Kennisdocument PGB AWBZ

advertisement
CVZ Kennisdocument
PGB AWBZ
31 augustus 2006
Volgnummer
Afdeling
Auteur
Doorkiesnummer
26074374
CVZ - VZU
J. Knollema
Tel. (020) 797 86 22
Inhoud:
pag.
Samenvatting
1
1.
Inleiding
2
2.
Toekenning
2
2.a.
Inleiding
2
2.b.
Weigeringsgronden
3
2.c.
GVT’s
3
2.d.
Pleegouders
5
2.e.
Detentie
5
2.f.
ADL-clusters (“Fokus-woningen”)
5
2.g.
Daklozen
6
2.h.
Asielzoekers
7
2.i.
Verhuizen van de ene regio naar de andere regio
8
3.
Langdurig verblijf
9
4.
Inkomen / schulden / vermogen
9
4.a.
Inkomen
9
4.b.
Schulden
10
4.c.
Vermogen
11
5.
Eigen bijdrage
11
5.a.
Inleiding
11
5.b.
Eigen bijdrage voor 18-jarige
11
5.c.
Definitieve vaststelling PGB bij voorlopige eigen bijdrage
11
5.d.
Peiljaarverlegging
12
5.e.
Samenloop zorg in natura en PGB
13
6.
Arbeidsrechtgerelateerd
13
6.a.
Reiskosten woon-werkverkeer zorgverleners
14
6.b.
Arbeids- en rusttijden minderjarigen
14
6.c.
Vrijwilligers
15
7.
Bestedingsdomein
15
7.a.
Inleiding
15
7.b.
Indicatiegeschillen
15
7.c.
Gids functiegerichte aanspraken
16
7.d.
Alternatieve geneeswijzen
16
7.e.
Bemiddelingskosten
17
7.f.
Vergoedingen
18
7.g.
Vakantie
20
20
8.
Verantwoording
8.a.
Ontkoppeling betaling en kosten bij gedeeltelijke variant en
zelfdoeners
21
8.b.
Werkzaamheden december die in januari worden uitbetaald
22
9.
Beëindiging
22
9.a.
Beëindigingskosten
23
9.b.
Beëindiging PGB bij opname in een instelling en bij
overlijden
25
10. Buitenland
25
10.a. Inleiding
25
10.b. Wanneer is iemand ‘woonachtig’ in het buitenland
25
10.c. Wanneer is het aanvaardbaarheidspercentage van
toepassing?
25
10.d. Controle door het zorgkantoor
26
10.e. SVB Servicecentrum PGB
27
11. Regres (of verhaal)
27
11.a. Inleiding
27
11.b. Convenant
27
11.c. PGB en regresrecht
29
12. Voorlichting in vreemde talen
29
12.a. Inleiding
29
12.b. Duits
29
12.c. Frans
29
12.d. Engels
30
13. Fact sheet
30
13.a. De 8 stappen
30
13.b. De budgethouder
31
13.c. Overige gegevens
1. Inleiding
Sinds de invoering van PGB nieuwe stijl heeft het CVZ
gefungeerd als vraagbaak voor de zorgkantoren voor de
uitvoering van de PGB-regeling.
Het CVZ heeft uitvoeringsvragen daarbij zowel per telefoon,
mail als per brief beantwoord.
Het betreft onderwerpen waar een individueel zorgkantoor
maar incidenteel mee te maken krijgt. Het CVZ heeft in die
onderwerpen in feite een back office functie voor de
zorgkantoren.
Voor u ligt een bundeling van de antwoorden van het CVZ op
deze vragen. Het betreft vragen die weinig gesteld worden
maar toch telkens terugkeren.
Er is gepoogd om de diverse onderwerpen zo logisch mogelijk
te ordenen. Maar de diversiteit van de gestelde vragen vindt
zijn weerslag in de samenhangendheid van het voor u liggende
document.
De teksten zijn gebaseerd op de in 2006 van toepassing zijnde
regelgeving.
1
2. Toekenning
2.a. Inleiding
Het zorgkantoor kent een PGB toe aan iedere AWBZ-verzekerde
die daarom verzoekt een die beschikt over een indicatiebesluit
van het CIZ of Bureau Jeugdzorg.
In deze paragraaf wordt ingegaan op uitzonderingssituaties bij
het toekenningsproces.
2.b. Weigeringsgronden
Het zorgkantoor weigert, op grond van de PGB-regeling,
toekenning van een PGB:
als de verzekerde langdurig verblijft in een instelling of;
als de verzekerde op grond van een wettelijk voorschrift,
anders dan de AWBZ, recht heeft op de geïndiceerde zorg,
of op een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de
kosten daarvan of;
op advies van een instelling voor algemeen
maatschappelijk werk of de Raad voor de
kinderbescherming;
als het subsidieplafond is bereikt;
Verder kan het zorgkantoor toekenning van een PGB weigeren
als de verzekerde zich in het verleden niet heeft gehouden aan
zijn verplichtingen.
Het betreft hier een specifieke aanvulling op artikel 4:35 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat AWB-artikel luidt
als volgt:
1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd
indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie
verbonden verplichtingen;
c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en
verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten
en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover
deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden
geweigerd indien de aanvrager:
a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze
gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou
hebben geleid, of
b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is
verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een
verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Naast de specifieke bepalingen in de PGB-regeling kan het
zorgkantoor dus ook op grond van deze algemene bepalingen
een PGB weigeren.
2
2.c. GVT’s
Gezinsvervangende tehuizen (GVT's) zijn op 1 april 2003
collectief tot de AWBZ toegelaten voor de volgende functies:

huishoudelijke verzorging;

persoonlijke verzorging;

ondersteunende begeleiding;

activerende begeleiding;

verblijf.
Daarnaast heeft een aantal GVT's inmiddels individueel een
toelating gevraagd en gekregen voor de functie verpleging.
Bij bewoners van GVT's is dus sprake van langdurig verblijf. Zij
komen daardoor niet in aanmerking voor de toekenning van
een PGB.
Als een GVT-bewoner is geïndiceerd voor verpleging en
woonachtig is in een GVT die geen toelating heeft voor de
functie verpleging, dan kan voor die functie toch geen PGB
worden toegekend. Doorslaggevend is ook dan dat sprake is
van langdurig verblijf waardoor toekenning van PGB niet
mogelijk is. De aanspraak op verpleging kunnen deze GVTbewoners alleen in natura effectueren door een beroep op de
thuiszorg.
GVT’s zijn weliswaar toegelaten voor de functies
ondersteunende en activerende begeleiding, maar zij bieden
van oudsher geen dagbesteding (ondersteunende en/of
activerende begeleiding in dagdelen). Voor dagbesteding
maken zorgkantoren meestal afzonderlijke productieafspraken met dagverblijven. Bewoners van GVT’s die een
indicatie hebben voor ondersteunende en/of activerende
begeleiding in dagdelen kunnen voor hun dagbesteding
uitsluitend gebruik maken van deze in natura gecontracteerde
dagbesteding. Doorslaggevend is ook in dit geval dat in een
GVT sprake is van langdurig verblijf, waardoor toekenning van
een PGB niet mogelijk is.
GVT's zijn niet toegelaten voor de functie behandeling. Voor
de uitvoering van de PGB-regeling is dat niet relevant omdat
voor die functie nu eenmaal nooit PGB kan worden toegekend.
2.d. Pleegouders
Het komt regelmatig voor dat een PGB wordt aangevraagd voor
kinderen die in een pleeggezin verblijven. Soms leidt dat tot
de vraag wie bevoegd is om een PGB aan te vragen.
De
1.
2.
3.
volgende situaties kunnen worden onderscheiden:
Vrijwillige uithuisplaatsing
Ondertoezichtstelling (OTS)
Voogdij
1.
Vrijwillige uithuisplaatsing
Ouders kunnen zoveel problemen hebben met de opvoeding
3
van een (gehandicapt) kind dat zij het Bureau Jeugdzorg uit
eigen beweging verzoeken om het kind in een pleeggezin te
plaatsen. In deze situaties is de uithuisplaatsing dus niet het
gevolg van een rechterlijke uitspraak en is er ook geen voogd
of gezinsvoogd benoemd.
De ouders houden het wettelijk gezag en zijn daarom met
uitsluiting van anderen bevoegd om een PGB aan te vragen. Zij
leggen dus ook aan het zorgkantoor verantwoording af over
de besteding van het PGB.
2.
Ondertoezichtstelling (OTS)
Een OTS wordt uitgesproken door de rechter. Bij een OTS
behouden de ouders het wettelijk gezag, maar wordt er door
de rechter wel een gezinsvoogd aangewezen.
In deze situaties zullen de ouders formeel een PGB aanvragen,
maar zal de gezinsvoogd de ouders opdracht geven om hem
te machtigen om het PGB te beheren en de verantwoording af
te leggen.
(OTS gaat overigens niet automatisch gepaard met
uithuisplaatsing. De rechter kan ook een gezinsvoogd
benoemen voor een kind dat bij de ouders blijft wonen.)
(In crisissituaties is een voorlopige ondertoezichtstelling
mogelijk: VOTS.)
3.
Voogdij
Bij voogdij worden de ouders uit de wettelijke macht ontzet en
benoemt de rechter een voogd. Deze voogd is dan met
uitsluiting van anderen bevoegd om een PGB aan te vragen.
Voogdij zal altijd gepaard gaan met uithuisplaatsing naar een
pleeggezin of een instelling.
(Voor de duidelijkheid: het begrip 'opname in een instelling' in
de PGB-regeling heeft alleen betrekking op tot de AWBZ
toegelaten instellingen. Aan kinderen die verblijven in een
instelling voor jeugdzorg kan gewoon een PGB worden
toegekend.)
(In crisissituaties is voorlopige voogdij mogelijk: VOVO.)
William Schrikker Groep
Bij de termen 'voogd' en 'gezinsvoogd' wordt meestal aan een
natuurlijke persoon gedacht. Dat is echter niet juist. Formeel
wijst de rechter meestal een instelling als voogd of
gezinsvoogd aan. De natuurlijke personen die in de praktijk
'voogd' of 'gezinsvoogd' worden genoemd, zullen over het
algemeen medewerkers van deze rechtspersonen zijn.
Bij een samenloop van opvoedings- en gezondheidsproblemen
zal de rechter in de meeste gevallen de William Schrikker
Groep aanwijzen als (gezins)voogd. De William Schrikker
Groep zal dan dus het PGB aanvragen en verantwoording
afleggen over de besteding van het PGB.
Overigens kunt u de William Schrikker Groep ook als
zorgaanbieder tegenkomen op die momenten waarop de
William Schrikker Groep bv. ondersteunende begeleiding biedt
4
aan de 'eigen' pupillen.
2.e. Detentie
Op grond van artikel 2.6.4, tweede lid onder b, heeft een
gedetineerde geen recht op een PGB.
"Het zorgkantoor weigert verlening van een PGB indien de
verzekerde op grond van een wettelijk voorschrift, anders dan
de AWBZ, recht heeft op de geïndiceerde zorg, of op een
gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan."
Aangezien Justitie een wettelijk geregelde zorgplicht heeft
voor gedetineerden vervalt bij detentie het recht op een PGB.
2.f. ADL-clusters (“Fokus-woningen”)
Het CIZ bepaalt voor bewoners van ADL-clusters welke klasse
voor de totale functie persoonlijke verzorging nodig is. Vóór
het besluit splitst het CIZ de functie in een deel ADLassistentie (als zijnde een voorliggende voorziening) en een
deel dat in aanmerking komt voor toekenning van een PGB.
Zolang een verzekerde op de wachtlijst staat voor een ADLcluster kan het zorgkantoor voor de volledige functie
persoonlijke verzorging een PGB toekennen.
(Hetzelfde kan van toepassing zijn voor de functie verpleging.)
Los van het AWBZ-indicatiebesluit stelt het CIZ een advies op
ten behoeve van het CVZ, over de vraag of iemand in
aanmerking komt voor ADL-clusterwonen.
2.g. Daklozen
Hoe komt iemand zonder vaste woon- of verblijfplaats aan een
PGB?
Allereerst moet worden vastgesteld of betrokkene AWBZverzekerd is. Dat recht moet blijken uit een AWBZ-inschrijving
bij een zorgverzekeraar. Die zorgverzekeraar is ook bevoegd
om vast te stellen wat de woonplaats van betrokkene is.
Verder moet natuurlijk een indicatiebesluit door het CIZ of
Bureau.Jeugdzorg zijn afgegeven.
Ook moet betrokkene beschikken over een postadres en een
girorekening omdat toekenning anders onmogelijk is.
Overigens mag het zorgkantoor toekenning van een PGB
weigeren als het zorgkantoor meent dat er een
weigeringsgrond is op basis van artikel 4:35 AWB. (De
gegronde reden dat de activiteit niet zal worden uitgevoerd of
de ontvanger de verplichtingen niet zal nakomen.)
5
2.h. Asielzoekers
Asielzoekers zijn vreemdelingen die een verblijfsvergunning
op asielgronden hebben aangevraagd en nog in afwachting
zijn van een beslissing op hun aanvraag. Zij zijn daarmee geen
ingezetenen van Nederland en dus ook niet AWBZ-verzekerd.
Asielzoekers die in opvang zijn bij het COA (Centraal orgaan
Opvang Asielzoekers) vallen onder de ziektekostenregeling
asielzoekers (ZRA). Het ZRA is een verplichte
ziektekostenregeling voor asielzoekers die verblijven in de
centrale opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(COA) en voor bepaalde categorieën vreemdelingen. De ZRA
wordt in opdracht van het COA uitgevoerd door de VGZ - IZA
groep.
De zorg in het kader van de ZRA komt overeen met het
Ziekenfondspakket en de AWBZ-aanspraken. Maar deze
categorie asielzoekers is formeel niet AWBZ-verzekerd. Aan
deze categorie asielzoekers kan dus ook geen PGB worden
toegekend.
Als de opvang voor de asielzoeker wordt overgenomen door
de gemeente, dan is de gemeente ook verantwoordelijk voor
de zorg. Het kan zijn dat de gemeente voor die zorg een
overeenkomst heeft afgesloten met een zorgverzekeraar. Dat
leidt er echter niet toe dat de betrokkene AWBZ-verzekerd is.
Integendeel. Ook deze categorie asielzoekers is formeel niet
AWBZ-verzekerd. En ook aan deze categorie asielzoekers kan
dus geen PGB worden toegekend.
Bij alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) zal de
stichting NIDOS meestal als voogdij-instelling optreden. Bij
PGB-aanvragen die de stichting NIDOS bij u indient dient u
daarom extra alert te zijn op de vraag of de betrokken pupil
AWBZ-verzekerd is.
Een bijzondere categorie vormen daarbij nog de AMA’s met
een justitieel contact.
Deze justitie-AMA’s hebben aanspraak op AWBZ-zorg op grond
van weer een apart contract tussen VGZ en het ministerie van
justitie.
Samenvattend: Asielzoekers kunnen vaak AWBZ-zorg krijgen
op grond van overeenkomsten die zijn afgesloten met voor u
bekende zorgverzekeraars. Maar ze zijn niet AWBZ-verzekerd
en hebben dus ook geen recht op PGB.
Voor meer informatie over de ZRA: www.zra.nl.
Voor telefonische vragen kunnen zorgkantoren contact
opnemen met het back office van de ZRA-afdeling van VGZIZA: tel: 015-2607239.
Voor meer informatie over justitie-AMA’s: 040 – 2975375.
6
2.i. Verhuizen van de ene regio naar de andere
regio
Als een budgethouder in de loop van het kalenderjaar verhuist
van de ene regio naar de andere regio dan is het oude
zorgkantoor verantwoordelijkheid voor de budgethouder tot
het einde van de indicatieduur met 31 december van het
lopende kalenderjaar als uiterste datum.
Er kunnen zich dus twee situaties voordoen:
a. Een subsidieperiode eindigt in het kalenderjaar. Het oude
zorgkantoor handelt het eerste gedeelte van het kalenderjaar
af. Het nieuwe zorgkantoor zorgt voor de toekenning in het
tweede gedeelte. Het nieuwe zorgkantoor voegt de
onderbesteding in het eerste gedeelte toe aan het tweede
gedeelte.
b. Een subsidieperiode eindigt op 31 december. Het oude
zorgkantoor handelt het oude kalenderjaar af. Het nieuwe
zorgkantoor zorgt voor de toekenning voor het nieuwe
kalenderjaar, inclusief de 10%-overheveling vanuit het oude
jaar.
De zorgkantoren voeren dit als volgt uit:
1. Het oude zorgkantoor stelt het over te hevelen bedrag vast
en informeert de budgethouder en het nieuwe zorgkantoor
over dat bedrag.
2. Het oude zorgkantoor gaat niet over tot terugvordering van
het over te hevelen bedrag en doet ook geen betaling aan het
nieuwe zorgkantoor. De over te hevelen bedragen zijn
daarmee kosten voor het oude zorgkantoor.
3. Het nieuwe zorgkantoor betrekt het over te hevelen bedrag
bij de toekenning van het PGB, maar betaalt de bedragen niet
uit aan de budgethouder omdat die nu eenmaal al over dat
geld beschikt.
Met deze constructie ontstaat er dus wel berichtenverkeer
tussen het oude en nieuwe zorgkantoor, maar ontstaan er
geen geldstromen.
7
3. Langdurig verblijf
De regeling PGB-AWBZ bevat sinds 1 januari 2006 de volgende
bepaling
(artikel 2.6.6, achtste lid):
Het zorgkantoor kan een netto persoonsgebonden budget van
een verzekerde met een indicatie voor verblijf ophogen tot het
bedrag dat de verzekerde in een instelling zou kosten, onder
aftrek van de woonlasten.
Op 2 februari 2006 heeft het CVZ de zorgkantoren verzocht
om deze bepaling als volgt uit te voeren:
1. Als de verzekerde is geïndiceerd voor verblijf en een PGB
aanvraagt, kent het zorgkantoor in principe een PGB toe
op basis van de meegeïndiceerde functies. Tevens kan het
zorgkantoor, als de budgethouder daarom verzoekt, een
PGB toekennen voor twee etmalen tijdelijk verblijf per
week.
2. Artikel 2.6.6, achtste lid, past het zorgkantoor alleen toe
als de verzekerde daarom verzoekt. (Een verzoek om
toepassing van dit artikel impliceert tevens een verzoek
om toekenning van twee etmalen tijdelijk verblijf per
week.)
3. Op basis van het indicatiebesluit stelt het zorgkantoor vast
in welke van de onderstaande categorieën de
budgethouder valt. Als een indicatiebesluit meerdere
grondslagen bevat, gaat het zorgkantoor uit van de
grondslag die tot de hoogste toekenning leidt.
Grondslag VG en jonger dan 18 jaar
101,22 pd
Grondslag VG en 18 jaar en ouder
71,57 pd
Grondslag LG en jonger dan 18 jaar
73,30 pd
Grondslag LG en 18 jaar en ouder
91,62 pd
Grondslag PSY en jonger dan 18 jaar
205,75 pd
Grondslag PSY en 18 jaar en ouder
115,41 pd
Grondslag ZG
80,18 pd
Grondslag SOM, zonder behandeling
57,60 pd
Grondslag SOM, met behandeling
139,79 pd
Grondslag PG
139,79 pd
(pd = per dag)
4. Het zorgkantoor verhoogt het op basis van punt 1
berekende netto PGB tot het in het overzicht genoemde
bedrag. Dat is een netto bedrag dat dus niet beïnvloed
wordt door de hoogte van het inkomen.
5. Als het zorgkantoor op basis van het indicatiebesluit al
een hoger netto PGB heeft toegekend dan de hierboven
genoemde bedragen, dan blijft toepassing van artikel
2.6.6, achtste lid, beperkt tot een eventuele toevoeging
van een PGB voor twee etmalen tijdelijk verblijf.
Het begrip ‘het bedrag dat de verzekerde in een instelling zou
kosten, onder aftrek van de woonlasten’ wordt dan geacht
gelijk te zijn aan de uitkomsten van de onverkorte toepassing
van het indicatiebesluit.
8
4. Inkomen / schulden / vermogen
4.a. Inkomen
Het PGB is bestemd voor het inkopen van zorg. Het PGB wordt
daarom niet als inkomen beschouwd. PGB heeft dan ook geen
invloed op een eventuele uitkering of de te betalen
inkomstenbelasting. Als een budgethouder voor de
Belastingdienst aangifte doet voor de inkomstenbelasting
hoeft hij het ontvangen PGB dus niet als inkomen op te geven.
(Als het PGB vervolgens gebruikt wordt om bv. een huisgenoot
in te huren, dan wordt het PGB voor die huisgenoot wel
inkomen.)
Ook voor sociale diensten is het van belang te weten dat het
op de eigen bankrekening ontvangen PGB geen inkomen is.
Deze informatie is opgenomen in een 'verzamelbrief' die in
mei 2003 door het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de gemeenten is gezonden.
De brief kan worden opgevraagd bij [email protected].
4.b. Schulden
Het PGB is 'gewoon' geld. Als de budgethouder schulden heeft,
kan het PGB daarom opgeëist worden door de schuldeisers. De
budgethouder heeft dan geen geld meer om zorg in te kopen,
terwijl hij het niet gebruikte PGB wel moet terugbetalen aan
het zorgkantoor.
Alle gemeenten in Nederland beschikken, op grond van hun
verantwoordelijkheid voor 'armoedebeleid', over een
gemeentelijke kredietbank of hebben een contract afgesloten
met een daarmee vergelijkbare organisatie. (Aspirant-)
Budgethouders met schuldproblemen doen er goed aan om
contact op te nemen met de sociale dienst van de eigen
gemeente. De sociale dienst kan dan doorverwijzen naar de
gemeentelijke schuldsaneringsorganisatie. De budgethouder
kan dan met een schuldsaneerder overleg voeren over zijn
schuldproblemen. In dat overleg kan ook de bijzondere positie
van het PGB aan de orde komen. De schuldsaneerder weet dan
wellicht maatregelen te treffen die er toe leiden dat de
budgethouder, ondanks zijn schuldproblemen, toch gewoon
zijn PGB kan blijven gebruiken voor het inkopen van zorg.
Daarvoor kan echter geen algemene garantie worden gegeven.
Veel zal afhangen van de aard en de omvang van de schulden,
de opstelling van schuldeisers en de eigen opvatting van de
schuldsaneerder en de budgethouder.
Als algemeen advies blijft staan dat een budgethouder met
schulden goed moet nagaan of het wel verstandig is om een
PGB aan te vragen. Aanvullend kan een budgethouder worden
geadviseerd om in overleg te treden met de gemeente over de
9
mogelijkheden van schuldsanering.
Bij een faillissement zal de rechter-commissaris, bij toepassing
van de wet schuldsanering natuurlijke personen, het PGB als
vrij te laten bedrag buiten de boedel houden.
4.c. Vermogen
Als de budgethouder het PGB niet volledig besteedt zal het
niet-bestede bedrag op 31 december op een bankrekening
staan. De bank zal de Belastingdienst over dit saldo
informeren. De bank kan daarbij niet zien in hoeverre een
saldo veroorzaakt wordt door niet-bestede PGB-gelden.
De niet-bestede gelden worden daarom door de
Belastingdienst als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
Dit bestanddeel vormt onderdeel van de vermogensberekening
in box 3.
10
5. Eigen bijdrage
5.a. Inleiding
Het bruto-PGB voor huishoudelijke verzorging, persoonlijke
verzorging en verpleging wordt verminderd met een
inkomensafhankelijke eigen bijdrage.
De berekening van de eigen bijdrage staat beschreven in stap
4 van de brochure “Zelf uw zorg inkopen in 8 stappen”.
In de nu voorliggende paragraaf wordt ingegaan op een aantal
bijzonderheden.
5.b. Eigen bijdrage voor 18-jarige
De budgethouder die 18 jaar wordt is een eigen bijdrage
verschuldigd. Ook bij de 18-jarige wordt eigen bijdrage
gebaseerd op het verzamelinkomen van twee jaar geleden, dus
toen de budgethouder 15/16 jaar was.
Het gaat daarbij om het persoonlijke inkomen van de
budgethouder. Het inkomen van de ouders blijft buiten de
bepaling. In de praktijk zal de eigen bijdrage daarom vrijwel
altijd gelijk zijn aan het inkomensafhankelijke minimum.
5.c. Definitieve vaststelling PGB bij voorlopige
eigen bijdrage
Bij de vaststelling van het netto PGB zal het zorgkantoor
nagaan of voor het betreffende kalenderjaar reeds een
definitieve eigen bijdrage in mindering is gebracht.
Als alleen een voorlopige eigen bijdrage in mindering is
gebracht, kan het zorgkantoor alleen overgaan tot een
voorlopige vaststelling van het PGB. Pas op het moment dat
het zorgkantoor in staat is om een definitieve eigen bijdrage in
mindering te brengen, kan het zorgkantoor overgaan tot
definitieve vaststelling.
Die definitieve vaststelling kan dan nog leiden tot een betaling
aan de budgethouder of een vordering op de budgethouder.
5.d. Peiljaarverlegging
De eigen bijdrage wordt gebaseerd op het verzamelinkomen
van de budgethouder en diens echtgenoot in het jaar T – 2
(het kalenderjaar twee jaar voor het jaar waarover het PGB
wordt toegekend. Als de budgethouder verwacht dat zijn
verzamelinkomen in het jaar 2006 ten minste € 1816 lager zal
zijn dan het belastbaar inkomen in 2004 dan kan de
budgethouder verzoeken om zijn eigen bijdrage te baseren op
zijn verzamelinkomen 2006.
De procedure is dan als volgt:
1. De budgethouder verzoekt het zorgkantoor om
11
peiljaarverlegging;
2. Het zorgkantoor stuurt een inkomensformulier met
toelichting naar de budgethouder (dit inkomensformulier is
door het CAK aan het zorgkantoor verstrekt);
3. De budgethouder stuurt het inkomensformulier ingevuld en
ondertekend terug naar het zorgkantoor;
4. Het zorgkantoor onderzoekt op basis van het ingevulde
inkomensformulier of er aanleiding bestaat voor
peiljaarverlegging;
5. Als er aanleiding is voor peiljaarverlegging baseert het
zorgkantoor de voorlopige eigen bijdrage op het verwachte
verzamelinkomen 2006;
6. Het zorgkantoor informeert het CAK over het feit dat het
peiljaar is verlegd;
7. Als het definitieve inkomen 2006 bekend is wordt de eigen
bijdrage definitief opgelegd. Als dan blijkt dat er achteraf
gezien geen reden was voor peiljaarverlegging dan wordt de
eigen bijdrage alsnog gebaseerd op het inkomen in het jaar
T - 2.
5.e. Samenloop zorg in natura en PGB
Bij samenloop van PGB en zorg in natura wordt de eigen
bijdrage die de budgethouder voor zorg in natura betaald,
gecompenseerd door een lagere eigen bijdrage in de PGBtoekenning.
Het zorgkantoor mag er daarbij van uitgaan dat de in natura af
te nemen functie ook volledig afgenomen gaat worden en ook
tot nota’s van het CAK zal leiden. Vanuit die vooronderstelling
kan het zorgkantoor vervolgens bezien welke eigen bijdrage
nog op het bruto PGB in mindering gebracht moet worden.
Het is bij het zorgkantoor vaak niet bekend dat de
budgethouder een eigen bijdrage voor zorg in natura moet
betalen. De budgethouder moet daarom zelf aan het
zorgkantoor melden dat door een samenloop van ZIN en PGB
het inkomensafhankelijke maximum van de eigen bijdragen
wordt overschreden.
12
6. Arbeidsrechtgerelateerd
6.a. Reiskosten woon-werkverkeer zorgverleners
Medewerkers van zorgkantoren vragen regelmatig hoe moet
worden omgegaan met de vergoeding die budgethouders aan
hun zorgverleners betalen voor woon-werkverkeer.
Het staat een werkgever vrij om met de werknemer afspraken
te maken over een reiskostenvergoeding. Ook de hoogte van
die vergoeding is vrijgelaten. De vraag is echter of over die
vergoeding loonheffing (loonbelasting en sociale premies)
moet worden ingehouden. Voor het antwoord op die vraag
heeft de Belastingdienst een tabel opgesteld. Als de
vergoeding voor woon-werkverkeer de in die tabel genoemde
bedragen niet overstijgt, is over de vergoeding geen
loonheffing verschuldigd. Als die bedragen worden
overschreden is voor het meerdere wel loonheffing
verschuldigd.
De vergoeding van reiskosten moet in de zorgovereenkomst
geregeld zijn. De budgethouder kan dus niet (eenmalig) aan
de zorgverlener een hogere vergoeding uitbetalen dan waartoe
hij zich in de zorgovereenkomst heeft verplicht.
Inhoudingsplicht
Bij volledig werkgeverschap (en opting in) ziet degene die voor
de inhouding van loonheffing zorgt (meestal het SVB
Servicecentrum PGB), toe op een correcte uitvoering van het
voorgaande.
In deze arbeidsrelaties zal daardoor nooit meer dan het fiscaal
toegestane worden vergoed. Deze vergoeding verschijnt op de
loonstrook van de werknemer. De loonstrook is weer de basis
voor de verantwoording door de budgethouder aan het
zorgkantoor.
Geen inhoudingsplicht
Als er geen inhoudingsplicht bestaat, is de zorgverlener
verantwoordelijk voor de aangifte en afdracht van de
loonbelasting. De zorgverlener moet zelf voor de
Belastingdienst aangifte doen van alle ontvangen bedragen en
zal de gemaakte reiskosten als aftrekpost opvoeren.
De budgethouder verantwoordt aan het zorgkantoor het
volledige aan de zorgverlener uitbetaalde bedrag. Voor het
zorgkantoor is het bij de globale controle niet relevant of die
betaling bedoeld is geweest als loon of als
onkostenvergoeding. Bij de intensieve controle wordt
gecontroleerd of de betalingen voortvloeien uit de
zorgovereenkomst. Maar ook dan hoeft het zorgkantoor de
betaalde reiskostenvergoeding niet te toetsen aan de fiscale
maxima.
13
Als de onkostenvergoeding in fiscaal opzicht te royaal is
geweest, is dat een discussie die in een later stadium tussen
de fiscus en de zorgverlener wordt gevoerd. Het zorgkantoor
(en eigenlijk ook de budgethouder) staat daar buiten.
6.b.
Arbeids- en rusttijden minderjarigen
Budgethouders moeten zich bij het afsluiten
van zorgovereenkomsten ook houden aan de regels omtrent
arbeids- en rusttijden.
Controleert het SVB Servicecentrum PGB dat voor
de zorgovereenkomsten die bij de SVB in administratie zijn?
Budgethouders hebben zelf de verantwoordelijkheid om er
voor te zorgen dat de arbeids- en rusttijden voor hun
zorgverleners in acht worden genomen. In sommige situaties
kan het Servicecentrum echter in de zorgovereenkomst lezen
dat de gemaakte afspraken met deze regels strijdig zijn of
zouden kunnen zijn. Het SVB Servicecentrum PGB heeft in
dergelijke gevallen een voorlichtende taak en zal
eventueel weigeren de salarisadministratie voor de betreffende
zorgverlener uit te voeren.
De regelgeving op het terrein van arbeidstijden voor
minderjarigen is omvangrijk, en de informatie die het
Servicecentrum ontvangt is in de meeste gevallen niet
voldoende voor een integrale toets. Het Servicecentrum
controleert wel of de zorgverlener minimaal 13 jaar oud is en
bewaakt ook dat 13- en 14-jarigen niet op zondag mogen
werken.
Wat betreft het aantal uren dat een minderjarige zorgverlener
mag werken ligt de situatie lastiger. Het Servicecentrum
beschikt vaak niet over alle gegevens die voor toetsing nodig
zijn, en zo'n toets is ook behoorlijk arbeidsintensief. Het
Servicecentrum zal daarom budgethouders gericht voorlichten
over de dagen waarop en het aantal uren dat hun minderjarige
zorgverlener mag werken. Dit gebeurt aan de hand van een
standaardbrief per leeftijdscategorie die de budgethouder na
aanmelding bij de salarisadministratie ontvangt.
6.c. Vrijwilligers
Budgethouders kunnen geen “vrijwilligersvergoeding” aan hun
zorgverlener betalen. Een vrijwilliger is namelijk iemand die
"niet bij wijze van beroep" voor een of meer privaat- of
publiekrechtelijke organisaties of voor een of meer
sportorganisaties arbeid verricht. Budgethouders zijn
natuurlijke personen zodat de door hen geworven
zorgverleners niet onder het vrijwilligersbegrip vallen.
Een budgethouder zal dus ook met een vrijwilliger een
zorgovereenkomst moeten afsluiten als hij de vrijwilliger (die
dan geen vrijwilliger meer is) vanuit zijn PGB wil betalen.
14
7. Bestedingsdomein
7.a. Inleiding
De budgethouder mag het PGB alleen besteden voor de inkoop
van de volgende zorgsoorten:

Huishoudelijke verzorging;

Persoonlijke verzorging;

Verpleging;

Ondersteunende begeleiding;

Activerende begeleiding;

Tijdelijk verblijf (logeeropvang).
De budgethouder hoeft het PGB niet per se te besteden aan de
functie(s) waarvoor hij geïndiceerd is. Als de budgethouder
bijvoorbeeld is geïndiceerd voor persoonlijke verzorging mag
hij het PGB ook besteden aan bijvoorbeeld verpleging.
Als het PGB ook is toegekend voor ondersteunende of
activerende begeleiding in dagdelen mag de budgethouder, als
hij medisch geïndiceerd is voor vervoer, het PGB ook besteden
aan de voor hem zelf gemaakte kosten van vervoer.
Verder kan de budgethouder het PGB besteden aan
bemiddelingskosten.
Het zorgkantoor toetst of de bestedingen van de
budgethouder binnen dit “PGB-bestedingsdomein” vallen. Het
zorgkantoor baseert zich daarbij allereerst op de omschrijving
van deze begrippen in het Besluit zorgaanspraken.
In de voorliggende paragraaf wordt ingegaan op de
aanvullende informatie die beschikbaar is over het onderwerp
“bestedingsdomein”.
7.b. Indicatiegeschillen
Als een verzekerde het niet eens is met een door het CIZ of het
Bureau Jeugdzorg afgegeven indicatiebesluit kan de
verzekerde op grond van de Algemene wet bestuursrecht
bezwaar maken tegen het indicatiebesluit. Als het CIZ
voornemens is om afwijkend te beslissen op dit
bezwaarschrift, dan dient het CIZ de conceptbeslissing op
bezwaar voor advies voor te leggen aan het CVZ.
De adviezen van het CVZ hebben regelmatig betrekking op de
inhoud van de AWBZ-aanspraken en geven daarmee ook
invulling aan het PGB-bestedingsdomein.
De meest relevantie adviezen van het CVZ worden
gepubliceerd in het RZA (Rechtspraak Zorgverzekeringen).
7.c. Gids functiegerichte aanspraken
Het College voor zorgverzekeringen heeft in de vergadering
van 27 november 2003 het document "Functiegerichte
aanspraken AWBZ, een gids voor de uitleg in de praktijk"
15
vastgesteld.
Met dit voorlichtingsdocument faciliteert het CVZ het veld bij
een eenduidige uitleg van de functiegerichte aanspraken
AWBZ. Het document is een weergave van de actuele inzichten
met betrekking tot de vraag wat tot de functiegerichte
aanspraken behoort. Voortschrijdend inzicht en jurisprudentie
kan nieuwe inzichten opleveren. Het CVZ ontwikkelt een
geactualiseerde versie die rond de jaarwisseling gereed is.
7.d. Alternatieve geneeswijzen
Voor de beoordeling van de bestedingen door de
budgethouder is het niet relevant dat een zorgverlener als
'alternatieve genezer' bekend staat.
Voorbeeld 1: Het staat een budgethouder vrij om zich te laten
begeleiden door een alternatieve genezer. Het feit dat het niet
bezwaarlijk is dat de alternatieve genezer betaald wordt voor
de geleverde begeleiding houdt geen oordeel in over de
geneeskundige kwaliteiten van de alternatieve genezer.
Voorbeeld 2: Binnen de AWBZ kennen we al sinds jaar en dag
voorzieningen die zorg leveren op basis van antroposofische
gedachten. Hoewel de antroposofie als 'alternatief' te boek
staat, valt niet goed in te zien waarom nota's voor verzorging
en verpleging afgewezen zouden moeten worden als sprake is
van zorgverlening die op antroposofische gedachten is
gebaseerd.
Samenvattend: Bij de beoordeling van de besteding van het
PGB door de budgethouder moet primair beoordeeld worden
of de geleverde zorg binnen het betrokken PGB-domein valt.
Of de zorg geleverd wordt door een alternatieve genezer is
daarbij niet relevant.
7.e. Bemiddelingskosten
Indien de budgethouder voor het vinden van een
zorgaanbieder een derde heeft ingeschakeld en hij die derde
voor de bemiddeling betaalt, kunnen ook deze
bemiddelingskosten vanuit het PGB worden betaald.
Het blijkt dat met het begrip 'bemiddelingskosten' diverse
activiteiten worden aangeduid, waarbij niet altijd duidelijk is of
deze activiteiten wel of niet vanuit het PGB mogen worden
gefinancierd. Overleg tussen het ministerie van VWS en het
CVZ leidt er toe dat de volgende uitleg aan dit begrip moet
worden gegeven.
1. Bemiddeling bij het aanvragen van een PGB
Ondersteuning bij het proces van indicatiestelling en PGBtoekenning kan niet vanuit het PGB worden gefinancierd.
2. Bemiddeling bij het totstandbrengen van een
16
zorgovereenkomst
Deze vorm van bemiddeling kan vanuit het PGB worden
gefinancierd.
3. Bemiddeling bij de organisatie van de zorgverlening
Bij deze vorm wordt met name gedoeld aan de rol van
bemiddelingsbureau's die er voor zorgen dat zorg wordt
verleend door freelancers waarbij door de freelancer of door
het bemiddelingbureau per uur een vast bedrag in rekening
wordt gebracht voor de bemiddelingskosten.
Deze vorm van bemiddeling kan vanuit het PGB worden
gefinancierd.
4. Bemiddeling bij het beheren en verantwoorden van het PGB
Deze vorm van ondersteuning kan niet vanuit het PGB worden
gefinancierd.
7.f. Vergoedingen
Naast het salaris kan de budgethouder de volgende kosten
vergoeden:

Reiskosten woonwerkverkeer

Pensioenvoorziening (alleen bij volledig werkgeverschap
en opting in)

Spaarloonregeling (alleen bij volledig werkgeverschap en
opting in)

Feestdagenuitkering (alleen bij volledig werkgeverschap en
opting in)

Cursussen

Bedrijfskleding en beschermende materialen

Kinderopvang

Telefoonkosten (huidig fiscaal maximum: € 25 per maand)

Vakliteratuur

Maaltijden bij overwerk
Voor de meeste vergoedingen zijn fiscale beperkingen van
toepassing.
Als de salarisadministratie verzorgd wordt door het SVB
Servicecentrum PGB, dan zorgt het servicecentrum voor een
correcte inhouding en afdracht van eventueel verschuldigde
loonbelasting en sociale premies.
Als de salarisadministratie niet wordt verzorgd door het
servicecentrum, dan kan de budgethouder bij het
servicecentrum wel informeren naar de fiscale beperkingen,
maar is hij zelf, dan wel de zorgverlener, verantwoordelijk
voor de belastingtechnische gevolgen.
Het zorgkantoor hoeft de door de budgethouder in de
verantwoording opgenomen vergoedingen dus niet te toetsen
aan de fiscale beperkingen.
17
7.g. Vakantie
Het PGB is niet bestemd om besteed te worden aan de kosten
van vakanties. Maar de budgethouder heeft ook tijdens de
vakantie zorg nodig. Daardoor kan toch een samenloop
ontstaan van vakantie en de besteding van het PGB.
1.
Het is niet bezwaarlijk als het PGB besteed wordt aan tijdelijk
verblijf. Voor tijdelijk verblijf is van belang dat sprake is van
een beschermende woonomgeving. Die beschermde
woonomgeving kan bestaan uit een AWBZ-erkende instelling,
een logeerhuis of een zorgboerderij e.d. Het is goed mogelijk
dat tijdens dat tijdelijk verblijf sportieve activiteiten worden
ondernomen. Dat kan ertoe leiden dat het tijdelijk verblijf
bijvoorbeeld “surfkamp” wordt genoemd. Het surfkamp kan
dan, als tijdelijk verblijf, volledig vanuit het PGB worden
vergoed. De kosten van vervoer van de thuissituatie naar het
tijdelijk verblijf kunnen alleen uit het PGB worden vergoed als
het PGB ook is toegekend voor de kosten van vervoer.
Voor de beoordeling van de verantwoording maakt het niet uit
of het tijdelijk verblijf binnen of buiten Nederland plaatsvindt.
Tijdelijk verblijf is bedoeld als respijtzorg ter verlichting van
de last voor de overige leden van het cliëntsysteem waartoe de
budgethouder behoort. Daaruit volgt dat een verblijf van de
budgethouder gezamenlijk met andere leden van het
cliëntsysteem niet aangeduid kan worden als “tijdelijk verblijf”
zoals bedoeld in de PGB-regeling.
Samenvattend: de budgethouder die, los van de andere leden
van zijn cliëntsysteem, tijdelijk verblijft in een beschermende
woonomgeving kan de volledige kostprijs (incl. eventueel de
kosten van vervoer) betalen uit zijn PGB, ook als de
omschrijving van het tijdelijk verblijf associaties met ‘vakantie’
oproept.
2.
Budgethouders hebben ook zorg nodig tijdens de vakantie.
Het is dan ook logisch dat budgethouders tijdens hun vakantie
zorgverleners inhuren. Deze kosten kan de budgethouder
betalen uit zijn PGB, ook als de zorgverleners meereizende
familieleden zijn.
3.
Budgethouders mogen een onkostenvergoeding geven aan
hun zorgverlener. Als de zorgverlener de budgethouder tijdens
een vakantie vergezelt, kan de onkostenvergoeding ook
bestaan uit de onkosten die de zorgverlener daarvoor maakt.
Dat kan tot gevolg hebben dat de budgethouder de reissom
van de reisgenoot als onkosten verantwoord.
De budgethouder dient dan echter wel aan te tonen dat de
reisgenoot de reis primair gemaakt heeft met het oogmerk om
de budgethouder te verzorgen en dat de reis niet bedoeld is
18
geweest als vakantie voor de zorgverlener. Hieruit volgt dat de
reissom niet gedeclareerd kan worden als de zorgverlener lid
is van het cliëntsysteem van de budgethouder of als sprake is
van een affectieve relatie tussen de budgethouder en de
zorgverlener.
19
8. Verantwoording
8.a. Ontkoppeling betaling en kosten bij
gedeeltelijke variant en zelfdoeners
Bij volledig werkgeverschap is de budgethouder
verantwoordelijk voor de inhouding en afdracht van sociale
premies aan UWV en de inhouding en afdracht van
loonbelasting aan de Belastingdienst.
De budgethouder kan de salarisadministratie dan op de
volgende drie manieren organiseren:
1. De budgethouder wordt klant van het SVB Servicecentrum
PGB en machtigt de SVB om de verschuldigde bedragen van
zijn bankrekening te incasseren en zorg te dragen voor de
betalingen aan de zorgverlener, UWV en de Belastingdienst (de
volledige variant).
2. De budgethouder wordt klant van het SVB Servicecentrum
PGB maar zorgt, op basis van informatie van de SVB, zelf voor
de betalingen (de gedeeltelijke variant).
3. De budgethouder laat de salarisadministratie zelf elders
verzorgen (de zelfdoeners).
Het SVB Servicecentrum PGB zorgt zowel in de volledige variant
als in de onvolledige variant iedere maand voor een loonstrook
waarop exact vermeld staat welke bedragen de budgethouder
voor die maand verschuldigd is aan de zorgverlener, het UWV
en de Belastingdienst. Ook andere administratiebureaus zullen
dat doen.
Het feitelijke betalingsverkeer verloopt gecompliceerder.
*
Het UWV stuurt per kwartaal een voorschotnota. Na
afloop van het kalenderjaar volgt een eindafrekening.
*
De afdracht aan de Belastingdienst vindt plaats na
afloop van ieder kwartaal.
Hierdoor ontstaat een ontkoppeling tussen de begrippen
'kosten' (de bedragen op de loonstrook) en 'betalingen'.
Voor budgethouders die volgens de volledige variant gebruik
maken van het SVB Servicecentrum PGB wordt deze koppeling
door de SVB hersteld. De SVB incasseert bij de budgethouder
maandelijks het totaal volgens de loonstrook verschuldigde
bedrag en verzorgt de afdracht aan UWV en de Belastingdienst.
(De kwartaalafdracht aan UWV wordt door de SVB
voorgeschoten, de reeds geïncasseerde loonbelasting wordt
door de SVB vastgehouden tot het eind van het kwartaal.)
Op het verantwoordingsformulier moet de budgethouder per
zorgverlener opgave doen van 'het totaal in de
voorschotperiode uitbetaalde bedrag'.
'Zelfdoeners' en budgethouders die volgens de onvolledige
variant klant zijn bij de SVB dienen zich te realiseren dat zij
daarbij uit moeten gaan van de bedragen op de loonstroken en
niet van de feitelijke betalingen.
20
8.b. Werkzaamheden december die in januari
worden uitbetaald
De budgethouder zal zorgverleners die in december
werkzaamheden hebben verricht vaak pas in januari
uitbetalen.
Geredeneerd vanuit de PGB-regeling betreft het hier in het
voorgaande jaar gemaakte kosten. De betaling in januari komt
dan ook ten laste van het voor het voorgaande kalenderjaar
toegekende PGB en moet door de budgethouder dus ook
vermeld worden op het verantwoordingsformulier van het
voorgaande kalenderjaar.
Voor de Belastingdienst is het jaar waarop de betaling is
ontvangen bepalend. Betalingen in januari worden door de
Belastingdienst gezien als inkomen voor dat jaar, ook als het
een betaling betreft voor in het voorgaande kalenderjaar
verrichte werkzaamheden.
Hierdoor kan het voorkomen dat het bedrag dat een
budgethouder invult op het opgaafformulier van de
Belastingdienst afwijkt van de verantwoording aan het
zorgkantoor.
Ook zal later wellicht blijken dat het bedrag dat een
budgethouder invult op het opgaafformulier afwijkt van de
aangifte die de zorgverlener heeft gedaan omdat één van
beiden dit niet onderkent.
Verder kan het zorgkantoor bij de intensieve controle
jaaropgaven aantreffen dit niet overeen komen met het bedrag
op het verantwoordingsformulier. Dat verschil zal dan vaak
opgehelderd kunnen worden door ook de salarisstrook van
januari van het volgende jaar bij de intensieve controle te
betrekken.
21
9. Beëindiging
9.a. Beëindigingskosten
De PGB-regeling bepaalt, in artikel 2.5.9, eerste lid onder a,
dat de verzekerde het PGB alleen mag gebruiken voor zorg als
bedoeld onder 2.5.1, onder b of d, en de daarmee
noodzakelijk verbonden kosten.
Onder het begrip 'de daarmee noodzakelijk verbonden kosten'
worden ook de beëindigingskosten begrepen.
Op grond van dit artikel kan de budgethouder bij beëindiging
(of een substantiële verlaging) van het PGB ook onvermijdbare
kosten betalen, en dus verantwoorden, die worden gemaakt ná
de formele beëindigingsdatum.
Daarbij valt met name te denken aan arbeidsrechtelijke
verplichtingen, zoals vakantiedagen of doorbetaling loon voor
bepaalde tijd in verband met een opzegtermijn e.d.
Einde zorgovereenkomst, verplichtingen op grond van de
overeenkomst
Als de zorgovereenkomst beëindigd wordt als gevolg van
beëindiging of substantiële verlaging van het PGB, worden in
ieder geval als onvermijdbare kosten aangemerkt:

uitbetaling vakantiedagen bij einde arbeidsovereenkomst;

doorbetaling loon tijdens opzegtermijn;

uitbetaling eenmalige uitkering bij einde overeenkomst
van rechtswege.
Ter toelichting op het laatste punt het volgende. In de
modelovereenkomsten van de SVB is vastgelegd dat de
overeenkomst onmiddellijk eindigt als het zorgkantoor beslist
dat de budgethouder geen recht meer heeft op budget. Dit
geldt ook bij overlijden van de budgethouder. Daarbij is ook
geregeld dat de zorgverlener die werkzaam is op basis van een
arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht met
een partner of naast familielid, nog één maand krijgt
doorbetaald, onder voorwaarde dat de budgethouder daarvoor
nog over voldoende budget beschikt.
De extra maand loondoorbetaling is niet bedoeld als een soort
opzegtermijn waardoor de overeenkomst nog een maand
langer doorloopt, maar als een eenmalige uitkering (bij
ontslag) zodat de zorgverlener niet van het ene op het andere
moment met lege handen staat. De zorgovereenkomst eindigt
(nog steeds) van rechtswege als het recht op PGB is geëindigd
(einde PGB = einde zorgovereenkomst). De maand
loondoorbetaling wordt daarom uitbetaald over de laatste
maand dat de overeenkomst geldig was.
De zorgovereenkomst eindigt overigens niet van rechtswege
indien de budgethouder zelf het PGB heeft opgezegd. In dat
geval moeten ook de zorgovereenkomsten worden opgezegd.
22
Ook loondoorbetaling tijdens deze opzegtermijn wordt
aangemerkt als “onvermijdbare kosten”.
Wijziging zorgovereenkomst, verplichtingen op grond van
de overeenkomst
Als een zorginstelling administratiekosten bij de
budgethouder in rekening brengt omdat de budgethouder de
overeenkomst heeft gewijzigd als gevolg van een lager
toegekend budget, dan kunnen deze administratiekosten uit
het PGB betaald worden.
Einde zorgovereenkomst, ontbinding door kantonrechter
Naast de verplichtingen op grond van de zorgovereenkomst
zelf, kan de budgethouder, in geval van een gerechtelijke
uitspraak (kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst
ontbonden), naast de loonbetaling waartoe de budgethouder is
veroordeeld, ook een eventuele ontbindingsvergoeding, de
gerechtelijke kosten (zoals proceskosten) en
buitengerechtelijke kosten waarin de budgethouder is
veroordeeld, uit het PGB betalen. Dit alles overigens voor zover
de collectieve rechtsbijstandverzekering die de SVB heeft
afgesloten geen dekking biedt.
Voor de loonbetalingen geldt dat deze alleen uit het budget
betaald kunnen worden indien dat budget is toegekend voor
dezelfde periode als de periode waarop de loonbetaling
betrekking heeft. Voor de overige kosten als gevolg van een
rechterlijke uitspraak geldt deze eis niet, deze kosten kunnen
ook uit het budget worden betaald dat is toegekend voor de
periode waarin de uitspraak door de rechter is gedaan.
9.b. Beëindiging PGB bij opname in een instelling
en bij overlijden
Volgens artikel 2.5.12, eerste lid onder a, eindigt het PGB met
ingang van de dag na de dag van overlijden van de
budgethouder.
Volgens artikel 2.5.12, eerste lid onder b, eindigt het PGB met
ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee
maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de AWBZ of
de Ziekenfondswet.
De budgethouder is niet verplicht om het toegekende PGB
gelijkmatig verdeeld in de tijd te besteden. Bij beëindiging van
het PGB door opname of overlijden wordt het toegekende PGB
daarom niet naar rato gekort.
Voorbeeld: Er is voor het hele jaar € 40.000 toegekend. De
budgethouder overlijdt op 1 juli en er blijkt dan € 30.000 aan
zorg te zijn uitgegeven. Die kosten worden dan volledig
geaccepteerd.
Beëindiging arbeidsovereenkomst of overeenkomst van
opdracht
23
Een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht
eindigt direct als de budgethouder overlijdt of als 'het recht op
budget eindigt door een oorzaak die buiten de budgethouder
ligt'. Onder dat laatste wordt ook opname in een instelling
gerekend.
De zorgverlener heeft in dat geval recht op een eenmalige
uitkering ter hoogte van één maandloon (vaak berekend als
het gemiddelde maandloon van de afgelopen drie maanden),
onder het voorbehoud dat de budgethouder nog over
voldoende budget beschikt.
Budgethouders of hun nabestaanden blijken regelmatig te
veronderstellen dat zij de zorgverlener nog zowel de lopende
maand als de volledige volgende maand uit het PGB kunnen
betalen. Dat is niet juist en dat wordt door het SVB
Servicecentrum PGB ook niet zo gedaan.
De reguliere salarisbetaling stopt op de datum van
beëindiging, ook als die datum midden in de maand valt.
Daarna volgt nog een betaling van één (gemiddeld)
maandloon. De SVB doet deze betaling pas als de
budgethouder of de nabestaanden hebben verklaard dat het
resterende PGB daarvoor toereikend is.
Deze werkwijze komt voort uit de modelovereenkomsten van
de SVB. Op grond van artikel 2.6.9, vijfde lid, is deze
werkwijze ook het uitgangspunt te vormen bij de beoordeling
van beëindigingskosten door het zorgkantoor.
Beëindiging PGB
Bij opname of overlijden zullen de budgethouder of de
nabestaanden aan een periode van twee maanden voldoende
hebben om lopende zorgovereenkomsten te beëindigen en de
daaraan verbonden beëindigingskosten te betalen.
Hets zorgkantoor zal de budgethouder of de nabestaanden
derhalve vragen om twee maanden na de datum van
beëindiging verantwoording af te leggen over de besteding
van het PGB.
In die verantwoording zullen de budgethouder of de
nabestaanden dan ook de beëindigingskosten hebben
opgenomen waarna het zorgkantoor zal overgaan tot
vaststelling van het PGB en terugvordering van eventueel
teveel betaalde voorschotten.
24
10. Buitenland
10.a. Inleiding
Nederlanders die woonachtig zijn in het buitenland zijn niet
verzekerd op grond van de AWBZ en hebben daardoor ook
geen recht op een PGB.
In Nederland woonachtige budgethouders kunnen hun PGB
nog wel in het buitenland besteden bij een tijdelijk verblijf in
het buitenland.
10.b. Wanneer is iemand ‘woonachtig’ in het
buitenland
Volgens artikel 3 van de AWBZ wordt de vraag waar iemand
woonachtig is naar de omstandigheden bepaald. De
omstandigheden zullen derhalve feitelijke omstandigheden
zijn in het concrete geval. Dit begrip biedt ruimte voor
interpretatie zoals ook uit jurisprudentie blijkt.
De interpretatie van dit begrip is voorbehouden aan de
zorgverzekeraar. Als het zorgkantoor twijfelt over de vraag of
een verzekerde in Nederland dan wel in het buitenland
woonachtig is, vraagt het zorgkantoor de zorgverzekeraar om
een oordeel.
10.c. Wanneer is het
aanvaardbaarheidspercentage van toepassing?
Als een verzekerde langer dan zes weken in het buitenland
verblijft, dan wordt het bruto PGB op grond van artikel 2.6.8
verminderd tot het voor het CVZ voor dat land vastgestelde
aanvaardbaarheidspercentage. Die vermindering is dan ook
van toepassing op de eerste zes weken.
Toepassing van het aanvaardbaarheidspercentage blijft
achterwege als de budgethouder in het buitenland gebruik
maakt van zorgverleners die onder de Nederlandse fiscale en
sociale zekerheidswetgeving vallen. (Wat regelmatig voorkomt:
de budgethouder wordt in het buitenland vergezeld van de in
Nederland voor hem werkzaam zijnde zorgverleners.)
10.d. Controle door het zorgkantoor
De budgethouder moet de in het buitenland gemaakte kosten
gewoon verantwoorden op het verantwoordingsformulier.
Bij een intensieve controle mag van de budgethouder verwacht
worden dat hij Nederlands- of Engelstalige declaraties kan
overhandigen. Anderstalige documenten kan het zorgkantoor
op kosten van de budgethouder laten vertalen.
Ook bij verblijf in het buitenland blijft de verplichting van
toepassing om zorgovereenkomsten af te sluiten.
25
De controle op de aanwezigheid van zorgovereenkomsten kan
echter achterwege blijven.
10.e. SVB Servicecentrum PGB
Als de budgethouder in het buitenland gebruik maakt van
zorgverleners die onder de Nederlandse fiscale en sociale
zekerheidswetgeving vallen, dan kan de budgethouder de
salarisadministratie uit laten voeren door het SVB
Servicecentrum PGB. De SVB zal daarbij echter geen rekening
houden met 'buitenlandaspecten' (bv. discussies over dubbele
belasting e.d.).
Bij ziekte van de zorgverlener kan de budgethouder geen
beroep doen op de collectieve verzekering voor de wettelijk
verplichte loondoorbetaling. Aan dat beroep zit immers vast
dat de budgethouder zich houdt aan Nederlandse regelgeving
met betrekking tot reïntegratie en dat de budgethouder c.q.
zorgverlener medewerking verlenen aan de controlerende
activiteiten van de arbodienst. Dat alles is bij verblijf in het
buitenland niet mogelijk.
26
11. Regres (of verhaal)
11.a. Inleiding
Verzekerden kunnen, na indicatiestelling voor AWBZ-zorg,
vrijelijk kiezen tussen zorg in natura en PGB.
Regelmatig blijkt dat verzekerden die een beroep doen op de
AWBZ als gevolg van een ongeval, door de
verzekeringsmaatschappij van de schadeveroorzaker onder
druk gezet zouden worden om voor een PGB te kiezen.
Per 1 juli 1999 is in de AWBZ, (artikel 65b), het regresrecht
ingevoerd. Dit regresrecht is de bevoegdheid van de
uitvoeringsorganen om de kosten van AWBZ-zorg te verhalen
op een schuldige derde (of diens letselschadeverzekeraar).
11.b. Convenant
Omdat de wet daarnaast ook de mogelijkheid biedt het
regresrecht collectief af te kopen is hiertoe tussen het Verbond
van Verzekeraars (die nagenoeg alle aansprakelijkheidsverzekeraars vertegenwoordigt) en het CVZ een convenant
gesloten. Partijen hebben dit gedaan in de overtuiging dat dit
tot aanzienlijke besparingen leidt in kosten en administratieve
inspanningen ten opzichte van de situatie dat het regresrecht
op individueel gevalsniveau moet worden uitgeoefend.
Op grond van een theoretisch rekenmodel dragen de
deelnemende aansprakelijkheids- verzekeraars via het Verbond
van Verzekeraars jaarlijks een afkoopsom af aan het CVZ. In
ruil daarvoor zien de uitvoeringsorganen af van hun
regresrecht voor zover de schade veroorzaakt wordt door
personen die bij die maatschappijen verzekerd zijn. Voor
zover het maatschappijen betreft die niet deelnemen aan het
convenant zijn de uitvoeringsorganen in voorkomende
gevallen gehouden aan het instellen van regres. Alle
uitvoeringsorganen hebben het convenant toegestuurd
gekregen met daarin een overzicht van deelnemende en nietdeelnemende maatschappijen. Het huidige convenant loopt
van 1 januari 2003 tot 31 december 2006.
De afkoopsom wordt jaarlijks door het CVZ in overleg met het
Verbond vastgesteld door een actualisatie van tal van
gegevens zoals bijvoorbeeld het aantal verkeersgewonden en
de prijsontwikkeling in de AWBZ.
11.c. PGB en regresrecht
Het regresrecht zoals dat geregeld is in artikel 65b heeft alleen
betrekking op de wettelijk geregelde aanspraken. Het
regresrecht heeft daardoor wel betrekking op zorg in natura
maar niet op de PGB-paragrafen, die immers onderdeel
uitmaken van de ministeriële Regeling subsidies AWBZ en
27
Ziekenfonds. Het CVZ heeft de minister van VWS geattendeerd
op dit feit en aangegeven dat de lasten voor PGB, als lasten
AWBZ, onderdeel zouden moeten uitmaken van het regresrecht
in de AWBZ. Hiervoor is echter een wetswijziging noodzakelijk
(hetgeen voorlopig niet te verwachten valt).
In de situatie dat er geen convenant zou zijn, zou te begrijpen
zijn dat schadeverzekeraars de slachtoffers richting PGB
pushen. Ze kunnen dan namelijk een direct voordeel behalen.
Want als een verzekerde daadwerkelijk voor een PGB kiest kan
het uitvoeringsorgaan de kosten van het PGB niet verhalen bij
de schadeverzekeraar. Als de verzekerde kiest voor zorg in
natura bestaat die mogelijkheid er wel. Bij PGB bestaat immers
geen regresrecht en bij zorg in natura wel. (En als slachtoffer
heb je dan ook nog de verplichting om de schade voor de
schadeveroorzaker zoveel mogelijk te beperken.)
Maar door het bestaan van het convenant valt het moeilijker te
begrijpen. Voor de convenantdeelnemers vervalt immers het
regresrecht van het uitvoeringsorgaan. Jaarlijks betalen ze
gezamenlijk een bedrag voor de afkoop ervan. Daardoor is er
op individueel niveau voor schadeverzekeraars geen direct
voordeel te behalen als ze verzekerden c.q. slachtoffers een
keuze voor een PGB laten maken.
Er is slechts een indirecte relatie omdat de omvang van
subsidie voor PGB de omvang van de zorg in natura
beïnvloedt. Dit heeft vervolgens weer effect op de omvang van
de afkoopsom, zij het marginaal in macrotermen gezien.
De afweging zou anders kunnen liggen bij
letselschadeverzekeraars die geen partij zijn bij het convenant.
Dat betreft echter een zeer klein gedeelte van de markt.
28
12. Voorlichting in vreemde talen
12.a. Inleiding
Het CVZ beschikt over voorlichtingsmateriaal over het PGB in
het Duits, Engels en Frans.
Het materiaal is beschikbaar via [email protected].
12.b. Duits
Melanie Fritz van het "Paritätische wohlfahrtsverband" uit
Mainz heeft de brochure "Zelf uw zorg inkopen in 8 stappen"
in het Duits vertaald.
Het is niet een volledige één-op-één-vertaling. Zo zijn bv. de
bijlagen niet vertaald.
Verder is gebruik gemaakt van de versie 2005. Latere
wijzigingen zijn dan ook niet in de tekst verwerkt.
Vanuit het CVZ wordt regelmatig voorlichting in Duitsland
gegeven over het PGB.
Daarbij wordt uitleg gegeven over het PGB en wordt ingegaan
op de ervaring in Nederland met het PGB. De inleiding is zowel
in het Duits als in het Nederlands beschikbaar.
12.c. Frans
Het blad "Revue Francaise des Affaires sociales" heeft in het
nummer van april-juni 2005 aandacht besteed aan het PGB.
Het artikel bevat een door de Vlamingen Linda Waterplas en
Erik Sammy uitgevoerde vergelijkende studie van PGBsystemen in Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en
België.
12.d. Engels
De brochure “Zelf uw zorg inkopen in 8 stappen” is door het
CVZ integraal vertaald in het Engels.
De vertaling is in 2005 gemaakt. Latere wijzigingen zijn niet
verwerkt in de tekst.
29
13. Fact sheet
13.a. De 8 stappen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
De verzekerde vraagt een indicatie aan bij het CIZ;
Het CIZ stelt vast hoeveel zorg de verzekerde nodig heeft;
De verzekerde kiest tussen zorg in natura en PGB;
Het zorgkantoor kent PGB toe;
Het zorgkantoor betaalt PGB op de bank- of girorekening
van de verzekerde;
De verzekerde koopt zorg in;
De verzekerde legt verantwoording af;
De verzekerde betaalt niet uitgegeven geld terug aan het
zorgkantoor.
Bestedingsdomein: huishoudelijke verzorging, persoonlijke
verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding,
activerende begeleiding, tijdelijk verblijf, bemiddelingskosten.
Niet in het bestedingsdomein: behandeling, langdurig verblijf.
13.b. De budgethouder
Totaal aantal: 85.085 (31 mei 2006)
Leeftijdsopbouw
jonger dan 18
18 – 55 jaar
56 – 65 jaar
66 – 75 jaar
76 – 80 jaar
ouder dan 80
20,4%
32,5%
12,6%
14,3%
8,7%
11,6%
Grondslagen
Somatisch
Psychogeriatrisch
Psychiatrisch
Lichamelijke handicap
Verstandelijke handicap
Zintuiglijke handicap
Psychosociaal
67%
1%
14%
14%
11%
1%
1%
Hoogte netto PGB
Tot € 2.500
Tussen € 2.500 en € 5.000
Tussen € 5.000 en € 25.000
Boven € 25.000
27,7%
24,9%
30,5%
16,9%
Gemiddelde bruto PGB
Gemiddelde eigen bijdrage
€ 15.000
€ 1.000
30
Gemiddelde netto PGB
(= € 38,35 per dag)
€ 14.000
Huishoudelijke verzorging (ivm WMO)
Geen HV
34,4%
Enkelvoudige HV
41,4%
Samengestelde HV
24,2%
13.c. Overige gegevens
SVB Servicecentrum PGB (30 juni 2006)
Zorgverleners in administratie:
27.968
Aantal betrokken budgethouders:
16.496
Mantelzorg
38% van het PGB wordt besteed aan zorginkoop bij
mantelzorgers, verdeeld over:
21% bij inwonende mantelzorgers
17% bij uitwonende mantelzorgers
Macro-bedragen
Subsidieplafond 2006: € 1 miljard
Feitelijke besteding: 85% van het toegekende bedrag.
Relatie met omvang zorg in natura: 5 – 10% van de
extramurale zorg in natura
31
Download