Sociologie Faculteit der Sociale Wetenschappen, Erasmus Universiteit Rotterdam Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet: 030 230 3100 030 230 3129 [email protected] www.qanu.nl © 2012 QANU / Q310 Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam INHOUD Rapport over de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam........................................................................................................................ 5 Administratieve gegevens van de opleidingen ...................................................................................5 Administratieve gegevens van de instelling........................................................................................5 Kwantitatieve gegevens over de opleidingen .....................................................................................5 Samenstelling van de commissie ..........................................................................................................6 Werkwijze van de commissie................................................................................................................6 Bijzonderheden van het bezoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam ....................................8 Samenvattend oordeel van de commissie...........................................................................................9 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling..................................................................................................................... …13 Bijlagen.......................................................................................................................... 35 Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie................................................37 Bijlage 2: Bezoekprogramma..............................................................................................................41 Bijlage 3: Domeinspecifiek referentiekader......................................................................................43 Bijlage 4: Eindkwalificaties..................................................................................................................47 Bijlage 5: Curricula ...............................................................................................................................51 Bijlage 6: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen ..................................................................53 Bijlage 7: Bestudeerde bijlagen en documenten...............................................................................55 Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen........................................................................................57 Dit rapport is vastgesteld op 6 december 2012. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 3 4 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Rapport over de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam Dit rapport volgt het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO. Administratieve gegevens van de opleidingen Bacheloropleiding Sociologie Naam van de opleiding: Registratienummer CROHO: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Sociologie 56601 bachelor wo 180 EC n.v.t. Rotterdam voltijd en deeltijd1 31 december 2013 Masteropleiding Sociologie Naam van de opleiding: Registratienummer CROHO: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Sociologie 66601 master wo 60 EC - Arbeid, Organisatie en Management (AOM) - Grootstedelijke vraagstukken en Beleid (GVB) Rotterdam voltijd en deeltijd 31 december 2013 Het bezoek van de visitatiecommissie Sociologie aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam vond plaats op 28 september 2012. Administratieve gegevens van de instelling Naam van de instelling: Status van de instelling: Resultaat instellingstoets: Erasmus Universiteit Rotterdam bekostigd positief onder voorwaarden Kwantitatieve gegevens over de opleidingen De vereiste kwantitatieve gegevens over de opleiding zijn opgenomen in Bijlage 6. 1 Studenten kunnen zich inschrijven als deeltijdstudent maar volgen het reguliere (voltijdse) programma. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 5 Samenstelling van de commissie De beoordeling van de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam valt binnen de clusterbeoordeling Sociologie, waarvoor in 2012 in totaal veertien opleidingen worden beoordeeld. De commissie voor de clusterbeoordeling Sociologie is samengesteld uit totaal elf commissieleden: • • • • • • • • • • • Prof. dr. J.L. Peschar (voorzitter), emeritus hoogleraar Onderwijssociologie; A.A.M. Boomgaars, student bacheloropleiding Sociologie en premaster Recht aan de Universiteit van Amsterdam; Prof. dr. T. Gautschi, hoogleraar Sociologie aan de Universiteit Mannheim; Prof. dr. I. Glorieux, gewoon hoogleraar Sociologie en voorzitter van de vakgroep Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel; Prof. dr. J. de Haan, hoofd onderzoeksgroep Tijd, media en cultuur SCP en bijzonder hoogleraar ICT, Cultuur en Kennissamenleving aan de Erasmus Universiteit Rotterdam; M.L.C. Haerden, student bacheloropleiding Sociologie en Honoursacademy aan de Radboud Universiteit Nijmegen; Prof. dr. D. Jacobs, hoofddocent Sociologie aan de Université Libre de Bruxelles; Dr. W. Jansen, emeritus universitair docent Sociologie, Universiteit Utrecht; Prof. dr. M. de Jong, hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy; Prof. dr. N. Wilterdink, emeritus hoogleraar Sociologie, Universiteit van Amsterdam; Dr. J.W. Winkels, directeur ITS en voormalig vice-voorzitter van het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen. De Curricula Vitae van de leden van de commissie zijn opgenomen in Bijlage 1. Voor ieder bezoek werd op basis van eventuele belangenconflicten, expertise en beschikbaarheid een (sub)commissie samengesteld, bestaande uit vijf commissieleden. Om de consistentie binnen het cluster te waarborgen heeft de voorzitter van de commissie, prof. dr. J.L. Peschar, alle bezoeken bijgewoond. Coördinator van de clustervisitatie Sociologie was mw. N.M. Verseput MSc, medewerker van QANU. Zij is tevens de projectleider tijdens het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen en aan de VU Amsterdam. Tijdens de overige bezoeken, aan de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit van Tilburg, Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit Utrecht en de Erasmus Universiteit Rotterdam, was drs. T Buising als projectleider aanwezig. Ook de projectleiders speelden een belangrijke rol in het bewaken van de consistentie. De coördinator was aanwezig bij de eindvergadering van de bezoeken, enerzijds om de bevindingen van de voorgaande bezoeken in te brengen, en anderzijds om de commissie te attenderen op haar wijze van oordelen. Er heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de projectleiders om de beoordelingen op elkaar af te stemmen. De betrokken projectleiders hebben alle rapporten gelezen. Werkwijze van de commissie Voorbereiding Op 8 maart 2012 hield de commissie haar formele startvergadering. Tijdens de startvergadering werd de commissie geïnstrueerd, werd de taakstelling en werkwijze van de 6 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam commissie besproken en werd het Domeinspecifieke Referentiekader Sociologie besproken. Dit domeinspecifieke referentiekader is opgenomen in Bijlage 3 van dit rapport. Na ontvangst van de kritische reflecties van een universiteit werden deze door de projectleider gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Nadat de kritische reflecties in orde waren bevonden, zijn deze doorgestuurd aan de commissieleden die deelnamen aan het betreffende bezoek. De commissieleden lazen de kritische reflecties en formuleerden vragen die aan de projectleider werden toegestuurd. De projectleider compileerde de vragen tot een samengesteld document. Eventuele additionele vragen van de commissieleden werden aan de opleidingen toegestuurd met het verzoek om een reactie. Naast de kritische reflecties lazen de commissieleden gezamenlijk minimaal vijftien scripties per opleiding. Visitatiebezoeken Een overzicht van het bezoekprogramma is opgenomen als Bijlage 2 bij dit rapport. Tijdens de voorbereidende vergadering van ieder bezoek werd de visitatie concreet voorbereid. Tijdens het bezoek zelf is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, studenten, docenten, alumni, de opleidingscommissie en de examencommissie. Daarnaast werd per opleiding gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de beoordeelde opleidingen. Op verzoek van de commissie heeft de opleiding gesprekspartners geselecteerd binnen de door de commissie aangegeven kaders. De commissie heeft met studenten uit alle studiejaren gesproken en met docenten en begeleiders van beide opleidingen. Voorafgaand aan het bezoek heeft de commissie een overzicht ontvangen van de gesprekspartners en ingestemd met de door de opleiding gemaakte selectie. Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en gaf zij gelegenheid tot een spreekuur ten behoeve van studenten en docenten die zich voorafgaand aan het bezoek hadden aangemeld. De commissie heeft een deel van het bezoek gebruikt voor de voorbereiding op de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het einde van elk bezoek heeft de voorzitter in een mondelinge rapportage de eerste bevindingen van de commissie gepresenteerd. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De visitatie is uitgevoerd conform de beoordelingskaders accreditatiestelsel hoger onderwijs van de NVAO (versie van november 2011). In dit accreditatiestelsel is zowel voor de beoordeling op standaardniveau als voor de algemene conclusie over de opleiding als geheel een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed, excellent). De commissie heeft de beoordelingsschalen van de NVAO gevolgd. Deze zijn: • • de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat een standaard, of de opleiding, niet aan de gangbare basiskwaliteit voldoet en op meerdere vlakken ernstige tekortkomingen vertoont; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat de standaard, of de opleiding, voldoet aan de gangbare basiskwaliteit en over de volle breedte een acceptabel niveau vertoont; QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 7 • • de beoordeling ‘goed’ houdt in dat de standaard, of de opleiding, systematisch en over de volle breedte uitstijgt boven de gangbare basiskwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat de standaard, of de opleiding, systematisch en over de volle breedte uit stijgt boven de gangbare basiskwaliteit en als een (inter)nationaal voorbeeld geldt. Uitgangspunt van de beoordeling is ‘voldoende’, waarbij de standaard, of de opleiding, voldoet aan de gestelde criteria. In de ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’ toekennen, ook wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk dat tegenover de kritische opmerkingen positieve observaties staan. Rapportages De projectleider heeft op basis van de bevindingen van de commissie, per instelling, een conceptrapport opgesteld. Het conceptrapport is voorgelegd aan de commissieleden die bij het bezoek aanwezig waren. Na vaststelling van het conceptrapport is deze aan de betrokken faculteit voorgelegd ter toetsing van feitelijke onjuistheden. Het commentaar van de opleidingen is met de voorzitter en, indien nodig, met de overige commissieleden besproken. Vervolgens is het rapport definitief vastgesteld. Bijzonderheden van het bezoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Het bezoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam vond plaats op 28 september 2012 in Rotterdam. Het programma van het bezoek is te vinden in Bijlage 2 van dit rapport. Van het spreekuur is geen gebruik gemaakt. De commissie die de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam beoordeelde bestond uit: • • • • • Prof. dr. J.L. Peschar (voorzitter), emeritus hoogleraar Onderwijssociologie; Prof. dr. T. Gautschi, hoogleraar Sociologie aan de Universiteit Mannheim; M.L.C. Haerden, student bacheloropleiding Sociologie en Honoursacademy aan de Radboud Universiteit Nijmegen; Prof. dr. M. J. de Jong, emeritus hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy; Dr. J.W. Winkels, directeur ITS en voormalig vice-voorzitter van het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen. De commissie werd ondersteund door mw. drs. T. Buising. Het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) hebben ingestemd met de samenstelling van de commissie voor de beoordeling van de twee genoemde opleidingen. Voor de beoordeling van het gerealiseerde eindniveau van de opleiding heeft de commissie voorafgaand en tijdens de visitatie meerdere producten beoordeeld. Om het gerealiseerde eindniveau van opleidingen te bepalen hebben de coördinator en voorzitter van de visitatiecommissie 15 bachelorscripties en 15 masterscripties geselecteerd. De scripties werden aselect gekozen uit een lijst van afgestudeerden van de laatste twee voltooide studiejaren. Hierbij is rekening gehouden met een spreiding in cijfers en varianten (zie Bijlage 7). 8 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit rapport geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Sociologie over de bachelor- en masteropleiding Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Beide opleidingen worden zowel in een voltijdvariant als in een deeltijdvariant aangeboden. De programma’s van de voltijd- en deeltijdvariant van beide opleidingen zijn hetzelfde, de uitspraken van de commissie hebben derhalve betrekking op beide varianten. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflectie, aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde scripties, en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor beide opleidingen zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, concludeert de commissie dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De commissie beoordeelt Standaard 1 voor beide opleidingen als voldoende. De commissie heeft de opleidingen Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam afgezet tegen het landelijk Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie. Zij concludeert dat het kader een adequaat beeld schetst van het sociologisch domein en de algemene kennis en vaardigheden waarover afgestudeerden dienen te beschikken. De commissie heeft er begrip voor dat het landelijk kader vrij breed is opgezet, binnen de sociologie bestaan immers verschillende interpretaties en accenten per instelling. Hoewel het landelijk kader weinig richting geeft, zorgt de brede opzet ervoor dat instellingen met verschillende perspectieven op en interpretaties van de sociologie, aansluiten op deze beschrijving van het sociologisch domein. De commissie kan zich vinden in het profiel van beide opleidingen, dat helder is geëxpliciteerd. Het is de commissie duidelijk geworden dat het Rotterdamse profiel door de jaren heen veranderd is. De van oudsher beleidsgerichte oriëntatie is gewijzigd in een maatschappijgerichte oriëntatie. In de doelstellingen van beide opleidingen is de aandacht voor maatschappelijke problemen dan ook zichtbaar. De bacheloropleiding onderscheidt zich door een brede benadering van de sociologie, waarbij de sociologische hoofdvragen een belangrijke rol spelen. De masteropleiding is door de keuze voor twee thema’s (Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid of Arbeid, Organisatie en Management) meer specifiek. Binnen deze thema’s is ruimte voor verdieping en verbreding. De masteropleiding bereidt studenten niet specifiek voor op een functie als beleidsonderzoeker of -adviseur. Wel wil de opleiding studenten inzicht geven in toepassingsgerichte sociologie, waarmee zij hun weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt. De eindkwalificaties van beide opleidingen sluiten volgens de commissie aan op deze oriëntatie, het domeinspecifiek referentiekader, de Dublin-descriptoren en het eigen profiel. Daarnaast geven de eindkwalificaties helder weer welke verschillen in verwachtingen er bestaan tussen studenten op bachelor- en masterniveau. Daarmee voldoen de opleidingen aan de eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan een afgestudeerde socioloog op wetenschappelijk niveau. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De commissie beoordeelt Standaard 2 voor beide opleidingen als voldoende. De commissie concludeert dat de programma’s, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen de instromende studenten in staat stellen om de eindkwalificaties van beide programma’s te realiseren. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 9 De bacheloropleiding wordt gekenmerkt door de vier leerlijnen. Daarmee ontstaat een inhoudelijk en methodisch samenhangend programma. De commissie vindt dat de aansluiting van de practica (van de leerlijn academische en onderzoeksvaardigheden) op de meer theoretische vakken (van de leerlijnen sociologische theorieën en de vier sociologische hoofdvragen) verbeterd kan worden. Buiten de minor in het derde jaar kent de opleiding geen keuzeruimte. In de minor vindt verbreding plaats. De commissie waardeert de nadrukkelijke aandacht voor methodologie, waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden en -vaardigheden aan bod komen. Daarnaast leren de studenten deze methoden toepassen in de leeronderzoeken en het bachelorwerkstuk. De aandacht voor de beroepspraktijk is zeer beperkt. De opleiding biedt geen reguliere mogelijkheden tot het volgen van een stage. De commissie adviseert om hier meer aandacht aan te besteden. Er zijn via uitwisselingsprogramma’s voldoende mogelijkheden om een deel van de opleiding in het buitenland te volgen. De commissie vindt het belangrijk dat de opleiding studenten ook actief stimuleert daar gebruik van te maken. De commissie vindt ook beide tracks van het masterprogramma voldoende samenhangend. Het programma bestaat uit inhoudelijke vakken en de masterscriptie. In het vak Wetenschap in praktijk wordt de relatie met de beroepspraktijk gelegd en is er aandacht voor methoden en technieken van evaluatieonderzoek. Overigens adviseert de commissie de opleiding een apart onderdeel methoden en technieken op te nemen in het programma, zodat studenten voldoende voorbereid worden op het masteronderzoek. De commissie vindt het daarbij belangrijk dat het inhoudelijke karakter van de masteropleiding niet verloren gaat. Ook geeft de commissie mee ter overweging het vak Wetenschap in praktijk eerder te programmeren. Daardoor krijgen studenten al vroeg in de opleiding een beeld van het werkveld waarvoor zij worden opgeleid. De commissie vindt dat het PGO-model als didactisch concept zichtbaar is vertaald in het bachelorprogramma, met voldoende aandacht voor kleinschalige werkgroepen. De masteropleiding maakt gebruik van een meer traditioneel didactisch concept. Ook bij de masteropleiding geldt dat werkgroepen kleinschalig van opzet zijn. De commissie vindt de contacturen van beide opleidingen voldoende. De programma’s kennen voldoende instroom en zijn studeerbaar. De invoering van het ‘nominaal is normaal’-beleid levert een belangrijke bijdrage aan de studeerbaarheid en het rendement van de bacheloropleiding. Het rendement van (het eerste jaar van) de bacheloropleiding is in de afgelopen periode dan ook aanzienlijk verbeterd. De commissie is van mening dat de rendementen van de masteropleiding verbeterd kunnen worden. Tegelijkertijd vindt zij het ook belangrijk dat de masteropleiding toegankelijk blijft voor deeltijdstudenten. De commissie concludeert dat er sprake is van een enthousiast docententeam dat bestaat uit voldoende en competente docenten. De commissie vindt ook dat docenten en studenten actief betrokken zijn bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De commissie beoordeelt Standaard 3 voor beide opleidingen als voldoende. De commissie is nagegaan of de opleidingen beschikken over een adequaat systeem van toetsing. Zij heeft gekeken naar het toetsbeleid, de procedures rondom toetsing, de toetsvormen en het functioneren van de examencommissie. De commissie constateert dat er sprake is van een adequaat systeem van toetsing; de opleidingen gebruiken gevarieerde toetsvormen die 10 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam aansluiten op de inhoud van de opleidingen en het niveau van de studenten. Studenten zijn tevreden over de toetsing. In de masteropleiding wordt elk vak met verschillende toetsvormen afgesloten. Bij de beoordeling van zowel de bachelorscriptie als de masterscriptie worden twee beoordelaars ingezet en wordt een beoordelingsformulier gebruikt. De commissie vindt dat de examencommissie actief bij de kwaliteit van toetsing betrokken is. De commissie is positief over de controle die de examencommissie uitoefent op masterscripties, en raadt aan dit ook voor bachelorscripties te doen. De commissie is minder positief over de compensatieregeling van de bacheloropleiding. Ondanks het feit dat de commissie zich ervan bewust is dat het in de praktijk niet of nauwelijks zal voorkomen, vindt zij het niet gewenst dat studenten een onvoldoende voor statistiek kunnen compenseren met een voldoende voor een inhoudelijk vak (of: omgekeerd). Om te kunnen beoordelen of studenten het gewenste eindniveau behalen, heeft de commissie van beide opleidingen scripties bestudeerd. Op basis van de bestudeerde scripties, de informatie die zij heeft ingezien tijdens de visitatie en de informatie die zij heeft ontvangen over de uitstroom van de masteropleiding stelt zij vast dat studenten van beide opleidingen de beoogde eindkwalificaties realiseren. Ten aanzien van de bachelorscripties verwacht de commissie dat invoering van een tweede beoordelaar en het beoordelingsformulier het niveau in de toekomst zal waarborgen. De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 11 Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 6 december 2012 Prof. dr. J.L. Peschar 12 Drs. T. Buising QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. 1.1 Bevindingen In deze standaard wordt allereerst inzicht gegeven in de bevindingen van de commissie ten aanzien van het landelijk vastgestelde Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie (1.1.1). Vervolgens wordt ingegaan op het profiel en de oriëntatie (1.1.2) en (het niveau van) de eindkwalificaties (1.1.3) van de opleidingen Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. 1.1.1 Domeinspecifiek referentiekader De instellingen die deelnemen aan de clustervisitatie Sociologie hebben gezamenlijk een Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie (hierna: het kader) opgesteld (zie Bijlage 3). De commissie heeft vastgesteld dat het landelijk kader een breed maar adequaat beeld schetst van het domein. Daarnaast wordt in het landelijk kader uiteengezet over welke kennis en vaardigheden sociologen op bachelor- en masterniveau over het algemeen moeten beschikken. De commissie heeft begrip voor het feit dat het landelijk kader breed is opgezet, aangezien de Nederlandse instellingen die opleidingen Sociologie aanbieden het sociologische domein op verschillende wijze interpreteren en invullen. De brede invulling van het kader waarborgt dat de beschrijving van het sociologische domein en de vertaling daarvan in eindkwalificaties op elk van de instellingen van toepassing is. De keerzijde hiervan is dat het landelijk kader weinig richting geeft. Zo wordt er verwezen naar theorieën, methoden en technieken, maar wordt niet nader uitgewerkt wat hieronder wordt verstaan. 1.1.2 Profiel en oriëntatie Bacheloropleiding De kritische reflectie beschrijft de missie van de bacheloropleiding Sociologie als volgt: de Rotterdamse Sociologie-opleiding brengt studenten sociologisch inzicht bij in actuele vraagstukken van cohesie, ongelijkheid, modernisering en identiteit, en voorziet hen van de methodologische en theoretische kennis en vaardigheden om deze vraagstukken maatschappelijk en sociologisch te kunnen duiden en onderzoeken. De bacheloropleiding leidt algemeen gevormde (bachelor)sociologen op die een breed inzicht hebben in de sociologische theorie en methode en die in staat zijn deze toe te passen op sociologische en maatschappelijke vraagstukken. Zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden komen aan bod. De kritische reflectie merkt op dat afgestudeerde studenten nog geen volwaardige, zelfstandige beleids- en organisatieonderzoekers zijn. Pas in de masteropleiding wordt de bachelorsocioloog een meer zelfstandige sociologisch QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 13 onderzoeker en vindt de thematische verdieping plaats die de bachelorsocioloog tot een volwaardige beleids- en organisatieonderzoeker op het terrein van specialisatie maakt. De opleiding heeft een wetenschappelijke oriëntatie. De kritische reflectie stelt dat met name de aandacht voor theoretische tradities, de hoofdvragen en de theoretische ontwikkeling van de sociologie kenmerkend is voor het wetenschappelijke karakter van de Rotterdamse bacheloropleiding. Daarnaast leveren de brede kennis van sociologische onderzoeksmethoden en het toepassen van de onderzoeksmethoden in een zelfstandig onderzoek daar een belangrijke bijdrage aan. Masteropleiding De kritische reflectie typeert de Rotterdamse masteropleiding Sociologie als een brede opleiding waarbinnen studenten maatschappelijke, beleidsmatige en organisatorische problemen op overwegend macro- en mesoniveau bestuderen. De masteropleiding wordt gekenmerkt door een sterke maatschappelijke oriëntatie en brengt studenten sociologische kennis, inzicht en vaardigheden bij die hen in staat stellen als socioloog te opereren op verschillende deelgebieden. De opleiding leidt sociologen op die een breed inzicht hebben in de sociologische theorie en methode en die in staat zijn deze toe te passen op sociologische, maatschappelijke en beleidsmatige vraagstukken. De opleiding biedt daarbij de varianten Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) en Arbeid, Organisatie en Management (AOM) aan. Afgestudeerden worden in staat geacht zelfstandig wetenschappelijk en meer toepassingsgericht sociologisch onderzoek op te zetten en uit te voeren en om beleids- en organisatievraagstukken te kunnen formuleren, sociologisch te vertalen en beleids- en organisatieadviezen te geven. De kritische reflectie merkt daarbij op dat de opleiding geen beleids- of organisatiekundigen opleidt, maar algemeen georiënteerde sociologen die in staat zijn vragen over grootstedelijke problemen en vraagstukken over arbeid, organisatie en management in een sociologisch kader te plaatsen, te onderzoeken en te reflecteren op de praktische omgang met deze vraagstukken. In de opleiding worden studenten vertrouwd gemaakt met de theorie en methodologie van meer toepassingsgerichte sociologie, ter voorbereiding op het werken als (beleids)onderzoeker of (beleids)adviseur. Het is de commissie opgevallen dat het van oudsher beleidsgerichte profiel van de Rotterdamse Sociologie-opleidingen aan het veranderen is. De opleidingen profileren zich meer nadrukkelijk als een wetenschappelijke opleiding waarbij maatschappelijke vraagstukken centraal staan. De commissie heeft hierover gesproken met management en docenten. Het is de commissie duidelijk geworden dat de beleidscomponent nog steeds aanwezig is in het programma, maar meer geïntegreerd aan bod komt. Daarnaast is het de bedoeling om de beleidscomponent in te brengen middels het onderzoek van docenten. De nadruk ligt volgens het management nu echt meer op (sociologie voor) maatschappelijke vraagstukken. De masteropleiding wordt volgens het management verder nog steeds gekenmerkt door de Rotterdamse aanpak van sociologie: met ‘opgestroopte mouwen’. De commissie vindt dat beide opleidingen een helder profiel hebben. Daarin komt met name de wetenschappelijke oriëntatie van de opleidingen naar voren. Het profiel van de masteropleiding is zeer duidelijk door de twee varianten (of thema’s) die onderscheiden worden. 14 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 1.1.3 Eindkwalificaties en niveau De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding Sociologie zijn opgenomen in Bijlage 4. De commissie is nagegaan of de eindkwalificaties aansluiten op het profiel en de oriëntatie geschetst door de opleidingen, op het domeinspecifiek referentiekader en de Dublin-descriptoren. Zij stelt vast dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding adequaat zijn geformuleerd en voldoen aan de eisen die aan een afgestudeerde socioloog op wetenschappelijk niveau gesteld mogen worden. Daarbij is duidelijk het onderscheid vast te stellen tussen de eindkwalificaties op bachelorniveau en de eindkwalificaties op masterniveau. 1.2 Overwegingen De commissie heeft de opleidingen Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam afgezet tegen het landelijk Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie. Zij concludeert dat het landelijk kader een adequaat beeld schetst van het sociologisch domein en de algemene kennis en vaardigheden waarover afgestudeerden dienen te beschikken. De commissie heeft er begrip voor dat het landelijk kader vrij breed is opgezet; binnen de sociologie bestaan immers verschillende interpretaties en accenten per instelling. Hoewel het landelijk kader weinig richting geeft, zorgt de brede opzet ervoor dat instellingen met verschillende perspectieven op en interpretaties van de sociologie, aansluiten op deze beschrijving van het sociologisch domein. De commissie kan zich vinden in het profiel van beide opleidingen, dat helder is geëxpliciteerd. Het is de commissie duidelijk geworden dat het Rotterdamse profiel door de jaren heen veranderd is. De van oudsher beleidsgerichte oriëntatie is gewijzigd in een maatschappijgerichte oriëntatie. In de doelstellingen van beide opleidingen is de aandacht voor maatschappelijke problemen dan ook zichtbaar. De bacheloropleiding onderscheidt zich door een brede benadering van de sociologie, waarbij de sociologische hoofdvragen een belangrijke rol spelen. De masteropleiding is door de keuze voor twee thema’s (Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid of Arbeid, Organisatie en Management) meer specifiek. Binnen deze thema’s is ruimte voor verdieping en verbreding. De masteropleiding bereidt studenten niet specifiek voor op een functie als beleidsonderzoeker of -adviseur. Wel wil de opleiding studenten inzicht geven in toepassingsgerichte sociologie, waarmee zij hun weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt. De eindkwalificaties van beide opleidingen sluiten volgens de commissie aan op deze oriëntatie, het domeinspecifiek referentiekader, de Dublin-descriptoren en het eigen profiel. Daarnaast geven de eindkwalificaties helder weer welke verschillen in verwachtingen er bestaan tussen studenten op bachelor- en masterniveau. Daarmee voldoen de opleidingen aan de eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan een afgestudeerde Socioloog op wetenschappelijk niveau. 1.3 Conclusie Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende. Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende. Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende. Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 15 Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. 2.1 Bevindingen In deze standaard wordt allereerst inzicht gegeven in de opbouw van en samenhang binnen de curricula (2.1.1). Vervolgens wordt ingegaan op de mate waarin de eindkwalificaties en de oriëntatie van de opleidingen zijn vertaald binnen de curricula (2.1.2), de wetenschappelijke vorming (2.1.3), de aandacht voor de beroepspraktijk (2.1.4) en op het didactische concept, voorzieningen en ondersteuning (2.1.5). Tot slot staan de volgende onderwerpen centraal: instroom, studielast en rendementen (2.1.6), onderwijsgevend personeel (2.1.7) en opleidingsspecifieke interne kwaliteitszorg, waarbij tevens wordt beschreven welke verbetermaatregelen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de vorige visitatie (2.1.8). 2.1.1 Curricula De commissie heeft het curriculum van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd waarbij zij is nagegaan of er sprake is van samenhang en een logische opbouw. Zij concludeert dat beide programma’s een logische opbouw hebben en dat de samenhang van beide programma’s voldoende geëxpliciteerd is. Bacheloropleiding In 2010 is de opbouw van het bachelorprogramma herzien en zijn vier leerlijnen ingevoerd: • • • • sociologische theorie; methoden en technieken (zie paragraaf 2.1.3); academische en onderzoeksvaardigheden (zie paragraaf 2.1.3); de vier sociologische hoofdvragen. De leerlijn Sociologische theorie omvat drie vakken: de eerstejaars vakken Inleiding in de Sociologie en Geschiedenis van de Sociologie en het tweedejaars vak Theoretische Sociologie. In deze vakken maken studenten kennis met de centrale sociologische tradities, sociologische sleutelbegrippen en de geschiedenis en theoretische ontwikkeling van de sociologie. De kritische reflectie stelt dat sociologische theorie ook uitgebreid aan de orde komt in de leerlijn rondom de vier sociologische hoofdvragen. In deze leerlijn zijn de vakken geordend naar de vier belangrijke sociologische hoofdvragen: modernisering (hoe rationeel handelen mensen en instituties?), cohesie (wat verbindt en scheidt mensen?), ongelijkheid (wie krijgt wat?) en identiteit (wie zijn wij?). Studenten worden bekend gemaakt met actuele maatschappelijke vraagstukken en met de relevantie van sociologische kennis voor het onderzoeken van en omgaan met deze vraagstukken. Ze volgen daarbij vakken als Modernisering 1: Culturele verandering, Cohesie 1: Leven in de grote stad, Identiteit 1: Gender, familie en de verzorgingsstaat, Modernisering 2: Economische Sociologie, Ongelijkheid 2: Internationale Migratie en Modernisering 3: Beleids- en Organisatiesociologie. De kritische reflectie stelt dat met name in deze laatste leerlijn het specifieke profiel van de Rotterdamse sociologie zichtbaar wordt: een brede, theoretische en empirische, sociologische oriëntatie op actuele vraagstukken van cohesie, ongelijkheid, modernisering en identiteit, waarbij naast een sociologisch theoretische oriëntatie ook ruimte 16 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam is voor een meer praktische oriëntatie op maatschappelijke, beleids- of organisatorische vraagstukken. In het derde jaar volgen studenten een minor. De minor biedt studenten de mogelijkheid hun kennis te verbreden en vakken buiten de eigen faculteit te volgen. Tijdens de visitatie heeft de commissie met het management gesproken over de aandacht voor en de opbouw van sociologische theorieën in het programma. Daarbij is bevestigd dat sociologische theorieën niet alleen in de leerlijn sociologische theorieën aan de orde komen maar ook in de leerlijn rond de vier hoofdvragen van de sociologie. Ook is opgemerkt dat het programma de afgelopen jaren is herzien en dat daarbij vooral gekeken is naar de samenhang binnen de verschillende jaren. Recent is er meer aandacht gekomen voor de samenhang in het gehele programma, over de verschillende jaren heen. De opleiding wil zowel theoretische pluriformiteit aanbieden als de vier hoofdvragen van de sociologie centraal stellen. Bij het ene vak lukt dat volgens het management beter dan bij het andere vak. Het verenigen van deze twee doelstellingen blijft een belangrijke uitdaging voor de opleiding. De commissie is van mening dat het programma een logische opbouw heeft. De leerlijnen dragen hier aan bij. Het programma kent buiten de minor in het derde jaar weinig keuzemogelijkheden, waarbij studenten zich kunnen verdiepen in sociologische thema’s. Masteropleiding De masteropleiding bestaat uit vier blokken van tien weken. Zoals eerder opgemerkt kent de opleiding twee varianten: • • Arbeid, Organisatie en Management (AOM): in deze variant worden vraagstukken rond arbeid en organisatie benaderd vanuit verschillende sociologische perspectieven (te weten arbeids- en organisatiesociologie, beleidssociologie en familiesociologie). De variant wordt gekenmerkt door theoretisch pluralisme: door het aanbieden van een breed spectrum aan theoretische inzichten, worden studenten in staat gesteld problemen vanuit verschillende perspectieven te benaderen en op basis daarvan tot een afgewogen oordeel te komen over mogelijke oplossingen. In de vakken worden verschillende analyseniveaus behandeld: het microniveau (het individu en de groep), het mesoniveau (het organisatieniveau) en het macroniveau (instituties en omgeving). Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB): deze variant is gericht op de sociologische bestudering van stedelijke ontwikkelingen en van het in steden gevoerde overheidsbeleid. De opleiding beschouwt stedelijke ontwikkelingen en stedelijk beleid niet als op zichzelf staande eenheden, maar deze worden geplaatst binnen een context van algemeen-maatschappelijke (economische, demografische, geografische, culturele en politieke) ontwikkelingen. De opleiding bekijkt steden vanuit vier perspectieven: economisch, demografisch en geografisch, sociaal en politiek. Deze perspectieven zijn elk vertaald in een vak. Het culturele perspectief komt, volgens de kritische reflectie, in meerdere vakken aan bod. In de eerste twee blokken volgen studenten (in beide varianten) vier vakken. Studenten van de variant AOM volgen onder andere de vakken Organiseren en Publiek dienstverlenen verklaard. Het eerste vak gaat in op de processen die zich in organisaties voordoen. Het tweede vak besteedt aandacht aan het functioneren van publieke dienstverlenende organisaties. Daarbij wordt ingegaan op de veranderende organisatorische context van deze organisaties, organisatieprincipes, bureaucratie en de professional. Studenten van de variant GVB volgen vakken als Steden in een tijdperk van mondialisering en Verdeelde stad. Bij dit laatste vak worden onder andere de verschillende gezichten van stedelijke ongelijkheid zichtbaar gemaakt. In het QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 17 derde blok volgen alle studenten het gezamenlijke vak Wetenschap in praktijk en vindt de voorbereiding op de masterthesis plaats. In het vierde blok wordt de masterthesis uitgevoerd. De commissie vindt dat beide varianten van de masteropleiding een logische opbouw kennen. De varianten bieden specialisatie en verdieping en verbreding binnen het betreffende thema. De commissie constateert dat het sociologische karakter van beide varianten en thema’s voldoende wordt bewaakt. 2.1.2 Eindkwalificaties De commissie is nagegaan in hoeverre de door de opleidingen geformuleerde eindkwalificaties terug zijn te vinden in de curricula, en in welke mate aandacht is voor internationalisering. Zij heeft de tabellen bestudeerd die zijn opgenomen in de kritische reflectie, waarin is aangegeven welke onderdelen van de opleidingen gekoppeld zijn aan welke eindkwalificaties en Dublin-descriptoren. Daarnaast heeft zij tijdens de visitatie inzicht gehad in de beschrijving, het studiemateriaal en de toetsen van verschillende vakken. Zij stelt vast dat de inhoud en het niveau van de bachelor- en mastervakken adequaat zijn en waarborgen dat de geformuleerde eindkwalificaties aan bod komen in de programma’s. Internationalisering De commissie is ook nagegaan in hoeverre in beide programma’s aandacht is voor internationalisering. De faculteit kent een internationaal uitwisselingsprogramma voor derdejaars bachelorstudenten. Studenten kunnen daarbij onderwijs volgen aan universiteiten in Europa, Amerika, Azië, Afrika en Australië. De minorruimte in het derde jaar kan benut worden voor een verblijf in het buitenland. Studenten hebben opgemerkt dat een verblijf in West-Europa over het algemeen wat makkelijker te regelen is dan een verblijf in ZuidEuropa. In studiejaar 2010-2011 hebben 10 studenten van de bacheloropleiding Sociologie daar gebruik van gemaakt. In studiejaar 2011-2012 waren dat vijf studenten. De kritische reflectie beschrijft het doel van de opleiding om het aantal uitgaande studenten te vergroten. De opleiding wil dit bereiken door intensivering van de voorlichting en meer gerichte contracten met buitenlandse universiteiten. Daarnaast wordt een programma aangeboden voor inkomende studenten. Dit Engelstalige programma wordt samen met andere opleidingen van de faculteit verzorgd en omvat de twee semesters in het derde jaar. Internationale studenten volgen daarbij ook (Engelstalige) vakken die door de Nederlandse studenten worden gevolgd. In studiejaar 2010-2011 en 2011-2012 hebben hier respectievelijk 33 en 69 internationale studenten gebruik van gemaakt. De Rotterdamse afdeling Sociologie coördineert het Intensive Programme. Dit is een intensieve internationale cursus gefinancierd door het Europese Erasmusprogramma. Aan deze cursus kunnen maximaal 60 studenten per jaar meedoen (van veertien universiteiten in Europa), waarvan vijf uit Rotterdam. De studiepunten (6 EC) worden apart op het diploma vermeld. Ten aanzien van de masteropleiding wordt in de kritische reflectie opgemerkt dat overwogen wordt een deel van de vakken in het Engels aan te bieden en deze vakken te bundelen in een nieuwe internationale masteropleiding Sociologie. Het management heeft dit tijdens de visitatie bevestigd. Daarbij is ook aangegeven dat er op facultair niveau gestreefd wordt naar 15% van de studenten die op uitwisseling gaan. Dit wordt door de opleidingen echter niet gehaald. Het management verklaart dit door de hoge kosten voor studenten die aan een verblijf in het buitenland verbonden zijn. 18 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Uit de gesprekken met de bachelorstudenten blijkt dat studenten op de hoogte zijn van de uitwisselingsmogelijkheden. De commissie constateert dat het (bachelor)programma weinig ruimte biedt om in het buitenland te studeren. Daarnaast wordt studeren in het buitenland volgens de commissie niet voldoende gestimuleerd. De commissie raadt aan studenten meer te stimuleren om daadwerkelijk de stap te nemen en ervaring in het buitenland op te doen. Deze ervaring kan een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van studenten. 2.1.3 Wetenschappelijke vorming De commissie is nagegaan in welke mate er binnen de opleiding sprake is van aandacht voor wetenschappelijke vorming. De wetenschappelijke vorming in de bacheloropleiding komt onder andere tot uiting in de leerlijn methoden en technieken en de leerlijn academische vaardigheden. In het eerste jaar volgen studenten in het kader van de leerlijn methoden en technieken de vakken Methodologie en Statistiek 1. In het eerste vak leren studenten de belangrijkste methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek en leren zij een sociaalwetenschappelijk onderzoek op te zetten. In het tweede vak krijgen studenten een introductie in de statistiek en leren zij kwantitatief sociaal onderzoek uit te voeren. In het tweede jaar vindt verdieping plaats in de vakken Statistiek 2 en Kwalitatieve methoden. In deze twee vakken worden de studenten voorbereid op de twee leeronderzoeken van het tweede jaar (kwantitatief en kwalitatief leeronderzoek). In de leeronderzoeken doorlopen studenten de gehele empirische cyclus. Studenten leren sociologische theorie gebruiken, relevante en onderzoekbare vragen te stellen, onderzoek op te zetten en uit te voeren en daarover te rapporteren. In het derde jaar wordt het vak Wetenschapsfilosofie gegeven. Dit vak is, volgens de kritische reflectie, gericht op vragen naar de aard, betekenis en toepasbaarheid van sociologische kennis. De opleiding wordt in het derde jaar afgerond met het bachelorwerkstuk. Ook in het bachelorwerkstuk doorlopen studenten de volledige empirische cyclus. De leerlijn Academische en onderzoeksvaardigheden bestaat uit elf practica waarin onderzoeksvaardigheden, professionele vaardigheden en schrijfvaardigheden aan de orde komen. Studenten volgen onder andere de practica Interviewen, Schrijven 1, 2 en 3, Web based research en Onderzoek in de praktijk. De kritische reflectie stelt dat deze practica een cumulatieve opbouw hebben en inhoudelijk zoveel mogelijk aansluiten bij het vak waarbij ze worden gegeven. Parallel aan het vak Methodologie volgen studenten bijvoorbeeld het practicum Onderzoek in de praktijk. In dat practicum worden middels opdrachten de verschillende onderdelen van de empirische cyclus geoefend. De kritische reflectie merkt ook op dat het practicum onderwijs en met name de afstemming met de inhoudelijke vakken verbeterd kan worden. Daartoe heeft de opleiding een nieuwe coördinator voor de practica aangesteld. De studenten hebben tijdens de visitatie bevestigd dat de aansluiting tussen de practica en de vakken verbeterd kan worden. Docenten hebben opgemerkt dat de afstemming tussen de practica en vakken op dit moment verbeterd wordt. Zo wordt bijvoorbeeld een nieuw practicum ingevoerd, gericht op academisch lezen. Dat practicum wordt gekoppeld aan het vak Geschiedenis van de sociologie, waarbij studenten veel literatuur moeten bestuderen. In het practicum Academisch lezen zullen studenten teksten van het vak Geschiedenis van de sociologie gaan lezen. De commissie heeft met studenten gesproken over de twee leeronderzoeken in de bacheloropleiding. Studenten kiezen met hun groepje zelf een onderwerp voor het leeronderzoek. Aan het einde van het leeronderzoek presenteren studenten de resultaten aan de andere groepjes. Studenten zijn tevreden over de begeleiding tijdens deze onderzoeken en de feedback die ze van docenten ontvangen. De leeronderzoeken bieden volgens hen voldoende voorbereiding op het schrijven van de bachelorscriptie. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 19 In de masteropleiding volgen studenten ter voorbereiding op de masterthesis een scriptie seminar. Daarin werken studenten in kleine groepjes, onder begeleiding van een docent, aan een probleemstelling en een onderzoeksopzet. De aard van de probleemstelling bepaalt welk type onderzoek (kwalitatief of kwantitatief) vereist is, welk type data verzameld moet worden en welke methoden worden toegepast. Studenten verzamelen veelal zelf de data voor het onderzoek. De commissie heeft waardering voor de nadrukkelijke aandacht voor methodologie in het bachelorprogramma. Daarbij komen zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden aan de orde. De commissie vindt het positief dat studenten ook met beide onderzoeksmethoden oefenen in de leeronderzoeken. De commissie deelt de opvatting van studenten dat de afstemming tussen de practica en de inhoudelijke vakken verbeterd kan worden. Ten aanzien van de masteropleiding is het de commissie opgevallen dat er geen apart studieonderdeel voor methoden en technieken in het programma is. Het programma wordt ingevuld met inhoudelijke vakken. Om studenten adequaat voor te bereiden op de masterscriptie, raadt de commissie aan in de opleiding wat meer aandacht te besteden aan methoden en technieken, zonder daarbij het inhoudelijke karakter van de opleiding te verliezen. Studenten en alumni van beide opleidingen hebben in het gesprek met de commissie aangegeven dat docenten hun eigen onderzoek regelmatig toelichten en toepassen in de colleges. Ook bestuderen studenten artikelen van hun eigen docenten. Verder zijn de alumni tevreden over de actualiteit van het programma: docenten sluiten in het colleges aan bij actuele ontwikkelingen in de samenleving. 2.1.4 Aandacht voor de beroepspraktijk In de bacheloropleiding wordt geen expliciete aandacht aan de relatie met de beroepspraktijk besteed. Het programma kent geen stage of een vak waarin oriëntatie op de arbeidsmarkt centraal staat. De masteropleiding wil studenten met het vak Wetenschap in praktijk voorbereiden op de toekomstige beroepspraktijk. Dit vak gaat in op praktijkgericht onderzoek, diverse soorten evaluatieonderzoek en de wijze waarop wetenschappelijke informatie en onderzoek door de overheid en andere organisaties wordt gebruikt. Tijdens de visitatie heeft de commissie met studenten gesproken over de voorbereiding op de arbeidsmarkt. Studenten vinden dat er binnen de opleidingen weinig aandacht is voor dit onderwerp. De commissie heeft met het management gesproken over het ontbreken van stagemogelijkheden in beide programma’s. Een stage is op dit moment wel mogelijk, al krijgen studenten er geen studiepunten voor. In de toekomst is het wellicht mogelijk om in plaats van de minor stage te lopen. Het management heeft opgemerkt dat studenten tijdens de leeronderzoeken en andere opdrachten wel ‘naar buiten’ gaan, bijvoorbeeld voor het houden van interviews bij bedrijven. De masteropleiding kent geen stage omdat dit ten koste zou gaan van de inhoudelijke vakken. Het komt volgens het management wel voor dat studenten hun masteronderzoek uitvoeren voor een externe organisatie. Daarnaast volgen studenten in de masteropleiding het vak Wetenschap in praktijk. Daarbij krijgen studenten onder andere via gastdocenten een beeld van de beleidswereld en wat er gedaan wordt met onderzoek. De commissie vindt de aandacht voor de beroepspraktijk in het bachelorprogramma te beperkt. De commissie raadt aan hier meer aandacht aan te besteden en studenten een duidelijk beeld te geven van het werkveld waarvoor ze worden opgeleid. De commissie ziet daarbij veel voordelen in een goed georganiseerde en begeleide (bachelor)stage. Het vak 20 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Wetenschap in praktijk zou naar de mening van de commissie eerder geprogrammeerd kunnen worden, zodat studenten al vroeg in de masteropleiding een beeld krijgen van de beroepspraktijk. 2.1.5 Didactisch concept en voorzieningen De commissie is nagegaan vanuit welke didactische visie het onderwijs in de opleidingen verzorgd wordt en of de beschikbare voorzieningen hiervoor toereikend zijn. De commissie vindt dat de bacheloropleiding didactisch sterke uitgangspunten hanteert en deze met de invoering van het PGO zichtbaar vertaald heeft in het programma. De opleiding gaat er, volgens de kritische reflectie, van uit dat onderwijs het proces van kennisconstructie dient te faciliteren en dat zo min mogelijk het ‘instrueren’ van studenten centraal moet staan. Studenten krijgen kennis van zaken als ze in een betekenisvolle context actief met de lesstof bezig zijn. De bacheloropleiding heeft daarom in studiejaar 2010-2011 het probleemgestuurd onderwijs (PGO) jaar voor jaar ingevoerd. Vanaf studiejaar 2012-2013 is het PGO-model in de gehele opleiding ingevoerd. Binnen het PGO werkt de opleiding met problemen die binnen de vakken in klein werkgroepen (maximaal 12 studenten) worden besproken, aan de hand van de ‘Zevensprong’. De Zevensprong bestaat uit zeven verschillende stappen die studenten doorlopen om het gepresenteerde probleem te beantwoorden (verhelderen probleem, definiëren probleem, brainstorm, probleemanalyse, leerdoelen formuleren, aanvullende informatie zoeken en synthetiseren). Tijdens de werkgroepen doorlopen de studenten de verschillende stappen. In de tweede helft van het tweede jaar, waarin studenten de vakken Statistiek 2, Kwalitatieve methoden en de leeronderzoeken volgen, wordt het PGO-model niet toegepast. Wel is er, volgens de kritische reflectie, bij deze vakken sprake van intensief onderwijs in kleine groepen. Ook in de minor en het bachelorwerkstuk in het derde jaar wordt het PGO-model niet gebruikt. De bachelorstudenten hebben de commissie laten weten positief te zijn over het probleemgestuurd onderwijs. Doordat studenten gedurende vijf weken met een onderwerp bezig zijn, vindt er verdieping plaats. Studenten hebben ook opgemerkt dat rol van de docent of tutor bij de werkgroepen zeer belangrijk is. Het didactisch concept van de masteropleiding is volgens de commissie meer traditioneel ingericht. De kritische reflectie stelt dat de masteropleiding ervanuit gaat dat studenten zich al academische vaardigheden eigen hebben gemaakt en dat studenten beschikken over een actieve leerhouding en probleemstellend en -oplossend vermogen. De opleiding maakt gebruik van hoorcolleges en werkcolleges. In de kleinschalige werkcolleges (12 tot 15 studenten) wordt onder begeleiding van een docent of tutor de stof bediscussieerd. De feitelijke invulling van de werkcolleges verschilt per vak. Docenten geven bijvoorbeeld leesvragen over de te bestuderen stof, bespreken verwante thema’s of gebruiken werkcolleges om papers te bespreken of te laten presenteren. De commissie vindt het aantal contacturen van beide opleidingen voldoende. Het aantal contacturen neemt gedurende de bacheloropleiding af. Het eerste jaar omvat gemiddeld 12 contacturen per week, het tweede en derde jaar respectievelijk 9 en 6 contacturen per week. De masteropleiding kent per blok 75 contacturen. Ieder vak bestaat per week uit twee uur hoorcollege en twee uur werkcollege. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 21 Voorzieningen Op basis van de documentatie die zij heeft ontvangen en de gesprekken die zij heeft gevoerd met verschillende gremia, stelt de commissie vast dat er sprake is van adequate voorzieningen en studieondersteuning. In de bacheloropleiding wordt de studiebegeleiding verzorgd door de studieadviseur. Tijdens de visitatie heeft de commissie met de studieadviseur gesproken over het ‘nominaal is normaal’-beleid. Studenten met een onvoldoende voor het eerste tentamen worden opgeroepen voor een gesprek en onder andere gewezen op de beperkte herkansingsmogelijkheden. Studenten die regelmatig onvoldoendes halen besluiten vaak met de opleiding te stoppen. Ook studenten die regelmatig afwezig zijn bij de colleges of werkgroepen worden door de studieadviseur benaderd. Volgens de studieadviseur stimuleert het ‘nominaal is normaal’-beleid studenten met problemen zich eerder te melden bij de studieadviseur. Voor de studieadviseur betekent de invoering van het ‘nominaal is normaal’-beleid dat het zwaartepunt van de werkdruk verschoven is van het einde van het jaar naar het begin van het jaar. Ook in de masteropleiding kunnen studenten een beroep doen op de studieadviseur. De commissie heeft een positieve indruk van de begeleiding van studenten en de controle die bestaat op de studievoortgang van studenten. De invoering van het ‘nominaal is normaal’beleid heeft ertoe geleid dat de voortgang van studenten nauwlettend in de gaten gehouden wordt. 2.1.6 Instroom, studeerbaarheid en rendementen De kwantitatieve gegevens met betrekking tot instroom, studeerbaarheid en rendementen staan opgenomen in Bijlage 6. Instroom De commissie heeft gezien dat de instromende studenten beschikken over de kennis en vaardigheden om de programma’s succesvol af te ronden. De bacheloropleiding is in de afgelopen jaren gegroeid en kende in studiejaar 2010-2011 een instroom van 138 studenten. In studiejaar 2011-2012 zijn 70 studenten ingestroomd in de opleiding. De masteropleiding kende in studiejaar 2010-2011 een instroom van 101 studenten (waarvan 63 voltijd en 38 deeltijd). Studenten stromen in vanuit de bacheloropleiding of vanuit het pre-masterprogramma. Het pre-masterprogramma wordt zowel overdag als in de avond aangeboden. Studenten die het dagprogramma volgen, volgen een aantal vakken samen met de reguliere bachelorstudenten. Het is de commissie opgevallen dat een groot deel van de masterstudenten afkomstig is uit het pre-masterprogramma. Het pre-masterprogramma bestaat voor een aanzienlijk deel uit vakken op het gebied van methoden en technieken. Uit het gesprek met het management blijkt dat de invulling van het pre-masterprogramma met methoden en techniekenonderwijs een bewuste keuze is. Deze vaardigheden krijgen in het hbo minder aandacht en zijn belangrijk voor het succesvol afronden van de masteropleiding. Het management verwacht dat studenten beter in staat zijn om zich zelf de sociologische kennis eigen te maken dan de kennis op het gebied van methoden en technieken. De pre-masterstudenten met wie de commissie gesproken heeft, hebben bevestigd dat de nadruk in het pre-masterprogramma vooral op methoden en technieken ligt. Zij voelen zich voldoende voorbereid op het masterprogramma. 22 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Studeerbaarheid De commissie stelt op basis van de informatie die zij heeft gekregen en de gesprekken die zij heeft gevoerd met studenten, docenten en alumni vast dat de studeerbaarheid van beide opleidingen voldoende is. De opleidingen nemen adequate maatregelen om de studeerbaarheid te waarborgen. Elk bachelorjaar bestaat uit acht blokken van vijf weken. Om verdringing tussen vakken tegen te gaan en studenten gefocust te houden, staat in elk blok een thema centraal. In het eerste jaar en (de eerste vier blokken van) het tweede jaar bestaat een blok uit een inhoudelijk vak en een practicum. Het practicum is afgestemd op het inhoudelijke vak en het thema van het blok. Per periode van vijf weken bedraagt de totale studielast 210 uur (7,5 EC). De bacheloropleiding kent (per jaar) een vast weekrooster. De faculteit heeft in studiejaar 2011-2012 het bindend studieadvies (BSA) verscherpt, onder de noemer ‘nominaal is normaal’ (N=N). De kritische reflectie stelt dat de gedachte achter deze normverhoging is dat studenten de neiging hebben te presteren naar de gestelde norm. In het kader van ‘nominaal is normaal’ moeten studenten binnen één jaar na inschrijving alle onderdelen van het eerste bachelorjaar hebben afgerond. Daarbij hoeven niet alle vakken met een voldoende te worden afgesloten. Als studenten een voldoende hoog gemiddeld cijfer hebben (hoger dan of gelijk aan 6,0), kunnen zij vakken (en practica) compenseren. Het aantal herkansingen is beperkt tot twee vakken en twee practica per jaar (in de zomervakantie). De faculteit verwacht dat studenten zich daardoor optimaal voorbereiden op de reguliere toets. Vanaf studiejaar 2012-2013 zal ‘nominaal is normaal’ ook in de andere bachelorjaren een vervolg krijgen. Daarmee wordt een snellere doorstroom in de bacheloropleiding verwacht. In het tweede en derde jaar geldt een 5,0 als het minimumcijfer en het gemiddelde cijfer van 6,0. Voor de masteropleiding geldt dat alle vakken zowel overdag als in de avond gegeven worden. De opleiding wil daarmee studenten die de opleiding met een baan combineren faciliteren. Deeltijdstudenten kunnen de opleiding verdelen over twee jaar. De commissie waardeert het dat de opleiding open staat voor deeltijdstudenten. De opleiding biedt wat dat betreft in feite een landelijke voorziening aan. De studenten hebben in het gesprek met de commissie aangegeven dat beide programma’s geen echte struikelvakken kennen. Wel vinden de bachelorstudenten de vakken Geschiedenis van de sociologie en Theoretische Sociologie zwaar vanwege de literatuur die daar behandeld wordt. Daarbij worden ze in de werkgroepen door de tutor begeleid. Rendementen Uit de kritische reflectie blijkt dat het bachelorrendement laag is. Van cohort 2007-2008 heeft na drie jaar 43% van de herinschrijvers de opleiding afgerond. Het rendement na vier jaar varieert van 35% tot 63%. Het ‘nominaal is normaal’-beleid heeft in 2011 geleid tot een rendement van 60% in het eerste jaar van de bacheloropleiding. De opleiding verwacht dat de invoering van het ‘nominaal is normaal’ beleid in het tweede en derde jaar (zie paragraaf 2.1.5) en de nieuwe aanpak van het bachelorwerkstuk (zie paragraaf 3.1.1) het rendement nog verder zal verbeteren. Het rendement van de masteropleiding is eveneens laag. De variant AOM kent voor de cohorten 2009-2010 en 2010-2011 een rendement van respectievelijk 5% en 10% na één jaar. Na anderhalf jaar heeft respectievelijk 16% en 23% de opleiding afgerond. De rendementen van de variant GVB zijn vergelijkbaar. In de kritische reflectie worden de lage rendementen verklaard door het hoge aantal studenten dat de opleiding combineert met een (volledige) baan. Daardoor nemen studenten veel tijd voor het afronden van de opleiding. Ook wordt in QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 23 de kritische reflectie opgemerkt dat het verbeteren van het rendement de komende jaren aandacht verdient. De docenten en het management hebben bevestigd dat veel studenten langer over de opleiding doen omdat zij deze combineren met een voltijdbaan. Deze studenten hebben over het algemeen de ambitie om op de opleiding in 2,5 jaar af te ronden. Het is volgens docenten goed mogelijk om de vakken af te ronden in de avonduren. Het schrijven van een scriptie zorgt echter vaak voor vertraging. De opleiding wil dit verbeteren door het scriptieonderzoek meer te relateren aan het onderzoek van de docenten en door het scriptieproces wat strakker te organiseren (vergelijkbaar met de bachelorscriptie). De docenten verwachten ook dat de invoering van het PGO in de bacheloropleiding uiteindelijk zal leiden tot studenten die in de masteropleiding zelfstandiger kunnen werken. Het management vindt het belangrijk dat de masteropleiding toegankelijk blijft voor deeltijdstudenten, de deeltijdstudenten brengen vaak waardevolle werkervaring mee in de opleiding. De commissie deelt deze opvatting. De inbreng van deeltijdstudenten is een onderscheidend kenmerk voor de Rotterdamse opleiding. De commissie constateert dat het rendement van de bacheloropleiding aanzienlijk verbeterd is in de afgelopen jaren. Het rendement van de masteropleiding vindt de commissie laag. De commissie deelt de verwachting van de opleiding dat het ‘nominaal is normaal’-beleid en de aanscherping van het bachelorwerkstuk het bachelorrendement zullen verhogen. De instroom van deeltijdstudenten in de masteropleiding zullen van invloed blijven op het (lage) rendement. Desondanks vindt de commissie het belangrijk dat de opleiding toegankelijk blijft voor deeltijdstudenten. 2.1.7 Onderwijspersoneel Kwaliteit onderwijspersoneel Alle hoogleraren, uhd’s en ud’s zijn gepromoveerd en actief als onderzoeker. Bij de begeleiding van werkgroepen en practica worden met name tutoren ingezet. Dit zijn afgestudeerde sociologen. De afdeling streeft ernaar om tutoren ook een onderzoekstaak te geven, waarbij ze kunnen doorstromen naar een aio plaats. Alle medewerkers in een tenure track en alle nieuwe hoogleraren, uhd’s en ud’s moeten de training Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) volgen. Op dit moment moeten acht docenten de BKO nog behalen. Alle docenten betrokken bij de PGO-vakken hebben een PGO-training gevolgd. De kritische reflectie vermeldt dat ten behoeve van de invoering van PGO curriculumjaargroepen zijn ingericht. In deze jaargroepen overleggen docenten van de verschillende bachelorvakken in een jaar met elkaar. De jaargroepen komen voor elk blok bijeen. Tijdens deze bijeenkomsten worden de vakken vooraf en achteraf (aan de hand van de evaluaties en de ervaringen) besproken. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de jaargroepcoördinator. In de masteropleiding overleggen de docenten per blok (en per variant) over de vakken die op dat moment worden gegeven. De opleiding wil daarmee de afstemming tussen de vakken borgen en een plek wil bieden voor peer review en het bespreken van good practices. Volgens de kritische reflectie worden in dit overleg ook geregeld scripties besproken. De commissie heeft tijdens de visitatie met het management gesproken over de inzet van tutoren. De eerste lichting van de tutoren is doorgestroomd naar een aio-plaats of een andere onderzoeksaanstelling. Tutoren worden geworven via Academic Transfer en komen niet alleen van de eigen universiteit. De tutoren volgen ook de PGO-training. Ook is gesproken over de 24 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam betrokkenheid van docenten bij het onderwijs wanneer onderzoekssubsidies binnen worden gehaald. Het is voor docenten niet mogelijk om zich volledig uit het onderwijs te kopen; zij blijven verantwoordelijk voor hun eigen bijdrage aan het onderwijs. Het is daarbij mogelijk om tijdelijke docenten in te zetten, bijvoorbeeld postdocs of aio’s. Van tijdelijke docenten wordt verwacht dat zij de PGO-training gevolgd hebben. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, zijn tevreden over de docenten en tutoren. Ook zijn studenten over het algemeen positief over de toegankelijkheid en openheid van docenten. De studenten vinden het prettig dat zij in de verschillende fasen van de opleidingen colleges krijgen van hoogleraren. Op basis van de kritische reflectie en de gesprekken tijdens het bezoek stelt de commissie vast dat er sprake is van competent en betrokken personeel met de juiste expertise en het juiste niveau. Dit wordt bevestigd door de resultaten van de docentbeoordelingen die de commissie heeft ingezien. Kwantiteit onderwijspersoneel Bij de afdeling Sociologie zijn volgens de kritische reflectie 56 docenten betrokken met een totale omvang van 46,6 fte. De afdeling kent een staf-studentratio van 1:33 (voor beide opleidingen). De staf-studentratio van de bacheloropleiding is 1:40. De ratio van de masteropleiding is 1:25. Tijdens de visitatie heeft de commissie met docenten gesproken over de werkdruk. Het is de commissie duidelijk geworden dat de werkdruk niet te hoog is. Docenten hebben opgemerkt dat alle stafleden een onderwijstaak hebben en dat met name het begeleiden van de scripties veel tijd kost. De commissie vindt de staf-studentratio’s van beide opleidingen voldoende. De opleidingen hebben voldoende oog voor de werkdruk van docenten. 2.1.8 Kwaliteitszorg De commissie is nagegaan in hoeverre studenten en docenten betrokken en gehoord worden bij het evalueren en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Alle vakken worden na afloop geëvalueerd. Studenten kunnen zich alleen inschrijven voor het tentamen als zij de evaluatie hebben ingevuld. De evaluatieresultaten worden na ieder blok, samen met de ervaringen van de tutoren, besproken in de eerder genoemde curriculum jaargroepen. Daarnaast worden de evaluatieresultaten besproken in de opleidingscommissie. De opleidingscommissie signaleert problemen en formuleert een advies voor het opleidingsbestuur. De voorzitter van de opleidingscommissie bespreekt de adviezen met de opleidingsdirecteur. De opleidingscommissie heeft recentelijk een onderwijsprijs voor de beste docent en tutor ingesteld. De kritische reflectie meldt dat de nieuwe opzet van het bachelorwerkstuk het resultaat is van een advies van de opleidingscommissie. Ook heeft de opleidingscommissie tien regels voor goed docentschap ingevoerd. De commissie is positief over de opzet en de werking van het kwaliteitszorgsysteem. In beide opleidingen wordt bewust gewerkt aan het verbeteren van het onderwijs. Zowel docenten als studenten zijn betrokken en voelen zich gehoord als het gaat om de kwaliteit van het onderwijs. De commissie heeft tijdens het bezoek gesproken met leden van de opleidingscommissie. Zij heeft gezien dat ook deze groep studenten en docenten direct betrokken is bij de kwaliteit van het onderwijs en actief invloed uitoefent om de kwaliteit te optimaliseren. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 25 Verbeteringen naar aanleiding vorige onderwijsvisitatie In de kritische reflectie wordt beschreven welke wijzigingen hebben plaatsgevonden op basis van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De commissie constateert dat een groot aantal van de aanbevelingen zichtbaar en naar tevredenheid is opgepakt. Zo heeft zij vastgesteld dat de staf-studentratio van de opleidingen aanzienlijk verbeterd is, van 1:63 naar 1:33. Ook zijn leerlijnen ingevoerd en is de cumulatieve opbouw van het programma versterkt. In de masteropleiding is het scriptieproces aangescherpt en is een beoordelingsformulier ingevoerd voor de beoordeling van de scripties. De commissie concludeert dat de opleidingen ruim aandacht hebben besteed aan de verbetermaatregelen naar aanleiding van de vorige visitatie. Ze stelt vast dat de opleidingen voldoende zicht hebben op en controle hebben over de kwaliteit van het onderwijs. 2.2 Overwegingen De commissie concludeert dat de programma’s, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen de instromende studenten in staat stellen om de eindkwalificaties van beide programma’s te realiseren. De bacheloropleiding wordt gekenmerkt door de vier leerlijnen. Daarmee ontstaat een inhoudelijk en methodisch samenhangend programma. De commissie vindt dat de aansluiting van de practica (van de leerlijn Academische en onderzoeksvaardigheden) op de meer theoretische vakken (van de leerlijnen Sociologische theorieën en De vier sociologische hoofdvragen) verbeterd kan worden. Buiten de minor in het derde jaar kent de opleiding geen keuzeruimte. In de minor vindt verbreding plaats. De commissie waardeert de nadrukkelijke aandacht voor methodologie, waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden en -vaardigheden aan bod komen. Daarnaast leren de studenten deze methoden toepassen in de leeronderzoeken en het bachelorwerkstuk. De aandacht voor de beroepspraktijk is zeer beperkt. De opleiding biedt geen mogelijkheden tot het volgen van een stage. De commissie adviseert om hier meer aandacht aan te besteden. Er zijn via uitwisselingsprogramma’s voldoende mogelijkheden om een deel van de opleiding in het buitenland te volgen. De commissie vindt het belangrijk dat de opleiding studenten ook actief stimuleert daar gebruik van te maken. De commissie vindt ook beide tracks van het masterprogramma voldoende samenhangend. Het programma bestaat uit inhoudelijke vakken en de masterscriptie. In het vak Wetenschap in praktijk wordt de relatie met de beroepspraktijk gelegd en is er aandacht voor methoden en technieken van evaluatieonderzoek. De commissie adviseert de opleiding een apart onderdeel methoden en technieken op te nemen in het programma, zodat studenten voldoende voorbereid worden op het masteronderzoek. De commissie vindt het daarbij belangrijk dat het inhoudelijke karakter van de masteropleiding niet verloren gaat. Ook geeft de commissie mee ter overweging het vak Wetenschap in praktijk eerder te programmeren. Daardoor krijgen studenten al vroeg in de opleiding een beeld van het werkveld waarvoor zij worden opgeleid. De commissie vindt dat het PGO-model als didactisch concept zichtbaar is vertaald in het bachelorprogramma, met voldoende aandacht voor kleinschalige werkgroepen. De masteropleiding maakt gebruik van een meer traditioneel didactisch concept. Ook bij de masteropleiding geldt dat werkgroepen kleinschalig van opzet zijn. De commissie vindt het aantal contacturen van beide opleidingen voldoende. 26 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam De programma’s kennen voldoende instroom en zijn studeerbaar. De invoering van het ‘nominaal is normaal’-beleid levert een belangrijke bijdrage aan de studeerbaarheid en het rendement van de bacheloropleiding. Het rendement van (het eerste jaar van) de bacheloropleiding is in de afgelopen periode dan ook aanzienlijk verbeterd. De commissie is van mening dat de rendementen van de masteropleiding verbeterd kunnen worden. Tegelijkertijd vindt zij het ook belangrijk dat de masteropleiding toegankelijk blijft voor deeltijdstudenten. De commissie concludeert dat er sprake is van een enthousiast docententeam dat bestaat uit voldoende en competente docenten. De commissie vindt ook dat docenten en studenten actief betrokken zijn bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. 2.3 Conclusie Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende. Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende. Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende. Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 27 Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. 3.1 Bevindingen In deze standaard worden de bevindingen ten aanzien van de toetsing weergegeven (3.1.1) en vervolgens de vraag beantwoord of studenten de beoogde eindkwalificaties van de opleidingen realiseren (3.1.2). 3.1.1 Het systeem van toetsing en beoordeling Toetsbeleid De commissie heeft het toetsbeleid bestudeerd en stelt vast dat het op adequate wijze ingaat op alle aspecten van toetsing. De opleidingen hebben het toetsbeleid recentelijk herzien, waarbij de nadruk ligt op de relatie met de leerdoelen en de einddoelen van de opleidingen. De opleidingen streven daarbij naar authentieke toetsing. Dat betekent dat de toets specifiek aansluit bij de geleerde kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld een presentatie voorbereiden en uitvoeren bij het practicum Presentatie). Daarnaast is de keuze voor een toetsvorm afhankelijk van de leerdoelen van het vak. Bij het opstellen van tentamens worden meerdere docenten betrokken. De coördinator van het vak legt het tentamen voor aan de betrokken tutoren en docenten. De coördinator bepaalt van te voren hoe de toets gescoord gaat worden. De coördinator maakt daartoe een antwoordsleutel met standaard antwoorden en bijbehorende punten (of met de juiste antwoorden per meerkeuzevraag). Voor schrijfopdrachten ontwikkelt de coördinator vooraf een standaard beoordelingsformulier. Examencommissie De kritische reflectie stelt dat de examencommissie Sociologie de aansluiting van de gekozen toetsvorm bij de leerdoelen en eindkwalificaties bewaakt. Met ingang van studiejaar 20122013 wordt in dat kader gewerkt met een toetsmatrijs. Daarmee wordt aangegeven welke vragen betrekking hebben op welk leerdoel en hoe de vragen verdeeld zijn over de stof. De examencommissie zal dit gaan controleren. Daarnaast is de examencommissie voornemens om de curriculumjaargroepen (en het AOM en GVB onderwijsoverleg in de masteropleiding) jaarlijks de toetsing (inclusief toetsmatrijs) van een aantal vakken te laten bespreken. Ook zullen bijeenkomsten worden georganiseerd waarbij docenten een aantal scripties bespreken. Tijdens de visitatie heeft de commissie met vertegenwoordigers van de examencommissie gesproken. Daaruit is gebleken dat het werken met toetsmatrijzen recentelijk is gestart. Doordat de leden van de examencommissie als docent betrokken zijn bij de verschillende jaargroepen, houden zij zicht op het bespreken van toetsen tijdens de bijeenkomsten van de jaargroepen. De examencommissie beoordeelt steekproefsgewijs masterscripties. Bachelorscripties worden nog niet steekproefsgewijs beoordeeld door de examencommissie. De commissie constateert dat de examencommissie een actieve rol heeft bij het bewaken van het niveau van de scripties en de toetsen. De commissie raadt de examencommissie aan ook steekproefsgewijs bachelorscripties te beoordelen. 28 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Proces rondom toetsing Studenten worden via de studiegids en de blokboeken geïnformeerd over de toetsvormen, data en criteria. Alle vakken in de bacheloropleiding worden afgerond met een bloktoets. In het eerste bachelorjaar vinden alle herkansingen aan het einde van het jaar plaats. Studenten kunnen daarbij twee vakken en twee practica herkansen. De bacheloropleiding kent een compensatieregeling (zie ook paragraaf 2.1.6). In de masteropleiding worden de toetsen in de tiende week van elk blok afgenomen. De herkansingen vinden gedurende het jaar plaats. De masteropleiding kent geen compensatieregeling. De uitslag van tentamens wordt binnen vijftien werkdagen bekend gemaakt. Studenten kunnen altijd gemaakte opdrachten en tentamens in zien. De commissie heeft tijdens de visitatie met verschillende betrokkenen gesproken over de compensatieregeling in de bacheloropleiding. De studenten hebben duidelijk gemaakt dat een 4,0 het laagste cijfer is dat in het eerste jaar gehaald mag worden. Het aantal behaalde vieren is onbeperkt, mits deze gecompenseerd worden en het gemiddelde cijfer van zes wordt behaald. Het is mogelijk om het eerste jaar af te ronden met onvoldoendes, zolang de student gemiddeld een zes heeft behaald voor alle vakken. Het management heeft desgevraagd aangegeven dat het theoretisch mogelijk is dat een student het eerste jaar afrondt met een aantal vieren, maar dat dit in de praktijk niet voorkomt. De conclusie na het eerste jaar is dat studenten minder onvoldoendes halen en dat de cijfers gemiddeld hoger zijn. Ook het plannen van de herkansingen in de zomervakantie leidt ertoe dat studenten eerder in het jaar hun best doen om de vakken te halen. Het bachelorwerkstuk en de twee leeronderzoeken moeten wel met een voldoende worden afgerond. Toetsvormen Tijdens en ter voorbereiding op het bezoek heeft de commissie gekeken naar verschillende toetsen. Zij constateert dat de toetsen er adequaat uitzien wat betreft inhoud en niveau. Daarnaast vindt de commissie het geheel aan toetsen voldoende gevarieerd, doordacht en afgestemd. De bacheloropleiding maakt gebruik van zogenaamde bloktoetsen voor het toetsen van de vakken. De bloktoetsen bestaan voor het grootste deel uit open vragen. Daarmee wordt de verworven kennis getoetst. De practica kennen verschillende toetsvormen, bijvoorbeeld praktische opdrachten of schrijfopdrachten. De twee leeronderzoeken worden afgerond met een onderzoeksverslag. In het derde bachelorjaar worden de vakken niet alleen afgesloten met een bloktoets maar ook met essayopdrachten. In de masteropleiding worden alle vakken afgerond met meerdere toetsvormen. Gedurende de vakken maken studenten opdrachten en de vakken worden afgerond met een afsluitende toets. Het eindcijfer is het gewogen gemiddelde van deze verschillende onderdelen. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, vinden dat er voldoende variatie in toetsing is. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de feedback die ze krijgen van hun docenten. De opdrachten van de practica en de leeronderzoeken worden in de eerstvolgende bijeenkomsten besproken. De afspraken over nakijktermijnen en inzagemomenten worden nagekomen. Scriptieprocedure bacheloropleiding Studenten ronden de bacheloropleiding af met het bachelorwerkstuk (15 EC). In dat kader voeren studenten in de laatste twee blokken van het derde jaar zelfstandig een onderzoek uit, waarover zij rapporteren in de vorm van een wetenschappelijk artikel. Tot 2010 voerden de studenten het onderzoek uit in groepjes. Vanaf studiejaar 2010-2011 is het een individueel QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 29 onderzoek en is de aanpak van het bachelorwerkstuk gewijzigd. Docenten leveren het onderzoeksonderwerp aan. Studenten werken in groepjes volgens een vast stramien aan het eigen onderzoek. Gedurende tien weken doorlopen de studenten vijf stappen (formuleren onderzoeksvraag, formulering theoretisch kader en onderzoeksformat, dataverzameling en -analyse, eerste concept rapportage en tweede concept rapportage). Tijdens de groepsbijeenkomsten geven studenten elkaar feedback en ontvangen zij begeleiding van de docent. Het eindwerkstuk wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede beoordelaar, waarbij de tweede beoordelaar het eindcijfer bepaalt. Scriptieprocedure masteropleiding De masteropleiding wordt afgerond met de masterscriptie. Studenten voeren zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek uit en rapporteren daarover. De opleiding verwacht, volgens de kritische reflectie, dat het onderzoek voortbouwt op relevante sociologische theorieën en eerder onderzoek en dat het controleerbaar, valide en betrouwbaar is. Ter voorbereiding op het onderzoek volgen studenten het scriptieseminar (zie ook paragraaf 2.1.3). De probleemstelling en de onderzoeksopzet moeten zowel door de eerste begeleider als door de tweede beoordelaar worden goedgekeurd. De scriptie kan de vorm hebben van een onderzoeksverslag of een artikel. Bij dat laatste geldt dat de scriptie geschreven wordt als een voor publicatie voor te dragen artikel. De redactionele aanwijzingen van het te selecteren tijdschrift gelden dan als richtlijn voor de vorm van de scriptie. De masterscriptie wordt beoordeeld door de eerste begeleider en een tweede, onafhankelijke interne beoordelaar. Daarbij wordt sinds januari 2012 bij beide varianten gebruik gemaakt van hetzelfde beoordelingsformulier. De beoordelingscriteria staan vermeld in het blokboek en op de digitale leeromgeving. Op basis van de bestudeerde materialen en de gevoerde gesprekken stelt de commissie vast dat beide opleidingen een adequaat scriptieproces kennen. Daarnaast maken beide opleidingen gebruik van een helder beoordelingsformulier. 3.1.2 Gerealiseerde eindkwalificaties De commissie is nagegaan of de studenten van de bachelor- en masteropleiding Sociologie de beoogde eindkwalificaties realiseren. Zij heeft daartoe voorafgaand aan de visitatie van elke opleiding vijftien scripties bestudeerd (zie Bijlage 7). Bij het selecteren van de scripties is rekening gehouden met een spreiding van cijfers (lage, gemiddelde en hoge cijfers) en begeleiders. Daarnaast heeft zij tijdens de visitatie tussentijdse en afsluitende toetsen bestudeerd en is zij nagegaan waar afgestudeerden terecht komen. Voor beide opleidingen concludeert de commissie dat de scripties qua inhoud en niveau voldoen aan de eisen die gesteld mogen worden aan een scriptie op academisch niveau. Het is de commissie bij de bestudering van zowel bachelor- als masterscripties opgevallen dat deze vooral kwalitatief van aard zijn. De methodologische pluriformiteit die door de opleidingen wordt nagestreefd, komt in de scripties minder nadrukkelijk naar voren. Studenten hebben hierover opgemerkt dat zij zowel met kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden in aanraking komen. Bij de bachelorscriptie zijn studenten echter vrij in het kiezen van een methode. Studenten hebben aangegeven dat dan veelal voor kwalitatief onderzoek gekozen wordt. Het onvoldoende beheersen van SPSS is daarbij als belangrijkste reden genoemd. Docenten hebben aangegeven dat masterstudenten die de opleiding combineren met een baan vaak kiezen voor kwalitatief onderzoek in de eigen organisatie. Docenten verwachten dat, nu studenten in het scriptieonderzoek aansluiting moeten vinden bij het onderzoek van docenten, meer masterscripties een kwantitatief karakter zullen hebben. 30 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam In het gesprek met de examencommissie is duidelijk geworden dat kwantitatieve methoden tot en met het niveau van lineaire regressie behandeld worden in de bacheloropleiding. In de masteropleiding is vooral gekozen voor een inhoudelijke invulling van het programma. De belangrijkste methodologische kennis en vaardigheden doen studenten op in de bacheloropleiding of in het pre-master programma. Studenten die een kwantitatief scriptieonderzoek willen doen kunnen zich daarin op eigen initiatief of met begeleiding van een docent verder verdiepen. Bacheloropleiding De commissie heeft voorafgaand aan de visitatie haar bevindingen ten aanzien van de bachelorscripties besproken. De commissie was het over het algemeen eens met het cijfer dat door de begeleiders is toegekend aan de scripties. Bij één scriptie, beoordeeld met een zeven, kwam de commissie echter tot de conclusie dat deze te hoog beoordeeld was door de opleiding. Daarnaast had de commissie bij een scriptie met een lage beoordeling twijfels over het niveau van de scriptie. Deze scripties zijn bestudeerd door meerdere commissieleden. Zij constateerden daarbij dat bij deze twee scripties sprake was van een onduidelijke probleemstelling en onvoldoende beheersing van literatuur. Gebruikte begrippen worden niet toegelicht en de relatie tussen de literatuur en de probleemstelling is niet altijd duidelijk. Tijdens de visitatie heeft de commissie met de begeleiders van de betreffende scripties gesproken. In dat gesprek is duidelijk geworden dat de constateringen van de commissie ten aanzien van beide scripties werden gedeeld. Bij de scriptie met een lage beoordeling hebben de studenten gedurende het proces een andere begeleider gekregen. Ten aanzien van de scriptie met de hogere beoordeling bleek tijdens het gesprek dat de betreffende student het onderzoek heeft uitgevoerd in een groepje. De student heeft aan het feitelijke onderzoek een goede bijdrage geleverd maar is er niet in geslaagd dit in de scriptie te verwoorden. Bij de beoordeling van de scriptie heeft de bijdrage van de student aan het proces en het onderzoek een te belangrijke rol gespeeld. Om te verifiëren of er sprake is van een structureel probleem inzake het niveau van de scripties heeft de commissie tien extra scripties bestudeerd. Voor deze scripties geldt dat de commissie het over het algemeen eens was met het cijfer dat door de begeleiders is toegekend aan de scripties. De scripties voldeden aan het niveau dat van een bachelorstudent mag worden verwacht. Op basis van de 25 bestudeerde scripties is de commissie van mening dat de kwaliteit hiervan over het algemeen voldoende is en dat de afgestudeerden het bachelorniveau bereiken. De commissie constateert dat de twee onvoldoende beoordeelde scripties zijn opgesteld in de periode waarin de begeleiding en monitoring van de scripties minder gestructureerd en vastgelegd was. De commissie is van mening dat met de nieuwe opzet van het bachelorwerkstuk, de invoering van een tweede beoordelaar en het beoordelingsformulier het niveau van de scripties gewaarborgd zal zijn. Masteropleiding De commissie heeft voorafgaand aan de visitatie haar bevindingen ten aanzien van de masterscripties besproken. De commissie was het over het algemeen eens met het cijfer dat door de begeleiders is toegekend aan de scripties. Scripties met een hoge beoordeling kenden een duidelijke en goed uitgelegde onderzoeksvraag. Daarnaast werd er over het algemeen veel (en relevante) literatuur gebruikt. Begrippen werden goed uitgelegd en geoperationaliseerd en bij de conclusies volgde een heldere inhoudelijke discussie. Bij scripties met een lage beoordeling was er sprake van een beperkte of wat onduidelijke probleemstelling. Ook was het theoretisch kader beperkt en de gebruikte literatuur niet altijd recent. In het concluderende hoofdstuk vond meestal een beperkte discussie plaats. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 31 De commissie stelt dat niet alleen het scriptieresultaat, maar ook de positie van afgestudeerden op de arbeidsmarkt inzicht geeft in de vraag of studenten de eindkwalificaties realiseren. De commissie is daarom nagegaan waar afgestudeerden van de masteropleiding terecht komen. De kritische reflectie verwijst naar een recent onderzoek onder alumni (66 AOM-afgestudeerden en 68 GVB-afgestudeerden). Daaruit blijkt dat blijkt dat meer dan tweederde regelmatig gebruikt maakt van de geleerde kennis en vaardigheden. De opleiding heeft volgens de respondenten vooral bijgedragen aan het inzicht in maatschappelijke problemen en organisatievraagstukken, het ontwikkelen van analytische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en kritische reflectie. Het merendeel van de respondenten kijkt positief terug op de opleiding. Uit de gegevens blijkt dat 50% van de afgestudeerden binnen vier maanden een bij de opleiding aansluitende baan vindt. Daarbij wordt opgemerkt dat een deel van de afgestudeerden tijdens de opleiding al een relevante baan had. Afgestudeerden zijn vooral werkzaam in consultancy, onderzoekswerk en (midden)management. De alumni met wie de commissie gesproken heeft, zijn positief over de opleiding. Zij kunnen de in de opleiding geleerde kennis en vaardigheden over het algemeen toepassen in hun werk. Tijdens de visitatie heeft de commissie met het management gesproken over het (bewaken van het) sociologische karakter van de scripties. De commissie heeft van een aantal scripties geconstateerd dat deze weliswaar van voldoende niveau zijn, maar dat de inhoud in enkele gevallen wat ver van de sociologie kwam af te staan. Het management heeft aangegeven dat het bewaken van het sociologische karakter vooral een taak is van de eerste begeleider. Bij het opstellen van de onderzoeksvraag wordt beoordeeld of de vraag voldoende sociologisch is. De commissie raadt de opleiding aan continue aandacht te blijven besteden aan het bewaken van het sociologische karakter van de scripties. 3.2 Overwegingen De commissie is nagegaan of de opleidingen beschikken over een adequaat systeem van toetsing. Zij heeft gekeken naar het toetsbeleid, de procedures rondom toetsing, de toetsvormen en het functioneren van de examencommissie. De commissie constateert dat er sprake is van een adequaat systeem van toetsing; de opleidingen gebruiken gevarieerde toetsvormen die aansluiten op de inhoud van de opleidingen en het niveau van de studenten. Studenten zijn tevreden over de toetsing. In de masteropleiding wordt elk vak met verschillende toetsvormen afgesloten. Bij de beoordeling van zowel de bachelorscriptie als de masterscriptie worden twee beoordelaars ingezet en wordt een beoordelingsformulier gebruikt. De commissie vindt dat de examencommissie actief bij de kwaliteit van toetsing betrokken is. De commissie is positief over de controle die de examencommissie uitoefent op masterscripties, en raadt aan dit ook voor bachelorscripties te doen. De commissie is minder positief over de compensatieregeling van de bacheloropleiding. Ondanks het feit dat de commissie zich ervan bewust is dat het in de praktijk niet of nauwelijks zal voorkomen, vindt zij het niet gewenst dat studenten een onvoldoende voor statistiek kunnen compenseren met een voldoende voor een inhoudelijk vak (of: omgekeerd). Om te kunnen beoordelen of studenten het gewenste eindniveau behalen, heeft de commissie van beide opleidingen scripties bestudeerd. Op basis van de bestudeerde scripties, de informatie die zij heeft ingezien tijdens de visitatie en de informatie die zij heeft ontvangen over de uitstroom van de masteropleiding stelt zij vast dat studenten van beide opleidingen de beoogde eindkwalificaties realiseren. Ten aanzien van de bachelorscripties verwacht de commissie dat de invoering in 2010 van een tweede beoordelaar en het beoordelingsformulier het niveau van in de toekomst zal waarborgen. 32 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 3.3 Conclusie Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende. Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende. Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende. Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 33 Algemeen eindoordeel Het eindoordeel over de voltijdvariant van de bacheloropleiding Sociologie is voldoende. Het eindoordeel over de deeltijdvariant van de bacheloropleiding Sociologie is voldoende. Het eindoordeel over de voltijdvariant van de masteropleiding Sociologie is voldoende. Het eindoordeel over de deeltijdvariant van de masteropleiding Sociologie is voldoende. 34 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam BIJLAGEN QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 35 36 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. J.L. (Jules) Peschar (voorzitter) studeerde sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en promoveerde er in 1975. Tot 1989 werkte hij als universitair hoofddocent Researchmethoden aan de RU Groningen en vervolgens tot 2006 als hoogleraar Onderwijssociologie. Peschar was onderzoekscoördinator bij een Oost-West-instituut van de UNESCO in Wenen, voorzitter en lid van nationale onderwijsevaluatieprogramma’s (Basisvorming, Weer Samen Naar School, Passend onderwijs). Hij was vele jaren intensief betrokken bij het ontwikkelen van onderwijsindicatoren bij OECD, waarbinnen het PISAprogramma tot stand kwam. De Corvina Universiteit in Budapest verleende hem in 1994 een eredoctoraat. Hij was decaan van de Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen in Groningen en voorzitter en lid van onderwijs- en onderzoeksvisitatiecommissies in Nederland, Vlaanderen, Duitsland en Portugal. A.A.M. (Axel) Boomgaars is student van de bacheloropleiding Sociologie en premaster Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Hij begon in 2008 met zijn studie op de UvA en is actief betrokken geweest bij die sociologie-opleiding. Zo heeft hij onder andere in de opleidingscommissie gezeten, was hij studentvoorlichter, hoofdredacteur van het UvA-blad Sociologisch Mokum en heeft hij in de sollicitatiecommissie voor nieuwe sociologiedocenten gezeten. Momenteel schrijft hij zijn bachelorscriptie op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waar hij onderzoek doet naar provinciaal gedoogbeleid en de discretionaire ruimte van het ambtelijk apparaat daarbinnen. Prof. dr. T. (Thomas) Gautschi is hoogleraar Sociologie en voorzitter van de vakgroep Sociologie aan de Universiteit Mannheim. Hij studeerde economie en sociologie aan de Universiteit Bern (Zwitserland) en promoveerde 2002 op het proefschrift Trust and Exchange aan de Universiteit Utrecht (promotoren: prof. Werner Raub, prof. Jeroen Weesie en prof. Chris Snijders). Hij was daarna UD aan de Technische Universiteit Eindhoven en UD aan de Universiteit Bern. Sinds 2009 is hij hoogleraar Methoden en Statistiek aan de Universiteit Mannheim (Duitsland). Aan de Universiteit Mannheim bekleedt Thomas Gautschi diverse organisatorische functies, waaronder decaan van onderwijs. Prof. dr. I. (Ignace) Glorieux is hoogleraar Sociologie en voorzitter van de vakgroep Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij geeft cursussen over sociale ongelijkheid, methodologie, sociologische theorie, cultuurpolitiek en tijdssociologie. Hij doet onderzoek naar de tijdsbesteding van de Vlamingen en analyseert de tijdsbesteding van de Belgen op basis van gegevens verzameld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Hij is verder ook betrokken bij longitudinaal interuniversitair onderzoek over de transitie van school naar werk (SONAR) en doet onderzoek naar cultuurparticipatie. Ignace Glorieux is bestuurslid van de International Association for Time Use Research (IATUR), lid van het European Research Network on Transitions in Youth en lid van de expertgroep van Europese tijdsonderzoekers die het European Time Use Research Program van EUROSTAT superviseert. Van 2000 tot 2008 was hij voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Sociologie. Aan de Vrije Universiteit Brussel bekleedt Ignace Glorieux diverse organisatorische functies, waaronder het lidmaatschap van de Raad van Bestuur, de Senaat, het Faculteitsbestuur en de Onderzoeksraad. In 2004 en 2005 was hij lid van de onderzoeksvisitatiecommissie Sociale Wetenschappen in Nederland. Hij was betrokken bij de visitatie van de Universiteit van Tilburg in verband met zijn specifieke expertise op het gebied van de vrijetijdswetenschappen. Prof. dr. J. (Jos) de Haan is hoofd van de onderzoeksgroep Tijd, media en cultuur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en bijzonder hoogleraar ICT, Cultuur en QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 37 Kennissamenleving, aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij studeerde sociologie in Utrecht en deed aansluitend promotieonderzoek bij de onderzoeksschool ICS. In 1994 promoveerde hij op het proefschrift Research groups in Dutch sociology. Sinds 1994 is hij verbonden aan het SCP waar hij eerst als onderzoeker en later als projectleider onderzoek deed naar cultuurparticipatie in Nederland. Sinds 1998 is hij betrokken bij onderzoek naar de verspreiding en het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT). Recente projecten waar hij aan werkte hadden betrekking op de digitale generatie, verschillen in digitale vaardigheden en de digitalisering van cultuur. In de periode 2004-2006 was hij secretaris van de KNAW-verkenningscommissie Sociologie. M. (Mathijs) Haerden is student van de bacheloropleiding Sociologie en Honoursacademy aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij bevindt zich in het derde jaar van zijn bacheloropleiding en zit in de afrondende fase van het honoursprogramma. In het kader van zijn studievereniging was hij in het jaar 2011-2012 hoofdverantwoordelijk voor het organiseren van een studiereis. Mathijs Haerden neemt tevens deel aan de eerste NetherlandsAsia Honours Summer School, waarvoor in totaal 30 studenten van 13 universiteiten in Nederland zijn geselecteerd. Hij is in de zomer van 2012 voor zes weken naar Hong Kong en Sjanghai gegaan om een case-study uit te voeren en enkele cursussen te volgen aan de Chinese University of Hong Kong. Prof. dr. D. (Dirk) Jacobs is hoogleraar Sociologie aan de Université Libre de Bruxelles. Zijn voornaamste onderzoeksthema’s zijn integratie van etnische minderheden, politieke participatie van allochtonen en onderwijssociologie. Hij studeerde sociologie aan de Universiteit Gent (1993) en haalde zijn doctoraat in de sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht (1998). Hij was in 2009-2010 intern coördinator van de onderzoeksevaluatie Politieke en sociale wetenschappen aan de Université Libre de Bruxelles. In 2010-2011 was hij gedurende drie maanden gasthoogleraar aan het Urban Studies Priority Research Programme van de Universiteit Amsterdam in het departement Politieke wetenschappen. Jacobs is houder van een ERC Starting Grant voor het project Equal opportunities for migrant youth in educational systems with high levels of social and ethnic segregation – assessing the impact of school team resources. Dr. W. (Wim) Jansen is emeritus universitair docent Sociologie aan de Universiteit Utrecht. Hij behaalde in 1971 het doctoraalexamen Sociologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, met als specialisaties Methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek en Sociale psychologie. In 1987 promoveerde hij op het proefschrift Operationaliseren: Traditie en Kritiek. Van 1972 tot 2011 was hij als docent/onderzoeker verbonden aan achtereenvolgens het Sociologisch Instituut, de vakgroep Theorie en Methodologie van de Sociologie en de vakgroep Empirisch-Theoretische Sociologie van de Universiteit Utrecht. De laatste decennia was hij voor wat betreft zijn onderwijs verbonden aan de vakgroep Methodeleer en Statistiek en voor wat betreft zijn onderzoek aan het Interuniversity Center for Social Science Theory and Methodology (ICS). Vanaf de oprichting in 1999 tot aan 2011 was hij ook verbonden aan het University College Utrecht. In onderzoek heeft hij zich bezig gehouden met modellen voor sociale stratificatie en mobiliteit, met methoden voor dataverzameling, met inkomensongelijkheid tijdens perioden van markttransitie en met (de geschiedenis van) de beeldstatistiek. Prof. dr. M. (Mart-Jan) de Jong is hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy. Hij behaalde in 1979 zijn doctoraal Sociologie aan de Universiteit Utrecht. Hij is vervolgens als universitair hoofddocent Sociologie gestart aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1987 behaalde De Jong zijn doctoraat in de sociale 38 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam wetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en werd hoofddocent Sociologie. Vanaf 2004 tot op heden is hij hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy. Mart-Jan de Jong heeft boeken, artikelen en rapporten gepubliceerd op het terrein van het onderwijs voor kinderen van migranten, de multiculturele samenleving, en de herziening van de verzorgingsstaat. Daarnaast schreef hij een Nederlands en een Engels studieboek over de iconen van de theoretische sociologie. Prof. dr. N.A. (Nico) Wilterdink is emeritus hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij studeerde sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1998 is hij hoogleraar Cultuursociologie aan deze universiteit. Daarvoor was hij universitair hoofddocent aan deze universiteit. Daarnaast bekleedde hij een aantal jaren aan de Universiteit Utrecht de Norbert Elias-leerstoel in de studie van langetermijnprocessen. Hij was in 1986-1987 research fellow aan het Europees Universitair Instituut te Florence en in 1996 gasthoogleraar aan de University of Minnesota in Minneapolis. Wilterdink is redacteur van het tijdschrift Sociologie. Dr. J.W. (Jeroen) Winkels is historicus en socioloog en promoveerde in 1990 op een onderzoek naar gezag. Hij is momenteel directeur van het ITS, een instituut van de Radboud Universiteit Nijmegen (RU), dat vooral toegepast onderzoek uitvoert op het terrein van het onderwijs, de zorg en de arbeidsmarkt. Hij is voormalig vicevoorzitter van het College van Bestuur van de RU en werkte veertien jaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek. Recent was hij als onderzoeker actief in projecten over de rol van maatschappelijke voorhoedes in het onderwijs, het studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs, procesevaluaties van NWO-programma’s, de programmering van onderzoek aan een hogeschool en de introductie van intakegesprekken aan een universiteit. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 39 40 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 2: Bezoekprogramma 8.30 – 9.30 9.30 – 10.30 10.30 – 11.15 11.15 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 12.45 12.45 – 13.30 Management Prof.dr. Pearl Dykstra Voorzitter Examencommissie Sociologie Blokcoördinator van Methodologie (Ba 1) Herverdelen, participeren en zorgen (AOM) Drs. Manon de Jong Onderwijscoördinator Dr. Ferry Koster Coördinator Mastervariant Arbeid, Organisatie en Management (AOM) Blokcoördinator Produceren (AOM) Dr. Arjen Leerkes Coördinator Bachelor 1 Blokcoördinator Cohesie 3: Deviantie (Ba 3) Dr. Erik Snel Coördinator Mastervariant Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) Blokcoördinator van Ongelijkheid 2: Internationale Migratie (Ba 2) Stad als Woonmilieu (GVB) Prof.dr. Justus Uitermark Coördinator Bachelor 2 en 3 Blokcoördinator Stad en Staat (GVB) Prof.dr. Romke van der Veen Capaciteitsgroepvoorzitter en opleidingsdirecteur Studenten Nadia Dijkstra Bachelor-2 Daisy Grönefeld Bachelor-3 Mick Hennen Bachelor-2 Robbie Nijsse AOM Docenten Prof. dr. Godfried Engbersen Blokcoördinator van Inleiding in de Sociologie (Ba 1) Verdeelde Stad (GVB) Drs. Jaap Hassoldt Practicumcoördinator Bachelor 1 en tutor Dr. Peter Mascini Blokcoördinator van Leeronderzoek 1: Kwantitatief onderzoek (Ba 2) Publiek dienstverlenen verklaard (AOM) Dr. Masja van Meeteren Blokcoördinator Ongelijkheid 2: Internationale Migratie (Ba 2) Dr. Jeroen van der Waal Blokcoördinator Ongelijkheid 1: Stratificatie (Ba 1) Coördinator Bachelorwerkstuk (Ba 3) Pauze Opleidingscommissie Dr. Sjaak Braster Voorzitter Opleidingscommissie Sociologie Dr. Bram Peper Docent Marie van de Gaag Studentlid Lunch Examencommissie en studieadviseur Prof.dr. Pearl Dykstra Voorzitter Examencommissie Sociologie Blokcoördinator van QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 41 Drs. Ilja Fase Dr. Renske Keizer Dr. Willem Schinkel Methodologie (Ba 1) Herverdelen, participeren en zorgen (AOM) Studieadviseur Lid Examencommissie Sociologie Blokcoördinator van Identiteit 1: Gender, familie en de verzorgingsstaat (Ba 1) Minor Pursuit of Happiness (Ba 3) Secretaris Examencommissie Sociologie Blokcoördinator van Geschiedenis van de Sociologie (Ba 1) Theoretische Sociologie (Ba 2) Wetenschapsleer (Ba 3) 13.30 – 14.00 Alumni Salomé Aussen Examendatum: 19-11-2010 Wouter den Blanken Examendatum: 31-08-2011 Nanda Heijndijk Examendatum: 19-01-2012 Herman van Nieuwenhuizen Examendatum: 31-08-2011 14.00 – 14.30 Voorbereiden eindgesprek 14.30 – 15.30 Eindgesprek management Zie aanwezigen bij gesprek management en prof.dr. Henk van der Molen 15.30 – 17.30 Opstellen bevindingen 17.30 – 17.45 Mondelinge rapportage 17.45 – 18.15 Borrel 42 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 3: Domeinspecifiek referentiekader 1. Inleiding en het referentiekader Het domeinspecifiek referentiekader Sociologie 2011 is opgesteld ten behoeve van de beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die binnen het cluster Sociologie 2011 vallen. In het referentiekader worden de minimumeisen geformuleerd waar een wetenschappelijke opleiding in een (deel)gebied van de sociologie aan moet voldoen. Met behulp van dit referentiekader kunnen de opleidingen sociologie de gemaakte keuzes nader beargumenteren en aantonen dat aan de criteria uit het accreditatiekader van de NVAO wordt voldaan. 2. Doelstellingen, niveau en oriëntatie van de opleidingen De doelstellingen van de opleidingen brengen tot uitdrukking dat de opleidingen studenten zowel inhoudelijk als academisch vormen. Dit betekent dat studenten tijdens de opleiding kennis en inzicht krijgen in het vakgebied van de sociologie en dat ze zowel relevante vakspecifieke als algemene academische vaardigheden verwerven. De opleidingen benadrukken daartoe: de kenmerken en waarde van wetenschappelijk onderzoek in de sociologie; het belang van kennis van en inzicht in theorie en methodologie; het belang van kennis van en inzicht in de belangrijkste maatschappelijke instituties en sociale problemen van een moderne samenleving, de maatschappelijke toepassing, en het kunnen reflecteren op eigen werk en het werk van anderen. De opleidingen bieden zodoende een kader waarbinnen de student leert om de verworven kennis en inzichten op een wetenschappelijk verantwoorde manier toe te passen. De opleidingen bereiden studenten voor op een maatschappelijke loopbaan of verdergaande wetenschappelijke opleiding waarin de kennis en vaardigheden die zij tijdens de studie verworven hebben relevant zijn. Het gaat daarbij in het algemeen niet zozeer om de voorbereiding op een bepaald, nader te specificeren beroep of functie, maar veeleer om het verwerven van een academische houding en de academische vaardigheden die in verschillende functies op academisch niveau worden gevraagd. De bachelorfase is onvervangbaar voor de ontwikkeling van een generieke academische denkwijze. In het bachelor programma leren studenten hoe sociologie past binnen het breder palet van maatschappijwetenschappen, en leren zij wetenschappelijke vragen in een bredere maatschappelijke context te plaatsen. Het belang van de bachelor bij de ontwikkeling van academische vaardigheden in aanmerking nemend, moeten voorzieningen om studenten met een hbo-bachelordiploma voor te bereiden op een instroom in een wo-master vooral gericht zijn op het tot ontwikkeling brengen van een academische denkwijze en het vullen van methodische hiaten. Dit omvat het versterken van het inzicht in de samenhang tussen de afzonderlijke kennisgebieden, het zich eigen maken en gebruiken van onderzoeksmethoden alsmede het leren reflecteren op de resultaten van (eigen) onderzoek. Een bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding die opleidt tot een elementair academisch niveau. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond, voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot een universitaire masteropleiding. Een masteropleiding biedt ten opzichte van de bacheloropleiding verdieping en in veel gevallen specialisatie binnen de sociologie. De masteropleiding biedt ook meer gespecialiseerde voorbereiding op de toekomstige werkkring, zoals onderzoeksinstellingen, overheid en bedrijfsleven. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 43 3. De eindkwalificaties Eindkwalificaties van een bacheloropleiding brengen tot uitdrukking dat studenten die de opleiding sociologie hebben afgerond, beschikken over kennis en inzicht in de sociologie en de toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatieve en leervaardigheden op een meer basaal academisch niveau. Daarnaast wordt verwacht dat de eindkwalificaties gerelateerd zijn aan de vereisten voor toegang tot een (tenminste één) masteropleiding en eventueel de beroepspraktijk. De eindkwalificaties van alle masteropleidingen brengen tot uitdrukking dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over kennis en inzicht en de toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatieve en leervaardigheden op een meer gevorderd academisch niveau. Een fundamenteel verschil tussen basaal en gevorderd niveau is hierbij de mate aan zelfstandigheid in het bedenken en formuleren van onderzoeksvragen, in het toepassen van theorieën en onderzoeksmethoden dat van een afgestudeerde wordt verwacht. De eindkwalificaties behoren minimaal gelijk te zijn aan de eventuele eisen die de beroepspraktijk stelt aan afgestudeerde sociologen. De eindkwalificaties worden in dit domeinspecifieke referentiekader gekoppeld aan de zogenaamde Dublin descriptoren. Waar wenselijk wordt hieronder aangegeven welke eindkwalificaties specifiek voor het masterniveau gelden. Voor de overige eindkwalificaties geldt voor de bachelor een meer basaal niveau en voor de master een meer gevorderd niveau. Kennis en inzicht De afgestudeerde van een bachelor en master opleiding sociologie beschikt over aantoonbare wetenschappelijke kennis en inzicht van het vakgebied. Een en ander is vastgelegd in de eindkwalificaties: KI 1. kennis van de hoofdvragen van de sociologie KI 2. kennis van de sleutelbegrippen en belangrijkste theoretische tradities van de sociologie; KI 3. inzicht in de geschiedenis en ontwikkeling van de sociologie; KI 4. kennis van methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; KI 5. kennis van manieren van operationalisering, betrouwbaarheid en validiteit en de wijze waarop dit beoordeeld kan worden of worden vastgesteld; KI 6. kennis van kwalitatieve en kwantitatieve dataverzamelingsmethoden en analysetechnieken en onderzoeksdesigns van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; KI 7. basiskennis van kennistheoretische en maatschappelijke dimensies van de sociologiebeoefening; KI 8. basiskennis van en inzicht in de belangrijkste maatschappelijke instituties en sociale problemen van een moderne samenleving; KI 9. kennis van de grondbeginselen van andere gedrags- en maatschappijwetenschappen; KI 10. kennis van en inzicht in de toepassing van sociaal-wetenschappelijke theorieën op maatschappelijke vraagstukken of beleidsvraagstukken. Daarenboven geldt specifiek op masterniveau: KI 11. kennis van en inzicht in vraagstukken van het vakgebied. Toepassen van kennis en inzicht De afgestudeerde beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Meer concreet geldt voor afgestudeerden bachelor sociologie: 44 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam T 1. T 2. T 3. T 4. T 5. T 6. T 7. T 8. maatschappelijke problemen in verband kunnen brengen met sociologische problemen en theorieën; problemen kunnen vertalen in onderzoeksontwerpen; systematisch gebruik kunnen maken van wetenschappelijke theorieën en hypothesen kunnen afleiden; theoretische begrippen kunnen operationaliseren en meetbaar maken; vanuit een onderzoeksontwerp zelfstandig een klein (deel)onderzoek kunnen uitvoeren met toepassing van hedendaagse methoden en technieken alsmede digitale hulpmiddelen bij informatieverzameling en –analyse; het - na kritische reflectie op de bruikbaarheid en toepasbaarheid – kunnen verbinden van onderzoeksresultaten met wetenschappelijke theorieën en een maatschappelijke problematiek; over de maatschappelijke implicaties van sociale ontwikkelingen of van beleid wetenschappelijk kunnen reflecteren; bezitten van een wetenschappelijke habitus in de beroepsuitoefening. Daarenboven geldt specifiek op masterniveau dat afgestudeerden: T 9. op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan kennis op het vakgebied; T 10. zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een onderzoek kunnen verrichten en daarbij methodische en veldinhoudelijke kennis toepassen; T 11. op verantwoorde wijze sociaal-wetenschappelijke inzichten kunnen vertalen en toepassen ten behoeve van de beroepspraktijk; T 12. het vermogen hebben tot sociologisch gefundeerde reflectie op maatschappelijke vraagstukken. Oordeel O 1. O 2. O 3. O 4. O 5. O 6. O 7. Onderkennen, en het vermogen tot kritische beoordeling, van vooronderstellingen, informatiegehalte en empirische houdbaarheid van belangrijke sociologische theorieën en inzichten; kunnen beoordelen van de relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke theorieën en inzichten op deelgebieden; het vermogen tot kritische beoordeling van uitgevoerd onderzoek op basis van kennis en praktische beheersing van hedendaagse sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken van onderzoek; bij concrete problemen de achterliggende wetenschappelijke discussie kunnen herkennen; een wetenschappelijk standpunt betrekken, maar ook kritisch op waarde kunnen schatten; besef van andere vakgebieden en partijen en het kunnen beoordelen van hun (wetenschappelijke) kwaliteiten en beperkingen; geleerd hebben om rekening te houden met maatschappelijke en ethische waarden en normen; deze kunnen integreren in professioneel gedrag waaronder eigen onderzoek; toepassen van eigen wetenschappelijk perspectief op problemen die zich in de praktijk voordoen. Daarenboven geldt specifiek op masterniveau: O 8. het zich als socioloog kunnen bewegen in een krachtenveld met actoren; QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 45 O 9. voldoende kunnen reflecteren op de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek en/of beleidsaanbevelingen binnen de organisationele, politiek-bestuurlijke en maatschappelijke context waar het onderzoek en/of de beleidsaanbeveling is uitgevoerd. Communicatie C 1. C 2. C 3. C 4. In staat zijn om adequaat schriftelijk te rapporteren voor vakgenoten en nietvakgenoten; in staat zijn tot actief en goed taalgebruik in woord en geschrift; in staat zijn om een mondelinge wetenschappelijke presentatie te geven met en zonder multimedia, en het daarbij helder expliciteren van eigen gedachtegang en werkwijze. in staat zijn op constructieve wijze commentaar en kritiek te leveren op de rapportage van medestudenten, vakgenoten, collega’s en/of opdrachtgever(s). Leervaardigheden L 1. L 2. Het vermogen om snel en efficiënt de voor een bepaald probleem relevante informatie te verzamelen en te beoordelen; kunnen samenwerken met medestudenten en vakgenoten en/of belanghebbenden binnen een organisatie of beleidsveld. Daarenboven geldt specifiek op masterniveau: L 3. L 4. L 5. L 6. 46 zelfstandigheid bij het doen van onderzoek en bij de beroepsuitoefening; het vermogen om de bijdragen en de rol van andere actoren in de wetenschappelijke interactie goed in te schatten; in staat zijn om de voor de beroepsuitoefening relevante nationale en internationale ontwikkelingen op het vakgebied kritisch te volgen, te evalueren en toe te passen; in staat zijn om kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; in staat zijn om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 4: Eindkwalificaties Bacheloropleiding A. Kennis en inzicht Kennis van en inzicht in sociologische theorie, in het bijzonder: 1. Kennis van de sleutelbegrippen en belangrijkste theoretische tradities van de Sociologie. 2. Kennis van en inzicht in de theoretische hoofdvragen van de Sociologie (modernisering, cohesie, ongelijkheid en identiteit). 3. Kennis van en inzicht in de geschiedenis en (theoretische) ontwikkeling van de Sociologie. Kennis van en inzicht in sociologische onderzoeksmethoden, in het bijzonder: 4. Kennis van en inzicht in methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. 5. Kennis van en inzicht in manieren van operationalisering, met aandacht voor de betrouwbaarheid en validiteit hiervan en de wijze waarop dit beoordeeld kan worden of worden vastgesteld. 6. Kennis van kwalitatieve en kwantitatieve dataverzamelingsmethoden, analysetechnieken en onderzoeksdesigns van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. 7. Kennis van en inzicht in wetenschappelijke en maatschappelijke ethische waarden en normen met betrekking tot sociologisch onderzoek. Kennis van en inzicht in de relatie tussen sociologische en maatschappelijke problemen, in het bijzonder: 8. Kennis van en inzicht in de toepassing van sociologische theorieën op maatschappelijke vraagstukken of beleidsvraagstukken. 9. Basiskennis van de belangrijkste maatschappelijke instituties en sociale problemen van een moderne samenleving. B. Toepassen van kennis en inzicht Toepassen van kennis van en inzicht in sociologische theorie, in het bijzonder: 10. Gebruik kunnen maken van sociologische theorieën en hieruit hypothesen afleiden. 11. Toepassen van de theoretische hoofdvragen van de Sociologie (modernisering, cohesie, ongelijkheid en identiteit) op sociologische en maatschappelijke problemen. Toepassen van kennis van en inzicht in sociologische onderzoeksmethoden, in het bijzonder: 12. Theoretische begrippen kunnen operationaliseren en meetbaar maken. 13. Zelfstandig opzetten van een (klein deel)onderzoek voor het beantwoorden van sociologische en maatschappelijke vragen. 14. Zelfstandig uitvoeren van een (klein deel) onderzoek met toepassing van relevante methoden en technieken alsmede digitale hulpmiddelen bij informatieverzameling en – analyse. 15. Het kunnen verbinden van onderzoeksresultaten met sociaal-wetenschappelijke theorieën en relevante maatschappelijke vraagstukken. Toepassen van kennis van en inzicht in de relatie tussen sociologische en maatschappelijke problemen, in het bijzonder: 16. Reflecteren op de wetenschappelijke en maatschappelijke implicaties van uitkomsten van sociologisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek. C. Oordelen 17. Het kunnen beoordelen van de vooronderstellingen, de houdbaarheid, de relevantie en toepasbaarheid van sociologische theorieën en inzichten. 18. Het kunnen beoordelen van uitgevoerd onderzoek op basis van kennis van hedendaagse sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken van onderzoek. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 47 D. Communiceren 19. In staat zijn om adequaat en op inzichtelijke wijze zowel schriftelijk als mondeling bevindingen van sociologisch onderzoek te rapporteren en te presenteren. 20. In staat zijn op constructieve wijze commentaar en kritiek te leveren op werk van medestudenten, vakgenoten, collega’s en/of opdrachtgever(s). E. Leren 21. Het vermogen bezitten om snel en efficiënt de voor een bepaald probleem relevante informatie te verzamelen en te beoordelen. 22. Kunnen samenwerken met medestudenten en vakgenoten en/of belanghebbenden binnen een organisatie of beleidsveld. Masteropleiding Aanvullend op de eindtermen voor de bacheloropleiding – en waaraan ook de studenten die van elders of via het pre-masterprogramma instromen in de master geacht worden te voldoen – zijn de volgende eindtermen voor de masteropleiding geformuleerd: 1. Kennis en inzicht De eindtermen met betrekking tot kennis en inzicht die voor de bacheloropleiding Sociologie aan de EUR worden gehanteerd, vormen het vertrekpunt van de masteropleiding en worden daar aangevuld met de eisen dat studenten: 1.1 Op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een diepgaande kennis van en inzicht in de sociologische theorie hebben, met inbegrip van de meest recente sociologische debatten en – theorievorming op dat of die terreinen. 2. Toepassen van kennis en inzicht Ook nu weer worden de eisen van de bacheloropleiding als vertrekpunt genomen en aangevuld met de eisen dat studenten: 2.1 Op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de kennisontwikkeling op het vakgebied; 2.2 Zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een onderzoek kunnen verrichten en daarbij methodische en veldinhoudelijke kennis toepassen; 2.3 Op verantwoorde wijze sociaal-wetenschappelijke inzichten kunnen vertalen en toepassen ten behoeve van de beroepspraktijk; 2.4 Het vermogen hebben tot sociologisch gefundeerde reflectie op maatschappelijke vraagstukken. 3. Oordelen Studenten moeten in algemene zin vooronderstellingen, houdbaarheid, relevantie en toepasbaarheid van sociologische theorieën en inzichten kunnen beoordelen wanneer zij starten aan de masteropleiding Sociologie. Hier komen specifiek voor masterstudenten de volgende eindtermen bij: 3.1 In staat zijn een wetenschappelijk standpunt te betrekken, maar deze ook kritisch op waarde kunnen schatten. 3.2 Het kunnen ontwikkelen en toepassen van eigen wetenschappelijk perspectief op problemen die zich in de wetenschappelijke en de beroepspraktijk voordoen. 48 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 4./5. Communiceren en Leren Studenten worden geacht zich de basisvaardigheden met betrekking tot communiceren en leren eigen te hebben gemaakt in de vooropleiding. De masteropleiding Sociologie kent een intensieve werkwijze. Alle vakken kennen naast een tentamen ook andere vormen van toetsing. Hiervoor moeten studenten vaak werkstukken schrijven. In werkgroepen wordt de literatuur en de colleges besproken en worden de werkstukken gepresenteerd en besproken. In deze werkgroepen, in het schrijven van werkstukken en in presentaties oefenen en verdiepen de studenten de communicatievaardigheden die zij in de vooropleiding hebben geleerd. Specifiek voor de masteropleiding Sociologie worden met betrekking tot de leervaardigheden hier de volgende eindtermen aan toegevoegd: 4/5.1 In staat zijn om kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen de sociologische discipline of binnen een organisatie of beleidsveld. 4/5.2 In staat zijn om de voor de beroepsuitoefening relevante nationale en internationale ontwikkelingen op het vakgebied kritisch te volgen, te evalueren en toe te passen. QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 49 50 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 5: Curricula Bacheloropleiding In 2010 is het didactisch concept van het probleemgestuurd onderwijs (PGO) met de bijbehorende onderwijsgroepen ingevoerd. De volgende schema’s geven het bachelorprogramma van collegejaren 2010-2011 en 2011-2012 weer. Vakken die voorzien zijn van een kleur worden nog steeds gegeven in collegejaar 2012-2013 (zij het soms onder een andere naam). Bachelorprogramma 2010-2011 (invoering PGO in B1) Bachelor 1 Bachelor 2 Bachelor 3 Inleiding in de Sociologie Practicum: PGO en Informatievaardigheden Geschiedenis van de Sociologie Practicum: Argumenteren Moderne sociologische theorie Minor Methodologie Practicum: Ethiek Statistiek 1 Wetenschapsleer Theorie in Onderzoek Modernisering 2: Staat en markt Modernisering 2: Staat en markt Kwantitatieve methoden Sociology of Labour Blok 6 Modernisering 1: Culturele verandering Practicum: Relatie Theorie – empirie Cohesie 1: Leven in de grote stad Leeronderzoek 1: kwantitatief onderzoek Urban Sociology Blok 7 Practicum: Presenteren Ongelijkheid 1: Stratificatie Kwalitatieve methoden Sociologisch Werkstuk Blok 1 Blok 2 Blok 3 Blok 4 Blok 5 Blok 8 Practicum: Schrijven Identiteit 1: Gender, familie en de verzorgingsstaat Practicum: Observeren en Interviewen Organisatiesociologie Leeronderzoek 2: kwalitatief onderzoek Bachelorprogramma 2011-2012 (invoering PGO in B2) Blok 1 Blok 2 Bachelor 1 Bachelor 2 Bachelor 3 Inleiding in de Sociologie en PGO vaardigheden Theoretische Sociologie Minor Geschiedenis van de Sociologie Modernisering 2: Economische Sociologie Practicum: Argumenteren Practicum: Academisch Lezen Practicum: Schrijven 2 Blok 3 Methodologie Cohesie 2: Godsdienst-sociologie Practicum: webbased research Blok 4 Practicum: Onderzoek in Praktijk Statistiek 1 Blok 5 Modernisering 1: Culturele Ongelijkheid 2: Internationale Migratie Practicum: Debatteren Statistiek 2 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Theorie in Onderzoek Cohesie 3: Deviantie Sociology of Work 51 verandering Blok 6 Blok 7 Blok 8 Practicum: Interviewen Cohesie 1: Leven in de grote stad Practicum: Schrijven Ongelijkheid 1: Stratificatie Practicum: Presenteren Identiteit 1: Gender, familie en de verzorgingsstaat Practicum: Observeren Leeronderzoek 1: kwantitatief onderzoek Urban Sociology Kwalitatieve methoden Sociologisch Werkstuk Leeronderzoek 2: kwalitatief onderzoek Masteropleiding Programma mastervariant AOM Blok 1 Blok 2 Blok 3 Blok 4 Organiseren Produceren Wetenschap in praktijk Herverdelen, participeren en zorgen Publiek dienstverlenen verklaard Masterthesis (voorbereiding) Masterthesis (uitvoering en afronding) Programma mastervariant GVB Blok 1 Blok 2 Blok 3 Stad als woonmilieu Verdeelde stad Wetenschap in praktijk Steden in het tijdperk van mondialisering Stad en staat Masterthesis (voorbereiding) 52 Blok 4 Masterthesis (uitvoering en afronding) QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 6: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen Bacheloropleiding Cohortomvang en samenstelling (voltijdse instroom) HBO* Buitenland VWO HBO prop n n n n 04/ 05 25 4 57 1 05/ 06 35 10 47 5 06/ 07 37 11 85 1 07/ 08 47 10 39 5 08/ 09 54 11 3 0 09/ 10 50 11 34 2 * Dit is inclusief studenten die deelnemen aan het pre-master programma. Jaar Overig n 7 5 4 6 3 12 Totaal n 94 102 138 107 71 109 Overig n 3 6 3 9 Totaal n 65 61 80 47 Cohortomvang en samenstelling (deeltijdse instroom) Jaar VWO HBO prop HBO* Buitenland n n n n 04/ 05 0 1 58 3 05/ 06 1 1 53 0 06/ 07 0 0 77 0 07/ 08 0 0 38 0 * Dit is inclusief studenten die deelnemen aan het pre-master programma. Uitval Bachelorstudenten (Voltijdse vwo-instroom) Omvang na 1 jaar cohort n % 04/ 05 25 20 05/ 06 35 31 06/ 07 37 24 07/ 08 47 26 08/ 09 54 30 09/ 10 50 *42 * voorlopige cijfers op peildatum 1-oktober Jaar na 2 jaar na 3 jaar % 20 34 32 30 *35 % 20 37 35 *34 Selectiviteit van 1e jaar % 100 85 69 *75 Bachelorrendement van de herinschrijvers (Voltijdse vwo-instroom) 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 herinschrijver s n 20 24 28 35 38 29 % van totale cohort na 3 jaar % 80 69 76 74 70 58 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam % 15 25 0 43 na 4 jaar % 35 63 54 na 5 jaar % 45 71 na 6 jaar % 70 > 6 jaar % 53 Masteropleiding Instroom Totaal Voltijd Deeltijd/duaal Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Cohort 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 129 91 139 175 104 101 42 23 42 58 27 32 87 68 97 117 77 69 61 52 94 102 64 63 16 11 30 36 17 20 45 41 64 66 47 43 68 39 45 73 40 38 26 12 12 22 10 12 42 27 33 51 30 26 Masterrendement van de herinschrijvers uitgesplitst naar variant: Mastervariant AOM 2006 2007 2008 2009 2010 Masterdiploma behaald n < 12 mnd 13 24,1 24,1 7 9,6 9,6 4 8,9 8,9 2 5,3 5,3 5 9,6 9,6 < 15 mnd 2 3,7 27,8 1 1,4 11,0 2 4,4 13,3 4 10,5 15,8 2 3,8 13,5 < 18 mnd 6 11,1 38,9 4 5,5 16,4 1 2,2 15,6 0 0,0 15,8 5 9,6 23,1 < 24 mnd 9 16,7 55,6 20 27,4 43,8 12 26,7 42,2 12 31,6 47,4 < 36 mnd 12 22,2 77,8 14 19,2 63,0 15 33,3 75,6 2 5,3 52,6 > 36 mnd 5 9,3 87,0 12 16,4 79,5 bezig 7 13,0 15 20,5 11 24,4 18 47,4 40 76,9 Totaal 54 cumm % % cumm % % n 43 cumm % % n 45 cumm % % n 38 cumm % % n 52 Mastervariant GVB Masterdiploma behaald 2006 % n 2007 cumm % % n 2008 cumm % % n 2009 cumm % % n 2010 cumm % cumm % % n < 12 mnd 5 11,4 11,4 2 4,7 4,7 4 12,5 12,5 2 4,9 4,9 2 3,8 3,8 < 15 mnd 1 2,3 13,6 1 2,3 7,0 0 0,0 12,5 1 2,4 7,3 3 5,7 9,4 9 17,0 26,4 39 73,6 < 18 mnd 0 0,0 13,6 1 2,3 9,3 1 3,1 15,6 3 7,3 14,6 < 24 mnd 10 22,7 36,4 15 34,9 44,2 5 15,6 31,3 14 34,1 48,8 < 36 mnd 12 27,3 63,6 6 14,0 58,1 11 34,4 65,6 3 7,3 56,1 > 36 mnd 13 29,5 93,2 8 18,6 76,7 4 12,5 78,1 bezig 3 6,8 10 23,3 7 21,9 18 43,9 Totaal 44 54 43 32 40 53 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 7: Bestudeerde bijlagen en documenten • • • • • • • • • • • • • • Scripties / essays en beoordelingsformulieren; Voorlichtingsmateriaal; Studiemateriaal: boeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; Verplichte literatuur die studenten zelf (via internet) verzamelen; Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten; Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; Stagereglementen/handleidingen; Tentamen- en examenreglement; Toetsmaterialen (tentamens, toetshandleiding, toetsbeleid en dergelijke) met modelantwoorden; Recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-masterovergangsregelingen; Onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en), etc.; Alumni-enquêtes; Materiaal over de studieverenigingen; Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar). Studentnummers van de geselecteerde scripties Bacheloropleiding 325539 310981 322163 312775 322196 321712 323137 335205 321439 321223 319735 321947 311260 326491 321948 324347 321023 299761 311884 290536 303291 282218 316118 314218 322975 338250 306927 259571 290096 307234 338639 310465 351001 338641 337199 281787 337134 Masteropleiding 314513 294343 291757 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 55 56 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 57 58 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam 59 60 QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam