Toets: Sociologie 1. Begrippen: Leg uit en illustreer met een voorbeeld. /10 Ervaringskennis: Sociaal dilemma: Conflictperspectief: Latente functie: Traditioneel handelen: 2. A. Omschrijf de contextuele factor, de sociale interactie en het gedrag van onderstaand voorbeeld. Geef vervolgens weer om welk soort interactie en omgevingsfactor het gaat. /6 Door de technologische evolutie nam de arbeidsverdeling steeds meer toe. Dit wil zeggen dat er steeds meer gespecialiseerde beroepen ontstonden. In de industriële productie zoals we die nu kennen, is een arbeider een specialist geworden in het bedienen van één welbepaalde machine, die vaak nog computergestuurd is ook. Dat is niet altijd zo geweest. Voor de industriële revolutie, die in Vlaanderen rond 1830 begon, werkte 80% van de beroepsbevolking als landbouwer of kleine ambachtsman. Die kleine ambachtslieden controleerden het hele productieproces van het product dat zij vervaardigden. Een ambachtelijke schrijnwerker bijvoorbeeld maakt het hele proces van boomstam tot afgewerkt meubel door. Bovendien onderhield hij een rechtstreekse relatie met zijn klanten, die vaak opdrachtgever waren. Ze konden die ambachtslui hun kennis, hun vaardigheden en creatieve gaven ontplooien. Het vervaardigde product was het product van hun arbeid en daar konden zij trots op zijn. Contextuele factor: Sociale interactie: Gedrag: B. Op welk niveau speelt dit voorbeeld zich af? /1 3. Verbind de socioloog met zijn theorie (trek pijltjes). /2 Auguste Comte Motieven sociaal handelen Emile Durkheim Obv. ontwikkeling van houdingen in uiteenlopende domeinen Max Weber Sociologische verklaring voor zelfdoding Luc Huyse Begrijpende wetenschap Marc Elchardus 4. Vergelijk de dramaturgische benadering met het symbolisch interactionisme. Geef één gelijkenis en twee verschillen tussen beide benaderingen. /6 5. Met welke begrippen kunnen volgende illustraties gekoppeld worden aan sociologie. Geef de juiste omschrijving en leg uit: /5