, helm, uil, slang, olijftak, vacht
 Geboren uit hoofd Zeus
 Vereerd in Athene
Leto


Vader Apollo en Artemis
Pijl en boog
Apollo
 God van de kunst
 Pijl, boog, lier, laurierkrans
 Vereerd in Delphi, Didyma
Artemis
 Godin van de jacht
 Hert, zee, beer, leeuw, pijl, boog
 Vereerd in Ephese
Hephaistos
 God smeedkunst en vuur
 Hamer, mankt
 Vereerd in Athene
Hermes
 God van reizigers en dieven
 Vleugels aan voeten, reismantel, reishoed, staf
 Boodschapper
Ares



God van de oorlog
Wapenuitrusting
Onpopulair
Aphrodite
 Godin van de liefde en schoonheid
 (Half)naakt
Dionysos
 God van de wijn en theater
Asklepios
 God van de geneeskunde
 Wijnranken, staf met slangen
 Vereerd in Epidaurus
Cultus
Offers in de tempel: vruchten, wijn, gebak, dieren (schapen en geiten)
Orakels
Bekendste: Delphi: gewijd aan Apollo
Doel: M.b.v. offers advies aan de goden vragen
Werkwijze:
 Offeren
 Apollopriesteres zat op de Pythia (driepikkel)
 Ze kwam in trance door dampen uit de grond
 Ze begon te mompelen
 Het gebrabbel werd vertaald door de prophetai (priesters)
Festivals en spelen
Panhelleense festivals: deelnemers vanuit de hele Griekse wereld
Heilige vrede: tijdens de spelen mocht men geen oorlog voeren
Heilige kransspelen:
 Olympische spelen: voor Zeus, in Olympia, olijfkrans
 Pythische spelen: voor Apollo, in Delphi, laurierkrans
 Isthmische spelen: voor Poseidon, in Isthmus, pijnboomkrans
 Nemeïsche spelen: voor Zeus, in Nemea, wilde selderijkrans
Geen prijzen, winnaars kregen krans
Disciplines:
 Stadionloop
 Pentathlon (discuswerpen, speerwerpen, verspringen, hardlopen, worstelen)
 Gevechtssporten (worstelen, boksen, pankrateion)
 Hoplietenloop (lopen met volle wapenuitrusting)
 Paardensporten (wagenmennen met vierspan, paardrijden)
Naakt
Einde: 392 n. C. : Christendom staatsgodsdienst
7. De Griekse kolonisatie (midden 8 ste – midden 6de eeuw v.C.)
Algemeen: Waarom verhuizen mensen?
Push
Oorlog (pol)
Vervolging (pol)
Voedseltekort (eco)
Pull
Betere toekomst (eco)
Vrije meningsuiting
Kolonisatie:
 Moederpolis (stichtende polis) besluit een dochterpolis te stichten door voedseltekort
 Dochterpolis is onafhankelijk van moederpolis, maar onderhoudt nauwe banden
 Autochtone bevolking wordt verjaagd of langzaam onderdrukt door de Grieken
Bij de Grieken: Waarom verhuizen mensen?
Push
Te weinig landbouwgrond + bevolkingsgroei
Voedseltekort
Tekort aan grondstoffen (geen ijzererts)
Afzetmarkten voor olijfolie, wijn, keramiek
Politiek
Pull
Vruchtbare landbouwgronden
Ijzerertsen (belangrijk want ijzertijd)
Naar:
 Westen: Zuid-Italië, Zuid-Frankrijk, Oost-Spanje
 Noordoosten: Kusten Zwarte Zee
 Zuiden: Libië
Magna Graecia: letterlijk ‘Groot-Griekenland’, naam van de Romeinen voor de dominante
Griekse aanwezigheid
Gevolgen
Cultureel:
 Verspreiding Grieks alfabet in Mediterrane wereld
 Verspreiding Griekse goden en tempels in de Mediterrane wereld
 Stedenaanleg
 Grieken nemen ideeën over, beginnen te twijfelen aan eigen geloof
Griekse filosofie, wiskunde
Economisch:
 Opbloei handel (export en import)
 Invloed op landbouw (overal druiven en olijven)
 Ontstaan geld (Lydië)
Sociaal:
 Mensen met geld i.p.v. grond
Handelaars willen politieke inspraak
8. De Grieken zijn niet gelijk
De driedeling van de Atheense maatschappij
Bevolkingsgroepen
1. Burgers
2. Metoiken
3. Slaven
TOTAAL
40.000 (13,33%)
15.000 (5%)
110.000 (36,67%)
+ Gezin
+ Gezin
150.000 (50%)
40.000 (13,33%)
110.000 (36,67%)
300.000 (100%)
1. Burgers
Voorwaarden Atheense burgerschap:
 Mannelijk
 Vader: Atheense burger
 Moeder: wettige dochter van Atheense burger
Rechten en plichten:
 Bezit onroerend goed + kopen en verkopen
 Huwen met burgerdochter
 Erven van burgers
 Winst uit zilvermijnen
 Kwamen in aanmerking voor geld- en graanuitdelingen
 Deelname aan politieke leven
 Publieke functies (in tempel, rechtbank of bestuursorgaan)
2. Metoiken
Wie?
 Geïmmigreerde niet-Atheners: Xenoi (vreemdelingen)
 Meestal in haven van Piraeus en in ambachtelijke zones Athene gevestigd
 Handwerkslieden, handelaars, zeelui
Rechten en plichten:
 Geen burgerechten
 Mochten in polis verblijven
 Bezit roerend goed + kopen en verkopen
 Metoik ion: hoofdelijke belasting voor bezit roerend goed
 Legerdienst
3. Slaven
Hoe slaaf?
 Andere Grieken in oorlogen/ krijgsgevangenen
 Piraterij
 Slavenhandel
Wie?




Doulos (Griekse benaming)
Niet-Grieken (barbaroi: stamelaars): inferieur t.o.v. Grieken
Verloren hun identiteit
Soms ook Grieken: Schuldslavernij
vanzelfsprekend
Rechten en plichten:
 Totaal rechtloos
 Beschermd als bezit van eigenaar
 Openbare functies
 Geranten winkels of werkplaatsen
 Huishoudelijke taken
 Opvoeding (pedagogus)
 Boerderijen
 In mijnen
Mannen
Vrouwen
Vrouw:
 Minderwaardig wezen; ondergeschikte, dienende rol
 Primaire rol: voortbrengster van wettelijke, mannelijke erfgenamen
 Huishouden
 Vader bruid beslist met wie ze trouwt
Seksualiteit:
 Binnen huwelijk: voortbrengen wettelijke, mannelijke erfgenamen
 Buiten huwelijk:
o Hetaeren: prostituees
o Pederastia: volwassen man zocht seksueel plezier bij jongeling
9. Sparta, een polis geleid door een militaire oligarchie
Geografisch
 Ingesloten door bergen
 Vruchtbaar dal
Sociale structuur
Maatschappij
Groepen
Homoioi
Wie
Echte
Spartanen,
“de gelijken”
Elite
Periokoi
Mensen die uit
de omgeving
komen
Heloten
Staatsslaven uit
veroverde
gebieden
Rechten
 Krijgen grond
die voor hen
bewerkt wordt
 Politieke
rechten
 Geen politieke
rechten
 Vrijheid
 Bezittingen
 Huwelijk
Plichten
Fulltime soldaat
Aantal
10.000





50-60.000


Militaire dienst (in nood)
Handel
Landbouw
Ambachtslieden
Werktuigen/ wapens
maken
Landbouw (deel afstaan)
Ten dienste van de polis
Kenmerken
 Discipline
 Strijd
 Zeer harde opvoeding
 Laconiek (~Laconië): spitse opmerkingen
 Conservatisme
 Collectivisme
 Opvoeding:
o Selectie door Raad van Ouderen
o Ouders hebben er niets over te zeggen
o Vrouwen: kweekmachines
o Jongens tot 7 jaar bij moeder, dan in kazernes
o Trainen op gehoorzaamheid, uithoudingsvermogen, strijd
o Vanaf 12 jaar:
 Weinig eten
zelf eten zoeken
 Weinig kledij
goede weerstand
100.000
Politieke structuur
Oligarchie
5 Eforen
Twee koningen
Gerousia
Leger
Volksvergadering
Legende:
: Verkiezing
: Veto
5 Eforen:
 Uitvoerende macht
 Spartanen
 + 30 jaar
 Leiding
 Controle koningen en ambtenaren
 1 jaar aan de macht
Gerousia:
 Wetgevende en rechterlijke macht
 De Raad van Ouderen
 28 Spartanen
 + 60 jaar
 Voor het leven
 Stelde wetten op en legde ze voor aan de volksvergadering
 Opperste rechtbank
Volksvergadering:
 Alle mannelijke Spartanen
 + 30 jaar
 Wetten goed- of afkeuren
 Benoemen de 5 eforen
Twee koningen:
 Militair
 Opperbevel leger
 Ceremoniële functie
10. Athene, een directe maar beperkte democratie
Evolutie van de Atheense politiek
De koningen (14de eeuw v.C.)
Kenmerken:
 Tijdens de Myceense beschaving
 Zetelde op de Acropolis
 In 8ste eeuw v.C. al voorbij
De aristocratische democratie (7de eeuw v.C.)
Aristocratische oligarchie
Areopaag
9 Archonten
Ekklesia
Areopaag:
 Uitvoerende, rechterlijke en militaire macht
 Belangrijkste bestuurlijke beslissingen
 Beslist over oorlog en vrede
 Opperste rechtbank
Ekklesia:
 Volksvergadering
 Wetgevende macht
 Kwam zelden samen
 Weinig inspraak
 Geen politieke macht
9 Archonten:
 Dagelijks bestuur
 Organisatie publieke leven in de polis
 Openbare werken
 Organiseren rechtbanken
 Leiden religieuze feesten
In 621 v.C.: Draco liet eerste Atheense wetten op schrift stellen en publiekelijk uithangen
Overtreding = strenge straf (~draconische maatregel)
Timocratie (594 v.C.)
Archont Solon schaf de schuldslavernij af
Kenmerken:
 Politieke rechten afhankelijk van het vermogen
 Vier vermogensklassen:
o Hoogste klasse: grootgrondbezitters + ondernemers
o Tweede klasse: grote boeren + succesvolle handelaars
o Derde klasse: kleine boeren, handelaars en ambachtslieden
o Vierde klasse: dagloners
Timocratie
Boulè
Areopaag
Archonten
Schatmeester
Volksvergadering
Volksrechtbank
Volk van Athene
Legende:
: verkiezing
Areopaag:
 Aristocratische grootgrondbezitters
 Alle belangrijke bestuurlijke beslissingen
 Beslist over oorlog en vrede
 Opperste rechtbank
Volksvergadering:
 Kwam zelden samen
 Konden enkel beslissingen toejuichen of afkeuren
Archonten:
 9 leden
 Dagelijks bestuur (openbare werken, organistatie, rechtbanken,…)
 Verkozen voor 1 jaar
Boulè:
 Raad der 400
 Uitvoerende macht
Tirannie (561 v.C.)
Aristocratische individuen grepen de macht met een leger huurlingen of sympathiserende
burgers.
Voorbeeld: Pisistratus
Democratie (508 v.C.)
Vernieuwingen door archont Cleisthenes: Politieke macht bij het volk (relatief)
DEMOCRATIE
Prytanie
9 Archonten
10 Strategen
+ 10 Regimenten
Areopaag
Volksvergadering
Legende:
: verkiezing
Volksvergadering:
 Minstens met 6000 leden
 Vrije debatten
 Stemmen van volksdecreten/ wetsontwerpen
 Benoemen strategen
 Beslissen over oorlog en vrede
Volksrechtbank:
 Elke burger ouder dan 30 jaar
 6000 leden (600/ phyle)
 Rechterlijke macht ten nadele van areopaag
Boulè:
 Raad der 500 (50/phyle)
 Dagelijks bestuur (in praktijk uitbesteed aan Prytanie)
 Voorbereidingen volksvergadering
 Uitvoering wetten volksvergadering
 Beheer schatkist
 Controlefunctie op andere machten
10 Strategen:
 Bevel over het leger
 Kunnen herverkozen worden
 1 per phyle
 Machtigste functie
Raad der 500
Volksrechtbank
Prytanie:
 Dagelijks bestuur
 50 leden
Kenmerken Atheense democratie:
 Directe democratie
 Beperkte democratie:
o Slecht 15% van de bevolking participeert
o Mannelijk en + 18 jaar
 Geen georganiseerde partijvorming
 Areopaag behandelt moordzaken
 Overlapping wetgevende en rechterlijke macht
 Geen stemplicht
 Loterij
 Verkozen voor 1 jaar
 1 niveau (niet federaal/regionaal/…)
 Systeem tegen machtsmisbruik: Schervengerecht (ostracisme)
11. De Grieken in oorlog
De Perzische oorlogen
De eerste Perzische oorlog (490 v.C.)
Athene vs. Perzen in Marathon
Athene wint, ondanks numerieke minderheid
De tweede Perzische oorlog (480 v.C.)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Perzen zwaar vernederd tijden PO1
Via brug over Hellespont naar Grieks schiereiland
Griekse poleis verenigd (ook Sparta deed mee)
Spartanen (onder leiding van Leonidas) wonnen tijd bij de slag bij de Thermopylen
De Atheners trokken zich terug op het eiland Salamis
Dankzij een tactisch manoeuvre op zee wonnen de Atheners
De oorlog werd beslist in een veldslag in Plateae in 479 v.C.
Gevolg: De Delisch-Attische Zeebond en de Atheense hegemonie
Bescherming tegen buitenlandse dreiging: militair samenwerkingsverbond van verschillende
poleis
Delisch-Attische Zeebond (478 v.C.)
Probleem: Athene gebruikte het geld uit schatkist bond om stad te verfraaien
CONFLICT!
De Peloponnesische oorlogen (431-404 v.C.)
Sparta: landleger
Athene: zeeleger
Oorzaak: conflict om Corinthe (belangrijke handelskolonie)
Athene
Sparta
Sparta wint
Gevolgen:
 Democratie in Athene afgeschaft
 Oligarchie geïnstalleerd
 Delisch-Attische Zeebond ontbonden
 Athene had geen vloot meer
12. De Hellenistische rijken
Philippus II en het einde van de Griekse onafhankelijke poleis
Philippus II: Koning van Macedonië
Doel: één Griekse wereld tegen de vijandige Perzen
338 v.C.: Slag bij Chaeroneia = Overwinning van Macedonië op de Grieken
Politieke en militaire controle over de meeste Griekse poleis
Corinthische bond: alle poleis (uitgezonderd Sparta) werden samengebracht met
Philippus II aan het hoofd als hegemon (leider). De poleis
behielden wel een vorm van zelfbestuur.
Oligarchie werd gepromoot, democratie uitgehold
De veroveringen van Alexander de Grote
336 v.C.: Moord op Philippus II
wordt opgevolgd door Alexander
334 v.C.: Alexander vertrekt met grootste Grieks leger ooit naar de Hellespont
Sterkte: Macedonische falanx (lange lansen, boogschutters en ruiterij)
Leger: Beroepsleger, offensief, Griekse huursoldaten, kern Macedonisch
Slag bij Issus (334-333 v.C.): Darius III (Perzië) slaat op de vlucht en Alexander had
controle over Klein-Azië
Verovering kusten Levant (332 v.C.): Inheemse bevolking bood veel weerstand
Verovering Egypte (332 v.C.): Alexander als bevrijder, werd de nieuwe farao
Slag bij Gaugamela (331 v.C.): Darius III werd definitief verslagen, Alexander kwam op
Darius troon
Verovering tot in huidige India en Pakistan (326 v.C.): Leger was het beu en wou terugkeren
Dood van Alexander de Grote (323 v.C.)
Alexanders politiek



In praktijk: Hij nam de bestaande bestuursvormen in de verschillende veroverde
gebieden over
Identificeerde zichzelf als een godheid (Egyptische invloed)
Macedonische elite kwam aan de leiding in de veroverde steden
Na dood Alexander
Rijk werd verdeeld
Diadochen (‘de opvolgers’): 3 topgeneraals van Alexander verdeelden het rijk in 3 delen
 Seleuciden: Perzië
 Antigoniden: Macedonië en Griekse wereld
 Ptolemeeën: Egypte
Het hellenisme




Def: Griekse beschaving die zich, na osmose met andere culturen in Europa, NoordAfrika en West-Azië, voordeed.
Acculturatieproces
Voorbeeld: nieuwe steden Alexander hadden allemaal een dambordmotief
Bouw van bibliotheken (Alexandrijnse bibliotheek) en het Museion (academie voor
wetenschappers)
13. De Griekse kunst: deel 1: de bouwkunst
Tempels
Kenmerken:
 Huis van een godheid
 Vorm is gebaseerd op een woonhuis: het megaron (Mycene)
 Geen bijkomsten
 Klein (Groot in het Hellenisme)
 Kamer met godenbeeld (naos)
 Voorhal (pronaos)
 Zuilen
 Algemene vorm: rechthoekig, soms rond
Griekse tempels:
 Grondplan: rechthoekig, symmetrisch
 Materiaal: natuursteen, kalk, marmer, hout, leem
 Inplanting: op heuvel, losstaand, binnen een omheining
 Decoratie: sober, eenvoudig, op zuilen, fronton
 Bouwsysteem: architraafbouw (dragende balken), zadeldak
Vergelijking Grieken
Grieken
Eentonige materialen
Open
Architraafbouw (beperkte grootte)
Religieus
Beetje politiek
Architecten (juiste verhoudingen)
Sober
Bouwstijlen:
 Dorische bouwstijl
 Ionische bouwstijl
 Corinthische bouwstijl
Rome
Rome
Variatie in materialen
Gesloten
Architraafbouw (beperkte grootte)
Gewelfbouw, koepels (Veel groter)
Beetje religieus
Politiek
Ingenieurs (functioneel)
Pracht en praal
Andere gebouwen
Grieks theater:
 Verbonden aan de god Dionysus
 Orchestra (dansvloer voor het koor)
 Skène (decor)
 Zitplaatsen (in halve cirkel)
Stadia:
 Stadion: langwerpige renbaan (ca. 200 m lang)
14. De Griekse kunst: deel 2: de beeldende kunsten
Beelden
Archaïsche beelden (tweede helft 7 de eeuw v.C. tot 480 v.C.)
Kouros: naakte jongeling
Korè: gekleed meisje
Kenmerken kouros:
 Egyptische invloed: frontaal, onbeweeglijk rechtop met linkervoet vooruit,
armengestrekt naast lichaam met gebalde vuisten
 Niet steeds naakt
 Hoekig
 Proporties en anatomie is niet correct
Kenmerken korè:
 Aaneengesloten benen
 Gewaad met onnatuurlijke plooienval, niet van lichaam te zien
In het begin steeds stereotype glimlach, rond 5de eeuw verdwijnt die
Klassieke beelden (480-336 v.C.)
Kenmerken:
 In verhouding
 Beheerste beweging
 Zeer gedetailleerd (men speelt met licht en schaduw)
 Geen emoties, heel sereen
 Frontaliteit verdwenen
3D
 Steeds jeugdige schoonheid, idealisering
 Lichte ‘S’-lijn
Hellenistische beelden (336-1 ste eeuw v.C.)
Kenmerken:
 Realisme i.p.v. idealisering
 Alle aspecten van de mens: kinderen, ouderen, lelijk, dronkaards
 Individuele gelaatsuitdrukkingen werden benadrukt
 Gevoelsexpressie
 Geen beheerste dynamiek, zeer wild
 Vrouwenbeelden: naakt, gekleed, sensueel, erotisch
Vazenschilderkunst
Geometrische stijl (1100-700 v.C.)
Kenmerken:
 Geometrische patronen: zigzaglijnen, meanders (kronkels), cirkels
 Mensen en dieren in hoekige vormen
 Kleur: zwart
Oriëntaliserende stijl (700- begin 6 de eeuw v.C.)
Kenmerken:
 Invloed oosterse beschavingen
 Thema’s: bloemen en fabeldieren
 Kleur: zwart en purper
Attische zwartfigurige stijl (6 de eeuw v.C.)
Kenmerken:
 Zwarte figuren op een rode achtergrond
 Geen verf, maar chemische reactie om zwarte figuren te bekomen
 Wit en purper worden achteraf bijgeschilderd
 Monumentale figuren
Attische roodfigurige stijl (540- 4 de eeuw v.C.)
Kenmerken:
 Chemische reactie om achtergrond te bekomen
 Betere details
 Niet enkel mythologisch, ook uit dagelijks leven
15. Rome: een bescheiden begin aan de Tiber
De fysische omstandigheden op het Italiaanse schiereiland
Geografische ligging:
 Zeeën (van W naar O): Tyrrheense Zee, Ionische Zee, Adriatische Zee
 Bergen: Apennijnen vormen ruggengraat van schiereiland
 Vlaktes: Povlakte (zeer vruchtbaar) in Gallia Cisalpina (ten zuiden van de Alpen),
Arnovallei, Campanië.
Klimaat: Middellandse-Zeeklimaat
Stichtingssage
Stamboom:
Anchises X Venus
Aeneas
Julus
15 generaties
Numitor
Aemilius
Rhea Silvia X Mars
Romulus
Remus
Verhaal:
Aeneas, een van de weinige Trojanen die de Trojaanse oorlog overleefde, kon vluchten met
zijn vader en zijn zoontje. Na veel zwerftochten belanden ze op de kust van Latium. Aeneas
trouwde er met de lokale kroonprinses en stichtte voor haar een stad. Die stad barstte uit zijn
voegen en Aenaes zoon, Ascanius (Julus in Latijn) stichtte een nieuwe stad: Alba Longa.
Numitor en Aemilius streden 15 generaties later om de macht in Alba Longa. De rechtmatige
koning Numitor werd door zijn broer Aemilius van de troon gestoten in de gevangenis
opgesloten. Om te verkomen dat zijn dochter nog opvolgers zou voort brengen, maakt hij van
haar, Rhea Silvia, een Vestaalse maagd. Rhea Silvia werd echter zwanger van Mars en bracht
een tweeling op de wereld: Romulus en Remus. Aemilius beval de baby’s in de Tiber te
gooien. De soldaat kon dit niet doen en zette ze in een mandje op de rivier. Verder spoelde het
aan en werd gevoed door een wolvin. Een herder vond de tweeling en voedde ze op. Toen de
tweeling later hun afkomst te weten kwamen, trokken ze naar Alba Longa en vermoordden
Aemilius. Numitor werd terug op de troon gezet.
Romulus en Remus wilden dan zelf een stad stichten, maar ze waren het oneens over de
locatie. Romulus wou de Palatijn, Remus de Aventijn. Ze besloten dan maar een auspicium
(vogelschouw) te houden. Romulus zag meer gieren dan zijn broer en won.
Rome werd gesticht op 21 april 753 v.C. Toen Remus Romulus uitlachte met zijn rituelen,
sloeg Romulus Remus dood.
16. Rome onder de koningen
De sociale orde
Conservatieve sociale structuur (private sfeer):
 Basis: familia (vrouw, kinderen, hele patrimonium, inclusief de slaven)
 Leider: pater familias (oudste man in de mannelijke afstammingslijn) heerste als een
autocraat over zijn familie. Hij was koning en priester
 Vrouw was steeds ondergeschikt aan pater familias van haar man
Romeinse naamgeving: meerdere namen
Man
Praenomen
(voornaam)
Publius
Nomen
(gens/clan)
Cornelius
Cognomen
(familietak)
Scipio
Agnomen
(verdiensten)
Africanus
Vrouw
/
Cornelia
/
/
Res Publica:
 Het publieke leven
 Sociale elite: patriciërs (elite van erfelijke grootgrondbezitters): namen alle belangrijke
politieke en religieuze beslissingen
 De rest: plebejers of plebs (kleine boeren, handelaars, ambachtslui): vrij, hadden niks
te zeggen)
 Patronus voor de cliens: de plebs sloten zich aan bij een patriciër. De clientes konden
rekenen op materiële steun en juridische bijstand, de patronus verzekerde zich zo van
steun bij zijn politieke carrière en van prestige.
 Slaven: kwamen steeds meer op, tijdens het einde van de republiek 1/3 van de
bevolking. Konden vrijgelatenen worden (persoonlijk vrij, geen burgerrechten)
De politieke orde
Koning
(in regia)
advies
Senaat
(in curia)
Verkiezing
koning
Volksvergadering
(in comitium)
Romeinse koningen:
 Opperpriester
 Opperrechter
 Opperbevelhebber
(in de regia)
Eerste: Numa Pompilius
Laatste: Tarquinius Superbus
Senaat:
 Raadgevende vergadering
 Bestond aanvankelijk uit oudste patres familias van eerbiedwaardige patricische
families
(in de curia)
Volksvergadering:
 Overige patres familias van de patricische famies die niet in de senaat zetelden
 Koos nieuwe koning
 Besliste over oorlog en vrede
(op het comitium)
17. De Romeinse Republiek
Afschaffing monarchie
509 v.C.:
Tarquinius Superbus werd verdreven omdat hij en zijn familie de macht
misbruikten.
De Republiek
Senaat
Censor
Consul
Praetor
Aediel
Quaestor
Comitia tribute
Comitia centuriata
Het Romeinse volk
Politiek systeem: volgens precieze volgorde: cursus honorum
Quaestor:
 Na legerdienst
 + 25 jaar
 Eerst 4 leden, uiteindelijk 10 leden
 Beheer schatkist
 Controle betalingen en inkomsten belastingen
 Hielden administratie bij
 Vetorecht t.o.v. directe collega’s
Aediel:
 4 leden
 Verantwoordelijk voor de openbare ruimte: aanleg en onderhoud openbare gebouwen,
organisatie van markten en festiviteiten (goed voor populariteit met oog op verdere
carrière)
Praetor:
 Eerst 2 leden, uiteindelijk 10 leden
 De hoogste juridische gezagsdragers
 Voorzitters rechtbanken
 Na ambtstermijn
Propraetor (bestuur provincie)
Consul:
 2 leden
 Verkozen voor 1 jaar
 Vanaf 40 jaar
 Om beurt steeds een maand actief
 Vetorecht t.o.v. elkaar en lagere magistraten
 Hoogste bestuurders
 Opperbevel over het leger
 Droegen de toga praetexta (purper) en werden begeleid door 12 lictoren met fasces
 Werd in geval van grote externe dreiging vervangen door één dictator (voor max. 6
maanden)
 Na de ambtstermijn kon men het bestuur over een provincie krijgen (Proconsul)
Censor:
 2 leden
 Werden aangesteld om de 5 jaar
 Hielden de burgerbevolking en hun vermogen bij
 Hielden toezicht op zedelijk gedrag
 Kunnen burgers uit de politiek en het openbare leven sluiten
 Stellen de Senaat samen
Pontifex Maximus:
 Opperpriester
 Bepaalde de kalender
 Zeer veel invloed
 Men moest geen bepaalde etappes vooraf afgelegd hebben
Senaat:
 Raadgevend orgaan
 Heel prominente rol
 Leden werden voor het leven benoemd
 Eerst 300 leden, later 900 leden
 Vooral patriciërs door hoge financiële eisen bij cursus honorum
 Macht binnen senaat bij nobiles (ambtsadel, kleine kring van aloude Romeinse
families)
 Macht over financiën, binnenlandse veiligheid, openbare werken en buitenlandse
politiek
 Senatus Populusque Romanus (SPQR)
Volksvergaderingen
Comitia centuriata:
 Samenstelling leger
 Belangrijke beslissingen
 Bevolking werd in 5 klassen verdeeld (armste klasse, proletariërs, mocht niet
stemmen)
 Verkiezen praetor, consul en censor
Comitia tributa:
 Stemde over oorlog en vrede
 Goed- en afkeuren van de door de consuls en Senaat voorbereide wetten
 Stemming in het openbaar, op het comitium
 Er werd gestemd per tribus (geografische kiesomschrijvingen)
 Verkiezen quaestor en aediel
Volksvergaderingen: beperkte inspraak
Veranderde door Lex Hortensia (beslissingen rechtsgeldig zonder toestemming Senaat)
Opmars plebejers
Na een staking van de plebejers (“Uitwijking naar de heilige berg”) verkregen ze 2
volkstribunen, later 10.
Volkstribunen:
 Controle beslissingen Senaat: mocht niet botsen met belangen van het volk
= Vetorecht op de Senaat
18. Rome wordt de machtigste staat in het Middellandse Zeegebied
Bellum iustum:
Rechtvaardige oorlog, gericht tegen mogelijke agressors en met de
eigen veiligheid als prioritair doel. Werd gebruikt om het grootschalig
Romeins imperialisme te verantwoorden.
Oorlog voor prestige: succes in de oorlog garandeerde de start van een succesvolle politieke
carrière. Een grote overwinning van een legeraanvoerder werd beloond
met een triomftocht door het centrum van Rome.
Rome wordt meester in Italië
De vroege veroveringen
Steden en plattelandsnederzettingen in Latium erkennen Romeinse suprematie: Latijnse bond
(5de eeuw v.C.)
Vijanden:
 Etrusken: Rome verovert Veii (400 v.C.)
 Strooptochten van Sabijnen, Aequi, Volsci
 Kelten: met veel moeite verslagen door afkoopsom (390 v.C.)
Heropleving Latijnse bond (4de eeuw v.C.):
 Bouw van een stadsmuur rond de zeven heuvels
 Uitschakeling van Etrusken, Umbriërs en de Samnieten (verdeelde volkeren,
makkelijk aan te vallen)
Verdere uitbreiding (3de eeuw v.C.)
 Controle over centraal-Italië
 Verovering Griekse steden in het zuiden (voltooid in 275 v.C.)
Divide et impera
Politieke situatie:
 Geen eengemaakte staat met een homogeen bestuurlijke en juridische organisatie
 Veroverde gebieden kregen speciale statuten, afhankelijk van medewerking:
o Ingelijfden: bevolking had zich hevig verzet, goederen werden in beslag
genomen en de bevolking werden slaven.
o Bondgenoot: bevolking heeft zich vrijwillig overgegeven, ze behielden een
vorm van zelfbestuur en waren grotendeels vrijgesteld van belastingen.
Moesten wel troepen leveren.
o Bevoorrechte steden: in de onmiddellijke omgeving van Rome, kregen het
volledig Romeins burgerrecht.
Divide et impera (Verdeel en heers): steden streefden naar promotie en vreesden
degradatie, de steden waren onderling
verdeeld
Controle veroverde gebieden
 Grote mobiliteit via heirbanen:
o Via Appia: Rome - Noord-Campanië
o Via Aurelia: Rome - Tyrrheense kust
o Via Flaminia: Rome - Adriatische kust
Rome was het centrum van het wegennet (Alle wegen leiden naar Rome)

Kolonies:
o Officiële stichtingen van nieuwe nederzettingen door de Romeinse staat in
veroverd gebied.
o Inwoners waren volwaardige Romeinse burgers.
o Actieve kernen van romanisering
Punische oorlogen
Rome werd een grote macht in de Mediterrane wereld:
 Geen problemen met diadochenrijken
 Problemen met Carthago/ Feniciërs (rijke handelsstaat, domineerden Noord-Afrika,
West-Sicilië, Sardinië en Zuid-Spaanse kust)
Botsing onvermijdelijk
De Eerste Punische Oorlog (264-241 v.C.)
Oorzaak:
Concurrentie in de Mediterrane wereld
Aanleiding:
Mamertijnen vroegen hulp aan Rome tegen de Carthagers (goedgekeurd door
volksvergadering
Oorlog:
Rome sterk op het land, Carthagers sterk op zee
Gevolgen:
Sicilië werd een Romeinse provincie
De Twee Punische Oorlog (218-201 v.C.)
Oorzaak:
Carthagers werden onderworpen aan een zware en vernederende
oorlogsschatting en waren de controle over een groot deel van de westelijke
Middellandse Zee kwijt.
Aanleiding:
Carthago kwam oprukken langs de Spaanse kust
Oorlog:
Carthago: onder leiding van Hannibal, 50.000 infanteristen, 9.000 ruiters en
olifanten
Rome: onder leiding van Scipio, 70.000 man
Hannibal kwam met een leger van 60.000 man en olifanten over de Pyreneeën
en de Alpen naar Italië. Rome was verrast en verloor meermaals, waaronder in
Cannae. Rome lag plat, maar Hannibal verkoos eerst Zuid-Italië te plunderen.
Scipio verplaatste de oorlog naar Carthago. Hannibal moest snel terugkeren.
Carthago werd definitief verslagen in de slag bij Zama (202 v.C.).
Gevolgen:
Carthago moest een nefast vredesverdrag tekenen. Ze moesten zware
schattingen betalen en hun vloot uitleveren. Tenslotte moesten ze ook hun
Spaanse gebieden aan de Romeinen overdragen.
De Derde Punische Oorlog(149-146 v.C.)
Oorzaak:
Carthago herstelde zeer snel en beconcurreerden de Romeinse graanmarkt met
hun goedkoop graan.
Aanleiding:
In de Senaat werd opgeroepen Carthago te vernietigen
Oorlog:
Carthago werd volledig verwoest en afgebroken
Gevolgen:
Het Carthaags territorium werd een Romeinse provincie
‘Mare Nostrum’
Rome had alle gebieden rond de Middellandse Zee veroverd: Mare Nostrum (onze zee)
Veroveringen:
 Macedonië en Griekenland
 Klein-Azië
 Syrië
 Egypte
 Gallië
 …
19. De veroveringen veranderen de Romeinse samenleving
Sociaal
Burgers hadden steeds langer diensplicht
Gevolgen voor landbouweconomie: boeren lieten hun land jaren achter
Landbouwbedrijfjes verwoest/in moeilijkheden, oorlogsbuit compenseerde verlies niet
Economisch
Gevolgen oorlog:
 Groeiende oorlogsinspanningen
steeds hogere belastingen
 Goedkoop graan uit veroverde gebieden (oneerlijke concurrentie voor Romeinse
boeren)
 Kleine bedrijfjes gingen failliet, grote bedrijven (latifundia) namen slaven in dienst om
kosten te drukken
Mattheuseffect: de rijken worden rijker, de armen worden armer
 Plattelandsvlucht: arme boeren trokken massaal naar de stad
Bevolkingsaantal Rome steeg tot 1 miljoen inwoners
 Opkomst van de geldadel of equites
Politiek
Verovering leed tot schaalvergroting op twee vlakken:
1. Het te besturen territorium werd fors uitgebreid
2. Inwoners van veroverde gebieden kregen Romeins burgerrecht
Macht bij magistraten en minder bij de Senaat.
Volksvergaderingen wonnen macht: moesten tevreden gehouden worden (panem- etcircenses/ brood en spelen)
Tiberius Gracchus
 Politieker uit de hoogste aristocratische kringen
 Volkstribuun
 Stelde in 133 v.C. de akkerwet voor: limiet op omvang grondbezit per familie
(werden vergoed). De overige gronden werden verdeeld onder de armen/proletariërs
 Passeerde de Senaat en richtte zich onmiddellijk tot de volksvergadering
Tiberius Gracchus werd gelyncht en vermoord in 133 v.C.
Gaius Gracchus (153-121 v.C.)
 Wou hervormingen van zijn broer verwezelijken
 Werd fysiek geliquideerd
Opsplitsing politiek landschap
Optimates
Populares

(heel beperkte groep van
aristocratisch families)

(de volksmassa werd expliciet
ingeschakeld/ ze probeerden in de
gunst van het volk te komen)

Zetelen in de Senaat

Lieten zich door de Volksvergadering
verkiezen voor de hogere
magistraatsfuncties en schakelden
steeds meer de Volksvergadering in
als wetgevende macht
Spanningen en politiek geweld: politiekers omringden zich met knokploegen
20. De burgeroorlogen luiden het einde van de republiek in
De spanningen tussen optimates en populares stegen ten top: Burgeroorlogen
Eerste burgeroorlog
Hoofdrolspelers
Gaius Marius (157-86 v.C.):
 Oorspronkelijk handelaar en belastingsinner: behoorde tot geldadel of equites
 Prestige via militaire prestaties
 Werd 4 opeenvolgende jaren als consul verkozen (ongebruikelijk)
 Invoering belangrijke legerhervorming: beroepsleger (betaald), soldaten moesten
uniform niet zelf financieren (proletariërs kwamen in aanmerking), 25 jaar in dienst
Drijfveer van soldaten verandert: vochten voor aanvoerder, niet voor Rome
 Leed politieke nederlaag tegen de optimates en moest plaats maken voor Sulla
Lucius Cornelius Sulla (138-78 v.C.):
 Stamde af van een patricische familie
 Behoorde tot de optimates
 Veel militair prestige door prestaties in de Bondgenotenoorlog
 Werd in 88 v.C. consul
 Werd opgedragen om leger aan te voeren tegen Mithridates van Pontus (Noor-KleinAzië), maar werd vlak voor zijn vertrek vervangen door Marius
Eerste Romeinse burgeroorlog (88-82 v.C.)
Verloop:
1. Sulla kreeg bevel over leger terug en vertrok naar het oosten, Marius verzamelde een
leger en nam wraak op de Sulla’s aanhangers
2. Marius stierf in 86 v.C.
3. Sulla kwam terug en nam wraak op Marius’ aanhangers d.m.v. proscriptielijsten
(lijsten met vogelvrijverklaarden, werden zonder proces terecht gesteld en hun
goederen werden in beslag genomen)
4. Sulla benoemde zichzelf tot dictator voor de rest van zijn leven (normaal max. 6
maanden)
5. De macht van de Volksvergadering en de magistraten werd teruggeschroefd, de macht
van de Senaat werd vergroot
6. Sulla stierf in 79 v.C.
Tweede burgeroorlog
Hoofdrolspelers
Gnaeus Pompejus (106-48 v.C.):
 Optimates
 Verleende militaire steun aan Sulla
 Hielp de slavenopstand van Spartacus te onderdrukken
 Werd in 70 v.C. consul
 Verleende meer macht aan de volksvergadering en volkstribunen (populair bij het
volk)
 Zuiverde de Middellandse Zee van zeerovers als generaal
Gaius Julius Caesar (100-44 v.C.):
 Populares (maakten heropleving mee door de hervormingen van Pompejus)
 Kwam uit een verarmd patricische geslacht en koos voor het volk i.p.v. de optimates
 Was razend populair bij het volk
Marcus Licinius Crassus (115-53 v.C.):
 Optimates
 Succesvol generaal tegen Spartacus
 Schatrijk zakenman
 Vertegenwoordiger equites-stand
Het eerste triumviraat:
 Gnaeus Pompejus, Gaius Julius Caesar en Marcus Licinius Crassus
 Onderhandse afspraak tot machtsverdeling (niet officieel bekrachtigt door de Senaat)
 Ze wisselen om beurten elkaar af
 Namen de hoogste magistraatfuncties op en realiseren in onderling overleg hun
belangrijkste politieke agendapunten
 Controleren elkaar op te grote individuele ambities
Tweede Romeinse burgeroorlog (49-48 v.C.)
Verloop:
1. Caesar verovert volledig Gallië
2. Pompejus en Crassus willen ook meer land (geld): Pompejus krijgt Spanje, Crassus
Syrië
3. Crassus sterft in 53 v.C.
4. Pompejus werd consul zonder collega
5. Caesar stak met zijn leger de Rubico (grensrivier tussen zijn gebied en Rome) over en
trok op naar Rome.
6. Mensen werden gedwongen om een kant te kiezen
7. Pompejus verzamelde zijn troepen in Griekenland
8. Caesar werd alleenheerser in Rome en liet zich als dictator voor tien jaar benoemen
9. In 48 v.C. werd de definitieve slag beslist: Pompejus sneuvelt
In 44 v.C. werd Julius Caesar ervan verdacht dat hij de monarchie terug wilde herinstalleren.
De Senaat kwam hier tegenop en streefde naar een herstel van de republiek. Op 15 maart
vermoorde de senatoren Caesar op de trappen van het Senaatsgebouw.
Derde burgeroorlog
Hoofdrolspelers
Marcus Antonius (82-30 v.C.):
 Strijdmakker van Julius Caesar
 Ervaren krijgsman
 Consul op het moment van de moord op J.C. en kreeg al de macht
 Was voorzitter van de Senaat, leidde Caesars begrafenis en zorgde voor de uitvoering
van zijn testament
Marcus Aemilius Lepidus (gestorven in 12 v.C.):
 Voormalig consul onder Caesar
 Had het bevel over Caesars legioenen en provincies
Gaius Octavius (63 v.C. – 14 n.C.):
 Neef van Julius Caesar
 Werd door Caesar geadopteerd via zijn testament
nieuwe naam: Gaius Julius Caesar (Octavianus)
 Kreeg het grootste deel van de erfenis
 Werd gesteund door Caesars aanhangers
Het tweede triumviraat:
 Marcus Antonius, Lepidus en Octavianus
 Bekrachtigt door de Senaat
 Voerden een genadeloze repressie tegen tegenstanders en de moordenaars van Caesar
 Octavianus: Westen van het Romeinse Rijk, Marcus Antonius: het oosten en Lepidus
Africa, Italië was van de Senaat
Verloop:
1. Lepidus kreeg een functie als Pontifex Maximus en verliet het triumviraat
2. Octavianus zette d.m.v. negatieve propaganda het volk op tegen Marcus Antonius: hij
zou, samen met Cleopatra, het Romeinse Rijk verkwanselen en aansluiten bij Egypte
3. De Senaat en Volksvergadering verklaarden de oorlog aan Egypte/ Cleopatra
4. In de slag bij Actium versloeg Octavianus Marcus Antonius definitief
5. Marcus Antonius en Cleopatra pleegden zelfmoord
6. 30 v.C.: Egypte was voor Octavianus
7. 27 v.C.: Octavianus vond dat zijn taak voltooid was en deed afstand van zijn
bijzondere bevoegdheden
werd geëerd door de Senaat en kreeg de titel Augustus (de verhevene)
21. Augustus regeert als princeps over het Romeinse Rijk
Propaganda van Augustus:
 Res Gestae Divi Augusti (13 n.C.): Politiek testament
 Inhuren dichters: Vergilius en Horatius (werden gesponsord door Maecenas)
Augustus zorgde voor rust en rijkdom in het Romeinse Rijk. Hij investeerde in de stad.
De uitholling van de Republiek
Functies van Octavianus

Octavianus kreeg de titel Augustus als erkentelijkheid voor zijn prestaties. Deze naam
(de verhevene) deed uitstralen dat hij geen gewone sterveling meer was. Augustus
deed er alles aan om niet als god te worden vereerd (schrik om verdacht te worden van
oosters despotisme).

In 2 v.C. kreeg hij van de Senaat een tweede eretitel: Pater Patriae (de vader des
vaderlands)

Hij kreeg ook de titel van imperator (bevelhebber van het leger). Hij was ook
proconsul over de grensprovincies (met legioenen)

Octavianus kreeg ook de titel princeps (de eerste burger). Hierdoor had hij het eerste
en laatste woord in de Senaat (bepaalde de politieke agenda). De macht van de Senaat
was nihil, maar Octavianus hield de schijn op.

Hij was ook consul

Was permanent de pontifex maximus (bepalen van de kalender)

Censor: ongunstig gezinde senatoren uit de Senaat weren

Volkstribuun: had vetorecht op alle beslissingen van de Senaat en hoge magristraten,
kon de volksvergadering totaal neutraliseren
Alleenheerser/ Caesar.
Regeringsvorm: Principaat
Bescherming: Normaal mochten legioenen de hoofdstad niet betreden, Augustus vormde de
12 lictoren om naar de Praetoriaanse Wacht (elitelegioen van 4.500 man)
Opvolging:
Stelde zijn stiefzoon, Tiberius, aan als medeconsul. Hierdoor kon hij
probleemloos overnemen als Augustus stierf
De Pax Romana
Ara Pacis:
 Het altaar voor de vrede
 Gebouwd in 9 v.C.
 Op het Marsveld
 Vierde het herstel van de vrede door Augustus na de burgeroorlogen
 Propaganda
Pax Romana:
 Twee eeuwen vrede in het Romeinse Rijk
 Gedwongen/gewapende vrede via Praetoriaanse Wacht
 Resulteerde in een economische bloei
 Rust zorgde voor romanisering inde provincies
22. Bloei en verval van het Romeinse Rijk
Bloeiperiode (1ste-2de eeuw n.C.)
Bestuur
Principaat:
 Stabiel regime
 Reële macht in handen van bestuursorganen en administratieve diensten rondom de
keizer
 Het warenniet langer verkozen die onderworpen waren aan het spel van de traditionele
politiek, maar een professioneel korps van bestuurders dat ook los van de persoon van
de keizer bleef functioneren (verzekerd van bestuur bij keizercrisis)
De keizers
Geen Koninklijke dynastie
1.
2.
3.
4.
5.
Probleem: regeling opvolging keizer
Augustus
Tiberius (werd door Augustus al klaargestoomd)
Caligula
Claudius (aangesteld door Praetoriaanse Wacht)
Nero
Dynastieke keizers
6. Chaos nadat legioenen zich begonnen mengen in de verkiezingsstrijd
7. Vespasianus
8. Titus
9. Domitianus
10. Trajanus
11. Hadrianus
12. Marcus Aurelius
Flavische dynastie
Adoptiekeizers
De grenzen
Veroveringen:
 Claudius: verovering van Britannia
Vespasianus en Titus onderdrukten de opstand in Judea (Triomfboog van Titus)
Stroomversnelling Joodse diaspora
 Domitianus: verovering stuk Germania
buiten de natuurlijke grenzen: limes (kunstmatige grensversterking)
 Trajanus: verovering van Dacië
 Hadrianus: bouw muur in Noord-Britannië (Muur van Hadrianus)
Ontbinding
Crisis na Marcus Aurelius (einde 2de eeuw): druk van Parthen, Germanen, Goten, Alemannen
en Franken
Keizers waren niet meer in staat om de verdediging van de grenzen te organiseren
25 keizers op een halve eeuw tijd (24 vermoord)
Soldatenkeizers: legioenen schoven hun kandidaat naar voor en gingen met elkaar in de
clinch
Extra verdedigingsgordel: Muur van Aurelianus (271)
Keizer Diocletianus (284-305):
 Grondige hervorming
 Meer legioenen aan de grenzen
 Herstelling grensinfrastructuur
 Hervorming belastingsinning
 Hervorming administratieve organisatie
 Titel van keizer niet princeps, maar dominus
 Nieuwe bestuursvorm: Dominaat (284-476): de keizer was de definitieve
alleenheerser, liets zich vereren als een god en liet zich omringen met een
hofceremonieel naar oosters model
 In het begin: wreedaardige dictatuur (vooral hard t.o.v. christenen)
 Opvolging: keizer kiest een medekeizer die controle heeft over een deel van het rijk.
Die stellen ook beide een mederegent aan: 4 deelrijken = tetrarchie (voedingsbodem
nieuwe burgeroorlogen)
Keizer Constantijn de Grote (306-337):
 Versloeg zijn medekeizer en werd terug alleenheerser
 Vestigde zich in Byzantion en liet de naam veranderen in Constantinopel
 313: de christenen kregen godsdienstvrijheid
395: Splitsing van het Oost- en West-Romeinse Rijk (door keizer Theodosius):
 Oost-Romeinse Rijk:
o Rond Constantinopel
o Christelijk keizerrijk
o Hield stand tot 1453
o Druk werd afgeleid naar het westen
 West-Romeinse Rijk:
o Werden in de 5de eeuw onder de voet gelopen door Germaanse stammen
o 476: val West-Romeinse Rijk
o Laatste keizer: Romulus Augustulus
23. Religie bij de Romeinen
Traditionele Romeinse religie:
De hele wereld is bezield; elk object, elke gebeurtenis,
elk moment wordt bepaald door een eigen
bovennatuurlijke kracht die de mens door gepaste riten
gunstig probeert te stemmen
Oorspronkelijk animisme, later antropomorfe goden
(invloed Grieken en Etrusken, polytheïsme)
Ritualistisch: punctueel uitvoeren van voorgeschreven
riten op de juiste plaats en tijd
De private religie




Sociale aangelegenheid ( binnen de familia, beroepsgroepen, wijken, legioenen,…)
Elk individu had eigen beschermgeest
Elk huis heeft een huisaltaar (lararium) waar men wijn offerde
Elke familie heeft beschermgeesten: Lares en Penates
o Lares: bescherming huis en territorium, dansende jonge mannen met
offerschaal en hoorn
o Penates: bescherming huisvoorraden, haard en hielden kwade geesten op
afstand
De publieke religie
Religie op niveau van de Republiek
Trias: Centrale beschermers
 Jupiter (waken over staat en wetten)
= Zeus
 Juno (Etruskische oorsprong, beschermde vrouwen en vruchtbaarheid, verdediging)
= Hera
 Minerva (Etruskische oorsprong, bescherming stad, ambachtslieden, handwerkers)
= Athena
Vereerd op het Capitool
God
Vesta
Mars
Venus
Neptunus
Diana
Vulcanus
Ceres
Pluto
Bacchus
Mercurius
Janus
Apollo
Aesculapius
Kenmerken
Griekse versie

Bescherming van
de voorraden van
de Republiek
 Haardgodin
 Vereerd in de
Vestatempel, met
zes Vestaalse
maagden (voor 30
jaar)
Ares
 Oorspronkelijk
aard- en
vegetatiegod
 Bewaken akkers
en vee
 Evolueerde naar
militaire
beschermer van
Rome
Liefde
Aphrodite
Water
Poseidon
Maan
Artemis
Vuur
Hephaistos
Beschermen
Demeter
graanvoorraden
Onderwereld
Hades
Drank
Dionysus
Handel en reizigers
Hermes
begin en einde, bewaker
van deuren een poorten,
twee gezichten
(verleden,toekomst)
Orakels, geneeskunde
Geneeskunde
Apollo
Aesclepius
Cultus:
 Offers: religieus + sociaal
 Dierenoffers
 Festivals
o Lupercalia: vruchtbaarheidsfeest
o Saturnalia: carnaval waarbij slaaf en meester van plaats wisselen voor een dag
o Lustrum: groot wijdingsfeest om de 5 jaar
o Vaak in combinatie met spelen
 Raadplegen van de goden (vb. bij wetten, verkiezingen,…)
o Auspicium: vogelschouw, Etruskisch
o Haruspicium: vogels opensnijden, Etruskisch
o Orakels
 Leiding bij Pontifex Maximus, hogepriester
Religieuze vernieuwing aan het eind van de Republiek en in de Keizertijd
Nieuwe religies door:
 Grootschalige veroveringen (2de-3de eeuw)
 Migraties
Opkomst van mysteriegodsdiensten: nieuwe religies, geheim tintje, inwijdingsritueel
Voorbeelden:
 Cybele/ Magna Mater: vruchtbaarheidsgodin, voor vrouwen, exotisch
 Isiscultus: gemaskerde priesters, Egyptisch, o.a. Vespasianus was een aanhanger
 Mithrascultus: verspreide zich onder soldaten, Perzische zonnegod
Keizercultus:
 Eerste: Julius Caesar werd na zijn dood uitgeroepen tot Divus Caesar (vergoddelijkte
Caesar)
 Augustus’ genius werd tijdens zijn leven al vereerd (oosters). Na zijn dood Divus
Augustus
 Vanaf nu alle keizers vereerd tijdens leven
De ontwikkeling van het christendom in het Romeinse Rijk
Verloop:
1. 1ste eeuw n.C: nieuwe Joodse sekte in Jeruzalem, volgelingen van Jezus Christus
2. Het aantal christenen steeg enorm en migreerden naar Rome
3. Nero acht hen verantwoordelijk voor brand in Rome (64 n.C.)
4. Eerste vervolgingen:
a. Paulus (apostel, verkondigde in Griekenland en Klein-Azië)
b. Petrus (apostel, eerste paus)
5. Paulus en Petrus stierven marteldood, christendom steeds populairder
6. Duizenden christenen stierven de marteldood, Kerk organiseerde zich ondergronds
7. Constantijn de Grote (4de eeuw) keurde de volledige godsdienstvrijheid van Rome
goed
8. Theodosius maakte van het christendom een staatsgodsdienst (392)
Download