Brief - Servicepunt 71

advertisement
Memo aan het aanbiedersoverleg inzake toezicht Wmo
0. Inleiding
Het toezicht Wmo voor de Leidse regio is in 2015 en 2016 tijdelijk ingevuld. Nu is het
permanent ingevuld door de afdeling inspectie van de RDOG .
Bij die invulling wordt onderscheid gemaakt tussen 2 soorten toezicht, namelijk het
(reguliere) risico-gestuurd toezicht en het calamiteitentoezicht. Hoewel beide soorten
toezicht (nauw) met elkaar samenhangen, is het dienstig ze wel van elkaar te onderscheiden,
want ze hebben een geheel verschillende dynamiek.
Bij het voorstel voor tijdelijke invulling, inclusief de uitgangspunten voor het toezicht (najaar
2015, begin 2016) zijn door de 4 colleges van B&W uitgangspunten voor het toezicht,
namelijk dat aan het toezicht de volgende eisen zullen worden gesteld:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
het moet onafhankelijk zijn;
het moet professioneel worden ingevuld;
het moet transparant te werk gaan;
het moet selectief worden ingevuld;
het moet slagvaardig zijn, snel kunnen inspelen op signalen;
het moet samenwerkend worden ingevuld en waar mogelijk gebruik maken van
bestaande andere organen.
Deze uitgangspunten blijven gelden.
1. Inhoudelijke wijze van inrichting
Reikwijdte van het toezicht
Het toezicht ziet toe op de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning in het kader van
de Wmo zoals die door aanbieders wordt uitgevoerd, die door de 4 gemeenten in het kader
van de Wmo zijn gecontracteerd of op grond van de Wmo subsidie krijgen.
Het toezicht gaat niet over het al dan niet toekennen door de gemeenten van die
ondersteuning. Daar zijn bezwaar- en beroepsprocedures voor en het valt onder het
zogenaamde interbestuurlijk toezicht.
Soorten toezicht
1
In feite kunnen 2 soorten toezicht worden onderscheiden: het risico-gestuurde toezicht en
het calamiteitentoezicht.
Het risico-gestuurde toezicht is het reguliere en regelmatige toezicht op alle aanbieders,
maar in een gedifferentieerde vorm. Uitgangspunt is ‘meer waar nodig, minder waar
mogelijk’.
Dit heeft geleid tot inspectie op maat. Het inspectie- of toezichtregime spitst zich toe op de
organisatie. Invoering van zogenaamd horizontaal toezicht geeft aan dit toezicht op maat
een extra impuls. Horizontaal toezicht vraagt de bereidheid van de alle partijen om
transparant te zijn, om mogelijke discussiepunten op tafel te leggen en gezamenlijk naar
oplossingen te zoeken als dat nodig is.
Een calamiteit is: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de
kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van
een cliënt heeft geleid (definitie Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). Doel van het
calamiteitentoezicht: het onderzoeken van calamiteiten ter verbetering van de kwaliteit van
de aangeboden ondersteuning en het daardoor, zo mogelijk, voorkomen van dergelijke
calamiteiten. Melding dient te geschieden via het e-mailadres: [email protected]
Risico-gestuurd toezicht
Eén van de vastgestelde uitgangspunten voor het toezicht is dat het samenwerkend zal
worden uitgevoerd. Dat betekent samenwerkend met andere toezichtorganen, zoals
bijvoorbeeld de inspectie jeugd en de Inspectie Volksgezondheid, maar ook samenwerkend
met de betrokken gemeenten, met de betrokken instellingen waar toezicht op zal worden
gehouden. Natuurlijk kunnen en zullen er situaties komen waarin het toezicht streng zal
moeten zijn wanneer dat nodig is. In die gevallen zal het toezicht dat ook moeten zijn. Maar
de nadruk zal de eerste jaren veel meer moeten liggen op meedenken en een adviserende
rol spelen.
Door goede afspraken te maken met alle betrokken partijen kan de kwaliteit van de
opvang/zorg behouden en verbeterd worden. Het toezicht zou daarbij zoveel mogelijk
verbeterpunten in overleg met de houder op moeten lossen, vóórdat rapportage wordt
opgemaakt en de gemeente een formeel advies krijgt oftewel zo mogelijk overleg en
overreding. Door de inzet van overleg en overreding is te verwachten dat verbeterpunten
snel opgepakt en doorgevoerd. Hierdoor wordt de kwaliteit op korte termijn verbeterd.
Mochten er zich echter ernstige tekortkomingen voordoen dan zal niet altijd kunnen worden
volstaan met overleg en overreding en zal, in een dergelijk geval, direct formeel rapportage
worden opgemaakt naar de gemeente.
2
Door een goed ‘risico-gestuurd toezicht’ kan al worden gestuurd om alleen daar waar nodig
toezicht uit te oefenen.
Als uitgangspunt is genomen dat alle aanbieders de komende 2 jaar worden bezocht. Het
voornemen is daarna te streven naar iedere 3 jaar en alleen vaker als daar aanleiding voor is.
Als er bij een instelling ‘aandachtspunten’ of tekortkomingen zal met de aanbieder een
termijn worden afgesproken waarbij deze punten opgelost moeten zijn. Alsdan zal een
herhaal bezoek worden uitgevoerd.
In het najaar 2018 zal een evaluatie plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomsten wordt
bepaald wat de frequentie vanaf 2019 zal zijn.
Het voornemen is op termijn ook over te gaan op het toepassen van horizontaal toezicht. Dit
aanbieders geeft aanbieders een extra impuls om te laten zien hoe goed de kwaliteit van
hun aanbod is. Horizontaal toezicht heeft daarmee ook het karakter van een
kwaliteitskenmerk. En het past bij de samenwerkende wijze van invullen van de rol van
toezichthouder. Horizontaal toezicht houdt in met bepaalde instellingen een convenant
wordt afgesloten waarin de instelling zorgt voor een zodanig intern kwaliteitssysteem en
daarover ook rapporteert aan de toezichthouder dat verder toezicht niet nodig is. Dat past
bij een samenwerkende wijze van invullen van de uitvoering van de Wmo. Een dergelijke
wijze van invullen past ook in een selectieve wijze van invullen en beperkt de tijd/capaciteit
benodigd voor het toezicht. Het horizontaal toezicht kan voor een instelling fungeren als een
soort kwaliteitskenmerk. Instellingen hebben daarmee ook een belang er bij.
Inhoud en toetsingscriteria risico-gestuurd toezicht
Hieronder zijn de thema’s en onderwerpen aangegeven waarop het risico-gestuurd toezicht
de aanbieders zal toetsen. Daarin zijn zowel de kwaliteit van de voorzieningen, de veiligheid,
bejegening en veiligheid van de cliënt, de kwaliteit van de medewerkers opgenomen.
Bij de evaluatie in najaar 2018 zullen ook de toetsingscriteria worden betrokken.
1. Cliënten
a. Cliëntgerichtheid
1.1.1. De aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat de ondersteuning is afgestemd op
de reële behoeften en mogelijkheden van de cliënt (en zijn/ haar netwerk) en dat deze een
bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.
3
1.1.2 Indien van toepassing: de aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat de cliënt
betrokken is bij het opstellen van het ondersteuningsplan.
1.1.3 Indien van toepassing: de aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat het
ondersteuningsplan beschikbaar is voor de cliënt (en/of diens vertegenwoordiger).
1.1.4 Indien van toepassing: de aanbieder draagt aantoonbaar zorg voor continuïteit op het
gebied van personeelsinzet en ondersteuning.
1.1.5 Indien van toepassing: de aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat de
medewerkers de cliënten passend en correct bejegenen.
1.1.6 De aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat de cliënt voorafgaand aan het
ondersteuningstraject geïnformeerd is over de volgende onderwerpen: algemene informatie,
klachtenregeling, vertrouwenspersoon en eventuele kosten.
b. Medezeggenschap
1.2. De aanbieder heeft in een regeling de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen
besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vastgelegd.
c. Klachtenregeling
1.3 De aanbieder heeft een regeling voor de afhandeling van klachten over gedragingen van
de aanbieder jegens cliënten.
d. Afstemming in de keten
1.4.1a De aanbieder van individuele begeleiding werkt samen met anderen opdrachtnemers
waar mogelijk en wenselijk, om Individuele Begeleiding zodanig vorm te geven dat deze
optimaal bijdraagt aan de te bereiken doelen.
1.4.1b De aanbieder draagt zorg voor een goede samenwerking met de professionals in de
sociale teams en andere relevante actoren. Onder een goede samenwerking wordt in ieder
geval verstaan onderlinge afstemming tussen eigen personeel van aanbieder en de overige
betrokken of te betrekken professionals.
2. Personeel
2.1 De door de aanbieder aangewezen medewerker is vakbekwaam.
2.2 De aanbieder biedt de medewerker passende scholing.
2.3 De aanbieder heeft passend beleid ontwikkeld op het gebied van: kwaliteitszorg,
personeelsbeleid, opleiding en scholing, de omgang met en de uitwisseling van (gevoelige)
persoonsgegevens.
3. Veiligheid
a. Veilige verstrekking
4
3.1 De aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat de ondersteuning aan de cliënt veilig
wordt verstrekt (door rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en keuzes van
de cliënt).
3.2 De aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat de omgeving waar de ondersteuning
wordt geboden veilig is.
b. Meldcode huiselijk geweld en (kinder)mishandeling
3.3 De aanbieder heeft een meldcode vastgesteld waarin stapsgewijs is opgenomen hoe met
signalen van huiselijk geweld of mishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan
bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.
3.4 De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.
3.5 De inhoud van de meldcode voldoet aan de wettelijk gestelde eisen.
c. Calamiteitenregeling en meldingsplicht
3.6 De aanbieder doet onverwijld melding bij de toezichthoudende ambtenaar van iedere
calamiteit die bij een voorziening heeft plaatsgevonden.
3.7 De aanbieder doet onverwijld melding bij de toezichthoudende ambtenaar van geweld bij
de voorziening.
3.8 De aanbieder en de medewerkers die voor de aanbieder werkzaam zijn, verstrekken bij en
naar aanleiding van een melding aan de toezichthoudende ambtenaar de gegevens,
waaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere
bijzondere persoonsgegevens voor zover deze voor het onderzoeken van de melding
noodzakelijk zijn. Daarnaast worden door de aanbieder aangegeven de genomen
maatregelen naar aanleiding van het gemelde feit.
3.9 De aanbieder draagt er aantoonbaar zorg voor dat er goede interne procedures en
registratie is mbt. calamiteiten.
4. Processen
4.1 Heeft de aanbieder een kwaliteitssysteem en een bijbehorend certificaat? Zo ja welk?
5. Begeleiding en ondersteuning
5.1 De voorziening wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende
verantwoordelijkheid en op basis van de desbetreffende professionele standaard. 1
1
Waarschijnlijk zullen er komende jaren nog meerdere van dergelijke van toepassing zijnde standaarden
worden opgesteld en van toepassing worden verklaard.
5
5.2 De aanbieder heeft passend beleid ontwikkeld op het punt van kwaliteitszorg.
Calamiteitentoezicht
Calamiteiten dienen conform de Wmo 2015 gemeld te worden bij de toezichthouder. Bij
calamiteiten ligt de eerste verantwoordelijkheid voor de afhandeling van de calamiteit of het
incident bij de aanbieder. Zij dienen te beschikken over kwaliteitssystemen en dienen hun
handelwijze te hebben geborgd in protocollen en beleidsafspraken.
Afhankelijk van de aard van de melding weegt de toezichthouder zijn rol af. Er kan worden
overgegaan tot inspectie, maar in de meeste gevallen wordt de organisatie gevraagd zelf
onderzoek te starten en bevindingen te melden. De toezichthouder heeft een monitorende
rol, denkt mee, adviseert en controleert of het proces juist wordt doorlopen.
Bij grotere calamiteiten en incidenten met een bredere impact zal de toezichthouder altijd,
mede op basis van het onderzoek van de aanbieder, zelf onderzoek doen en daarover
rapporteren aan de B&W van de gemeente, waar de calamiteit plaatsvond.
Dit onderzoek staat los van een eventuele rol van de RDOG tijdens het optreden van een
grotere calamiteit.
Overigens zullen uiteraard de calamiteitenmeldingen, die aanbieders hebben gedaan,
doorwerken in het risicobeeld van een bepaalde aanbieder. Meerdere kleine incidenten bij
dezelfde aanbieder kunnen, en zullen meestal, aanleiding zijn een (extra) inspectie bij de
desbetreffende aanbieder te doen. In die zin is er dus een samenhang en overlap tussen
calamiteitentoezicht en risico-gestuurd toezicht.
Bij grotere calamiteiten zal er altijd contact zijn tussen de toezichthouder, de
desbetreffende gemeente en contractbeheer Wmo teneinde af te stemmen of en zo ja
welke actie wordt ondernomen. Het zal er daarbij om gaan om, ook als toezichthouder, de
juiste zwaarte te kiezen, passend bij de situatie: als het nodig is snel en kortdurend
onderzoek doen en daarover rapporteren aan de desbetreffende B&W. De toezichthouder
kiest dan op welke wijze het onderzoek zal worden uitgevoerd.
Belangrijk is daarbij te onderkennen dat zeker niet in alle gevallen nieuwe regelingen of
maatregelen nodig of wenselijk zijn. Soms, hoe tragisch ook, gebeuren er calamiteiten die
niet goed te voorkomen zijn. Maar als het wel te voorkomen was geweest, dan moet dat ook
benoemd worden opdat herhaling kan worden voorkomen. En daarom is het ook belangrijk
dat een dergelijk onderzoek, en advies, ook snel worden uitgevoerd en uitgebracht.
Toezicht moet transparant zijn
6
Als één van de uitgangspunten van het toezicht Wmo is vastgelegd dat het transparant moet
worden uitgevoerd. Transparantie en verantwoording zijn voorwaarden voor goed toezicht.
Transparantie is ook een instrument om maatschappelijke doelen te bereiken. Het feit dat
de toezichthouder transparant is over de interpretatie van de kwaliteit stelt de aanbieder in
staat er naar te handelen. Uitwerking vindt komende jaren plaats.
Transparantie bij calamiteitentoezicht en –onderzoek is een andere kwestie. Ook al omdat
bij een grotere calamiteit meestal al publiciteit zal zijn gegenereerd, maar vooral door de
aard van de gebeurtenis, zal transparant omgaan met de uitkomsten van onderzoek naar
grotere calamiteiten altijd gebeuren, dat wil zeggen de resultaten van het onderzoek worden
openbaar gemaakt.
2. Organisatorische inrichting van het toezicht
Het is van belang dat er een functiescheiding is tussen de rollen van beleidsvorming,
contractbeheer en toezicht. Het toezicht inspecteert en signaleert en voert die rol
onafhankelijkheid uit. Er is mede daarom voor gekozen om het toezicht bij de RDOG, de
afdeling inspectie van de RDOG onder te brengen ([email protected] )
3. Jaarplan en jaarverslag
De toezichthouder zal in een jaarplan aangeven wat hij wil bereiken in een jaar, welke
risico’s en thema’s hij prioriteit wil geven. Dit jaarplan wordt in het regio-overleg van de
wethouders Wmo besproken en vastgesteld. Daartoe is ook het besluitpunt opgenomen dat
te mandateren aan de respectievelijke wethouders.
In dit plan worden in ieder geval de speerpunten voor de volgende jaar voor het risicogestuurde toezicht opgenomen. Teneinde tot een optimale afstemming tussen het maken
van een toezichtplan en contractbesprekingen te komen, zal dit jaarplan vroegtijdig voor de
aanvang van het nieuwe jaar te worden opgesteld.
In het jaarverslag legt de toezichthouder achteraf verantwoording af. Daarin wordt ook
verantwoord hoeveel en welke onderzoeken hij heeft verricht, inclusief vermelding van de
uitkomsten in hoofdlijnen. Dit jaarverslag wordt aan de B&W’s aangeboden en vervolgens
openbaar gemaakt. Het kan tevens dienen als (het verplichte) document naar de Minister
van VWS.
7
4. Invoering, ontwikkelingen op langere termijn en verder proces
Ontwikkeling van het toezicht in de komende jaren
Samenwerkend invullen betekent ook dat het toezicht Wmo de komende jaren mee
ontwikkelt met de ontwikkeling van de uitvoering van de Wmo en vooral het in
wisselwerking daarmee functioneert. Dat betekent een rolneming die zich vooral de eerste
jaren, waarin de uitvoering van de Wmo zich verder zal ontwikkelen, meedenkend en
vernieuwend wordt vormgegeven. Het benoemen en vaststellen van probleempunten zal
daarbij uiteraard ook een belangrijke rol van het toezicht blijven. Op basis van deze signalen
uit het toezicht kan bij de verdere beleidsvorming en bij de uitvoering rekening worden
gehouden.
Toezicht Wmo op aanbieders in het kader van de pgb :
Volgens de geldende wetgeving in de wet Wmo2015 en nadere gegeven toelichtingen
daarop, valt toezicht van deze aanbieders niet onder het toezicht Wmo. Het advies van de
VNG hierop is dat vooral aan de voorkant aanvragen zorgvuldig moeten worden behandeld
en dat bij twijfel dient slechts een pgb voor korte tijd te worden gegeven, teneinde na afloop
daarvan alsnog te kunnen handelen. De toezichthouder heeft hier geen bevoegdheid.
Voor het Beschermd Wonen, dat door de gemeente Leiden als centrumgemeente wordt
uitgevoerd wordt conform de beleidsregels in deze wel een toezichtbezoek gedaan indien het
een nieuwe aanbieder betreft. Daarbij worden dezelfde criteria gebruikt als in het reguliere
toezicht.
Evert den Hartog/Leiden/14 maarti 2017
8
Download