Begrippenlijst - - - - - - Acculturatie: leren van een andere cultuur dan die van de eigen samenleving Acute anomie: plotselinge verandering in de verdeling van de sociale posities Adorno, Horkheimer en Marcuse: ‘Frankfurter Schule’, kritische sociologie (hedendaagse variant v marxistische sociologie) Afhankelijkheidssystemen: begrip van rol is van weinig nut bij analyse, maar toch is er wederzijdse afhankelijkheid van de sociale actoren AGIL-model: Aanpassing (adaptation) + doelverwezenlijking (goal attainment) + integratie (integration) + patroonhandhaving/spanningsregulering (latentie) Albert W. Tucker: Prisoner’s dilemma Alfred Schutz: iedere sociale institutie waarin wij ons bevinden, wordt niet alleen door onze tijdgenoten gedefinieerd maar ook door onze voorouders Altruïstische suïcide: komt voor wanneer het individu totaal geabsorbeerd wordt door de groep en de doelstellingen ervan volledig tot de zijne maakt Anomie: normloosheid, het feit dat in moderne maatschappijen de traditionele waarden van normen niet meer gelden terwijl er nog geen nieuwe stabiele waarden en normen zijn ontwikkeld. Het is een maatschappelijke situatie van desintegratie of ontregeling. Anomische suïcide: treedt niet alleen op in de economische sfeer maar ook in de gezinssfeer. Arnold Gehlen: institutie = regulerend lichaam, waardoor menselijke handelingen in bepaalde banen geleid worden op een manier die veel overeenkomst vertoont met de wijze waarop het instinct bij dieren werkt Arnold J. Toynbee: een tijdelijke werelddictatuur is in staat de wereldomvattende milieumaatregelen te nemen Auguste Compte: gaf de sociologie haar naam in 1838. deze nieuwe discipline had de bedoeling de samenleving positiefwetenschappelijk te bestuderen. Het ontstond als reactie op de 18de – 19de eeuwse maatschappelijke veranderingen (industrialisatie, explosieve groei van steden en het ontstaan van nieuwe politieke ideeën) Autokinetisch effect: een feitelijk stabiel lichtpuntje wordt gezien als een bewegend beeld in bepaalde omstandigheden. Badinter, Shorter, Stone, Flander, e.a. : hadden negatieve gedachten over de kinderen Basiskenmerk van sociologisch kijken: constante verwondering over wat (niet) bestaat aan sociaal leven Berger: mensen conformeren zich doorheen groepsdiscussies a/d groepsnorm, die zelf ongeveer overeenkomt met het rekenkundig gemiddelde v alle in de groep naar voren komende standpunten (vb. kannibalen) Betrouwbaarheid: nauwkeurigheid van het instrument, in de zin van reproduceerbaarheid. Bij herhaalde metingen, moet men hetzelfde uitkomen Biologisch determinisme: wat vast ligt, ligt vast en hier moet niets aan veranderd worden Boswell: er was in Europa op geen enkel moment sprake v serieuze sancties tegen het verlaten v kinderen Breed: deviantie-interactieverlies-zelfdoding, sleutelconcept: ‘loss’ veel suïcides worden voorafgegaan door een of andere vorm van verlies [werk, personen, mutualiteit (=isolering uit stabiele sociale relaties)] structureel-interacionele theorie Bruner: arme kinderen schatten omvang v geldstukken groter dan rijke C. Levi-Strauss: belangrijkste vertegenwoordiger v/d collectivistisch strekking Cairstairs en Brown: onderzoek in mijnwerkersgemeenschap en in een agrarische gemeenschap in Wales naar voorkomen van suïcidaal gedrag bij mannen ouder dan 15 jaar Causaliteit: correlatie is geen causaliteit! Charismatische leider: iemand die anderen leidt en inspireert louter door de aantrekkingskracht van zijn persoonlijkheid Charles Darwin: evolutietheorie Charles Horton Cooley & George Herbert Mead: Hebben bijgedragen aan het interactionistisch perspectief Chronische anomie: treedt op als het normatief kader volledig ontbreekt Collectivisme: aandacht wordt besteed aan indirecte ruil Comte & Marx: sociologisch maar niet genoeg losgetrokken uit de greep van filosofische veronderstellingen - - - - - Concept: mentale constructie die een onderdeel van de wereld representeert in een vereenvoudigde versie Conflictmodel: de maatschappij als een intern verdeelde sociale orde Conflictperspectief: de samenleving wordt primair gekenmerkt door groeperingen die in een conflictuele relatie tot elkaar staan Cooleys: het ik als een spiegelbeeld Correlatie: verband tussen twee numerieke variabelen, zegt niets over de oorzaak en het gevolg Correlatiecoëfficiënt: het verband tussen twee verschijnselen (variabelen) Culturele evolutie Lamarckiaans proces: de culturele evolutie gaat razendsnel omdat zij van generatie op generatie wordt doorgegeven Cultuur: socioloog stelt vast welke min of meer algemeen als verplichtend aanvaarde opvattingen en doeleinden er al doende binnen een samenleving ontstaan; sociale erfgoed van de samenleving Dahrendorf: mens = ‘Träger sozial vorgeformter Rollen’ homo sociologicus Data: gegevens in de vorm van metingen, coderingen, aantallen, beschrijvingen,… David P. Phillips: onderzoek zelfmoordbericht in krant, stijging aantal zelfmoorden Davis-Moore hypothese: Soc. stratificatie is universeel omdat zij bijdraagt tot de goede werking van de samenleving De Jager en Mok: Müller-Lyer illusie (Wie alleen zijn eigen cultuur kent, kent die ook niet) westerlingen zijn hieraan gevoeliger dan bepaalde volkeren die i/e minder rechtlijnige omgeving leven, statussymbolen, rolattributen (non-verbale communicatiemiddelen) Definitie van situatie: de interpretatie door een groep mensen van de sociale situatie waarin zij zich bevinden (wordt bepaald door eigen ervaringen) Deleeck: 3 redenen voor dat toekomstige bejaarden bij ongewijzigde wetgeving hogere pensioenen zullen ontvangen dan hun voorgangers, Mattheüs effect Demografische transitie: overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer in een bevolkingsgroep Deprivatie - verzadigingspropositie: hoe vaker iemand in het recente verleden een beloning heeft ontvangen, hoe minder waard elke verdere eenheid v/d beloning voor hem is Deviantietheorie (Rushing): suïcidaal gedrag wordt zeer vaak voorafgegaan door deviant gedrag (zowel door objectieve deviante als door subjectieve) Disruptive exp.: zelf proberen om iets te veroorzaken Dramaturgische benadering: de SL doet ons gespecialiseerde rollen spelen Drie fasen wet: deze wet wordt overal aangetroffen, in het denken, in sociale organisatie, in de kunst enz. Het leert dat de mensheid eerst het theologische stadium doormaakt, dan het metafysische stadium en tot slot het positieve stadium. Durkheim - Weber discussie: hierbinnen deviatietheorieën Dynamica: uitwerking van drie fasen wet (theologisch, metafysisch, positief stadium) Dysfuncties: negatieve functies die integratiebelemmerend zijn Easterlin: vruchtbaarheid verloopt cyclisch, wanneer een naar omvang grote generatie zich op de arbeidsmarkt aanbiedt, vergroot de onderlinge concurrentie, vruchtbaarheid wordt beperkt, (grote groep andersom) er treedt een zichzelf corrigerend evenwicht op Easterlinhypothese: Grote geboortecohortes → moeilijke positie op de arbeidsmarkt → minder kinderen Ecologische fout: veronderstellingen Economisch determinisme: de economische factoren determineren de andere aspecten zoals wetgeving, religie, wetenschap, overheid en het stratificatiesysteem. Egoïstische suïcide: komt voor als het individu niet voldoende in de samenleving is geïntegreerd en te zeer op zichzelf is aangewezen Elias: de socioloog is een mythejager die door middel van feitelijke waarneming onbewezen voorstellingen en verklaringen als zodanig tracht te ontmaskeren Emile Durkheim en Max Weber: legden de basis voor een streng logische, sociaal wetenschappelijke denkwijze, daarbij steunend op diepgaand empirisch onderzoek Emile Durkheim: in zekere zin de voortzetter van de ideeën van Comte. Sociologie is voor hem de wetenschap van sociale feiten. Le Suicide (4 types van zelfmoord) Enculturatie: overdracht naar wie in een cultuur is geboren Endogene roldefiniëring: binnen een specifiek systeem voorgeschreven Eufuncties: positieve functies die integratiebevorderend zijn - - - - - - - - Evolutiebiologen: Natuurlijke selectie si de strijd v individuen om hun eigen voortplantingssucces te optimaliseren (>< Darwin (de soort) Exogene roldefiniëring: rolgedrag dat van buitenaf wordt vastgelegd Experimenteel effect: indien de mens aandacht krijgt voor iets wat hij/zij goed doet, dat gaat hij/zij zicht performanter gedragen F. Beach: Amerikaans psycholoog: de hormonen maken niet de hersenen maar wel de geslachtsorganen gevoelig voor prikkels Fatalistische suïcide: het omgekeerde van anomische zelfdoding, het wordt gekenmerkt door een te sterke omkadering of overregulatie Fisher: wanneer één van de seksen schaarser is dan de andere, hebben organismen die in het schaarse geslacht investeren een groter reproductief succes dan organismen die dat niet doen Frequentie: aantal keren dat iets voorkomt Frustratie - aggregatiepropositie: wanneer een activiteit niet gevolgd wordt door een beloning die de handelende pers verwachtte, of bestraffing volgt die hij niet verwachtte, dan zal hij boos worden Functionalisme: een belangrijk theoretisch perspectief, dat vooral voortbouwt op de vroegere ideeën van Comte, Spencer en Durkheim. De samenleving wordt opgevat als een grootschalig systeem van wederzijds afhankelijke delen. Functionele systemen: interactie binnen de context van rollen G. Holmans & P. Blau: belangrijkste vertegenwoordigers v/d individualistische strekking G. Mead: laat ontwikkeling van het IK samenvallen met de ontwikkeling van de samenleving Ganzeboom en De Haan: deden een replicatie-onderzoek in Nederland naar aanmelding van het onderzoek van Philips (ivm de relatie tussen zelfdoding en krantenberichten hierover) Garfinkel: experiment met studenten, zij moesten zich tegen hun ouders gedragen alsof ze elkaar voor het eerst hadden ontmoet Geïnternaliseerde dwang: willen instituties kunnen voortbestaan, dan is het noodzakelijk dat deze dwang zich ontwikkelt tot een geïnternaliseerde dwang, die de mensen van binnenuit stuurt Gélis: slingerbewegingen, een opvatting die aansluit bij die van Braudel over de gelaagdheid van de geschiedenis Gemiddelde George: berekent hoeveel graan er nodig zou zijn om de 15 miljoen kinderen te voeden die jaarlijks door de honger om het leven komen Gerth & Wright Mills: persoonskeuze: ieder sociaal systeem selecteert de pers die het nodig heeft om te kunnen functioneren, terwijl degenen die er niet in passen op de 1 of andere manier verwijderd worden. Gibbs en Martin (statusintegratietheorie): niet anomie maar integratie is de belangrijkste notie in Durkheims werk, de sociale integratie van een groepering is de graad van stabiliteit en duurzaamheid van de sociale relaties Theorema: hoe lager de suïcideratio, hoe meer statusintegratie; of de suïcideratio en de graad v statusintegratie variëren invers Gouldner: waardevrijheid is een mythe omdat niemand zich helemaal kan losmaken van zijn/haar overtuiging Guttentag & Secord: sociologische theorie over de gevolgen v/h numeriek onevenwicht bij de geboorte (verschil i/h beschikbaar aantal huwbare mannen en vrouwen op de belangrijkste huwelijksleeftijden, allerlei kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen inzake huwelijk, rolpatronen, leefvormen, echtscheiding en hertrouw worden hierdoor (in)direct beïnvloedt) Halbwachs: subcultuurtheorie Harmoniemodel: de maatschappij als een geïntegreerd en genormeerd systeem Henry en short: frustratie-agressie these: een stijging v frustratie zal doorgaans een stijging van agressie veroorzaken (naar binnen (vb. zelfmoord) en naar buiten (vb. moord) gerichte agressie) Herbert Spencer: sociale vooruitgang kan er alleen komen via geleidelijke evolutie Homans: essentieel kenmerk v normen –> bij overtreding ervan straffen de omstanders de overtreder op 1 of andere manier; 5 proposities (succes, stimulus, waarde, deprivatie verzadiging, frustratie - agressie) Hypothese: veronderstelling over een mogelijke ‘toestand van de wereld’ (populatie), stat: kwantitatieve toetsbare variabele Ideaaltype: analysemodel waarbij bepaalde kenmerken van de samenhang en het verloop v/h sociale handelen eenzijdig worden benadrukt IJzeren loonwet: verhoging van bevolking → economie kan niet volgen → verarming - - - - - - Immateriële cultuur: betrekking op de opvattingen die door meerdere personen gedeeld worden en die als functie de specificatie en verduurzaming van het sociaal gedrag hebben Indexcijfers: ontwikkelingen in de tijd weergeven Individualisme: nadruk op directe ruilverhoudingen tussen mensen Institutie: maakt deel uit van de cultuur van de SL Gemeenschappelijk gedragspatroon als oplossing voor een specifiek samenlevingsprobleem (m.a.w.: de gevestigde manier waarop het sociale leven wordt georganiseerd) Interactionisme: primair gericht op de kleinschalige interactie tussen individuen en de wijze waarop hun gedrag gevormd wordt door allerlei sociale invloeden J. Douglas – M. Weber: ‘The social meanings of suicide’ – ‘ Der Selbstmord ist ein sinnhaftes Handeln’ J. Douglas: protagonist van: ‘een sociologische analyse moet niet starten bij de sociale structuur, maar bij het zingerichte handelen van het individu’ (vooral suïcideproblematiek) J. Hyde: de verschillen tussen de seksen in verbale en ruimtelijke vaardigheden zijn de laatste decennia kleiner geworden K. Marx & F. Engels: materiële situatie waarin mensen (moeten) leven is determinerend voor hun opvattingen, niet een of andere hormonale huishouding, hun maatschappelijke positie bepaalt het bewustzijn. Kansvariabele, random variabele of stochastische grootheid: eigenschap die bij waarneming ervan een getal oplevert (vb. leeftijd) Karl Marx: marxistische benadering; verwachtte alle heil van een revolutionair proces Kaste: Hiërarchisch gerangschikte en gesloten groeperingen van mensen Klasse: Omvangrijke categorieën mensen die ten opzichte van de productiemiddelen een gelijke positie innemen Lamarckiaanse verandering: alles wat een mens leert wordt doorgegeven aan anderen en aan de nakomer (= een accumulatief mechanisme) Latente functies: niet-geanticipeerde of onbedoelde gevolgen Le Bon: vrouwen zijn minderwaardige wezens Le Roy Ladurie: positieve band tussen moeder en kind in de middeleeuwen Linton: dreef de spot met het etnocentrisme v zijn Amerikaanse landgenoten die zich nauwelijks bewust waren dat ze vanalles uit andere SL hadden overgenomen; toegewezen/verworven posities M. Coulson en C. Riddel: voorbeeld van vrouwen in Tsjechië vs. vrouwen in Spanje Macchiavelli: beschrijving van het machtsverschijnsel (sociologisch) Maciver & Page: Er is een groot verschil tussen een stuk papier dat door de wind wordt voortgedreven en een man die door een menigte wordt voortgedreven. Het papier kent geen vrees en de wind geen haat, maar zonder vrees en haat zou de man niet vluchten, noch zou de menigte hem achtervolgen Macrosociologische benaderingen: benaderingen die zich richten op grootschalige sociale eenheden Malthus: ‘ Essay on the principle of population’: stelt dat de bevolking, indien zij in haar groei niet wordt belet, groeit volgens een meetkundige reeks, terwijl de bestaansmiddelen max toenemen via een rekenkundige reeks Manifeste functies: functies die vrijwillig zijn ingebouwd in het sociaal systeem, ze worden goed begrepen door groepsleden. Margaret Mead: ‘Seksualiteit en Temperament’, aan de hand van voorbeelden aantonen dat vele van de dikwijls a/d biologie toegeschreven verschillen in feite een sociale oorsprong hebben Marx & Engels: materiële situatie is determinerend voor de opvattingen die leven bij de bevolking. Materiële cultuur: verwijst naar het geheel van materiële producten van de menselijke activiteit McGuire: verband tussen de sociale status v apen en hun biochemisch profiel Mechanische solidariteit: berust op de gelijkheid van de mensen in een bepaald samenlevingstype (sterk ontwikkeld collectief bewustzijn) Mediaan: centrale tendentiemaat, een kenmerkend getal dat een korte kenschets van de gegevens biedt Meetinstrument: instrument waarmee we meten, waarmee we gegevens verzamelen Mereï: experiment met niet dominante kinderen, zij vormden een groepspatroon, wanneer er een dominant kind aan toegevoegd werd wouden ze toch nog het groepspatroon behouden - - - - - Merton: bij 1 positie horen verschillende rollen rollenveld ; self-fulfilling, self-destroying prophecy Meten: het vaststellen van de waarde van een variabele in een bepaald geval Microsociologische benaderingen: theoretische stromingen die zich toespitsen op de relaties tussen kleine groepen v individuen Montaigne: het is beter om door andere mensen opgevoed te worden, wnn de ouders het kind zelf opvoeden worden ze te toegeeflijk Motto: ging er vanuit dat het aantal zelfdodingen zou verminderen gedurende stakingen van de dagbladpers omdat potentiële suïcidanten dan geen imitatiebron in gepubliceerde zelfdodingen zou vinden (voerde dit uit na Philips), idem Blumenthal en Bergner Muzafer Sherif: bewegingen lichtpuntje beoordelen, groepsdruk Natuurlijk exp. Objectieve ongelijkheid: verschillen in leefomstandigheden, zoals welvaartsverschillen en verschillen inzake gezondheid en levensduur Ogburn: Cultural lag Onderzoekseenheid, observatie-eenheid of analyse-eenheid: datgene waarover we gegevens verzamelen Oneigenlijke correlatie of schijnverband: een verband tussen twee variabelen die beide afhankelijk zij van een derde variabele (vb. hoe meer brandweermannen, hoe groter de brand) Oorzakelijk verband: als een verandering in X altijd een verandering in Y teweeg brengt Operationaliseren: exact specificeren van wat men gaat meten bij het toekennen van een waarde aan een variabele Organische solidariteit: gebaseerd op het proces v arbeidsindeling: komt voort uit het feit dat individuen een andere functie vervullen, waardoor men meer afhankelijk wordt van de ander Ozment: benadrukt dat ouders in de Vroegmoderne tijd al het mogelijke deden om hun kinderen het beste te geven P. MacLean: maatschappelijke verschijnselen verklaren vanuit de opbouw en de werking van de menselijke hersenen Philip Zimbardo: gevangenis bewaker gevangenen Planck: wetenschappelijke opvattingen en theorieën verdwijnen niet omdat zij worden tegengesproken door nieuwe feiten, maar door het overlijden van de bedenker van de betreffende theorie Pollock: de omgang tussen ouders en kinderen niet streng/afstandelijk was, maar warm, affectief en vol attenties Populatie: het geheel van elementen met een gemeenschappelijke waarneembare eigenschap waarin men geïnteresseerd is Positieset: verschillende posities van één persoon Positieveld: Met een positie zijn verschillende andere posities verbonden Positivisme: baseert zich enkel op waarneembare feiten en wijst godsdienstige of metafysische verklaringen van de hand. Uitgangspunt van het positivisme is dat kennis alleen mogelijk is aangaande de wereld der verschijnselen. De wetenschap wordt gezien als de enige bron van geldige kennis en daarbij zijn alleen empirische waarnemingen en logische principes van belang. R. Girard: Wanneer mensen niet goed met elkaar kunnen opschieten, als zij mekaar wantrouwen, dan kan de zon schijnen en de regen vallen zoals gewoonlijk, maar dan zullen de akkers minder goed bebouwd zijn en de oogsten zullen de gevolgen ervan ondervinden. In dezelfde zin zal men de milieuverloedering maar laten doorgaan, en telkens opnieuw voor zich uitschuiven Rangen: De positie wordt toegewezen op grond van persoonlijke verdienste Referentiekader: men ziet, hoort, handelt en reageert in het heden niet onafhankelijk van je voorgaande (groep)ervaringen Relatieve deprivatie: de situatie van een groep die zich in verhouding tot andere groepen, met welke zij zich vergelijkt, benadeeld (gedepriveerd) voelt Samenhang: verschijnselen die iets met mekaar te maken hebben Seksuele segmentering: de specifieke aan- of afwezigheid van mannen en vrouwen in bepaalde sectoren en beroepen Self-destroying prophecy: een juiste mening veranderd in iets wat onjuist is. (vb. tekort aan artsen teveel aan artsen) Self-fulfilling prophecy: een onjuiste mening wordt juist omdat mensen ernaar handelen - - - - - Shorter en Badinter: er stierven zoveel kinderen omdat hun moeder nauwelijks belangstelling voor hen had (wordt ondersteunt door onderzoek van Trumbach) Simpson paradox: een paradox uit de statistiek, genoemd naar E.H. Simpson. Als we twee tabellen samenvoegen, kunnen we een gans vertekend beeld krijgen. Het levert genderdiscriminatie op. Soc. reductionistisch: voor de verklaring van het sociale zijn geen andere proposities nodig dan deze uit de (behavioristische) leerpsychologie Sociaal dilemma: situatie waarbij mensen kunnen kiezen tussen hun eigen belang en het gemeenschappelijk belang Sociale controle: de manieren waarop individuen elkaar wederzijds controleren op de naleving van regels, waarden en normen Sociale stratificatie: het systeem waarbij een samenleving categorieën van mensen in een bepaalde hiërarchie plaatst Sociale structuren: een socioloog onderzoekt o.a. hoe groepen blijven bestaan, veranderen en verdwijnen. Sociologie (definitie Weber): wetenschap die het sociaal handelen in zijn betekenis- of zinsamenhang wil begrijpen Sociologie: studie van het patroonmatig, gestructureerd en sociaal gedrag Sociologische verbeelding: Het vermogen om brede maatschappelijke ontwikkelingen in verband te brengen met de individuele ervarings- en belevingswereld Solomon Asch: lijnstukken; groepsdruk Spengler: ‘Unterang der Abendlandes’: de ondergang van een cultuur gaat vaak gepaard met een stagnerende of dalende bevolking Standen: Wanneer de hiërarchische ordening van sociale lagen vooral wordt bepaald door sociaal aanzien, maatschappelijke positie en afkomst Statica: bestudeert de constante bestaansvoorwaarden van iedere samenleving en de krachten en tegenkrachten die de verschillende delen van de samenleving op elkaar uitoefenen Steekproef: een kleine groep uit het geheel (representatief/ niet representatief) Stimuluspropositie: indien in het verleden het voorkomen van een bepaalde stimulus of een stel stimuli gepaard ging met de beloning v iemands activiteit, dan zal het voorkomen in het heden van deze stimulus of dit stel stimuli de kans vergroten dat de betreffende persoon de activiteit, of een soortgelijke activiteit uitvoert Stouffer: ontevredenheid bij de leden v/e groep wordt groter naarmate voor deze leden de kansen op sociale stijging groter zijn Structuur: eigenschappen van het geheel als geheel Subjectieve deviatie: kan optreden onafhankelijk van objectieve deviatie, d.w.z. dat iemand zichzelf kan ervaren als deviant zonder dat hiervoor een objectieve grond aanwezig is Subjectieve ongelijkheid: voorstellingen van de werkelijkheid die tot op zekere hoogte verinnerlijkt zijn Succespropositie: hoe vaker iemands activiteit beloond wordt, hoe vaker hij die activiteit uitvoert Sumner: folkways & mores Survey-onderzoek (uithoren, uitvragen en bekijken van mensen) Symbolisch interactionisme: indien vanuit bepaalde verwachtingen bepaalde rollen worden opgelegd, moeten deze rollen ook nog gecommuniceerd worden, en opdat deze communicatie zou plaatsvinden, moeten de betekenissen van woorden en andere symbolen duidelijk en gemeenschappelijk zijn T. Hobbes, N. Macchiavelli, K. Marx: conflictperspectief heft zijn wortels in hun werken Talcott Parsons: de uitwerking die Talcott Parsons aan de functionele analyse gaf staat bekend als het structureel-funcionalisme; Agil-model; is naar functionalistische school geweest, en staat veraf van marxistische maatschappij - interpretaties Theorema van Thomas: If men define situations as real, they are real in their consequences Theoretische perspectieven: verschillende wijzen waarop alle onderwerpen (vb. gezinsstructuur, arbeidsverhoudingen, welzijnsbeleid..) kunnen bestudeerd worden Theorie: uitspraak over hoe en waarom bepaalde feiten zijn gerelateerd Thomas Malthus: Bevolking: ↑ via meetkundige reeks en Bestaansmiddelen: ↑ via rekenkundige reeks Validiteit: meten we wel wat we moeten meten? Variabele: concept waarvan de waarde varieert van het ene geval tot het andere - - - - Veldexperiment: vb. Weg vragen: naar gelang hoe je eruit ziet wordt je anders behandeld Verstehen: doorlopend interpretatieproces van de samenhang en het verloop van het sociale handelen Voorts: onderzoekt sociale structuren en cultuur W. Mills: sociologische verbeelding W. Thomas en F. Zaniecki: definitie van situatie Waardepropositie: hoe waardevoller de beloning van de activiteit voor iemand is, hoe groter de kans is dat hij de activiteit uitvoert Waardevrijheid: ‘mythe’: niemand kan zich helemaal losmaken van zijn/haar overtuigingen (selectieve waarneming). De socioloog zal waarden erkennen in zoverre hij staatsburger is en een particulier persoon. Waarnemen: niet zomaar het passief registreren van wat zich aan ons voordoet, het is ook het actief construeren van een bepaald beeld. Weber: drie dimensies v sociale ongelijkheid (economische klassen, sociale status, macht) Wilson, Peeters & Macfarlane: beter elders overleven (kinderen), dan thuis sterven Zelfdoding (Durkheim): elk sterfgeval dat direct of indirect resulteert uit ene positieve of negatieve act die door het slachtoffer zelf wordt uitgevoerd en waarvan hij weet dat dit tot het resultaat zal leiden Zelfdoding (Halbwachs): elk sterfgeval dat resulteert uit een daad die door het slachtoffer zelf is uitgevoerd met de intentie om te sterven, echter alleen op voorwaarde dat het geen zelfopoffering is Zillig: experiment met populaire en niet populaire kinderen