Sociologie

advertisement
Sociologie
Faculteit der Sociale Wetenschappen,
Erasmus Universiteit Rotterdam
Uitgave:
Quality Assurance Netherlands Universities (QANU)
Catharijnesingel 56
Postbus 8035
3503 RA Utrecht
Telefoon:
Fax:
E-mail:
Internet:
030 230 3100
030 230 3129
[email protected]
www.qanu.nl
© 2012 QANU / Q310
Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van
bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden
overgenomen.
2
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
INHOUD
Rapport over de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit
Rotterdam........................................................................................................................ 5
Administratieve gegevens van de opleidingen ...................................................................................5
Administratieve gegevens van de instelling........................................................................................5
Kwantitatieve gegevens over de opleidingen .....................................................................................5
Samenstelling van de commissie ..........................................................................................................6
Werkwijze van de commissie................................................................................................................6
Bijzonderheden van het bezoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam ....................................8
Samenvattend oordeel van de commissie...........................................................................................9
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling..................................................................................................................... …13
Bijlagen.......................................................................................................................... 35
Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie................................................37
Bijlage 2: Bezoekprogramma..............................................................................................................41
Bijlage 3: Domeinspecifiek referentiekader......................................................................................43
Bijlage 4: Eindkwalificaties..................................................................................................................47
Bijlage 5: Curricula ...............................................................................................................................51
Bijlage 6: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen ..................................................................53
Bijlage 7: Bestudeerde bijlagen en documenten...............................................................................55
Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen........................................................................................57
Dit rapport is vastgesteld op 6 december 2012.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
3
4
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Rapport over de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de
Erasmus Universiteit Rotterdam
Dit rapport volgt het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de
NVAO.
Administratieve gegevens van de opleidingen
Bacheloropleiding Sociologie
Naam van de opleiding:
Registratienummer CROHO:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Sociologie
56601
bachelor
wo
180 EC
n.v.t.
Rotterdam
voltijd en deeltijd1
31 december 2013
Masteropleiding Sociologie
Naam van de opleiding:
Registratienummer CROHO:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Sociologie
66601
master
wo
60 EC
- Arbeid, Organisatie en Management (AOM)
- Grootstedelijke vraagstukken en Beleid (GVB)
Rotterdam
voltijd en deeltijd
31 december 2013
Het bezoek van de visitatiecommissie Sociologie aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen
van de Erasmus Universiteit Rotterdam vond plaats op 28 september 2012.
Administratieve gegevens van de instelling
Naam van de instelling:
Status van de instelling:
Resultaat instellingstoets:
Erasmus Universiteit Rotterdam
bekostigd
positief onder voorwaarden
Kwantitatieve gegevens over de opleidingen
De vereiste kwantitatieve gegevens over de opleiding zijn opgenomen in Bijlage 6.
1
Studenten kunnen zich inschrijven als deeltijdstudent maar volgen het reguliere (voltijdse) programma.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
5
Samenstelling van de commissie
De beoordeling van de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit
Rotterdam valt binnen de clusterbeoordeling Sociologie, waarvoor in 2012 in totaal veertien
opleidingen worden beoordeeld. De commissie voor de clusterbeoordeling Sociologie is
samengesteld uit totaal elf commissieleden:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Prof. dr. J.L. Peschar (voorzitter), emeritus hoogleraar Onderwijssociologie;
A.A.M. Boomgaars, student bacheloropleiding Sociologie en premaster Recht aan de
Universiteit van Amsterdam;
Prof. dr. T. Gautschi, hoogleraar Sociologie aan de Universiteit Mannheim;
Prof. dr. I. Glorieux, gewoon hoogleraar Sociologie en voorzitter van de vakgroep
Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel;
Prof. dr. J. de Haan, hoofd onderzoeksgroep Tijd, media en cultuur SCP en bijzonder
hoogleraar ICT, Cultuur en Kennissamenleving aan de Erasmus Universiteit Rotterdam;
M.L.C. Haerden, student bacheloropleiding Sociologie en Honoursacademy aan de
Radboud Universiteit Nijmegen;
Prof. dr. D. Jacobs, hoofddocent Sociologie aan de Université Libre de Bruxelles;
Dr. W. Jansen, emeritus universitair docent Sociologie, Universiteit Utrecht;
Prof. dr. M. de Jong, hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy;
Prof. dr. N. Wilterdink, emeritus hoogleraar Sociologie, Universiteit van Amsterdam;
Dr. J.W. Winkels, directeur ITS en voormalig vice-voorzitter van het College van Bestuur
van de Radboud Universiteit Nijmegen.
De Curricula Vitae van de leden van de commissie zijn opgenomen in Bijlage 1.
Voor ieder bezoek werd op basis van eventuele belangenconflicten, expertise en
beschikbaarheid een (sub)commissie samengesteld, bestaande uit vijf commissieleden. Om de
consistentie binnen het cluster te waarborgen heeft de voorzitter van de commissie, prof. dr.
J.L. Peschar, alle bezoeken bijgewoond.
Coördinator van de clustervisitatie Sociologie was mw. N.M. Verseput MSc, medewerker van
QANU. Zij is tevens de projectleider tijdens het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen
en aan de VU Amsterdam. Tijdens de overige bezoeken, aan de Universiteit van Amsterdam,
de Universiteit van Tilburg, Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit Utrecht en de
Erasmus Universiteit Rotterdam, was drs. T Buising als projectleider aanwezig. Ook de
projectleiders speelden een belangrijke rol in het bewaken van de consistentie. De coördinator
was aanwezig bij de eindvergadering van de bezoeken, enerzijds om de bevindingen van de
voorgaande bezoeken in te brengen, en anderzijds om de commissie te attenderen op haar
wijze van oordelen. Er heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de projectleiders om
de beoordelingen op elkaar af te stemmen. De betrokken projectleiders hebben alle rapporten
gelezen.
Werkwijze van de commissie
Voorbereiding
Op 8 maart 2012 hield de commissie haar formele startvergadering. Tijdens de
startvergadering werd de commissie geïnstrueerd, werd de taakstelling en werkwijze van de
6
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
commissie besproken en werd het Domeinspecifieke Referentiekader Sociologie besproken.
Dit domeinspecifieke referentiekader is opgenomen in Bijlage 3 van dit rapport.
Na ontvangst van de kritische reflecties van een universiteit werden deze door de
projectleider gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Nadat de kritische
reflecties in orde waren bevonden, zijn deze doorgestuurd aan de commissieleden die
deelnamen aan het betreffende bezoek. De commissieleden lazen de kritische reflecties en
formuleerden vragen die aan de projectleider werden toegestuurd. De projectleider
compileerde de vragen tot een samengesteld document. Eventuele additionele vragen van de
commissieleden werden aan de opleidingen toegestuurd met het verzoek om een reactie.
Naast de kritische reflecties lazen de commissieleden gezamenlijk minimaal vijftien scripties
per opleiding.
Visitatiebezoeken
Een overzicht van het bezoekprogramma is opgenomen als Bijlage 2 bij dit rapport. Tijdens
de voorbereidende vergadering van ieder bezoek werd de visitatie concreet voorbereid.
Tijdens het bezoek zelf is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het
faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, studenten, docenten, alumni, de opleidingscommissie
en de examencommissie. Daarnaast werd per opleiding gesproken met student- en
docentvertegenwoordigers van de beoordeelde opleidingen.
Op verzoek van de commissie heeft de opleiding gesprekspartners geselecteerd binnen de
door de commissie aangegeven kaders. De commissie heeft met studenten uit alle studiejaren
gesproken en met docenten en begeleiders van beide opleidingen. Voorafgaand aan het
bezoek heeft de commissie een overzicht ontvangen van de gesprekspartners en ingestemd
met de door de opleiding gemaakte selectie.
Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en gaf zij
gelegenheid tot een spreekuur ten behoeve van studenten en docenten die zich voorafgaand
aan het bezoek hadden aangemeld.
De commissie heeft een deel van het bezoek gebruikt voor de voorbereiding op de
mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het
einde van elk bezoek heeft de voorzitter in een mondelinge rapportage de eerste bevindingen
van de commissie gepresenteerd. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene
waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding.
Beslisregels
De visitatie is uitgevoerd conform de beoordelingskaders accreditatiestelsel hoger onderwijs
van de NVAO (versie van november 2011). In dit accreditatiestelsel is zowel voor de
beoordeling op standaardniveau als voor de algemene conclusie over de opleiding als geheel
een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed, excellent).
De commissie heeft de beoordelingsschalen van de NVAO gevolgd. Deze zijn:
•
•
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat een standaard, of de opleiding, niet aan de
gangbare basiskwaliteit voldoet en op meerdere vlakken ernstige tekortkomingen
vertoont;
de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat de standaard, of de opleiding, voldoet aan de
gangbare basiskwaliteit en over de volle breedte een acceptabel niveau vertoont;
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
7
•
•
de beoordeling ‘goed’ houdt in dat de standaard, of de opleiding, systematisch en over de
volle breedte uitstijgt boven de gangbare basiskwaliteit;
de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat de standaard, of de opleiding, systematisch en over
de volle breedte uit stijgt boven de gangbare basiskwaliteit en als een (inter)nationaal
voorbeeld geldt.
Uitgangspunt van de beoordeling is ‘voldoende’, waarbij de standaard, of de opleiding,
voldoet aan de gestelde criteria. In de ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’
toekennen, ook wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk
dat tegenover de kritische opmerkingen positieve observaties staan.
Rapportages
De projectleider heeft op basis van de bevindingen van de commissie, per instelling, een
conceptrapport opgesteld. Het conceptrapport is voorgelegd aan de commissieleden die bij
het bezoek aanwezig waren. Na vaststelling van het conceptrapport is deze aan de betrokken
faculteit voorgelegd ter toetsing van feitelijke onjuistheden. Het commentaar van de
opleidingen is met de voorzitter en, indien nodig, met de overige commissieleden besproken.
Vervolgens is het rapport definitief vastgesteld.
Bijzonderheden van het bezoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
Het bezoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam vond plaats op 28 september 2012 in
Rotterdam. Het programma van het bezoek is te vinden in Bijlage 2 van dit rapport. Van het
spreekuur is geen gebruik gemaakt.
De commissie die de bachelor- en masteropleiding Sociologie van de Erasmus Universiteit
Rotterdam beoordeelde bestond uit:
•
•
•
•
•
Prof. dr. J.L. Peschar (voorzitter), emeritus hoogleraar Onderwijssociologie;
Prof. dr. T. Gautschi, hoogleraar Sociologie aan de Universiteit Mannheim;
M.L.C. Haerden, student bacheloropleiding Sociologie en Honoursacademy aan de
Radboud Universiteit Nijmegen;
Prof. dr. M. J. de Jong, emeritus hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy;
Dr. J.W. Winkels, directeur ITS en voormalig vice-voorzitter van het College van Bestuur
van de Radboud Universiteit Nijmegen.
De commissie werd ondersteund door mw. drs. T. Buising.
Het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) hebben ingestemd met de samenstelling van de commissie
voor de beoordeling van de twee genoemde opleidingen.
Voor de beoordeling van het gerealiseerde eindniveau van de opleiding heeft de commissie
voorafgaand en tijdens de visitatie meerdere producten beoordeeld. Om het gerealiseerde
eindniveau van opleidingen te bepalen hebben de coördinator en voorzitter van de
visitatiecommissie 15 bachelorscripties en 15 masterscripties geselecteerd. De scripties werden
aselect gekozen uit een lijst van afgestudeerden van de laatste twee voltooide studiejaren.
Hierbij is rekening gehouden met een spreiding in cijfers en varianten (zie Bijlage 7).
8
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit rapport geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Sociologie over de
bachelor- en masteropleiding Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Beide
opleidingen worden zowel in een voltijdvariant als in een deeltijdvariant aangeboden. De
programma’s van de voltijd- en deeltijdvariant van beide opleidingen zijn hetzelfde, de
uitspraken van de commissie hebben derhalve betrekking op beide varianten. De commissie
baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflectie, aanvullende informatie naar
aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken
tijdens het bezoek, de geselecteerde scripties, en de documenten die tijdens het bezoek ter
inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor beide opleidingen zowel positieve
aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben
afgewogen, concludeert de commissie dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor
basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De commissie beoordeelt Standaard 1 voor beide opleidingen als voldoende. De commissie
heeft de opleidingen Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam afgezet tegen het
landelijk Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie. Zij concludeert dat het kader een
adequaat beeld schetst van het sociologisch domein en de algemene kennis en vaardigheden
waarover afgestudeerden dienen te beschikken. De commissie heeft er begrip voor dat het
landelijk kader vrij breed is opgezet, binnen de sociologie bestaan immers verschillende
interpretaties en accenten per instelling. Hoewel het landelijk kader weinig richting geeft,
zorgt de brede opzet ervoor dat instellingen met verschillende perspectieven op en
interpretaties van de sociologie, aansluiten op deze beschrijving van het sociologisch domein.
De commissie kan zich vinden in het profiel van beide opleidingen, dat helder is
geëxpliciteerd. Het is de commissie duidelijk geworden dat het Rotterdamse profiel door de
jaren heen veranderd is. De van oudsher beleidsgerichte oriëntatie is gewijzigd in een
maatschappijgerichte oriëntatie. In de doelstellingen van beide opleidingen is de aandacht
voor maatschappelijke problemen dan ook zichtbaar. De bacheloropleiding onderscheidt zich
door een brede benadering van de sociologie, waarbij de sociologische hoofdvragen een
belangrijke rol spelen. De masteropleiding is door de keuze voor twee thema’s
(Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid of Arbeid, Organisatie en Management) meer
specifiek. Binnen deze thema’s is ruimte voor verdieping en verbreding. De masteropleiding
bereidt studenten niet specifiek voor op een functie als beleidsonderzoeker of -adviseur. Wel
wil de opleiding studenten inzicht geven in toepassingsgerichte sociologie, waarmee zij hun
weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt.
De eindkwalificaties van beide opleidingen sluiten volgens de commissie aan op deze
oriëntatie, het domeinspecifiek referentiekader, de Dublin-descriptoren en het eigen profiel.
Daarnaast geven de eindkwalificaties helder weer welke verschillen in verwachtingen er
bestaan tussen studenten op bachelor- en masterniveau. Daarmee voldoen de opleidingen aan
de eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan een afgestudeerde
socioloog op wetenschappelijk niveau.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De commissie beoordeelt Standaard 2 voor beide opleidingen als voldoende. De commissie
concludeert dat de programma’s, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen de
instromende studenten in staat stellen om de eindkwalificaties van beide programma’s te
realiseren.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
9
De bacheloropleiding wordt gekenmerkt door de vier leerlijnen. Daarmee ontstaat een
inhoudelijk en methodisch samenhangend programma. De commissie vindt dat de aansluiting
van de practica (van de leerlijn academische en onderzoeksvaardigheden) op de meer
theoretische vakken (van de leerlijnen sociologische theorieën en de vier sociologische
hoofdvragen) verbeterd kan worden. Buiten de minor in het derde jaar kent de opleiding geen
keuzeruimte. In de minor vindt verbreding plaats. De commissie waardeert de nadrukkelijke
aandacht voor methodologie, waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden en -vaardigheden aan bod komen. Daarnaast leren de studenten deze methoden
toepassen in de leeronderzoeken en het bachelorwerkstuk. De aandacht voor de
beroepspraktijk is zeer beperkt. De opleiding biedt geen reguliere mogelijkheden tot het
volgen van een stage. De commissie adviseert om hier meer aandacht aan te besteden.
Er zijn via uitwisselingsprogramma’s voldoende mogelijkheden om een deel van de opleiding
in het buitenland te volgen. De commissie vindt het belangrijk dat de opleiding studenten ook
actief stimuleert daar gebruik van te maken.
De commissie vindt ook beide tracks van het masterprogramma voldoende samenhangend.
Het programma bestaat uit inhoudelijke vakken en de masterscriptie. In het vak Wetenschap in
praktijk wordt de relatie met de beroepspraktijk gelegd en is er aandacht voor methoden en
technieken van evaluatieonderzoek. Overigens adviseert de commissie de opleiding een apart
onderdeel methoden en technieken op te nemen in het programma, zodat studenten
voldoende voorbereid worden op het masteronderzoek. De commissie vindt het daarbij
belangrijk dat het inhoudelijke karakter van de masteropleiding niet verloren gaat. Ook geeft
de commissie mee ter overweging het vak Wetenschap in praktijk eerder te programmeren.
Daardoor krijgen studenten al vroeg in de opleiding een beeld van het werkveld waarvoor zij
worden opgeleid.
De commissie vindt dat het PGO-model als didactisch concept zichtbaar is vertaald in het
bachelorprogramma, met voldoende aandacht voor kleinschalige werkgroepen. De
masteropleiding maakt gebruik van een meer traditioneel didactisch concept. Ook bij de
masteropleiding geldt dat werkgroepen kleinschalig van opzet zijn. De commissie vindt de
contacturen van beide opleidingen voldoende.
De programma’s kennen voldoende instroom en zijn studeerbaar. De invoering van het
‘nominaal is normaal’-beleid levert een belangrijke bijdrage aan de studeerbaarheid en het
rendement van de bacheloropleiding. Het rendement van (het eerste jaar van) de
bacheloropleiding is in de afgelopen periode dan ook aanzienlijk verbeterd. De commissie is
van mening dat de rendementen van de masteropleiding verbeterd kunnen worden.
Tegelijkertijd vindt zij het ook belangrijk dat de masteropleiding toegankelijk blijft voor
deeltijdstudenten.
De commissie concludeert dat er sprake is van een enthousiast docententeam dat bestaat uit
voldoende en competente docenten. De commissie vindt ook dat docenten en studenten
actief betrokken zijn bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De commissie beoordeelt Standaard 3 voor beide opleidingen als voldoende. De commissie
is nagegaan of de opleidingen beschikken over een adequaat systeem van toetsing. Zij heeft
gekeken naar het toetsbeleid, de procedures rondom toetsing, de toetsvormen en het
functioneren van de examencommissie. De commissie constateert dat er sprake is van een
adequaat systeem van toetsing; de opleidingen gebruiken gevarieerde toetsvormen die
10
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
aansluiten op de inhoud van de opleidingen en het niveau van de studenten. Studenten zijn
tevreden over de toetsing. In de masteropleiding wordt elk vak met verschillende
toetsvormen afgesloten. Bij de beoordeling van zowel de bachelorscriptie als de masterscriptie
worden twee beoordelaars ingezet en wordt een beoordelingsformulier gebruikt. De
commissie vindt dat de examencommissie actief bij de kwaliteit van toetsing betrokken is. De
commissie is positief over de controle die de examencommissie uitoefent op masterscripties,
en raadt aan dit ook voor bachelorscripties te doen. De commissie is minder positief over de
compensatieregeling van de bacheloropleiding. Ondanks het feit dat de commissie zich ervan
bewust is dat het in de praktijk niet of nauwelijks zal voorkomen, vindt zij het niet gewenst
dat studenten een onvoldoende voor statistiek kunnen compenseren met een voldoende voor
een inhoudelijk vak (of: omgekeerd).
Om te kunnen beoordelen of studenten het gewenste eindniveau behalen, heeft de commissie
van beide opleidingen scripties bestudeerd. Op basis van de bestudeerde scripties, de
informatie die zij heeft ingezien tijdens de visitatie en de informatie die zij heeft ontvangen
over de uitstroom van de masteropleiding stelt zij vast dat studenten van beide opleidingen de
beoogde eindkwalificaties realiseren. Ten aanzien van de bachelorscripties verwacht de
commissie dat invoering van een tweede beoordelaar en het beoordelingsformulier het niveau
in de toekomst zal waarborgen.
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant:
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant:
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant:
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
11
Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant:
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 6 december 2012
Prof. dr. J.L. Peschar
12
Drs. T. Buising
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
1.1 Bevindingen
In deze standaard wordt allereerst inzicht gegeven in de bevindingen van de commissie ten
aanzien van het landelijk vastgestelde Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie (1.1.1).
Vervolgens wordt ingegaan op het profiel en de oriëntatie (1.1.2) en (het niveau van) de
eindkwalificaties (1.1.3) van de opleidingen Sociologie aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
1.1.1 Domeinspecifiek referentiekader
De instellingen die deelnemen aan de clustervisitatie Sociologie hebben gezamenlijk een
Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie (hierna: het kader) opgesteld (zie Bijlage 3). De
commissie heeft vastgesteld dat het landelijk kader een breed maar adequaat beeld schetst van
het domein. Daarnaast wordt in het landelijk kader uiteengezet over welke kennis en vaardigheden sociologen op bachelor- en masterniveau over het algemeen moeten beschikken.
De commissie heeft begrip voor het feit dat het landelijk kader breed is opgezet, aangezien de
Nederlandse instellingen die opleidingen Sociologie aanbieden het sociologische domein op
verschillende wijze interpreteren en invullen. De brede invulling van het kader waarborgt dat
de beschrijving van het sociologische domein en de vertaling daarvan in eindkwalificaties op
elk van de instellingen van toepassing is. De keerzijde hiervan is dat het landelijk kader weinig
richting geeft. Zo wordt er verwezen naar theorieën, methoden en technieken, maar wordt
niet nader uitgewerkt wat hieronder wordt verstaan.
1.1.2 Profiel en oriëntatie
Bacheloropleiding
De kritische reflectie beschrijft de missie van de bacheloropleiding Sociologie als volgt: de
Rotterdamse Sociologie-opleiding brengt studenten sociologisch inzicht bij in actuele
vraagstukken van cohesie, ongelijkheid, modernisering en identiteit, en voorziet hen van de
methodologische en theoretische kennis en vaardigheden om deze vraagstukken maatschappelijk en sociologisch te kunnen duiden en onderzoeken.
De bacheloropleiding leidt algemeen gevormde (bachelor)sociologen op die een breed inzicht
hebben in de sociologische theorie en methode en die in staat zijn deze toe te passen op
sociologische en maatschappelijke vraagstukken. Zowel kwalitatieve als kwantitatieve
onderzoeksmethoden komen aan bod. De kritische reflectie merkt op dat afgestudeerde
studenten nog geen volwaardige, zelfstandige beleids- en organisatieonderzoekers zijn. Pas in
de masteropleiding wordt de bachelorsocioloog een meer zelfstandige sociologisch
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
13
onderzoeker en vindt de thematische verdieping plaats die de bachelorsocioloog tot een
volwaardige beleids- en organisatieonderzoeker op het terrein van specialisatie maakt.
De opleiding heeft een wetenschappelijke oriëntatie. De kritische reflectie stelt dat met name
de aandacht voor theoretische tradities, de hoofdvragen en de theoretische ontwikkeling van
de sociologie kenmerkend is voor het wetenschappelijke karakter van de Rotterdamse
bacheloropleiding. Daarnaast leveren de brede kennis van sociologische onderzoeksmethoden
en het toepassen van de onderzoeksmethoden in een zelfstandig onderzoek daar een
belangrijke bijdrage aan.
Masteropleiding
De kritische reflectie typeert de Rotterdamse masteropleiding Sociologie als een brede
opleiding waarbinnen studenten maatschappelijke, beleidsmatige en organisatorische
problemen op overwegend macro- en mesoniveau bestuderen. De masteropleiding wordt
gekenmerkt door een sterke maatschappelijke oriëntatie en brengt studenten sociologische
kennis, inzicht en vaardigheden bij die hen in staat stellen als socioloog te opereren op
verschillende deelgebieden. De opleiding leidt sociologen op die een breed inzicht hebben in
de sociologische theorie en methode en die in staat zijn deze toe te passen op sociologische,
maatschappelijke en beleidsmatige vraagstukken. De opleiding biedt daarbij de varianten
Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) en Arbeid, Organisatie en Management
(AOM) aan.
Afgestudeerden worden in staat geacht zelfstandig wetenschappelijk en meer
toepassingsgericht sociologisch onderzoek op te zetten en uit te voeren en om beleids- en
organisatievraagstukken te kunnen formuleren, sociologisch te vertalen en beleids- en
organisatieadviezen te geven. De kritische reflectie merkt daarbij op dat de opleiding geen
beleids- of organisatiekundigen opleidt, maar algemeen georiënteerde sociologen die in staat
zijn vragen over grootstedelijke problemen en vraagstukken over arbeid, organisatie en
management in een sociologisch kader te plaatsen, te onderzoeken en te reflecteren op de
praktische omgang met deze vraagstukken. In de opleiding worden studenten vertrouwd
gemaakt met de theorie en methodologie van meer toepassingsgerichte sociologie, ter
voorbereiding op het werken als (beleids)onderzoeker of (beleids)adviseur.
Het is de commissie opgevallen dat het van oudsher beleidsgerichte profiel van de
Rotterdamse Sociologie-opleidingen aan het veranderen is. De opleidingen profileren zich
meer nadrukkelijk als een wetenschappelijke opleiding waarbij maatschappelijke vraagstukken
centraal staan. De commissie heeft hierover gesproken met management en docenten. Het is
de commissie duidelijk geworden dat de beleidscomponent nog steeds aanwezig is in het
programma, maar meer geïntegreerd aan bod komt. Daarnaast is het de bedoeling om de
beleidscomponent in te brengen middels het onderzoek van docenten. De nadruk ligt volgens
het management nu echt meer op (sociologie voor) maatschappelijke vraagstukken. De
masteropleiding wordt volgens het management verder nog steeds gekenmerkt door de
Rotterdamse aanpak van sociologie: met ‘opgestroopte mouwen’.
De commissie vindt dat beide opleidingen een helder profiel hebben. Daarin komt met name
de wetenschappelijke oriëntatie van de opleidingen naar voren. Het profiel van de
masteropleiding is zeer duidelijk door de twee varianten (of thema’s) die onderscheiden
worden.
14
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
1.1.3 Eindkwalificaties en niveau
De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding Sociologie zijn opgenomen in
Bijlage 4. De commissie is nagegaan of de eindkwalificaties aansluiten op het profiel en de
oriëntatie geschetst door de opleidingen, op het domeinspecifiek referentiekader en de
Dublin-descriptoren. Zij stelt vast dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding adequaat zijn geformuleerd en voldoen aan de eisen die aan een afgestudeerde
socioloog op wetenschappelijk niveau gesteld mogen worden. Daarbij is duidelijk het
onderscheid vast te stellen tussen de eindkwalificaties op bachelorniveau en de
eindkwalificaties op masterniveau.
1.2 Overwegingen
De commissie heeft de opleidingen Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam
afgezet tegen het landelijk Domeinspecifiek Referentiekader Sociologie. Zij concludeert dat
het landelijk kader een adequaat beeld schetst van het sociologisch domein en de algemene
kennis en vaardigheden waarover afgestudeerden dienen te beschikken. De commissie heeft
er begrip voor dat het landelijk kader vrij breed is opgezet; binnen de sociologie bestaan
immers verschillende interpretaties en accenten per instelling. Hoewel het landelijk kader
weinig richting geeft, zorgt de brede opzet ervoor dat instellingen met verschillende
perspectieven op en interpretaties van de sociologie, aansluiten op deze beschrijving van het
sociologisch domein.
De commissie kan zich vinden in het profiel van beide opleidingen, dat helder is
geëxpliciteerd. Het is de commissie duidelijk geworden dat het Rotterdamse profiel door de
jaren heen veranderd is. De van oudsher beleidsgerichte oriëntatie is gewijzigd in een
maatschappijgerichte oriëntatie. In de doelstellingen van beide opleidingen is de aandacht
voor maatschappelijke problemen dan ook zichtbaar. De bacheloropleiding onderscheidt zich
door een brede benadering van de sociologie, waarbij de sociologische hoofdvragen een
belangrijke rol spelen. De masteropleiding is door de keuze voor twee thema’s
(Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid of Arbeid, Organisatie en Management) meer
specifiek. Binnen deze thema’s is ruimte voor verdieping en verbreding. De masteropleiding
bereidt studenten niet specifiek voor op een functie als beleidsonderzoeker of -adviseur. Wel
wil de opleiding studenten inzicht geven in toepassingsgerichte sociologie, waarmee zij hun
weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt.
De eindkwalificaties van beide opleidingen sluiten volgens de commissie aan op deze
oriëntatie, het domeinspecifiek referentiekader, de Dublin-descriptoren en het eigen profiel.
Daarnaast geven de eindkwalificaties helder weer welke verschillen in verwachtingen er
bestaan tussen studenten op bachelor- en masterniveau. Daarmee voldoen de opleidingen aan
de eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan een afgestudeerde
Socioloog op wetenschappelijk niveau.
1.3 Conclusie
Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende.
Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende.
Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende.
Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 1 als voldoende.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
15
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
2.1 Bevindingen
In deze standaard wordt allereerst inzicht gegeven in de opbouw van en samenhang binnen
de curricula (2.1.1). Vervolgens wordt ingegaan op de mate waarin de eindkwalificaties en de
oriëntatie van de opleidingen zijn vertaald binnen de curricula (2.1.2), de wetenschappelijke
vorming (2.1.3), de aandacht voor de beroepspraktijk (2.1.4) en op het didactische concept,
voorzieningen en ondersteuning (2.1.5). Tot slot staan de volgende onderwerpen centraal:
instroom, studielast en rendementen (2.1.6), onderwijsgevend personeel (2.1.7) en
opleidingsspecifieke interne kwaliteitszorg, waarbij tevens wordt beschreven welke
verbetermaatregelen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de vorige visitatie (2.1.8).
2.1.1 Curricula
De commissie heeft het curriculum van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd waarbij
zij is nagegaan of er sprake is van samenhang en een logische opbouw. Zij concludeert dat
beide programma’s een logische opbouw hebben en dat de samenhang van beide
programma’s voldoende geëxpliciteerd is.
Bacheloropleiding
In 2010 is de opbouw van het bachelorprogramma herzien en zijn vier leerlijnen ingevoerd:
•
•
•
•
sociologische theorie;
methoden en technieken (zie paragraaf 2.1.3);
academische en onderzoeksvaardigheden (zie paragraaf 2.1.3);
de vier sociologische hoofdvragen.
De leerlijn Sociologische theorie omvat drie vakken: de eerstejaars vakken Inleiding in de
Sociologie en Geschiedenis van de Sociologie en het tweedejaars vak Theoretische Sociologie. In deze
vakken maken studenten kennis met de centrale sociologische tradities, sociologische
sleutelbegrippen en de geschiedenis en theoretische ontwikkeling van de sociologie. De
kritische reflectie stelt dat sociologische theorie ook uitgebreid aan de orde komt in de leerlijn
rondom de vier sociologische hoofdvragen. In deze leerlijn zijn de vakken geordend naar de
vier belangrijke sociologische hoofdvragen: modernisering (hoe rationeel handelen mensen en
instituties?), cohesie (wat verbindt en scheidt mensen?), ongelijkheid (wie krijgt wat?) en
identiteit (wie zijn wij?). Studenten worden bekend gemaakt met actuele maatschappelijke
vraagstukken en met de relevantie van sociologische kennis voor het onderzoeken van en
omgaan met deze vraagstukken. Ze volgen daarbij vakken als Modernisering 1: Culturele
verandering, Cohesie 1: Leven in de grote stad, Identiteit 1: Gender, familie en de verzorgingsstaat,
Modernisering 2: Economische Sociologie, Ongelijkheid 2: Internationale Migratie en Modernisering 3:
Beleids- en Organisatiesociologie. De kritische reflectie stelt dat met name in deze laatste leerlijn het
specifieke profiel van de Rotterdamse sociologie zichtbaar wordt: een brede, theoretische en
empirische, sociologische oriëntatie op actuele vraagstukken van cohesie, ongelijkheid,
modernisering en identiteit, waarbij naast een sociologisch theoretische oriëntatie ook ruimte
16
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
is voor een meer praktische oriëntatie op maatschappelijke, beleids- of organisatorische
vraagstukken. In het derde jaar volgen studenten een minor. De minor biedt studenten de
mogelijkheid hun kennis te verbreden en vakken buiten de eigen faculteit te volgen.
Tijdens de visitatie heeft de commissie met het management gesproken over de aandacht
voor en de opbouw van sociologische theorieën in het programma. Daarbij is bevestigd dat
sociologische theorieën niet alleen in de leerlijn sociologische theorieën aan de orde komen
maar ook in de leerlijn rond de vier hoofdvragen van de sociologie. Ook is opgemerkt dat het
programma de afgelopen jaren is herzien en dat daarbij vooral gekeken is naar de samenhang
binnen de verschillende jaren. Recent is er meer aandacht gekomen voor de samenhang in het
gehele programma, over de verschillende jaren heen. De opleiding wil zowel theoretische
pluriformiteit aanbieden als de vier hoofdvragen van de sociologie centraal stellen. Bij het ene
vak lukt dat volgens het management beter dan bij het andere vak. Het verenigen van deze
twee doelstellingen blijft een belangrijke uitdaging voor de opleiding.
De commissie is van mening dat het programma een logische opbouw heeft. De leerlijnen
dragen hier aan bij. Het programma kent buiten de minor in het derde jaar weinig
keuzemogelijkheden, waarbij studenten zich kunnen verdiepen in sociologische thema’s.
Masteropleiding
De masteropleiding bestaat uit vier blokken van tien weken. Zoals eerder opgemerkt kent de
opleiding twee varianten:
•
•
Arbeid, Organisatie en Management (AOM): in deze variant worden vraagstukken rond
arbeid en organisatie benaderd vanuit verschillende sociologische perspectieven (te weten
arbeids- en organisatiesociologie, beleidssociologie en familiesociologie). De variant wordt
gekenmerkt door theoretisch pluralisme: door het aanbieden van een breed spectrum aan
theoretische inzichten, worden studenten in staat gesteld problemen vanuit verschillende
perspectieven te benaderen en op basis daarvan tot een afgewogen oordeel te komen over
mogelijke oplossingen. In de vakken worden verschillende analyseniveaus behandeld: het
microniveau (het individu en de groep), het mesoniveau (het organisatieniveau) en het
macroniveau (instituties en omgeving).
Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB): deze variant is gericht op de
sociologische bestudering van stedelijke ontwikkelingen en van het in steden gevoerde
overheidsbeleid. De opleiding beschouwt stedelijke ontwikkelingen en stedelijk beleid niet
als op zichzelf staande eenheden, maar deze worden geplaatst binnen een context van
algemeen-maatschappelijke (economische, demografische, geografische, culturele en
politieke) ontwikkelingen. De opleiding bekijkt steden vanuit vier perspectieven:
economisch, demografisch en geografisch, sociaal en politiek. Deze perspectieven zijn elk
vertaald in een vak. Het culturele perspectief komt, volgens de kritische reflectie, in
meerdere vakken aan bod.
In de eerste twee blokken volgen studenten (in beide varianten) vier vakken. Studenten van
de variant AOM volgen onder andere de vakken Organiseren en Publiek dienstverlenen verklaard.
Het eerste vak gaat in op de processen die zich in organisaties voordoen. Het tweede vak
besteedt aandacht aan het functioneren van publieke dienstverlenende organisaties. Daarbij
wordt ingegaan op de veranderende organisatorische context van deze organisaties,
organisatieprincipes, bureaucratie en de professional. Studenten van de variant GVB volgen
vakken als Steden in een tijdperk van mondialisering en Verdeelde stad. Bij dit laatste vak worden
onder andere de verschillende gezichten van stedelijke ongelijkheid zichtbaar gemaakt. In het
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
17
derde blok volgen alle studenten het gezamenlijke vak Wetenschap in praktijk en vindt de
voorbereiding op de masterthesis plaats. In het vierde blok wordt de masterthesis uitgevoerd.
De commissie vindt dat beide varianten van de masteropleiding een logische opbouw kennen.
De varianten bieden specialisatie en verdieping en verbreding binnen het betreffende thema.
De commissie constateert dat het sociologische karakter van beide varianten en thema’s
voldoende wordt bewaakt.
2.1.2 Eindkwalificaties
De commissie is nagegaan in hoeverre de door de opleidingen geformuleerde
eindkwalificaties terug zijn te vinden in de curricula, en in welke mate aandacht is voor
internationalisering.
Zij heeft de tabellen bestudeerd die zijn opgenomen in de kritische reflectie, waarin is
aangegeven welke onderdelen van de opleidingen gekoppeld zijn aan welke eindkwalificaties
en Dublin-descriptoren. Daarnaast heeft zij tijdens de visitatie inzicht gehad in de
beschrijving, het studiemateriaal en de toetsen van verschillende vakken. Zij stelt vast dat de
inhoud en het niveau van de bachelor- en mastervakken adequaat zijn en waarborgen dat de
geformuleerde eindkwalificaties aan bod komen in de programma’s.
Internationalisering
De commissie is ook nagegaan in hoeverre in beide programma’s aandacht is voor
internationalisering. De faculteit kent een internationaal uitwisselingsprogramma voor
derdejaars bachelorstudenten. Studenten kunnen daarbij onderwijs volgen aan universiteiten
in Europa, Amerika, Azië, Afrika en Australië. De minorruimte in het derde jaar kan benut
worden voor een verblijf in het buitenland. Studenten hebben opgemerkt dat een verblijf in
West-Europa over het algemeen wat makkelijker te regelen is dan een verblijf in ZuidEuropa. In studiejaar 2010-2011 hebben 10 studenten van de bacheloropleiding Sociologie
daar gebruik van gemaakt. In studiejaar 2011-2012 waren dat vijf studenten. De kritische
reflectie beschrijft het doel van de opleiding om het aantal uitgaande studenten te vergroten.
De opleiding wil dit bereiken door intensivering van de voorlichting en meer gerichte
contracten met buitenlandse universiteiten.
Daarnaast wordt een programma aangeboden voor inkomende studenten. Dit Engelstalige
programma wordt samen met andere opleidingen van de faculteit verzorgd en omvat de twee
semesters in het derde jaar. Internationale studenten volgen daarbij ook (Engelstalige) vakken
die door de Nederlandse studenten worden gevolgd. In studiejaar 2010-2011 en 2011-2012
hebben hier respectievelijk 33 en 69 internationale studenten gebruik van gemaakt. De
Rotterdamse afdeling Sociologie coördineert het Intensive Programme. Dit is een intensieve
internationale cursus gefinancierd door het Europese Erasmusprogramma. Aan deze cursus
kunnen maximaal 60 studenten per jaar meedoen (van veertien universiteiten in Europa),
waarvan vijf uit Rotterdam. De studiepunten (6 EC) worden apart op het diploma vermeld.
Ten aanzien van de masteropleiding wordt in de kritische reflectie opgemerkt dat overwogen
wordt een deel van de vakken in het Engels aan te bieden en deze vakken te bundelen in een
nieuwe internationale masteropleiding Sociologie. Het management heeft dit tijdens de
visitatie bevestigd. Daarbij is ook aangegeven dat er op facultair niveau gestreefd wordt naar
15% van de studenten die op uitwisseling gaan. Dit wordt door de opleidingen echter niet
gehaald. Het management verklaart dit door de hoge kosten voor studenten die aan een
verblijf in het buitenland verbonden zijn.
18
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Uit de gesprekken met de bachelorstudenten blijkt dat studenten op de hoogte zijn van de
uitwisselingsmogelijkheden. De commissie constateert dat het (bachelor)programma weinig
ruimte biedt om in het buitenland te studeren. Daarnaast wordt studeren in het buitenland
volgens de commissie niet voldoende gestimuleerd. De commissie raadt aan studenten meer
te stimuleren om daadwerkelijk de stap te nemen en ervaring in het buitenland op te doen.
Deze ervaring kan een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van studenten.
2.1.3 Wetenschappelijke vorming
De commissie is nagegaan in welke mate er binnen de opleiding sprake is van aandacht voor
wetenschappelijke vorming. De wetenschappelijke vorming in de bacheloropleiding komt
onder andere tot uiting in de leerlijn methoden en technieken en de leerlijn academische
vaardigheden. In het eerste jaar volgen studenten in het kader van de leerlijn methoden en
technieken de vakken Methodologie en Statistiek 1. In het eerste vak leren studenten de
belangrijkste methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek en leren zij een sociaalwetenschappelijk onderzoek op te zetten. In het tweede vak krijgen studenten een introductie
in de statistiek en leren zij kwantitatief sociaal onderzoek uit te voeren. In het tweede jaar
vindt verdieping plaats in de vakken Statistiek 2 en Kwalitatieve methoden. In deze twee vakken
worden de studenten voorbereid op de twee leeronderzoeken van het tweede jaar
(kwantitatief en kwalitatief leeronderzoek). In de leeronderzoeken doorlopen studenten de
gehele empirische cyclus. Studenten leren sociologische theorie gebruiken, relevante en
onderzoekbare vragen te stellen, onderzoek op te zetten en uit te voeren en daarover te
rapporteren. In het derde jaar wordt het vak Wetenschapsfilosofie gegeven. Dit vak is, volgens de
kritische reflectie, gericht op vragen naar de aard, betekenis en toepasbaarheid van
sociologische kennis. De opleiding wordt in het derde jaar afgerond met het
bachelorwerkstuk. Ook in het bachelorwerkstuk doorlopen studenten de volledige empirische
cyclus.
De leerlijn Academische en onderzoeksvaardigheden bestaat uit elf practica waarin
onderzoeksvaardigheden, professionele vaardigheden en schrijfvaardigheden aan de orde
komen. Studenten volgen onder andere de practica Interviewen, Schrijven 1, 2 en 3, Web based
research en Onderzoek in de praktijk. De kritische reflectie stelt dat deze practica een cumulatieve
opbouw hebben en inhoudelijk zoveel mogelijk aansluiten bij het vak waarbij ze worden
gegeven. Parallel aan het vak Methodologie volgen studenten bijvoorbeeld het practicum
Onderzoek in de praktijk. In dat practicum worden middels opdrachten de verschillende
onderdelen van de empirische cyclus geoefend. De kritische reflectie merkt ook op dat het
practicum onderwijs en met name de afstemming met de inhoudelijke vakken verbeterd kan
worden. Daartoe heeft de opleiding een nieuwe coördinator voor de practica aangesteld. De
studenten hebben tijdens de visitatie bevestigd dat de aansluiting tussen de practica en de
vakken verbeterd kan worden. Docenten hebben opgemerkt dat de afstemming tussen de
practica en vakken op dit moment verbeterd wordt. Zo wordt bijvoorbeeld een nieuw
practicum ingevoerd, gericht op academisch lezen. Dat practicum wordt gekoppeld aan het
vak Geschiedenis van de sociologie, waarbij studenten veel literatuur moeten bestuderen. In het
practicum Academisch lezen zullen studenten teksten van het vak Geschiedenis van de sociologie gaan
lezen.
De commissie heeft met studenten gesproken over de twee leeronderzoeken in de
bacheloropleiding. Studenten kiezen met hun groepje zelf een onderwerp voor het
leeronderzoek. Aan het einde van het leeronderzoek presenteren studenten de resultaten aan
de andere groepjes. Studenten zijn tevreden over de begeleiding tijdens deze onderzoeken en
de feedback die ze van docenten ontvangen. De leeronderzoeken bieden volgens hen
voldoende voorbereiding op het schrijven van de bachelorscriptie.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
19
In de masteropleiding volgen studenten ter voorbereiding op de masterthesis een scriptie
seminar. Daarin werken studenten in kleine groepjes, onder begeleiding van een docent, aan
een probleemstelling en een onderzoeksopzet. De aard van de probleemstelling bepaalt welk
type onderzoek (kwalitatief of kwantitatief) vereist is, welk type data verzameld moet worden
en welke methoden worden toegepast. Studenten verzamelen veelal zelf de data voor het
onderzoek. De commissie heeft waardering voor de nadrukkelijke aandacht voor
methodologie in het bachelorprogramma. Daarbij komen zowel kwantitatieve als kwalitatieve
methoden aan de orde. De commissie vindt het positief dat studenten ook met beide
onderzoeksmethoden oefenen in de leeronderzoeken. De commissie deelt de opvatting van
studenten dat de afstemming tussen de practica en de inhoudelijke vakken verbeterd kan
worden.
Ten aanzien van de masteropleiding is het de commissie opgevallen dat er geen apart
studieonderdeel voor methoden en technieken in het programma is. Het programma wordt
ingevuld met inhoudelijke vakken. Om studenten adequaat voor te bereiden op de
masterscriptie, raadt de commissie aan in de opleiding wat meer aandacht te besteden aan
methoden en technieken, zonder daarbij het inhoudelijke karakter van de opleiding te
verliezen.
Studenten en alumni van beide opleidingen hebben in het gesprek met de commissie
aangegeven dat docenten hun eigen onderzoek regelmatig toelichten en toepassen in de
colleges. Ook bestuderen studenten artikelen van hun eigen docenten. Verder zijn de alumni
tevreden over de actualiteit van het programma: docenten sluiten in het colleges aan bij
actuele ontwikkelingen in de samenleving.
2.1.4 Aandacht voor de beroepspraktijk
In de bacheloropleiding wordt geen expliciete aandacht aan de relatie met de beroepspraktijk
besteed. Het programma kent geen stage of een vak waarin oriëntatie op de arbeidsmarkt
centraal staat. De masteropleiding wil studenten met het vak Wetenschap in praktijk
voorbereiden op de toekomstige beroepspraktijk. Dit vak gaat in op praktijkgericht
onderzoek, diverse soorten evaluatieonderzoek en de wijze waarop wetenschappelijke
informatie en onderzoek door de overheid en andere organisaties wordt gebruikt.
Tijdens de visitatie heeft de commissie met studenten gesproken over de voorbereiding op de
arbeidsmarkt. Studenten vinden dat er binnen de opleidingen weinig aandacht is voor dit
onderwerp. De commissie heeft met het management gesproken over het ontbreken van
stagemogelijkheden in beide programma’s. Een stage is op dit moment wel mogelijk, al
krijgen studenten er geen studiepunten voor. In de toekomst is het wellicht mogelijk om in
plaats van de minor stage te lopen. Het management heeft opgemerkt dat studenten tijdens
de leeronderzoeken en andere opdrachten wel ‘naar buiten’ gaan, bijvoorbeeld voor het
houden van interviews bij bedrijven. De masteropleiding kent geen stage omdat dit ten koste
zou gaan van de inhoudelijke vakken. Het komt volgens het management wel voor dat
studenten hun masteronderzoek uitvoeren voor een externe organisatie. Daarnaast volgen
studenten in de masteropleiding het vak Wetenschap in praktijk. Daarbij krijgen studenten
onder andere via gastdocenten een beeld van de beleidswereld en wat er gedaan wordt met
onderzoek.
De commissie vindt de aandacht voor de beroepspraktijk in het bachelorprogramma te
beperkt. De commissie raadt aan hier meer aandacht aan te besteden en studenten een
duidelijk beeld te geven van het werkveld waarvoor ze worden opgeleid. De commissie ziet
daarbij veel voordelen in een goed georganiseerde en begeleide (bachelor)stage. Het vak
20
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Wetenschap in praktijk zou naar de mening van de commissie eerder geprogrammeerd kunnen
worden, zodat studenten al vroeg in de masteropleiding een beeld krijgen van de
beroepspraktijk.
2.1.5 Didactisch concept en voorzieningen
De commissie is nagegaan vanuit welke didactische visie het onderwijs in de opleidingen
verzorgd wordt en of de beschikbare voorzieningen hiervoor toereikend zijn. De commissie
vindt dat de bacheloropleiding didactisch sterke uitgangspunten hanteert en deze met de
invoering van het PGO zichtbaar vertaald heeft in het programma.
De opleiding gaat er, volgens de kritische reflectie, van uit dat onderwijs het proces van
kennisconstructie dient te faciliteren en dat zo min mogelijk het ‘instrueren’ van studenten
centraal moet staan. Studenten krijgen kennis van zaken als ze in een betekenisvolle context
actief met de lesstof bezig zijn. De bacheloropleiding heeft daarom in studiejaar 2010-2011
het probleemgestuurd onderwijs (PGO) jaar voor jaar ingevoerd. Vanaf studiejaar 2012-2013
is het PGO-model in de gehele opleiding ingevoerd. Binnen het PGO werkt de opleiding met
problemen die binnen de vakken in klein werkgroepen (maximaal 12 studenten) worden
besproken, aan de hand van de ‘Zevensprong’. De Zevensprong bestaat uit zeven
verschillende stappen die studenten doorlopen om het gepresenteerde probleem te
beantwoorden (verhelderen probleem, definiëren probleem, brainstorm, probleemanalyse,
leerdoelen formuleren, aanvullende informatie zoeken en synthetiseren). Tijdens de
werkgroepen doorlopen de studenten de verschillende stappen.
In de tweede helft van het tweede jaar, waarin studenten de vakken Statistiek 2, Kwalitatieve
methoden en de leeronderzoeken volgen, wordt het PGO-model niet toegepast. Wel is er,
volgens de kritische reflectie, bij deze vakken sprake van intensief onderwijs in kleine
groepen. Ook in de minor en het bachelorwerkstuk in het derde jaar wordt het PGO-model
niet gebruikt.
De bachelorstudenten hebben de commissie laten weten positief te zijn over het
probleemgestuurd onderwijs. Doordat studenten gedurende vijf weken met een onderwerp
bezig zijn, vindt er verdieping plaats. Studenten hebben ook opgemerkt dat rol van de docent
of tutor bij de werkgroepen zeer belangrijk is.
Het didactisch concept van de masteropleiding is volgens de commissie meer traditioneel
ingericht. De kritische reflectie stelt dat de masteropleiding ervanuit gaat dat studenten zich al
academische vaardigheden eigen hebben gemaakt en dat studenten beschikken over een
actieve leerhouding en probleemstellend en -oplossend vermogen. De opleiding maakt
gebruik van hoorcolleges en werkcolleges. In de kleinschalige werkcolleges (12 tot 15
studenten) wordt onder begeleiding van een docent of tutor de stof bediscussieerd. De
feitelijke invulling van de werkcolleges verschilt per vak. Docenten geven bijvoorbeeld
leesvragen over de te bestuderen stof, bespreken verwante thema’s of gebruiken werkcolleges
om papers te bespreken of te laten presenteren.
De commissie vindt het aantal contacturen van beide opleidingen voldoende. Het aantal
contacturen neemt gedurende de bacheloropleiding af. Het eerste jaar omvat gemiddeld 12
contacturen per week, het tweede en derde jaar respectievelijk 9 en 6 contacturen per week.
De masteropleiding kent per blok 75 contacturen. Ieder vak bestaat per week uit twee uur
hoorcollege en twee uur werkcollege.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
21
Voorzieningen
Op basis van de documentatie die zij heeft ontvangen en de gesprekken die zij heeft gevoerd
met verschillende gremia, stelt de commissie vast dat er sprake is van adequate voorzieningen
en studieondersteuning.
In de bacheloropleiding wordt de studiebegeleiding verzorgd door de studieadviseur. Tijdens
de visitatie heeft de commissie met de studieadviseur gesproken over het ‘nominaal is
normaal’-beleid. Studenten met een onvoldoende voor het eerste tentamen worden
opgeroepen voor een gesprek en onder andere gewezen op de beperkte herkansingsmogelijkheden. Studenten die regelmatig onvoldoendes halen besluiten vaak met de opleiding
te stoppen. Ook studenten die regelmatig afwezig zijn bij de colleges of werkgroepen worden
door de studieadviseur benaderd.
Volgens de studieadviseur stimuleert het ‘nominaal is normaal’-beleid studenten met
problemen zich eerder te melden bij de studieadviseur. Voor de studieadviseur betekent de
invoering van het ‘nominaal is normaal’-beleid dat het zwaartepunt van de werkdruk
verschoven is van het einde van het jaar naar het begin van het jaar. Ook in de
masteropleiding kunnen studenten een beroep doen op de studieadviseur.
De commissie heeft een positieve indruk van de begeleiding van studenten en de controle die
bestaat op de studievoortgang van studenten. De invoering van het ‘nominaal is normaal’beleid heeft ertoe geleid dat de voortgang van studenten nauwlettend in de gaten gehouden
wordt.
2.1.6 Instroom, studeerbaarheid en rendementen
De kwantitatieve gegevens met betrekking tot instroom, studeerbaarheid en rendementen
staan opgenomen in Bijlage 6.
Instroom
De commissie heeft gezien dat de instromende studenten beschikken over de kennis en
vaardigheden om de programma’s succesvol af te ronden.
De bacheloropleiding is in de afgelopen jaren gegroeid en kende in studiejaar 2010-2011 een
instroom van 138 studenten. In studiejaar 2011-2012 zijn 70 studenten ingestroomd in de
opleiding. De masteropleiding kende in studiejaar 2010-2011 een instroom van 101 studenten
(waarvan 63 voltijd en 38 deeltijd). Studenten stromen in vanuit de bacheloropleiding of
vanuit het pre-masterprogramma. Het pre-masterprogramma wordt zowel overdag als in de
avond aangeboden. Studenten die het dagprogramma volgen, volgen een aantal vakken samen
met de reguliere bachelorstudenten.
Het is de commissie opgevallen dat een groot deel van de masterstudenten afkomstig is uit
het pre-masterprogramma. Het pre-masterprogramma bestaat voor een aanzienlijk deel uit
vakken op het gebied van methoden en technieken. Uit het gesprek met het management
blijkt dat de invulling van het pre-masterprogramma met methoden en techniekenonderwijs
een bewuste keuze is. Deze vaardigheden krijgen in het hbo minder aandacht en zijn
belangrijk voor het succesvol afronden van de masteropleiding. Het management verwacht
dat studenten beter in staat zijn om zich zelf de sociologische kennis eigen te maken dan de
kennis op het gebied van methoden en technieken. De pre-masterstudenten met wie de
commissie gesproken heeft, hebben bevestigd dat de nadruk in het pre-masterprogramma
vooral op methoden en technieken ligt. Zij voelen zich voldoende voorbereid op het
masterprogramma.
22
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Studeerbaarheid
De commissie stelt op basis van de informatie die zij heeft gekregen en de gesprekken die zij
heeft gevoerd met studenten, docenten en alumni vast dat de studeerbaarheid van beide
opleidingen voldoende is. De opleidingen nemen adequate maatregelen om de studeerbaarheid
te waarborgen.
Elk bachelorjaar bestaat uit acht blokken van vijf weken. Om verdringing tussen vakken tegen
te gaan en studenten gefocust te houden, staat in elk blok een thema centraal. In het eerste jaar
en (de eerste vier blokken van) het tweede jaar bestaat een blok uit een inhoudelijk vak en een
practicum. Het practicum is afgestemd op het inhoudelijke vak en het thema van het blok. Per
periode van vijf weken bedraagt de totale studielast 210 uur (7,5 EC). De bacheloropleiding
kent (per jaar) een vast weekrooster. De faculteit heeft in studiejaar 2011-2012 het bindend
studieadvies (BSA) verscherpt, onder de noemer ‘nominaal is normaal’ (N=N). De kritische
reflectie stelt dat de gedachte achter deze normverhoging is dat studenten de neiging hebben te
presteren naar de gestelde norm. In het kader van ‘nominaal is normaal’ moeten studenten
binnen één jaar na inschrijving alle onderdelen van het eerste bachelorjaar hebben afgerond.
Daarbij hoeven niet alle vakken met een voldoende te worden afgesloten. Als studenten een
voldoende hoog gemiddeld cijfer hebben (hoger dan of gelijk aan 6,0), kunnen zij vakken (en
practica) compenseren. Het aantal herkansingen is beperkt tot twee vakken en twee practica
per jaar (in de zomervakantie). De faculteit verwacht dat studenten zich daardoor optimaal
voorbereiden op de reguliere toets. Vanaf studiejaar 2012-2013 zal ‘nominaal is normaal’ ook
in de andere bachelorjaren een vervolg krijgen. Daarmee wordt een snellere doorstroom in de
bacheloropleiding verwacht. In het tweede en derde jaar geldt een 5,0 als het minimumcijfer en
het gemiddelde cijfer van 6,0.
Voor de masteropleiding geldt dat alle vakken zowel overdag als in de avond gegeven worden.
De opleiding wil daarmee studenten die de opleiding met een baan combineren faciliteren.
Deeltijdstudenten kunnen de opleiding verdelen over twee jaar. De commissie waardeert het
dat de opleiding open staat voor deeltijdstudenten. De opleiding biedt wat dat betreft in feite
een landelijke voorziening aan.
De studenten hebben in het gesprek met de commissie aangegeven dat beide programma’s
geen echte struikelvakken kennen. Wel vinden de bachelorstudenten de vakken Geschiedenis van
de sociologie en Theoretische Sociologie zwaar vanwege de literatuur die daar behandeld wordt.
Daarbij worden ze in de werkgroepen door de tutor begeleid.
Rendementen
Uit de kritische reflectie blijkt dat het bachelorrendement laag is. Van cohort 2007-2008 heeft
na drie jaar 43% van de herinschrijvers de opleiding afgerond. Het rendement na vier jaar
varieert van 35% tot 63%. Het ‘nominaal is normaal’-beleid heeft in 2011 geleid tot een
rendement van 60% in het eerste jaar van de bacheloropleiding. De opleiding verwacht dat de
invoering van het ‘nominaal is normaal’ beleid in het tweede en derde jaar (zie paragraaf 2.1.5)
en de nieuwe aanpak van het bachelorwerkstuk (zie paragraaf 3.1.1) het rendement nog verder
zal verbeteren.
Het rendement van de masteropleiding is eveneens laag. De variant AOM kent voor de
cohorten 2009-2010 en 2010-2011 een rendement van respectievelijk 5% en 10% na één jaar.
Na anderhalf jaar heeft respectievelijk 16% en 23% de opleiding afgerond. De rendementen
van de variant GVB zijn vergelijkbaar. In de kritische reflectie worden de lage rendementen
verklaard door het hoge aantal studenten dat de opleiding combineert met een (volledige)
baan. Daardoor nemen studenten veel tijd voor het afronden van de opleiding. Ook wordt in
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
23
de kritische reflectie opgemerkt dat het verbeteren van het rendement de komende jaren
aandacht verdient. De docenten en het management hebben bevestigd dat veel studenten
langer over de opleiding doen omdat zij deze combineren met een voltijdbaan. Deze
studenten hebben over het algemeen de ambitie om op de opleiding in 2,5 jaar af te ronden.
Het is volgens docenten goed mogelijk om de vakken af te ronden in de avonduren. Het
schrijven van een scriptie zorgt echter vaak voor vertraging. De opleiding wil dit verbeteren
door het scriptieonderzoek meer te relateren aan het onderzoek van de docenten en door het
scriptieproces wat strakker te organiseren (vergelijkbaar met de bachelorscriptie). De
docenten verwachten ook dat de invoering van het PGO in de bacheloropleiding uiteindelijk
zal leiden tot studenten die in de masteropleiding zelfstandiger kunnen werken.
Het management vindt het belangrijk dat de masteropleiding toegankelijk blijft voor
deeltijdstudenten, de deeltijdstudenten brengen vaak waardevolle werkervaring mee in de
opleiding. De commissie deelt deze opvatting. De inbreng van deeltijdstudenten is een
onderscheidend kenmerk voor de Rotterdamse opleiding.
De commissie constateert dat het rendement van de bacheloropleiding aanzienlijk verbeterd
is in de afgelopen jaren. Het rendement van de masteropleiding vindt de commissie laag. De
commissie deelt de verwachting van de opleiding dat het ‘nominaal is normaal’-beleid en de
aanscherping van het bachelorwerkstuk het bachelorrendement zullen verhogen. De instroom
van deeltijdstudenten in de masteropleiding zullen van invloed blijven op het (lage)
rendement. Desondanks vindt de commissie het belangrijk dat de opleiding toegankelijk blijft
voor deeltijdstudenten.
2.1.7 Onderwijspersoneel
Kwaliteit onderwijspersoneel
Alle hoogleraren, uhd’s en ud’s zijn gepromoveerd en actief als onderzoeker. Bij de
begeleiding van werkgroepen en practica worden met name tutoren ingezet. Dit zijn
afgestudeerde sociologen. De afdeling streeft ernaar om tutoren ook een onderzoekstaak te
geven, waarbij ze kunnen doorstromen naar een aio plaats. Alle medewerkers in een tenure
track en alle nieuwe hoogleraren, uhd’s en ud’s moeten de training Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) volgen. Op dit moment moeten acht docenten de BKO nog behalen. Alle docenten
betrokken bij de PGO-vakken hebben een PGO-training gevolgd.
De kritische reflectie vermeldt dat ten behoeve van de invoering van PGO curriculumjaargroepen zijn ingericht. In deze jaargroepen overleggen docenten van de verschillende
bachelorvakken in een jaar met elkaar. De jaargroepen komen voor elk blok bijeen. Tijdens
deze bijeenkomsten worden de vakken vooraf en achteraf (aan de hand van de evaluaties en
de ervaringen) besproken. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de
jaargroepcoördinator.
In de masteropleiding overleggen de docenten per blok (en per variant) over de vakken die op
dat moment worden gegeven. De opleiding wil daarmee de afstemming tussen de vakken
borgen en een plek wil bieden voor peer review en het bespreken van good practices. Volgens de
kritische reflectie worden in dit overleg ook geregeld scripties besproken.
De commissie heeft tijdens de visitatie met het management gesproken over de inzet van
tutoren. De eerste lichting van de tutoren is doorgestroomd naar een aio-plaats of een andere
onderzoeksaanstelling. Tutoren worden geworven via Academic Transfer en komen niet alleen
van de eigen universiteit. De tutoren volgen ook de PGO-training. Ook is gesproken over de
24
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
betrokkenheid van docenten bij het onderwijs wanneer onderzoekssubsidies binnen worden
gehaald. Het is voor docenten niet mogelijk om zich volledig uit het onderwijs te kopen; zij
blijven verantwoordelijk voor hun eigen bijdrage aan het onderwijs. Het is daarbij mogelijk
om tijdelijke docenten in te zetten, bijvoorbeeld postdocs of aio’s. Van tijdelijke docenten
wordt verwacht dat zij de PGO-training gevolgd hebben.
De studenten met wie de commissie gesproken heeft, zijn tevreden over de docenten en
tutoren. Ook zijn studenten over het algemeen positief over de toegankelijkheid en openheid
van docenten. De studenten vinden het prettig dat zij in de verschillende fasen van de
opleidingen colleges krijgen van hoogleraren.
Op basis van de kritische reflectie en de gesprekken tijdens het bezoek stelt de commissie vast
dat er sprake is van competent en betrokken personeel met de juiste expertise en het juiste
niveau. Dit wordt bevestigd door de resultaten van de docentbeoordelingen die de commissie
heeft ingezien.
Kwantiteit onderwijspersoneel
Bij de afdeling Sociologie zijn volgens de kritische reflectie 56 docenten betrokken met een
totale omvang van 46,6 fte. De afdeling kent een staf-studentratio van 1:33 (voor beide
opleidingen). De staf-studentratio van de bacheloropleiding is 1:40. De ratio van de
masteropleiding is 1:25. Tijdens de visitatie heeft de commissie met docenten gesproken over
de werkdruk. Het is de commissie duidelijk geworden dat de werkdruk niet te hoog is.
Docenten hebben opgemerkt dat alle stafleden een onderwijstaak hebben en dat met name
het begeleiden van de scripties veel tijd kost.
De commissie vindt de staf-studentratio’s van beide opleidingen voldoende. De opleidingen
hebben voldoende oog voor de werkdruk van docenten.
2.1.8 Kwaliteitszorg
De commissie is nagegaan in hoeverre studenten en docenten betrokken en gehoord worden
bij het evalueren en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Alle vakken worden na
afloop geëvalueerd. Studenten kunnen zich alleen inschrijven voor het tentamen als zij de
evaluatie hebben ingevuld. De evaluatieresultaten worden na ieder blok, samen met de
ervaringen van de tutoren, besproken in de eerder genoemde curriculum jaargroepen.
Daarnaast worden de evaluatieresultaten besproken in de opleidingscommissie. De
opleidingscommissie signaleert problemen en formuleert een advies voor het opleidingsbestuur. De voorzitter van de opleidingscommissie bespreekt de adviezen met de opleidingsdirecteur. De opleidingscommissie heeft recentelijk een onderwijsprijs voor de beste docent
en tutor ingesteld. De kritische reflectie meldt dat de nieuwe opzet van het bachelorwerkstuk
het resultaat is van een advies van de opleidingscommissie. Ook heeft de opleidingscommissie
tien regels voor goed docentschap ingevoerd.
De commissie is positief over de opzet en de werking van het kwaliteitszorgsysteem. In beide
opleidingen wordt bewust gewerkt aan het verbeteren van het onderwijs. Zowel docenten als
studenten zijn betrokken en voelen zich gehoord als het gaat om de kwaliteit van het
onderwijs. De commissie heeft tijdens het bezoek gesproken met leden van de opleidingscommissie. Zij heeft gezien dat ook deze groep studenten en docenten direct betrokken is bij
de kwaliteit van het onderwijs en actief invloed uitoefent om de kwaliteit te optimaliseren.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
25
Verbeteringen naar aanleiding vorige onderwijsvisitatie
In de kritische reflectie wordt beschreven welke wijzigingen hebben plaatsgevonden op basis
van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De commissie constateert dat een
groot aantal van de aanbevelingen zichtbaar en naar tevredenheid is opgepakt. Zo heeft zij
vastgesteld dat de staf-studentratio van de opleidingen aanzienlijk verbeterd is, van 1:63 naar
1:33. Ook zijn leerlijnen ingevoerd en is de cumulatieve opbouw van het programma
versterkt. In de masteropleiding is het scriptieproces aangescherpt en is een
beoordelingsformulier ingevoerd voor de beoordeling van de scripties.
De commissie concludeert dat de opleidingen ruim aandacht hebben besteed aan de
verbetermaatregelen naar aanleiding van de vorige visitatie. Ze stelt vast dat de opleidingen
voldoende zicht hebben op en controle hebben over de kwaliteit van het onderwijs.
2.2 Overwegingen
De commissie concludeert dat de programma’s, het personeel en de opleidingsspecifieke
voorzieningen de instromende studenten in staat stellen om de eindkwalificaties van beide
programma’s te realiseren.
De bacheloropleiding wordt gekenmerkt door de vier leerlijnen. Daarmee ontstaat een
inhoudelijk en methodisch samenhangend programma. De commissie vindt dat de aansluiting
van de practica (van de leerlijn Academische en onderzoeksvaardigheden) op de meer
theoretische vakken (van de leerlijnen Sociologische theorieën en De vier sociologische
hoofdvragen) verbeterd kan worden. Buiten de minor in het derde jaar kent de opleiding geen
keuzeruimte. In de minor vindt verbreding plaats. De commissie waardeert de nadrukkelijke
aandacht voor methodologie, waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden en -vaardigheden aan bod komen. Daarnaast leren de studenten deze methoden
toepassen in de leeronderzoeken en het bachelorwerkstuk. De aandacht voor de
beroepspraktijk is zeer beperkt. De opleiding biedt geen mogelijkheden tot het volgen van
een stage. De commissie adviseert om hier meer aandacht aan te besteden.
Er zijn via uitwisselingsprogramma’s voldoende mogelijkheden om een deel van de opleiding
in het buitenland te volgen. De commissie vindt het belangrijk dat de opleiding studenten ook
actief stimuleert daar gebruik van te maken.
De commissie vindt ook beide tracks van het masterprogramma voldoende samenhangend.
Het programma bestaat uit inhoudelijke vakken en de masterscriptie. In het vak Wetenschap in
praktijk wordt de relatie met de beroepspraktijk gelegd en is er aandacht voor methoden en
technieken van evaluatieonderzoek. De commissie adviseert de opleiding een apart onderdeel
methoden en technieken op te nemen in het programma, zodat studenten voldoende
voorbereid worden op het masteronderzoek. De commissie vindt het daarbij belangrijk dat
het inhoudelijke karakter van de masteropleiding niet verloren gaat. Ook geeft de commissie
mee ter overweging het vak Wetenschap in praktijk eerder te programmeren. Daardoor krijgen
studenten al vroeg in de opleiding een beeld van het werkveld waarvoor zij worden opgeleid.
De commissie vindt dat het PGO-model als didactisch concept zichtbaar is vertaald in het
bachelorprogramma, met voldoende aandacht voor kleinschalige werkgroepen. De
masteropleiding maakt gebruik van een meer traditioneel didactisch concept. Ook bij de
masteropleiding geldt dat werkgroepen kleinschalig van opzet zijn. De commissie vindt het
aantal contacturen van beide opleidingen voldoende.
26
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
De programma’s kennen voldoende instroom en zijn studeerbaar. De invoering van het
‘nominaal is normaal’-beleid levert een belangrijke bijdrage aan de studeerbaarheid en het
rendement van de bacheloropleiding. Het rendement van (het eerste jaar van) de
bacheloropleiding is in de afgelopen periode dan ook aanzienlijk verbeterd. De commissie is
van mening dat de rendementen van de masteropleiding verbeterd kunnen worden.
Tegelijkertijd vindt zij het ook belangrijk dat de masteropleiding toegankelijk blijft voor
deeltijdstudenten.
De commissie concludeert dat er sprake is van een enthousiast docententeam dat bestaat uit
voldoende en competente docenten. De commissie vindt ook dat docenten en studenten
actief betrokken zijn bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs.
2.3 Conclusie
Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende.
Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende.
Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende.
Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 2 als voldoende.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
27
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
3.1 Bevindingen
In deze standaard worden de bevindingen ten aanzien van de toetsing weergegeven (3.1.1) en
vervolgens de vraag beantwoord of studenten de beoogde eindkwalificaties van de
opleidingen realiseren (3.1.2).
3.1.1 Het systeem van toetsing en beoordeling
Toetsbeleid
De commissie heeft het toetsbeleid bestudeerd en stelt vast dat het op adequate wijze ingaat
op alle aspecten van toetsing. De opleidingen hebben het toetsbeleid recentelijk herzien,
waarbij de nadruk ligt op de relatie met de leerdoelen en de einddoelen van de opleidingen.
De opleidingen streven daarbij naar authentieke toetsing. Dat betekent dat de toets specifiek
aansluit bij de geleerde kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld een presentatie voorbereiden en
uitvoeren bij het practicum Presentatie). Daarnaast is de keuze voor een toetsvorm afhankelijk
van de leerdoelen van het vak. Bij het opstellen van tentamens worden meerdere docenten
betrokken. De coördinator van het vak legt het tentamen voor aan de betrokken tutoren en
docenten. De coördinator bepaalt van te voren hoe de toets gescoord gaat worden. De
coördinator maakt daartoe een antwoordsleutel met standaard antwoorden en bijbehorende
punten (of met de juiste antwoorden per meerkeuzevraag). Voor schrijfopdrachten ontwikkelt
de coördinator vooraf een standaard beoordelingsformulier.
Examencommissie
De kritische reflectie stelt dat de examencommissie Sociologie de aansluiting van de gekozen
toetsvorm bij de leerdoelen en eindkwalificaties bewaakt. Met ingang van studiejaar 20122013 wordt in dat kader gewerkt met een toetsmatrijs. Daarmee wordt aangegeven welke
vragen betrekking hebben op welk leerdoel en hoe de vragen verdeeld zijn over de stof. De
examencommissie zal dit gaan controleren. Daarnaast is de examencommissie voornemens
om de curriculumjaargroepen (en het AOM en GVB onderwijsoverleg in de masteropleiding)
jaarlijks de toetsing (inclusief toetsmatrijs) van een aantal vakken te laten bespreken. Ook
zullen bijeenkomsten worden georganiseerd waarbij docenten een aantal scripties bespreken.
Tijdens de visitatie heeft de commissie met vertegenwoordigers van de examencommissie
gesproken. Daaruit is gebleken dat het werken met toetsmatrijzen recentelijk is gestart.
Doordat de leden van de examencommissie als docent betrokken zijn bij de verschillende
jaargroepen, houden zij zicht op het bespreken van toetsen tijdens de bijeenkomsten van de
jaargroepen. De examencommissie beoordeelt steekproefsgewijs masterscripties. Bachelorscripties worden nog niet steekproefsgewijs beoordeeld door de examencommissie.
De commissie constateert dat de examencommissie een actieve rol heeft bij het bewaken van
het niveau van de scripties en de toetsen. De commissie raadt de examencommissie aan ook
steekproefsgewijs bachelorscripties te beoordelen.
28
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Proces rondom toetsing
Studenten worden via de studiegids en de blokboeken geïnformeerd over de toetsvormen,
data en criteria. Alle vakken in de bacheloropleiding worden afgerond met een bloktoets. In
het eerste bachelorjaar vinden alle herkansingen aan het einde van het jaar plaats. Studenten
kunnen daarbij twee vakken en twee practica herkansen. De bacheloropleiding kent een
compensatieregeling (zie ook paragraaf 2.1.6). In de masteropleiding worden de toetsen in de
tiende week van elk blok afgenomen. De herkansingen vinden gedurende het jaar plaats. De
masteropleiding kent geen compensatieregeling. De uitslag van tentamens wordt binnen
vijftien werkdagen bekend gemaakt. Studenten kunnen altijd gemaakte opdrachten en
tentamens in zien.
De commissie heeft tijdens de visitatie met verschillende betrokkenen gesproken over de
compensatieregeling in de bacheloropleiding. De studenten hebben duidelijk gemaakt dat een
4,0 het laagste cijfer is dat in het eerste jaar gehaald mag worden. Het aantal behaalde vieren is
onbeperkt, mits deze gecompenseerd worden en het gemiddelde cijfer van zes wordt behaald.
Het is mogelijk om het eerste jaar af te ronden met onvoldoendes, zolang de student
gemiddeld een zes heeft behaald voor alle vakken. Het management heeft desgevraagd
aangegeven dat het theoretisch mogelijk is dat een student het eerste jaar afrondt met een
aantal vieren, maar dat dit in de praktijk niet voorkomt. De conclusie na het eerste jaar is dat
studenten minder onvoldoendes halen en dat de cijfers gemiddeld hoger zijn. Ook het
plannen van de herkansingen in de zomervakantie leidt ertoe dat studenten eerder in het jaar
hun best doen om de vakken te halen. Het bachelorwerkstuk en de twee leeronderzoeken
moeten wel met een voldoende worden afgerond.
Toetsvormen
Tijdens en ter voorbereiding op het bezoek heeft de commissie gekeken naar verschillende
toetsen. Zij constateert dat de toetsen er adequaat uitzien wat betreft inhoud en niveau.
Daarnaast vindt de commissie het geheel aan toetsen voldoende gevarieerd, doordacht en
afgestemd.
De bacheloropleiding maakt gebruik van zogenaamde bloktoetsen voor het toetsen van de
vakken. De bloktoetsen bestaan voor het grootste deel uit open vragen. Daarmee wordt de
verworven kennis getoetst. De practica kennen verschillende toetsvormen, bijvoorbeeld
praktische opdrachten of schrijfopdrachten. De twee leeronderzoeken worden afgerond met
een onderzoeksverslag. In het derde bachelorjaar worden de vakken niet alleen afgesloten met
een bloktoets maar ook met essayopdrachten. In de masteropleiding worden alle vakken
afgerond met meerdere toetsvormen. Gedurende de vakken maken studenten opdrachten en
de vakken worden afgerond met een afsluitende toets. Het eindcijfer is het gewogen
gemiddelde van deze verschillende onderdelen.
De studenten met wie de commissie gesproken heeft, vinden dat er voldoende variatie in
toetsing is. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de feedback die ze krijgen van
hun docenten. De opdrachten van de practica en de leeronderzoeken worden in de
eerstvolgende bijeenkomsten besproken. De afspraken over nakijktermijnen en inzagemomenten worden nagekomen.
Scriptieprocedure bacheloropleiding
Studenten ronden de bacheloropleiding af met het bachelorwerkstuk (15 EC). In dat kader
voeren studenten in de laatste twee blokken van het derde jaar zelfstandig een onderzoek uit,
waarover zij rapporteren in de vorm van een wetenschappelijk artikel. Tot 2010 voerden de
studenten het onderzoek uit in groepjes. Vanaf studiejaar 2010-2011 is het een individueel
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
29
onderzoek en is de aanpak van het bachelorwerkstuk gewijzigd. Docenten leveren het
onderzoeksonderwerp aan. Studenten werken in groepjes volgens een vast stramien aan het
eigen onderzoek. Gedurende tien weken doorlopen de studenten vijf stappen (formuleren
onderzoeksvraag, formulering theoretisch kader en onderzoeksformat, dataverzameling en
-analyse, eerste concept rapportage en tweede concept rapportage). Tijdens de
groepsbijeenkomsten geven studenten elkaar feedback en ontvangen zij begeleiding van de
docent. Het eindwerkstuk wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede beoordelaar,
waarbij de tweede beoordelaar het eindcijfer bepaalt.
Scriptieprocedure masteropleiding
De masteropleiding wordt afgerond met de masterscriptie. Studenten voeren zelfstandig een
wetenschappelijk onderzoek uit en rapporteren daarover. De opleiding verwacht, volgens de
kritische reflectie, dat het onderzoek voortbouwt op relevante sociologische theorieën en
eerder onderzoek en dat het controleerbaar, valide en betrouwbaar is. Ter voorbereiding op
het onderzoek volgen studenten het scriptieseminar (zie ook paragraaf 2.1.3). De
probleemstelling en de onderzoeksopzet moeten zowel door de eerste begeleider als door de
tweede beoordelaar worden goedgekeurd. De scriptie kan de vorm hebben van een
onderzoeksverslag of een artikel. Bij dat laatste geldt dat de scriptie geschreven wordt als een
voor publicatie voor te dragen artikel. De redactionele aanwijzingen van het te selecteren
tijdschrift gelden dan als richtlijn voor de vorm van de scriptie.
De masterscriptie wordt beoordeeld door de eerste begeleider en een tweede, onafhankelijke
interne beoordelaar. Daarbij wordt sinds januari 2012 bij beide varianten gebruik gemaakt van
hetzelfde beoordelingsformulier. De beoordelingscriteria staan vermeld in het blokboek en op
de digitale leeromgeving.
Op basis van de bestudeerde materialen en de gevoerde gesprekken stelt de commissie vast
dat beide opleidingen een adequaat scriptieproces kennen. Daarnaast maken beide
opleidingen gebruik van een helder beoordelingsformulier.
3.1.2 Gerealiseerde eindkwalificaties
De commissie is nagegaan of de studenten van de bachelor- en masteropleiding Sociologie de
beoogde eindkwalificaties realiseren. Zij heeft daartoe voorafgaand aan de visitatie van elke
opleiding vijftien scripties bestudeerd (zie Bijlage 7). Bij het selecteren van de scripties is
rekening gehouden met een spreiding van cijfers (lage, gemiddelde en hoge cijfers) en
begeleiders. Daarnaast heeft zij tijdens de visitatie tussentijdse en afsluitende toetsen
bestudeerd en is zij nagegaan waar afgestudeerden terecht komen. Voor beide opleidingen
concludeert de commissie dat de scripties qua inhoud en niveau voldoen aan de eisen die
gesteld mogen worden aan een scriptie op academisch niveau.
Het is de commissie bij de bestudering van zowel bachelor- als masterscripties opgevallen dat
deze vooral kwalitatief van aard zijn. De methodologische pluriformiteit die door de
opleidingen wordt nagestreefd, komt in de scripties minder nadrukkelijk naar voren.
Studenten hebben hierover opgemerkt dat zij zowel met kwalitatieve als kwantitatieve
onderzoeksmethoden in aanraking komen. Bij de bachelorscriptie zijn studenten echter vrij in
het kiezen van een methode. Studenten hebben aangegeven dat dan veelal voor kwalitatief
onderzoek gekozen wordt. Het onvoldoende beheersen van SPSS is daarbij als belangrijkste
reden genoemd. Docenten hebben aangegeven dat masterstudenten die de opleiding
combineren met een baan vaak kiezen voor kwalitatief onderzoek in de eigen organisatie.
Docenten verwachten dat, nu studenten in het scriptieonderzoek aansluiting moeten vinden
bij het onderzoek van docenten, meer masterscripties een kwantitatief karakter zullen hebben.
30
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
In het gesprek met de examencommissie is duidelijk geworden dat kwantitatieve methoden
tot en met het niveau van lineaire regressie behandeld worden in de bacheloropleiding. In de
masteropleiding is vooral gekozen voor een inhoudelijke invulling van het programma. De
belangrijkste methodologische kennis en vaardigheden doen studenten op in de
bacheloropleiding of in het pre-master programma. Studenten die een kwantitatief
scriptieonderzoek willen doen kunnen zich daarin op eigen initiatief of met begeleiding van
een docent verder verdiepen.
Bacheloropleiding
De commissie heeft voorafgaand aan de visitatie haar bevindingen ten aanzien van de
bachelorscripties besproken. De commissie was het over het algemeen eens met het cijfer dat
door de begeleiders is toegekend aan de scripties. Bij één scriptie, beoordeeld met een zeven,
kwam de commissie echter tot de conclusie dat deze te hoog beoordeeld was door de
opleiding. Daarnaast had de commissie bij een scriptie met een lage beoordeling twijfels over
het niveau van de scriptie. Deze scripties zijn bestudeerd door meerdere commissieleden. Zij
constateerden daarbij dat bij deze twee scripties sprake was van een onduidelijke
probleemstelling en onvoldoende beheersing van literatuur. Gebruikte begrippen worden niet
toegelicht en de relatie tussen de literatuur en de probleemstelling is niet altijd duidelijk.
Tijdens de visitatie heeft de commissie met de begeleiders van de betreffende scripties
gesproken. In dat gesprek is duidelijk geworden dat de constateringen van de commissie ten
aanzien van beide scripties werden gedeeld. Bij de scriptie met een lage beoordeling hebben
de studenten gedurende het proces een andere begeleider gekregen. Ten aanzien van de
scriptie met de hogere beoordeling bleek tijdens het gesprek dat de betreffende student het
onderzoek heeft uitgevoerd in een groepje. De student heeft aan het feitelijke onderzoek een
goede bijdrage geleverd maar is er niet in geslaagd dit in de scriptie te verwoorden. Bij de
beoordeling van de scriptie heeft de bijdrage van de student aan het proces en het onderzoek
een te belangrijke rol gespeeld.
Om te verifiëren of er sprake is van een structureel probleem inzake het niveau van de
scripties heeft de commissie tien extra scripties bestudeerd. Voor deze scripties geldt dat de
commissie het over het algemeen eens was met het cijfer dat door de begeleiders is toegekend
aan de scripties. De scripties voldeden aan het niveau dat van een bachelorstudent mag
worden verwacht. Op basis van de 25 bestudeerde scripties is de commissie van mening dat
de kwaliteit hiervan over het algemeen voldoende is en dat de afgestudeerden het
bachelorniveau bereiken. De commissie constateert dat de twee onvoldoende beoordeelde
scripties zijn opgesteld in de periode waarin de begeleiding en monitoring van de scripties
minder gestructureerd en vastgelegd was. De commissie is van mening dat met de nieuwe
opzet van het bachelorwerkstuk, de invoering van een tweede beoordelaar en het
beoordelingsformulier het niveau van de scripties gewaarborgd zal zijn.
Masteropleiding
De commissie heeft voorafgaand aan de visitatie haar bevindingen ten aanzien van de
masterscripties besproken. De commissie was het over het algemeen eens met het cijfer dat
door de begeleiders is toegekend aan de scripties. Scripties met een hoge beoordeling kenden
een duidelijke en goed uitgelegde onderzoeksvraag. Daarnaast werd er over het algemeen veel
(en relevante) literatuur gebruikt. Begrippen werden goed uitgelegd en geoperationaliseerd en
bij de conclusies volgde een heldere inhoudelijke discussie. Bij scripties met een lage
beoordeling was er sprake van een beperkte of wat onduidelijke probleemstelling. Ook was
het theoretisch kader beperkt en de gebruikte literatuur niet altijd recent. In het
concluderende hoofdstuk vond meestal een beperkte discussie plaats.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
31
De commissie stelt dat niet alleen het scriptieresultaat, maar ook de positie van
afgestudeerden op de arbeidsmarkt inzicht geeft in de vraag of studenten de eindkwalificaties
realiseren. De commissie is daarom nagegaan waar afgestudeerden van de masteropleiding
terecht komen. De kritische reflectie verwijst naar een recent onderzoek onder alumni (66
AOM-afgestudeerden en 68 GVB-afgestudeerden). Daaruit blijkt dat blijkt dat meer dan
tweederde regelmatig gebruikt maakt van de geleerde kennis en vaardigheden. De opleiding
heeft volgens de respondenten vooral bijgedragen aan het inzicht in maatschappelijke
problemen en organisatievraagstukken, het ontwikkelen van analytische vaardigheden,
onderzoeksvaardigheden en kritische reflectie. Het merendeel van de respondenten kijkt
positief terug op de opleiding. Uit de gegevens blijkt dat 50% van de afgestudeerden binnen
vier maanden een bij de opleiding aansluitende baan vindt. Daarbij wordt opgemerkt dat een
deel van de afgestudeerden tijdens de opleiding al een relevante baan had. Afgestudeerden
zijn vooral werkzaam in consultancy, onderzoekswerk en (midden)management. De alumni
met wie de commissie gesproken heeft, zijn positief over de opleiding. Zij kunnen de in de
opleiding geleerde kennis en vaardigheden over het algemeen toepassen in hun werk.
Tijdens de visitatie heeft de commissie met het management gesproken over het (bewaken
van het) sociologische karakter van de scripties. De commissie heeft van een aantal scripties
geconstateerd dat deze weliswaar van voldoende niveau zijn, maar dat de inhoud in enkele
gevallen wat ver van de sociologie kwam af te staan. Het management heeft aangegeven dat
het bewaken van het sociologische karakter vooral een taak is van de eerste begeleider. Bij het
opstellen van de onderzoeksvraag wordt beoordeeld of de vraag voldoende sociologisch is.
De commissie raadt de opleiding aan continue aandacht te blijven besteden aan het bewaken
van het sociologische karakter van de scripties.
3.2 Overwegingen
De commissie is nagegaan of de opleidingen beschikken over een adequaat systeem van
toetsing. Zij heeft gekeken naar het toetsbeleid, de procedures rondom toetsing, de
toetsvormen en het functioneren van de examencommissie. De commissie constateert dat er
sprake is van een adequaat systeem van toetsing; de opleidingen gebruiken gevarieerde
toetsvormen die aansluiten op de inhoud van de opleidingen en het niveau van de studenten.
Studenten zijn tevreden over de toetsing. In de masteropleiding wordt elk vak met
verschillende toetsvormen afgesloten. Bij de beoordeling van zowel de bachelorscriptie als de
masterscriptie worden twee beoordelaars ingezet en wordt een beoordelingsformulier
gebruikt. De commissie vindt dat de examencommissie actief bij de kwaliteit van toetsing
betrokken is. De commissie is positief over de controle die de examencommissie uitoefent op
masterscripties, en raadt aan dit ook voor bachelorscripties te doen. De commissie is minder
positief over de compensatieregeling van de bacheloropleiding. Ondanks het feit dat de
commissie zich ervan bewust is dat het in de praktijk niet of nauwelijks zal voorkomen, vindt
zij het niet gewenst dat studenten een onvoldoende voor statistiek kunnen compenseren met
een voldoende voor een inhoudelijk vak (of: omgekeerd).
Om te kunnen beoordelen of studenten het gewenste eindniveau behalen, heeft de commissie
van beide opleidingen scripties bestudeerd. Op basis van de bestudeerde scripties, de
informatie die zij heeft ingezien tijdens de visitatie en de informatie die zij heeft ontvangen
over de uitstroom van de masteropleiding stelt zij vast dat studenten van beide opleidingen de
beoogde eindkwalificaties realiseren. Ten aanzien van de bachelorscripties verwacht de
commissie dat de invoering in 2010 van een tweede beoordelaar en het beoordelingsformulier
het niveau van in de toekomst zal waarborgen.
32
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
3.3 Conclusie
Bacheloropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende.
Bacheloropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende.
Masteropleiding Sociologie – voltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende.
Masteropleiding Sociologie – deeltijdvariant: de commissie beoordeelt Standaard 3 als voldoende.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
33
Algemeen eindoordeel
Het eindoordeel over de voltijdvariant van de bacheloropleiding Sociologie is voldoende.
Het eindoordeel over de deeltijdvariant van de bacheloropleiding Sociologie is voldoende.
Het eindoordeel over de voltijdvariant van de masteropleiding Sociologie is voldoende.
Het eindoordeel over de deeltijdvariant van de masteropleiding Sociologie is voldoende.
34
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
BIJLAGEN
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
35
36
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie
Prof. dr. J.L. (Jules) Peschar (voorzitter) studeerde sociologie aan de Rijksuniversiteit
Groningen en promoveerde er in 1975. Tot 1989 werkte hij als universitair hoofddocent
Researchmethoden aan de RU Groningen en vervolgens tot 2006 als hoogleraar
Onderwijssociologie. Peschar was onderzoekscoördinator bij een Oost-West-instituut van de
UNESCO in Wenen, voorzitter en lid van nationale onderwijsevaluatieprogramma’s
(Basisvorming, Weer Samen Naar School, Passend onderwijs). Hij was vele jaren intensief
betrokken bij het ontwikkelen van onderwijsindicatoren bij OECD, waarbinnen het PISAprogramma tot stand kwam. De Corvina Universiteit in Budapest verleende hem in 1994 een
eredoctoraat. Hij was decaan van de Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen in
Groningen en voorzitter en lid van onderwijs- en onderzoeksvisitatiecommissies in
Nederland, Vlaanderen, Duitsland en Portugal.
A.A.M. (Axel) Boomgaars is student van de bacheloropleiding Sociologie en premaster
Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Hij begon in 2008 met zijn
studie op de UvA en is actief betrokken geweest bij die sociologie-opleiding. Zo heeft hij
onder andere in de opleidingscommissie gezeten, was hij studentvoorlichter, hoofdredacteur
van het UvA-blad Sociologisch Mokum en heeft hij in de sollicitatiecommissie voor nieuwe
sociologiedocenten gezeten. Momenteel schrijft hij zijn bachelorscriptie op het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waar hij onderzoek doet naar provinciaal
gedoogbeleid en de discretionaire ruimte van het ambtelijk apparaat daarbinnen.
Prof. dr. T. (Thomas) Gautschi is hoogleraar Sociologie en voorzitter van de vakgroep
Sociologie aan de Universiteit Mannheim. Hij studeerde economie en sociologie aan de
Universiteit Bern (Zwitserland) en promoveerde 2002 op het proefschrift Trust and Exchange
aan de Universiteit Utrecht (promotoren: prof. Werner Raub, prof. Jeroen Weesie en prof.
Chris Snijders). Hij was daarna UD aan de Technische Universiteit Eindhoven en UD aan de
Universiteit Bern. Sinds 2009 is hij hoogleraar Methoden en Statistiek aan de Universiteit
Mannheim (Duitsland). Aan de Universiteit Mannheim bekleedt Thomas Gautschi diverse
organisatorische functies, waaronder decaan van onderwijs.
Prof. dr. I. (Ignace) Glorieux is hoogleraar Sociologie en voorzitter van de vakgroep
Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij geeft cursussen over sociale ongelijkheid,
methodologie, sociologische theorie, cultuurpolitiek en tijdssociologie. Hij doet onderzoek
naar de tijdsbesteding van de Vlamingen en analyseert de tijdsbesteding van de Belgen op
basis van gegevens verzameld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Hij is verder
ook betrokken bij longitudinaal interuniversitair onderzoek over de transitie van school naar
werk (SONAR) en doet onderzoek naar cultuurparticipatie. Ignace Glorieux is bestuurslid van
de International Association for Time Use Research (IATUR), lid van het European Research
Network on Transitions in Youth en lid van de expertgroep van Europese tijdsonderzoekers
die het European Time Use Research Program van EUROSTAT superviseert. Van 2000 tot
2008 was hij voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Sociologie. Aan de Vrije Universiteit
Brussel bekleedt Ignace Glorieux diverse organisatorische functies, waaronder het
lidmaatschap van de Raad van Bestuur, de Senaat, het Faculteitsbestuur en de
Onderzoeksraad. In 2004 en 2005 was hij lid van de onderzoeksvisitatiecommissie Sociale
Wetenschappen in Nederland. Hij was betrokken bij de visitatie van de Universiteit van
Tilburg in verband met zijn specifieke expertise op het gebied van de vrijetijdswetenschappen.
Prof. dr. J. (Jos) de Haan is hoofd van de onderzoeksgroep Tijd, media en cultuur van het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en bijzonder hoogleraar ICT, Cultuur en
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
37
Kennissamenleving, aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij studeerde sociologie in
Utrecht en deed aansluitend promotieonderzoek bij de onderzoeksschool ICS. In 1994
promoveerde hij op het proefschrift Research groups in Dutch sociology. Sinds 1994 is hij
verbonden aan het SCP waar hij eerst als onderzoeker en later als projectleider onderzoek
deed naar cultuurparticipatie in Nederland. Sinds 1998 is hij betrokken bij onderzoek naar de
verspreiding en het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT).
Recente projecten waar hij aan werkte hadden betrekking op de digitale generatie, verschillen
in digitale vaardigheden en de digitalisering van cultuur. In de periode 2004-2006 was hij
secretaris van de KNAW-verkenningscommissie Sociologie.
M. (Mathijs) Haerden is student van de bacheloropleiding Sociologie en Honoursacademy
aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij bevindt zich in het derde jaar van zijn
bacheloropleiding en zit in de afrondende fase van het honoursprogramma. In het kader van
zijn studievereniging was hij in het jaar 2011-2012 hoofdverantwoordelijk voor het
organiseren van een studiereis. Mathijs Haerden neemt tevens deel aan de eerste NetherlandsAsia Honours Summer School, waarvoor in totaal 30 studenten van 13 universiteiten in
Nederland zijn geselecteerd. Hij is in de zomer van 2012 voor zes weken naar Hong Kong en
Sjanghai gegaan om een case-study uit te voeren en enkele cursussen te volgen aan de Chinese
University of Hong Kong.
Prof. dr. D. (Dirk) Jacobs is hoogleraar Sociologie aan de Université Libre de Bruxelles.
Zijn voornaamste onderzoeksthema’s zijn integratie van etnische minderheden, politieke
participatie van allochtonen en onderwijssociologie. Hij studeerde sociologie aan de
Universiteit Gent (1993) en haalde zijn doctoraat in de sociale wetenschappen aan de
Universiteit Utrecht (1998). Hij was in 2009-2010 intern coördinator van de
onderzoeksevaluatie Politieke en sociale wetenschappen aan de Université Libre de Bruxelles.
In 2010-2011 was hij gedurende drie maanden gasthoogleraar aan het Urban Studies Priority
Research Programme van de Universiteit Amsterdam in het departement Politieke
wetenschappen. Jacobs is houder van een ERC Starting Grant voor het project Equal
opportunities for migrant youth in educational systems with high levels of social and ethnic segregation –
assessing the impact of school team resources.
Dr. W. (Wim) Jansen is emeritus universitair docent Sociologie aan de Universiteit Utrecht.
Hij behaalde in 1971 het doctoraalexamen Sociologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, met als
specialisaties Methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek en Sociale
psychologie. In 1987 promoveerde hij op het proefschrift Operationaliseren: Traditie en Kritiek.
Van 1972 tot 2011 was hij als docent/onderzoeker verbonden aan achtereenvolgens het
Sociologisch Instituut, de vakgroep Theorie en Methodologie van de Sociologie en de
vakgroep Empirisch-Theoretische Sociologie van de Universiteit Utrecht. De laatste decennia
was hij voor wat betreft zijn onderwijs verbonden aan de vakgroep Methodeleer en Statistiek
en voor wat betreft zijn onderzoek aan het Interuniversity Center for Social Science Theory
and Methodology (ICS). Vanaf de oprichting in 1999 tot aan 2011 was hij ook verbonden aan
het University College Utrecht. In onderzoek heeft hij zich bezig gehouden met modellen
voor sociale stratificatie en mobiliteit, met methoden voor dataverzameling, met
inkomensongelijkheid tijdens perioden van markttransitie en met (de geschiedenis van) de
beeldstatistiek.
Prof. dr. M. (Mart-Jan) de Jong is hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy. Hij
behaalde in 1979 zijn doctoraal Sociologie aan de Universiteit Utrecht. Hij is vervolgens als
universitair hoofddocent Sociologie gestart aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1987 behaalde De Jong zijn doctoraat in de sociale
38
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
wetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en werd hoofddocent Sociologie. Vanaf
2004 tot op heden is hij hoogleraar Sociologie aan de Roosevelt Academy. Mart-Jan de Jong
heeft boeken, artikelen en rapporten gepubliceerd op het terrein van het onderwijs voor kinderen
van migranten, de multiculturele samenleving, en de herziening van de verzorgingsstaat.
Daarnaast schreef hij een Nederlands en een Engels studieboek over de iconen van de
theoretische sociologie.
Prof. dr. N.A. (Nico) Wilterdink is emeritus hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van
Amsterdam. Hij studeerde sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1998 is hij
hoogleraar Cultuursociologie aan deze universiteit. Daarvoor was hij universitair hoofddocent
aan deze universiteit. Daarnaast bekleedde hij een aantal jaren aan de Universiteit Utrecht de
Norbert Elias-leerstoel in de studie van langetermijnprocessen. Hij was in 1986-1987 research
fellow aan het Europees Universitair Instituut te Florence en in 1996 gasthoogleraar aan de
University of Minnesota in Minneapolis. Wilterdink is redacteur van het tijdschrift Sociologie.
Dr. J.W. (Jeroen) Winkels is historicus en socioloog en promoveerde in 1990 op
een onderzoek naar gezag. Hij is momenteel directeur van het ITS, een instituut van de
Radboud Universiteit Nijmegen (RU), dat vooral toegepast onderzoek uitvoert op het terrein
van het onderwijs, de zorg en de arbeidsmarkt. Hij is voormalig vicevoorzitter van het College
van Bestuur van de RU en werkte veertien jaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Recent was hij als onderzoeker actief in projecten over de rol van maatschappelijke
voorhoedes in het onderwijs, het studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs,
procesevaluaties van NWO-programma’s, de programmering van onderzoek aan een
hogeschool en de introductie van intakegesprekken aan een universiteit.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
39
40
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 2: Bezoekprogramma
8.30 – 9.30
9.30 – 10.30
10.30 – 11.15
11.15 – 11.30
11.30 – 12.00
12.00 – 12.45
12.45 – 13.30
Management
Prof.dr. Pearl Dykstra
Voorzitter Examencommissie Sociologie
Blokcoördinator van
Methodologie (Ba 1)
Herverdelen, participeren en zorgen (AOM)
Drs. Manon de Jong
Onderwijscoördinator
Dr. Ferry Koster
Coördinator Mastervariant Arbeid,
Organisatie en Management (AOM)
Blokcoördinator Produceren (AOM)
Dr. Arjen Leerkes
Coördinator Bachelor 1
Blokcoördinator Cohesie 3: Deviantie (Ba 3)
Dr. Erik Snel
Coördinator Mastervariant Grootstedelijke
Vraagstukken en Beleid (GVB)
Blokcoördinator van Ongelijkheid 2:
Internationale Migratie (Ba 2)
Stad als Woonmilieu (GVB)
Prof.dr. Justus Uitermark
Coördinator Bachelor 2 en 3
Blokcoördinator Stad en Staat (GVB)
Prof.dr. Romke van der Veen Capaciteitsgroepvoorzitter en
opleidingsdirecteur
Studenten
Nadia Dijkstra
Bachelor-2
Daisy Grönefeld
Bachelor-3
Mick Hennen
Bachelor-2
Robbie Nijsse
AOM
Docenten
Prof. dr. Godfried Engbersen Blokcoördinator van
Inleiding in de Sociologie (Ba 1)
Verdeelde Stad (GVB)
Drs. Jaap Hassoldt
Practicumcoördinator Bachelor 1 en tutor
Dr. Peter Mascini
Blokcoördinator van
Leeronderzoek 1: Kwantitatief onderzoek (Ba
2)
Publiek dienstverlenen verklaard (AOM)
Dr. Masja van Meeteren
Blokcoördinator Ongelijkheid 2:
Internationale Migratie (Ba 2)
Dr. Jeroen van der Waal
Blokcoördinator Ongelijkheid 1: Stratificatie
(Ba 1)
Coördinator Bachelorwerkstuk (Ba 3)
Pauze
Opleidingscommissie
Dr. Sjaak Braster
Voorzitter Opleidingscommissie Sociologie
Dr. Bram Peper
Docent
Marie van de Gaag
Studentlid
Lunch
Examencommissie en studieadviseur
Prof.dr. Pearl Dykstra
Voorzitter Examencommissie Sociologie
Blokcoördinator van
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
41
Drs. Ilja Fase
Dr. Renske Keizer
Dr. Willem Schinkel
Methodologie (Ba 1)
Herverdelen, participeren en zorgen (AOM)
Studieadviseur
Lid Examencommissie Sociologie
Blokcoördinator van
Identiteit 1: Gender, familie en de
verzorgingsstaat (Ba 1)
Minor Pursuit of Happiness (Ba 3)
Secretaris Examencommissie Sociologie
Blokcoördinator van
Geschiedenis van de Sociologie (Ba 1)
Theoretische Sociologie (Ba 2)
Wetenschapsleer (Ba 3)
13.30 – 14.00 Alumni
Salomé Aussen
Examendatum: 19-11-2010
Wouter den Blanken
Examendatum: 31-08-2011
Nanda Heijndijk
Examendatum: 19-01-2012
Herman van Nieuwenhuizen Examendatum: 31-08-2011
14.00 – 14.30 Voorbereiden eindgesprek
14.30 – 15.30 Eindgesprek management
Zie aanwezigen bij gesprek management en prof.dr. Henk van der Molen
15.30 – 17.30 Opstellen bevindingen
17.30 – 17.45 Mondelinge rapportage
17.45 – 18.15 Borrel
42
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 3: Domeinspecifiek referentiekader
1. Inleiding en het referentiekader
Het domeinspecifiek referentiekader Sociologie 2011 is opgesteld ten behoeve van de
beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die
binnen het cluster Sociologie 2011 vallen. In het referentiekader worden de minimumeisen
geformuleerd waar een wetenschappelijke opleiding in een (deel)gebied van de sociologie aan
moet voldoen. Met behulp van dit referentiekader kunnen de opleidingen sociologie de
gemaakte keuzes nader beargumenteren en aantonen dat aan de criteria uit het
accreditatiekader van de NVAO wordt voldaan.
2. Doelstellingen, niveau en oriëntatie van de opleidingen
De doelstellingen van de opleidingen brengen tot uitdrukking dat de opleidingen studenten
zowel inhoudelijk als academisch vormen. Dit betekent dat studenten tijdens de opleiding
kennis en inzicht krijgen in het vakgebied van de sociologie en dat ze zowel relevante
vakspecifieke als algemene academische vaardigheden verwerven. De opleidingen
benadrukken daartoe: de kenmerken en waarde van wetenschappelijk onderzoek in de
sociologie; het belang van kennis van en inzicht in theorie en methodologie; het belang van
kennis van en inzicht in de belangrijkste maatschappelijke instituties en sociale problemen van
een moderne samenleving, de maatschappelijke toepassing, en het kunnen reflecteren op
eigen werk en het werk van anderen. De opleidingen bieden zodoende een kader waarbinnen
de student leert om de verworven kennis en inzichten op een wetenschappelijk verantwoorde
manier toe te passen.
De opleidingen bereiden studenten voor op een maatschappelijke loopbaan of verdergaande
wetenschappelijke opleiding waarin de kennis en vaardigheden die zij tijdens de studie
verworven hebben relevant zijn. Het gaat daarbij in het algemeen niet zozeer om de
voorbereiding op een bepaald, nader te specificeren beroep of functie, maar veeleer om het
verwerven van een academische houding en de academische vaardigheden die in verschillende
functies op academisch niveau worden gevraagd. De bachelorfase is onvervangbaar voor de
ontwikkeling van een generieke academische denkwijze. In het bachelor programma leren
studenten hoe sociologie past binnen het breder palet van maatschappijwetenschappen, en
leren zij wetenschappelijke vragen in een bredere maatschappelijke context te plaatsen. Het
belang van de bachelor bij de ontwikkeling van academische vaardigheden in aanmerking
nemend, moeten voorzieningen om studenten met een hbo-bachelordiploma voor te bereiden
op een instroom in een wo-master vooral gericht zijn op het tot ontwikkeling brengen van
een academische denkwijze en het vullen van methodische hiaten. Dit omvat het versterken
van het inzicht in de samenhang tussen de afzonderlijke kennisgebieden, het zich eigen
maken en gebruiken van onderzoeksmethoden alsmede het leren reflecteren op de resultaten
van (eigen) onderzoek.
Een bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding die opleidt tot een
elementair academisch niveau. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond,
voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot een universitaire masteropleiding. Een
masteropleiding biedt ten opzichte van de bacheloropleiding verdieping en in veel gevallen
specialisatie binnen de sociologie. De masteropleiding biedt ook meer gespecialiseerde
voorbereiding op de toekomstige werkkring, zoals onderzoeksinstellingen, overheid en
bedrijfsleven.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
43
3. De eindkwalificaties
Eindkwalificaties van een bacheloropleiding brengen tot uitdrukking dat studenten die de
opleiding sociologie hebben afgerond, beschikken over kennis en inzicht in de sociologie en
de toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatieve en leervaardigheden op een meer
basaal academisch niveau. Daarnaast wordt verwacht dat de eindkwalificaties gerelateerd zijn
aan de vereisten voor toegang tot een (tenminste één) masteropleiding en eventueel de
beroepspraktijk. De eindkwalificaties van alle masteropleidingen brengen tot uitdrukking dat
studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over kennis en inzicht en de
toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatieve en leervaardigheden op een meer
gevorderd academisch niveau. Een fundamenteel verschil tussen basaal en gevorderd niveau
is hierbij de mate aan zelfstandigheid in het bedenken en formuleren van onderzoeksvragen,
in het toepassen van theorieën en onderzoeksmethoden dat van een afgestudeerde wordt
verwacht. De eindkwalificaties behoren minimaal gelijk te zijn aan de eventuele eisen die de
beroepspraktijk stelt aan afgestudeerde sociologen.
De eindkwalificaties worden in dit domeinspecifieke referentiekader gekoppeld aan de
zogenaamde Dublin descriptoren. Waar wenselijk wordt hieronder aangegeven welke
eindkwalificaties specifiek voor het masterniveau gelden. Voor de overige eindkwalificaties
geldt voor de bachelor een meer basaal niveau en voor de master een meer gevorderd niveau.
Kennis en inzicht
De afgestudeerde van een bachelor en master opleiding sociologie beschikt over aantoonbare
wetenschappelijke kennis en inzicht van het vakgebied. Een en ander is vastgelegd in de
eindkwalificaties:
KI 1. kennis van de hoofdvragen van de sociologie
KI 2. kennis van de sleutelbegrippen en belangrijkste theoretische tradities van de
sociologie;
KI 3. inzicht in de geschiedenis en ontwikkeling van de sociologie;
KI 4. kennis van methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek;
KI 5. kennis van manieren van operationalisering, betrouwbaarheid en validiteit en de wijze
waarop dit beoordeeld kan worden of worden vastgesteld;
KI 6. kennis van kwalitatieve en kwantitatieve dataverzamelingsmethoden en
analysetechnieken en onderzoeksdesigns van sociaal-wetenschappelijk onderzoek;
KI 7. basiskennis van kennistheoretische en maatschappelijke dimensies van de
sociologiebeoefening;
KI 8. basiskennis van en inzicht in de belangrijkste maatschappelijke instituties en sociale
problemen van een moderne samenleving;
KI 9. kennis van de grondbeginselen van andere gedrags- en maatschappijwetenschappen;
KI 10. kennis van en inzicht in de toepassing van sociaal-wetenschappelijke theorieën op
maatschappelijke vraagstukken of beleidsvraagstukken.
Daarenboven geldt specifiek op masterniveau:
KI 11. kennis van en inzicht in vraagstukken van het vakgebied.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Meer concreet geldt voor
afgestudeerden bachelor sociologie:
44
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
T 1.
T 2.
T 3.
T 4.
T 5.
T 6.
T 7.
T 8.
maatschappelijke problemen in verband kunnen brengen met sociologische
problemen en theorieën;
problemen kunnen vertalen in onderzoeksontwerpen;
systematisch gebruik kunnen maken van wetenschappelijke theorieën en hypothesen
kunnen afleiden;
theoretische begrippen kunnen operationaliseren en meetbaar maken;
vanuit een onderzoeksontwerp zelfstandig een klein (deel)onderzoek kunnen
uitvoeren met toepassing van hedendaagse methoden en technieken alsmede digitale
hulpmiddelen bij informatieverzameling en –analyse;
het - na kritische reflectie op de bruikbaarheid en toepasbaarheid – kunnen verbinden
van onderzoeksresultaten met wetenschappelijke theorieën en een maatschappelijke
problematiek;
over de maatschappelijke implicaties van sociale ontwikkelingen of van beleid
wetenschappelijk kunnen reflecteren;
bezitten van een wetenschappelijke habitus in de beroepsuitoefening.
Daarenboven geldt specifiek op masterniveau dat afgestudeerden:
T 9.
op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een zelfstandige bijdrage
kunnen leveren aan kennis op het vakgebied;
T 10. zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een onderzoek kunnen
verrichten en daarbij methodische en veldinhoudelijke kennis toepassen;
T 11. op verantwoorde wijze sociaal-wetenschappelijke inzichten kunnen vertalen en
toepassen ten behoeve van de beroepspraktijk;
T 12. het vermogen hebben tot sociologisch gefundeerde reflectie op maatschappelijke
vraagstukken.
Oordeel
O 1.
O 2.
O 3.
O 4.
O 5.
O 6.
O 7.
Onderkennen, en het vermogen tot kritische beoordeling, van vooronderstellingen,
informatiegehalte en empirische houdbaarheid van belangrijke sociologische theorieën
en inzichten;
kunnen beoordelen van de relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke
theorieën en inzichten op deelgebieden;
het vermogen tot kritische beoordeling van uitgevoerd onderzoek op basis van kennis
en praktische beheersing van hedendaagse sociaal-wetenschappelijke methoden en
technieken van onderzoek;
bij concrete problemen de achterliggende wetenschappelijke discussie kunnen
herkennen;
een wetenschappelijk standpunt betrekken, maar ook kritisch op waarde kunnen
schatten;
besef van andere vakgebieden en partijen en het kunnen beoordelen van hun
(wetenschappelijke) kwaliteiten en beperkingen;
geleerd hebben om rekening te houden met maatschappelijke en ethische waarden en
normen; deze kunnen integreren in professioneel gedrag waaronder eigen onderzoek;
toepassen van eigen wetenschappelijk perspectief op problemen die zich in de praktijk
voordoen.
Daarenboven geldt specifiek op masterniveau:
O 8.
het zich als socioloog kunnen bewegen in een krachtenveld met actoren;
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
45
O 9.
voldoende kunnen reflecteren op de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek en/of
beleidsaanbevelingen binnen de organisationele, politiek-bestuurlijke en
maatschappelijke context waar het onderzoek en/of de beleidsaanbeveling is
uitgevoerd.
Communicatie
C 1.
C 2.
C 3.
C 4.
In staat zijn om adequaat schriftelijk te rapporteren voor vakgenoten en nietvakgenoten;
in staat zijn tot actief en goed taalgebruik in woord en geschrift;
in staat zijn om een mondelinge wetenschappelijke presentatie te geven met en zonder
multimedia, en het daarbij helder expliciteren van eigen gedachtegang en werkwijze.
in staat zijn op constructieve wijze commentaar en kritiek te leveren op de rapportage
van medestudenten, vakgenoten, collega’s en/of opdrachtgever(s).
Leervaardigheden
L 1.
L 2.
Het vermogen om snel en efficiënt de voor een bepaald probleem relevante
informatie te verzamelen en te beoordelen;
kunnen samenwerken met medestudenten en vakgenoten en/of belanghebbenden
binnen een organisatie of beleidsveld.
Daarenboven geldt specifiek op masterniveau:
L 3.
L 4.
L 5.
L 6.
46
zelfstandigheid bij het doen van onderzoek en bij de beroepsuitoefening;
het vermogen om de bijdragen en de rol van andere actoren in de wetenschappelijke
interactie goed in te schatten;
in staat zijn om de voor de beroepsuitoefening relevante nationale en internationale
ontwikkelingen op het vakgebied kritisch te volgen, te evalueren en toe te passen;
in staat zijn om kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in
nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire)
context die gerelateerd is aan het vakgebied; in staat zijn om kennis te integreren en
met complexe materie om te gaan.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 4: Eindkwalificaties
Bacheloropleiding
A. Kennis en inzicht
Kennis van en inzicht in sociologische theorie, in het bijzonder:
1. Kennis van de sleutelbegrippen en belangrijkste theoretische tradities van de Sociologie.
2. Kennis van en inzicht in de theoretische hoofdvragen van de Sociologie (modernisering,
cohesie, ongelijkheid en identiteit).
3. Kennis van en inzicht in de geschiedenis en (theoretische) ontwikkeling van de Sociologie.
Kennis van en inzicht in sociologische onderzoeksmethoden, in het bijzonder:
4. Kennis van en inzicht in methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
5. Kennis van en inzicht in manieren van operationalisering, met aandacht voor de
betrouwbaarheid en validiteit hiervan en de wijze waarop dit beoordeeld kan worden of
worden vastgesteld.
6. Kennis van kwalitatieve en kwantitatieve dataverzamelingsmethoden, analysetechnieken
en onderzoeksdesigns van sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
7. Kennis van en inzicht in wetenschappelijke en maatschappelijke ethische waarden en
normen met betrekking tot sociologisch onderzoek.
Kennis van en inzicht in de relatie tussen sociologische en maatschappelijke problemen, in het bijzonder:
8. Kennis van en inzicht in de toepassing van sociologische theorieën op maatschappelijke
vraagstukken of beleidsvraagstukken.
9. Basiskennis van de belangrijkste maatschappelijke instituties en sociale problemen van een
moderne samenleving.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Toepassen van kennis van en inzicht in sociologische theorie, in het bijzonder:
10. Gebruik kunnen maken van sociologische theorieën en hieruit hypothesen afleiden.
11. Toepassen van de theoretische hoofdvragen van de Sociologie (modernisering, cohesie,
ongelijkheid en identiteit) op sociologische en maatschappelijke problemen.
Toepassen van kennis van en inzicht in sociologische onderzoeksmethoden, in het bijzonder:
12. Theoretische begrippen kunnen operationaliseren en meetbaar maken.
13. Zelfstandig opzetten van een (klein deel)onderzoek voor het beantwoorden van
sociologische en maatschappelijke vragen.
14. Zelfstandig uitvoeren van een (klein deel) onderzoek met toepassing van relevante
methoden en technieken alsmede digitale hulpmiddelen bij informatieverzameling en –
analyse.
15. Het kunnen verbinden van onderzoeksresultaten met sociaal-wetenschappelijke theorieën
en relevante maatschappelijke vraagstukken.
Toepassen van kennis van en inzicht in de relatie tussen sociologische en maatschappelijke problemen, in het
bijzonder:
16. Reflecteren op de wetenschappelijke en maatschappelijke implicaties van uitkomsten van
sociologisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek.
C. Oordelen
17. Het kunnen beoordelen van de vooronderstellingen, de houdbaarheid, de relevantie en
toepasbaarheid van sociologische theorieën en inzichten.
18. Het kunnen beoordelen van uitgevoerd onderzoek op basis van kennis van hedendaagse
sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken van onderzoek.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
47
D. Communiceren
19. In staat zijn om adequaat en op inzichtelijke wijze zowel schriftelijk als mondeling
bevindingen van sociologisch onderzoek te rapporteren en te presenteren.
20. In staat zijn op constructieve wijze commentaar en kritiek te leveren op werk van
medestudenten, vakgenoten, collega’s en/of opdrachtgever(s).
E. Leren
21. Het vermogen bezitten om snel en efficiënt de voor een bepaald probleem relevante
informatie te verzamelen en te beoordelen.
22. Kunnen samenwerken met medestudenten en vakgenoten en/of belanghebbenden
binnen een organisatie of beleidsveld.
Masteropleiding
Aanvullend op de eindtermen voor de bacheloropleiding – en waaraan ook de studenten die
van elders of via het pre-masterprogramma instromen in de master geacht worden te voldoen
– zijn de volgende eindtermen voor de masteropleiding geformuleerd:
1. Kennis en inzicht
De eindtermen met betrekking tot kennis en inzicht die voor de bacheloropleiding Sociologie
aan de EUR worden gehanteerd, vormen het vertrekpunt van de masteropleiding en worden
daar aangevuld met de eisen dat studenten:
1.1 Op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een diepgaande kennis van en
inzicht in de sociologische theorie hebben, met inbegrip van de meest recente sociologische
debatten en – theorievorming op dat of die terreinen.
2. Toepassen van kennis en inzicht
Ook nu weer worden de eisen van de bacheloropleiding als vertrekpunt genomen en
aangevuld met de eisen dat studenten:
2.1 Op minstens één of enkele deelgebieden van het vakgebied een zelfstandige bijdrage
kunnen leveren aan de kennisontwikkeling op het vakgebied;
2.2 Zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een onderzoek kunnen verrichten
en daarbij methodische en veldinhoudelijke kennis toepassen;
2.3 Op verantwoorde wijze sociaal-wetenschappelijke inzichten kunnen vertalen en toepassen
ten behoeve van de beroepspraktijk;
2.4 Het vermogen hebben tot sociologisch gefundeerde reflectie op maatschappelijke
vraagstukken.
3. Oordelen
Studenten moeten in algemene zin vooronderstellingen, houdbaarheid, relevantie en
toepasbaarheid van sociologische theorieën en inzichten kunnen beoordelen wanneer zij
starten aan de masteropleiding Sociologie. Hier komen specifiek voor masterstudenten de
volgende eindtermen bij:
3.1 In staat zijn een wetenschappelijk standpunt te betrekken, maar deze ook kritisch op
waarde kunnen schatten.
3.2 Het kunnen ontwikkelen en toepassen van eigen wetenschappelijk perspectief op
problemen die zich in de wetenschappelijke en de beroepspraktijk voordoen.
48
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
4./5. Communiceren en Leren
Studenten worden geacht zich de basisvaardigheden met betrekking tot communiceren en
leren eigen te hebben gemaakt in de vooropleiding. De masteropleiding Sociologie kent een
intensieve werkwijze. Alle vakken kennen naast een tentamen ook andere vormen van
toetsing. Hiervoor moeten studenten vaak werkstukken schrijven. In werkgroepen wordt de
literatuur en de colleges besproken en worden de werkstukken gepresenteerd en besproken.
In deze werkgroepen, in het schrijven van werkstukken en in presentaties oefenen en
verdiepen de studenten de communicatievaardigheden die zij in de vooropleiding hebben
geleerd. Specifiek voor de masteropleiding Sociologie worden met betrekking tot de
leervaardigheden hier de volgende eindtermen aan toegevoegd:
4/5.1 In staat zijn om kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in
nieuwe of onbekende omstandigheden binnen de sociologische discipline of binnen een
organisatie of beleidsveld.
4/5.2 In staat zijn om de voor de beroepsuitoefening relevante nationale en internationale
ontwikkelingen op het vakgebied kritisch te volgen, te evalueren en toe te passen.
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
49
50
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 5: Curricula
Bacheloropleiding
In 2010 is het didactisch concept van het probleemgestuurd onderwijs (PGO) met de
bijbehorende onderwijsgroepen ingevoerd. De volgende schema’s geven het
bachelorprogramma van collegejaren 2010-2011 en 2011-2012 weer. Vakken die voorzien zijn
van een kleur worden nog steeds gegeven in collegejaar 2012-2013 (zij het soms onder een
andere naam).
Bachelorprogramma 2010-2011 (invoering PGO in B1)
Bachelor 1
Bachelor 2
Bachelor 3
Inleiding in de Sociologie
Practicum: PGO en
Informatievaardigheden
Geschiedenis van de Sociologie
Practicum: Argumenteren
Moderne sociologische theorie
Minor
Methodologie
Practicum: Ethiek
Statistiek 1
Wetenschapsleer
Theorie in Onderzoek
Modernisering 2: Staat en
markt
Modernisering 2: Staat en markt
Kwantitatieve methoden
Sociology of Labour
Blok 6
Modernisering 1: Culturele
verandering
Practicum: Relatie Theorie –
empirie
Cohesie 1: Leven in de grote stad
Leeronderzoek 1: kwantitatief
onderzoek
Urban Sociology
Blok 7
Practicum: Presenteren
Ongelijkheid 1: Stratificatie
Kwalitatieve methoden
Sociologisch Werkstuk
Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4
Blok 5
Blok 8
Practicum: Schrijven
Identiteit 1: Gender, familie
en de verzorgingsstaat
Practicum: Observeren en
Interviewen
Organisatiesociologie
Leeronderzoek 2: kwalitatief
onderzoek
Bachelorprogramma 2011-2012 (invoering PGO in B2)
Blok 1
Blok 2
Bachelor 1
Bachelor 2
Bachelor 3
Inleiding in de Sociologie en PGO
vaardigheden
Theoretische Sociologie
Minor
Geschiedenis van de Sociologie
Modernisering 2: Economische
Sociologie
Practicum: Argumenteren
Practicum: Academisch Lezen
Practicum: Schrijven 2
Blok 3
Methodologie
Cohesie 2: Godsdienst-sociologie
Practicum: webbased research
Blok 4
Practicum: Onderzoek in
Praktijk
Statistiek 1
Blok 5
Modernisering 1: Culturele
Ongelijkheid 2: Internationale
Migratie
Practicum: Debatteren
Statistiek 2
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Theorie in Onderzoek
Cohesie 3: Deviantie
Sociology of Work
51
verandering
Blok 6
Blok 7
Blok 8
Practicum: Interviewen
Cohesie 1: Leven in de grote stad
Practicum: Schrijven
Ongelijkheid 1: Stratificatie
Practicum: Presenteren
Identiteit 1: Gender, familie en de
verzorgingsstaat
Practicum: Observeren
Leeronderzoek 1: kwantitatief
onderzoek
Urban Sociology
Kwalitatieve methoden
Sociologisch Werkstuk
Leeronderzoek 2: kwalitatief
onderzoek
Masteropleiding
Programma mastervariant AOM
Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4
Organiseren
Produceren
Wetenschap in praktijk
Herverdelen,
participeren en zorgen
Publiek dienstverlenen
verklaard
Masterthesis
(voorbereiding)
Masterthesis (uitvoering
en afronding)
Programma mastervariant GVB
Blok 1
Blok 2
Blok 3
Stad als woonmilieu
Verdeelde stad
Wetenschap in praktijk
Steden in het tijdperk
van mondialisering
Stad en staat
Masterthesis
(voorbereiding)
52
Blok 4
Masterthesis (uitvoering
en afronding)
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 6: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen
Bacheloropleiding
Cohortomvang en samenstelling (voltijdse instroom)
HBO* Buitenland
VWO HBO prop
n
n
n
n
04/ 05
25
4
57
1
05/ 06
35
10
47
5
06/ 07
37
11
85
1
07/ 08
47
10
39
5
08/ 09
54
11
3
0
09/ 10
50
11
34
2
* Dit is inclusief studenten die deelnemen aan het pre-master programma.
Jaar
Overig
n
7
5
4
6
3
12
Totaal
n
94
102
138
107
71
109
Overig
n
3
6
3
9
Totaal
n
65
61
80
47
Cohortomvang en samenstelling (deeltijdse instroom)
Jaar
VWO HBO prop
HBO* Buitenland
n
n
n
n
04/ 05
0
1
58
3
05/ 06
1
1
53
0
06/ 07
0
0
77
0
07/ 08
0
0
38
0
* Dit is inclusief studenten die deelnemen aan het pre-master programma.
Uitval Bachelorstudenten (Voltijdse vwo-instroom)
Omvang
na 1 jaar
cohort
n
%
04/ 05
25
20
05/ 06
35
31
06/ 07
37
24
07/ 08
47
26
08/ 09
54
30
09/ 10
50
*42
* voorlopige cijfers op peildatum 1-oktober
Jaar
na 2 jaar
na 3 jaar
%
20
34
32
30
*35
%
20
37
35
*34
Selectiviteit
van 1e jaar
%
100
85
69
*75
Bachelorrendement van de herinschrijvers (Voltijdse vwo-instroom)
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
herinschrijver
s
n
20
24
28
35
38
29
% van
totale
cohort
na 3 jaar
%
80
69
76
74
70
58
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
%
15
25
0
43
na 4 jaar
%
35
63
54
na 5 jaar
%
45
71
na 6 jaar
%
70
> 6 jaar
%
53
Masteropleiding
Instroom
Totaal
Voltijd
Deeltijd/duaal
Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen
Cohort
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
129
91
139
175
104
101
42
23
42
58
27
32
87
68
97
117
77
69
61
52
94
102
64
63
16
11
30
36
17
20
45
41
64
66
47
43
68
39
45
73
40
38
26
12
12
22
10
12
42
27
33
51
30
26
Masterrendement van de herinschrijvers uitgesplitst naar variant:
Mastervariant AOM
2006
2007
2008
2009
2010
Masterdiploma
behaald
n
< 12 mnd
13
24,1
24,1
7
9,6
9,6
4
8,9
8,9
2
5,3
5,3
5
9,6
9,6
< 15 mnd
2
3,7
27,8
1
1,4
11,0
2
4,4
13,3
4
10,5
15,8
2
3,8
13,5
< 18 mnd
6
11,1
38,9
4
5,5
16,4
1
2,2
15,6
0
0,0
15,8
5
9,6
23,1
< 24 mnd
9
16,7
55,6
20
27,4
43,8
12
26,7
42,2
12
31,6
47,4
< 36 mnd
12
22,2
77,8
14
19,2
63,0
15
33,3
75,6
2
5,3
52,6
> 36 mnd
5
9,3
87,0
12
16,4
79,5
bezig
7
13,0
15
20,5
11
24,4
18
47,4
40
76,9
Totaal
54
cumm
%
%
cumm
%
%
n
43
cumm
%
%
n
45
cumm
%
%
n
38
cumm
%
%
n
52
Mastervariant GVB
Masterdiploma
behaald
2006
%
n
2007
cumm
%
%
n
2008
cumm
%
%
n
2009
cumm
%
%
n
2010
cumm
%
cumm
%
%
n
< 12 mnd
5
11,4
11,4
2
4,7
4,7
4
12,5
12,5
2
4,9
4,9
2
3,8
3,8
< 15 mnd
1
2,3
13,6
1
2,3
7,0
0
0,0
12,5
1
2,4
7,3
3
5,7
9,4
9
17,0
26,4
39
73,6
< 18 mnd
0
0,0
13,6
1
2,3
9,3
1
3,1
15,6
3
7,3
14,6
< 24 mnd
10
22,7
36,4
15
34,9
44,2
5
15,6
31,3
14
34,1
48,8
< 36 mnd
12
27,3
63,6
6
14,0
58,1
11
34,4
65,6
3
7,3
56,1
> 36 mnd
13
29,5
93,2
8
18,6
76,7
4
12,5
78,1
bezig
3
6,8
10
23,3
7
21,9
18
43,9
Totaal
44
54
43
32
40
53
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 7: Bestudeerde bijlagen en documenten
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Scripties / essays en beoordelingsformulieren;
Voorlichtingsmateriaal;
Studiemateriaal: boeken en syllabi, readers, studiehandleidingen;
Verplichte literatuur die studenten zelf (via internet) verzamelen;
Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten;
Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken;
Stagereglementen/handleidingen;
Tentamen- en examenreglement;
Toetsmaterialen (tentamens, toetshandleiding, toetsbeleid en dergelijke) met
modelantwoorden;
Recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen,
bachelor-masterovergangsregelingen;
Onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en), etc.;
Alumni-enquêtes;
Materiaal over de studieverenigingen;
Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar).
Studentnummers van de geselecteerde scripties
Bacheloropleiding
325539
310981
322163
312775
322196
321712
323137
335205
321439
321223
319735
321947
311260
326491
321948
324347
321023
299761
311884
290536
303291
282218
316118
314218
322975
338250
306927
259571
290096
307234
338639
310465
351001
338641
337199
281787
337134
Masteropleiding
314513
294343
291757
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
55
56
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
57
58
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
59
60
QANU /Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Download