Collectieve arbeidsovereenkomst Multimodaal Vervoer

advertisement
Collectieve arbeidsovereenkomst Multimodaal Vervoer
1 januari 2016 - 31 december 2017
Alle rechten voorbehouden
Behoudens de door de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of op welke
wijze dan ook openbaar worden gemaakt, zonder voorafgaande toestemming van CAOpartijen.
1
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1.
Art. 1
Art. 2
Art. 3
Art. 4
Art. 4A
Art. 4B
Art. 4C
Art. 4D
Art. 4E
Art. 5
Art. 6
Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Looptijd
Definities
Commissie CAO Multimodaal vervoer (CCM)
Naleving CAO en geschillenregeling
Onderaanneming
Informatieverplichting werkgever
Wetsartikelen inzake concessiewisseling
Gewijzigde wetgeving
OSV-fonds
Reorganisatie e.d.
Hoofdstuk 2.
Art. 7A
Art. 7B
Art. 8
Art. 8A
Art. 8B
Art. 9
Art. 10
Art. 11
Art. 12
Art. 13
Art. 13A
Art. 13B
De arbeidsovereenkomst
Indiensttreding/arbeidsovereenkomst
Vervallen
Parttimers
Hay-werknemers
Ouderenregeling 60+
Uitzendkrachten
Standplaats
Einde arbeidsovereenkomst/VUT regeling
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens
arbeidsongeschiktheid
Pensioen- en VUT-regeling
Pensioen per 1 januari 2006
Pensioen per 1 januari 2017
Hoofdstuk 3.
De lonen/salarissen/functiewaardering
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
CAO verhogingen
Loonschalen e.d.
Eenmalige uitkering
Functiewaardering
Salaris bij indiensttreding
Verhoging functieloon
Verlaging functieloon
Bevordering
Beroep
Waarneming hoger gewaardeerde functie
Wijze van betaling van het salaris
Salaris bij afwezigheid
Garantieregeling ex-NSR-personeel
14A
14B
14C
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
Hoofdstuk 4.
Art. 25
Art. 26
Art. 27
Rij- en rusttijden voor rijdend personeel
Werkingssfeer rij- en rusttijdenregeling
Afwijken van de vastgestelde arbeidstijd per week
Jaar- en weekplanning
2
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
28
29
30
31
32
33
De blokindeling
Ouderenregeling
Diensten
Urentelling en het urentegoed
Vergoeding behorende bij de rij- en rusttijden
Niet rijdend personeel in onregelmatige dienst
Hoofdstuk 5.
Art. 34
Arbeidstijden
Arbeidstijden
Hoofdstuk 6.
Art. 35
Art. 36A
Art. 36B
Art. 37
Art. 38
Art. 39
Toeslagen/vergoedingen
Indexatie
Onregelmatigheidstoeslag
Buitenlandvergoeding
Consignatietoeslag
Afbouwtoeslag
Feestdagen en vervangend vrije dag/uitruil
bij andere geloofsovertuiging
Overbruggingstoeslag
Variabele beloning
Bijzondere beloning
Instructietoeslag
Maaltijdvergoeding
Diplomatoeslag
Vergoeding bij verhuizing ter gelegenheid van overplaatsing
Vergoeding reis- en verblijfskosten
Reiskosten
Forenzenvergoeding voor ex-OV werknemers
Kosten uit de dienst voortvloeiend
Dienstkleding
Studiefaciliteiten
Scholing en sociale innovatie
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
40
41
42
43
44
45
46
47
47A
48
49
50
51
51A
Hoofdstuk 7.
Art. 52
Art. 53
Art. 54
Art. 55
Art. 56
Art. 57
Art. 57A
Art. 57B
Art. 58
Art. 59
Art. 59A
Ziekte/ongeval/overlijden
Bedrijfsgezondheidszorg
Medisch onderzoek
Ziekmelding
Ziekte/ongeval in buitenland
Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
WAO-reparatie
WIA
WGA premie
Ziektekosten- en vergoedingsregelingen
Ongevallenverzekering
Uitkering bij overlijden
Hoofdstuk 8.
Art. 60
Art. 61
Art. 62
Vakantie- en verlofaanspraken
Vakantie
Vakantiebijslag
Afwezigheid met behoud van salaris
3
Art. 63
Art. 64
Afwezigheid zonder behoud van salaris/verloven in kader WAZ
Organisatieverlof/vakbondsactiviteiten
Hoofdstuk 9.
Art. 65
Art. 66
Art. 67
Art. 68
Art. 69
Art. 70
Art. 71
Art. 72
Art. 73
Art. 74
Art. 75
Art. 76
Art. 77
Voorschriften
Arbeidsomstandigheden
Inbezitstelling en naleving voorschriften
Dienstuitvoering
Geheimhouding
Bekendmakingen
Nevenbetrekkingen
Verschijnings- en verklaringsplicht
Gebruik van alcohol, medicijnen en drugs
Gedragingen
Plichtsverzuim
Disciplinaire maatregelen
Onderzoek en verantwoording
Instellen van beroep op het scheidsgerecht
Hoofdstuk 10.
Art. 78
Art. 79
Art. 80
Art. 81
Art. 82
Art. 83
Art. 84
Art. 84A
Art. 85
Art. 86
Art. 87
Art. 88
Art. 89
Art. 90
Art. 91
Art. 92
Art. 93
Art. 94
Art. 95
Diversen
Vervallen
Vrijwillig verrichten besloten busvervoer
Verplicht verrichten besloten busvervoer en taxiwerk
Seksuele intimidatie en discriminatie
Vervallen
Internationale solidariteit
Eindejaarsuitkering
Fiscale verrekening vakbondscontributie
Regeling boetes en verkeersovertredingen
Chauffeur kleine bus < 9 personen
Vervallen
Vervallen
Sociale veiligheid
Sociaal contract
Aansluiting bij Mobiliteitscentrum OV
Spoorcollege
Vitaliteit en ontwikkeling
Niet herleidbare indirecten/standaard sociaal plan
CAO tekst WW
4
Bijlagen
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5
Bijlage 6
Bijlage 7
Bijlage 8
Bijlage 9
Bijlage 10
Bijlage 11
Bijlage 12
Bijlage 13
Bijlage 14
Bijlage 15
Bijlage 16
Bijlage 17
Bijlage 18
Bijlage 19
Bijlage 20
Bijlage 21
Bijlage 22
Bijlage 23
Bijlage 24
Bijlage 25
Bijlage 26
Bijlage 27
Bijlage 28
Reglement voor de behandeling van geschillen
verband houdende met de uitleg, toepassing of
nakoming van deze overeenkomst
Fulltime arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
Fulltime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
Parttime arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
Parttime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
WAO-aanvullingsregeling
Hay-schalen
Convenant inzake inkoop SPF pensioen
Reglement scheidsgerecht
Verplaatsingskostenregeling
Sociale veiligheid
Forenzenvergoeding
ORBA functieraster
Loonschalen per 1 januari 2014, 1 juli 2014 en 1 januari 2015
Tijdschema voor opzet en inspraakprocedures
voor dienstroosters
Vakbondswerk in de onderneming
Een sociaal contract in het Multimodaal Vervoer
Seksuele intimidatie en discriminatie
Model interne bezwaarprocedure functiewaardering
Reglement beroepscommissie functiewaardering
Vervallen
Studiefaciliteiten
Regeling studiekosten
Overzicht graden van bloed- en aanverwantschap
Samenlevingsverklaring
Ontvangstbewijs
Art. 36 t/m 40 uit WP 2000
Afkortingen- en adressenlijst
5
Collectieve arbeidsovereenkomst Multimodaal Vervoer
Tussen:
VWMO te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen partij ter ene zijde
en
FNV te Amsterdam (ingaande per 1 maart 2017 FNV te Utrecht)
CNV Vakmensen te Utrecht
hierna gezamenlijk te noemen partij ter andere zijde
is de navolgende CAO Multimodaal Vervoer afgesloten.
6
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Werkingssfeer
1.
Deze overeenkomst met bijlagen is van toepassing op werkgevers en werknemers van in
Nederland gevestigde bedrijven die openbaar vervoer verrichten, op een daartoe aan de
onderneming verstrekte vergunning, als bedoeld in de Wet Personenvervoer (Wet van 6
juli 2000, Stb. 2000, 314), met als kenmerk dat in de exploitatie gebruik wordt gemaakt
van verschillende vervoersmodaliteiten (Multimodaal Vervoer) in een van de navolgende
combinaties:
trein en bus
trein, bus en metro
trein, bus en tram
2. Deze overeenkomst met bijlagen is niet van toepassing op:
- rechtspersonen waarop de CAO Openbaar Vervoer van toepassing is
- rechtspersonen van NV Nederlandse Spoorwegen die zich uitsluitend bezighouden met
vervoer van personen per trein
- de gemeentelijke vervoerbedrijven van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Utrecht
alsmede van de openbaar vervoerbedrijven NV HTM Personenvervoer, Stadsvervoer
Dordrecht en Qbuzz Groningen-Utrecht BV.
3. Bij uitbesteding van werk aan een taxibedrijf dient per 1 juli 2015 het taxibedrijf over de
kwalificatie ‘goed’ van het Sociaal Fonds Taxi te beschikken.
Bij uitbesteding van werk aan een besloten busbedrijf dient per 31 december 2015 het
besloten busbedrijf over de kwalificatie ‘greenfield’ van het Fonds Scholing en Ordening
van de bedrijfstak Besloten Busvervoer te beschikken.
4. Bij onderaanneming van werk aan besloten busbedrijven (ondernemingen die busvervoer
verrichten in de zin van de Wet Personenvervoer (2000 Stb. 314)) is de werkgever
verplicht te bedingen dat door het besloten busbedrijf de thans vigerende CAO Besloten
Busvervoer wordt nageleefd voor het betreffende OV-werk.
De werkgever is verplicht op schriftelijk verzoek van een vakvereniging die partij is bij
deze CAO binnen 12 weken schriftelijk aan te tonen dat de CAO Besloten Busvervoer
correct is nageleefd door het besloten busbedrijf over een periode van maximaal 1 jaar
voorafgaand aan het verzoek. Er kunnen geen gegevens van voor 1 januari 2016 worden
opgevraagd.
Artikel 2
Looptijd
1. Deze overeenkomst is gesloten voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31
december 2017, met dien verstande dat artikelen of leden waarbij een andere
ingangsdatum vermeld wordt, van kracht worden op de daar aangegeven datum.
7
2. Indien één van de partijen uiterlijk drie maanden voor het einde van deze overeenkomst
via een aangetekende brief aan haar wederpartij te kennen heeft gegeven, dat zij deze
overeenkomst niet wil verlengen, verplichten partijen zich in overleg te treden met als
doel het sluiten van een nieuwe overeenkomst. Indien geen van de partijen deze
overeenkomst tijdig heeft opgezegd, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor
de duur van één jaar. Deze wijze van verlengen geldt voor elke volgende periode van één
jaar.
3. Tijdens het overleg als bedoeld in lid 2 blijft de overeenkomst volledig van kracht. Zodra
komt vast te staan dat tussen de partijen geen volledige overeenstemming is bereikt, wordt
de overeenkomst als beëindigd beschouwd.
4. Wordt deze overeenkomst door opzeggen beëindigd, dan blijven de bepalingen van deze
overeenkomst van toepassing tot het tijdstip van inwerkingtreden van een nieuwe
overeenkomst.
5. Tussentijdse verzoeken tot wijziging van afspraken zullen slechts in uiterste noodzaak
aanhangig worden gemaakt bij de CCM. Over deze verzoeken tot wijziging wordt
onderhandeld in het periodiek overleg tussen partijen. Partijen merken de door hen
goedgekeurde verslagen van deze overlegbijeenkomsten, waarin zodanige
overeenkomsten worden aangegaan, aan als onderhandse akten als bedoeld in artikel 3
Wet CAO.
Artikel 3
Definities
1. Werknemer: degene met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten
2. Fulltimer: de werknemer met wie is overeengekomen dat gedurende het normaal
gebruikelijk aantal arbeidsuren per week volgens deze CAO arbeid wordt verricht.
3. Parttimer: de werknemer met wie is overeengekomen dat gedurende minder dan het
normaal gebruikelijk aantal arbeidsuren per week volgens deze CAO arbeid wordt verricht
4. Werkgever: ieder die hoofd of bestuurder is van een onderneming als bedoeld in artikel 1.
5. Vakorganisatie: een erkende werknemersorganisatie die partij is bij deze CAO.
6. Partner: 1) echtgenoot/echtgenote, 2) geregistreerd partner, 3) een persoon die met een
werknemer samenleeft alsof hij gehuwd was op de voorwaarden als aangegeven in de
samenlevingsverklaring volgens bijlage 25. Een samenlevingsverband van een werknemer
en degene met wie de werknemer samenleeft wordt erkend (Boek 1 titel 5A BW).
7. Standplaats: de vaste plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk zijn arbeid
verricht.
8. Salaris: het functieloon vermeerderd met de toeslagen en toelagen.
8
9. Functieloon: het loon zoals dit is opgenomen in de tabellen geldend voor een bepaalde
functie.
10. Uurloon: het functieloon per maand gedeeld door 156.
11. Toeslag: een vergoeding in geld of tijd op grond van persoonlijke prestaties of
omstandigheden.
12. Feestdagen: de algemeen erkende christelijke feestdagen zijn: Nieuwjaarsdag, 2e
Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, beide Kerstdagen;
de nationale feestdag is Koningsdag. 5 mei wordt in de jubileumjaren die eindigen op 0 en
5 als betaalde feestdag aangemerkt.
13. Gebroken dienst: een dienst op maandag t/m vrijdag die wordt onderbroken door ten
minste één ononderbroken rusttijd op standplaats van minimaal 1 uur en 31 minuten. De
maximale lengte van een gebroken dienst bedraagt 12 uur. Indien de rusttijd de periode
van 11.30 uur tot 13.00 uur niet omvat dan eindigt de dienst op of voor 18.15 uur.
14. Tijdvak: periode van ten hoogste een jaar, die door werkproces, werkdrukte of werkcyclus
wordt bepaald.
15. Arbeidstijd: de tijd waarin de werknemer in opdracht van de werkgever arbeid verricht.
De gemiddelde arbeidstijd per week bedraagt 36 uur.
16. Diensttijd: de tijd gelegen tussen aanvang en het einde van de dienst.
17. Dagelijkse arbeidstijd: de arbeidstijd in een dienst.
18. Week: de periode van zondag 0.00 uur tot en met de daarop volgende zaterdag 24.00 uur.
19. Basisrooster: een, na instemming met de OR vastgesteld, met een vooraf vastgestelde
geldigheid, rooster waarin het arbeids- en rusttijdenpatroon wordt vastgelegd.
20. Kalenderweek: de dagen van zondag tot en met zaterdag.
21. Werkdag: iedere dag van de kalenderweek waarop volgens dienstrooster/werktijdregeling
arbeid wordt verricht.
22. Vrije dag: iedere dag van de kalenderweek waarop volgens dienstrooster/werktijdregeling
geen arbeid wordt verricht.
23. Maandsalaris: een in bijlage 14 van deze CAO opgenomen bedrag dat maandelijks aan de
werknemer wordt betaald.
24. SAV: gemiddelde blokvergoeding per dag, die aan de werknemer wordt uitgekeerd als
deze zijn (eigen) werk niet kan doen zoals bij een vrije dag, OR-werkzaamheden,
organisatieverlof, buitengewoon verlof, enz.
Overal waar in deze overeenkomst hij, hem of zijn wordt vermeld dient ook zij of haar te
worden gelezen.
9
Artikel 4
Commissie CAO Multimodaal Vervoer (CCM)
1.
De CCM is belast met de behandeling van alle vraagstukken die betrekking hebben op de
uitleg, toepassing of nakoming van deze CAO en waarover betrokkenen bij deze CAO
ingelicht willen worden. De CCM is tevens belast met de begeleiding van de regeling
over de arbeids- en rusttijden zoals in deze CAO opgenomen.
2.
Vraagstukken met betrekking tot deze CAO kunnen alleen aan de CCM worden
voorgelegd door de werkgever, (een) vakvereniging(en), de werkgeversvereniging of de
ondernemingsraad van een onderneming die valt onder de werkingssfeer van deze CAO.
Artikel 4A
Naleving CAO en geschillenregeling
1. Partijen verplichten zich de naleving van deze CAO zoveel mogelijk te bevorderen.
2. Geschillen over de uitleg, toepassing of nakoming van deze CAO waarover binnen de
CCM geen eensluidend standpunt is bereikt, kunnen door (één van) de contractsluitende
partijen worden voorgelegd aan de geschillencommissie. Deze commissie bestaat uit 4
leden en 5 plaatsvervangende leden. Partijen benoemen gezamenlijk een onpartijdige
voorzitter.
3. De geschillencommissie regelt haar werkzaamheden volgens een reglement, dat als bijlage
1 bij deze overeenkomst is gevoegd.
4. De geschillencommissie doet zo mogelijk binnen 2 maanden uitspraak. Deze uitspraak is
bindend.
Artikel 4B
Onderaanneming
De werkgever is verplicht in overeenkomsten van onderaanneming met zelfstandige
ondernemers, die als werkgever in de zin van deze cao optreden, te bedingen dat zij de
bepalingen van de CAO zullen naleven, tenzij op de werknemer een andere CAO van
toepassing is.
Artikel 4C
Informatieverplichting werkgever
1. De werkgever is verplicht vanaf 1 januari 2012 op schriftelijk verzoek van een
vakvereniging die partij is bij deze CAO, binnen 4 weken schriftelijk aan te tonen dat de
CAO correct is nageleefd over een periode van maximaal 1 jaar voorafgaand aan het
verzoek. Er kunnen geen gegevens van voor 1 januari 2012 worden opgevraagd.
10
2. Bij een schriftelijk onderzoek zullen aan de werkgever de volgende gegevens worden
gevraagd:
- arbeidsovereenkomst
- loonstrookje
- urenverantwoordingsstaten
- de pensioengegevens (afdrachten)
3. Indien de werkgever niet aantoont dat de CAO getrouwelijk is nageleefd, is de werkgever
ten opzichte van de vakvereniging schadeplichtig overeenkomstig het bepaalde in artikel
15 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst. De werkgever is in dat geval een
schadevergoeding van € 15.000,- verschuldigd.
4. Indien het verzoek van de vakvereniging niet op redelijke grond is gedaan, is zij aan de
werkgever een schadevergoeding van € 15.000,- verschuldigd voor de schade die de
werkgever heeft geleden ten gevolge van het verzoek.
Artikel 4D
Wetsartikelen inzake concessiewisseling
De wetsartikelen met betrekking tot de personeelsparagraaf uit de Wet Personenvervoer 2000
(WP 2000) worden als bijlage 27 aan deze CAO toegevoegd.
Artikel 4E
Gewijzigde wetgeving
In de CCM worden zaken die met betrekking tot wetgeving CAO artikelen achterhalen
behandeld, terwijl de CCM de verplichting heeft de consequenties hiervan te bespreken en
waar nodig door te voeren.
Artikel 5
OSV-fonds
De onder deze CAO vallende ondernemingen zijn aangesloten bij het OSV-fonds.
Jaarlijks zal door onder deze CAO vallende ondernemingen 2 promille van de loonsom in het
OSV-fonds worden gestort.
Artikel 6
Reorganisatie e.d.
1.
In geval van voornemen tot reorganisatie, inkrimping, fusie, beëindiging van de
onderneming, wijziging van vestigingsplaats(en) van de onderneming of andere
structurele wijzigingen, dan wel overdracht van de zeggenschap over de onderneming, is
de werkgever gehouden daarover overleg te voeren met vakorganisaties, op een moment
dat nog wezenlijk invloed op de beslissing kan worden uitgeoefend en indien dit sociale
gevolgen heeft voor de werknemers, om te komen tot een sociale regeling.
11
2.
Indien door reorganisatie als bedoeld in dit artikel een vestiging van een onderneming
wordt opgeheven of verplaatst en daardoor voor de werknemer de afstand van het woon/werkverkeer wordt vergroot en hij geen gebruik kan maken van kosteloos vervoer, zullen
CAO-partijen nadere afspraken maken ten aanzien van verplaatsingskostenvergoeding
(bijlage 10).
12
HOOFDSTUK 2
DE ARBEIDSOVEREENKOMST
Artikel 7A
Indiensttreding/arbeidsovereenkomst
1.
Bij indiensttreding verstrekt de werkgever aan de werknemer een arbeidsovereenkomst,
waaruit blijkt welke (arbeids) voorwaarden van toepassing zijn. Tevens wordt een
exemplaar verstrekt van deze CAO, waarvoor de werknemer tekent overeenkomstig
bijlage 26.
2.
Indien de arbeidsovereenkomst en/of deze CAO wordt gewijzigd en/of aangevuld,
verstrekt de werkgever aan de werknemer een exemplaar van die wijziging en/of
aanvulling en/of uitgegeven bijlagen. Deze wijzigingen en/of aanvullingen en/of apart
uitgegeven bijlagen dienen tevens bij de afdeling personeelszaken ter inzage te worden
gelegd.
3. Voor het invullen van de benodigde structurele formatie zullen werkgevers goed
functionerende tijdelijke werknemers en uitzendkrachten bij voorrang in aanmerking laten
komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit nadat voldaan is aan de
vigerende voorrangsregeling ten behoeve van parttimers (art 8, lid 2 van de CAO).
Werkgevers zullen de formatieberekening met daarin de verhouding tussen de vaste
formatie en de flexibele schil bespreken met de Ondernemingsraad, met als doel om
werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en uitzendkrachten zoveel
mogelijk een contract voor onbepaalde tijd te kunnen aanbieden.
Openbaar vervoer ervaringsjaren opgebouwd als uitzendkracht bij een Openbaar Vervoer
bedrijf worden meegenomen bij de inschaling bij indiensttreding van een werknemer bij
een bedrijf vallend onder deze cao.
Artikel 7B
Vervallen
Artikel 8
Parttimers
1. De bepalingen van deze CAO zijn op parttimers van toepassing met inachtneming van het
gestelde in dit artikel.
2. Parttimers krijgen voorrang bij uitbreiding van het overeengekomen aantal arbeidsuren of
het vervullen van een opengevallen fulltime baan in dezelfde functie, mits zij voldoen aan
de functie-eisen.
3. Ten aanzien van de parttimer dienen de navolgende artikelen op de hierna aangegeven
wijze te worden toegepast:
 Artikel 8B (ouderenregeling 60+ vanaf 1 januari 2016). Artikel 8B is op parttimers
met een arbeidsduur van minimaal 28 uren per werkweek pro rata van toepassing.
13





Artikel 14B (loonschalen e.d.) Het functieloon wordt vastgesteld overeenkomstig de
bij de functie behorende schaal, naar rato van het aantal overeengekomen arbeidsuren
per week, waarbij wordt afgerond op hele euro’s.
Artikel 14C (eenmalige uitkering). Artikel 14C is op parttimers naar rato van
toepassing.
Artikel 29 (ouderenregeling) Artikel 29 is op parttimers naar rato van
toepassing.Artikel 32 lid 7 sub c (vergoedingen). De parttimer heeft geen aanspraak op
de toeslag voor een ingetrokken vrije dag, tenzij hij het normaal gebruikelijke aantal
arbeidsuren per week overschrijdt.
Artikel 60 (vakantie) vakantie-aanspraken kunnen worden uitgedrukt in uren.
Parttimers krijgen vakantie naar rato.
Artikel 64 (organisatieverlof) Voor het deelnemen aan overleg wordt als diensttijd
aangemerkt de duur van de dienst welke op die dag verricht had moeten worden.
Artikel 8A
Hay-werknemers
De bepalingen van deze CAO en de bijlagen zijn van toepassing op werknemers die zijn
ingedeeld in een van de Hay-schalen, met inachtneming van het gestelde in dit artikel.
1. Het functieloon geldt voor een arbeidstijd van 40 uur per week.
2. Het uurloon is het functieloon per maand gedeeld door 173,3.
3. Tenzij uitdrukkelijk een hoger aantal is overeengekomen, bedraagt de normale vakantie
per vakantiejaar voor werknemers tot en met:
29 jaar:
27 dagen
30 t/m 44 jaar:
32 dagen
45 jaar en ouder:
35 dagen
4. Het bepaalde in de artikelen 19 lid 2, en 21 geldt niet voor Hay-werknemers.
5. Voor de loonschalen voor Hay-werknemers wordt verwezen naar bijlage 7.
Artikel 8B
Ouderenregeling 60+ vanaf 1 augustus 2014
1. De werknemer kan op zijn verzoek gebruik maken van de ouderenregeling indien hij:
a) de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt (vanaf 2019 61 jaar en vanaf 2023 62 jaar) en
b) direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de ouderenregeling gedurende tenminste 10
jaar onafgebroken fulltime dan wel parttime met een arbeidsduur van minimaal 28 uren per
werkweek werkzaam is geweest in het Openbaar Vervoer, met toepassing van de cao
Multimodaal Vervoer (met inbegrip van de cao OV en cao NS) en
c) zich minimaal 4 maanden vóór het gewenste moment van deelname aan de ouderenregeling
heeft aangemeld bij zijn werkgever. De ouderenregeling gaat niet eerder in dan op de dag
waarop de werknemer de in lid 1 sub a genoemde leeftijd heeft bereikt.
14
2. De gevolgen van deelname aan de ouderenregeling zijn:
a) de werknemer krijgt recht op een 4 daagse werkweek van 32 uur. Bij consequente aanvraag
van de reeks 4-4-4-4-etc zullen werkgevers analoog aan art 27 lid 6 van de cao zich tot het
uiterste inspannen om voor hen deze reeks te optimaliseren.
b) bij arbeidsongeschiktheid komen de vrije dagen te vervallen.
c) de deelnemer heeft recht op 224,2 vakantie-uren per jaar in plaats van de 232,2 vakantieuren die bij de hoogste leeftijdscategorie in artikel 60 lid 6 sub a staan vermeld.
d) de werkgever is bevoegd om 5,56% op het functieloon van de werknemer in te houden.
e) op de van het inkomen afgeleide 8% vakantiebijslag en de 4,5% eindejaarsuitkering
(ingaande 1/1/2015 5,75 %), de vergoedingen behorende bij de rij- en rusttijden (art. 32) en
persoonlijke toeslag (suppletie op functieloon) wordt 5,56% ingehouden.
f) andere in de cao genoemde toeslagen en vergoedingen blijven ongemoeid.
g) de opbouw van pensioenrechten en de hiervoor af te dragen en in te houden
pensioenpremies, betaald door werknemer en werkgever, blijven ongewijzigd en worden
berekend over de pensioengrondslag op basis van 100% van het functieloon en de overige tot
de pensioengrondslag behorende inkomensbestanddelen.
h) indien er binnen de periode van deelname aan de regeling sprake is van een
jubileumuitkering conform artikel 42 lid 3, is de grondslag voor die uitkering een afspiegeling
(gemiddelde) van het inkomen van de jaren vóór deelname en het inkomen van 94,44% van
de jaren gedurende de deelname.
i) voor de overlijdensuitkering geldt eveneens een inhouding van 5,56%.
3. Werknemers met een Hay-contract, waarop de cao openbaar vervoer van toepassing is,
kunnen deelnemen aan de regeling. Per onderneming worden daartoe naar analogie van de
ouderenregeling 60+ afspraken gemaakt, waarbij de toekenning van 26 roostervrije dagen als
uitgangspunt geldt.
4. Formatieruimte die ontstaat door deelname aan de ouderenregeling zal, anders dan het
gestelde in artikel 7A lid 3 en artikel 8 lid 2, worden opgevuld door (aanname van)
werknemers jonger dan 27 jaar (met uitzicht op een vast dienstverband). Indien er sprake is
van aantoonbare overcapaciteit, mag de vrijkomende formatieruimte worden ingevuld door
bestaande werknemers.
5. De door partijen overeengekomen ouderenregeling is uitgewerkt in een brochure
(uitvoeringsregeling) en kan verkregen worden bij de werkgever. In de brochure wordt onder
andere aanvullende informatie verstrekt over de afwijkende bepalingen die gelden voor het
jaar 2014.
6. Deze regeling mag niet in strijd zijn met de Wet Gelijke Behandeling.
15
Artikel 9
Uitzendkrachten
1. Voor uitzendkrachten geldt de bij de functie behorende loonschaal, naar rato van het
aantal gewerkte uren.
2. De artikelen 3 lid 15, 36, 37 en 39 van deze CAO zijn van overeenkomstige toepassing op
werknemers die via een uitzendbureau ter beschikking worden gesteld aan werkgevers die
vallen onder de werkingssfeer van deze CAO, met dien verstande dat voor die
werknemers de bij hun functie behorende loonschaal geldt naar rato van het aantal
gewerkte uren.
3. De werkgever dient zich ervan te verzekeren dat aan uitzendkrachten die aan zijn
onderneming ter beschikking zijn gesteld loon en toeslagen worden betaald
overeenkomstig de bepalingen van deze CAO.
4. Partijen spreken af elkaar onmiddellijk te zullen informeren wanneer er aanwijzingen zijn
dat een bepaald uitzendbureau zich niet (meer) houdt aan de in lid 3 genoemde
voorwaarden. Alsdan zal werkgever een gericht onderzoek instellen en afhankelijk van het
resultaat daarvan, passende maatregelen treffen richting het betreffende uitzendbureau.
Een dergelijk onderzoek zal binnen 2 weken worden gestart.
De werkgever zal bij inhuur van uitzendkrachten gebruikmaken van gecertificeerde
bedrijven die ingeschreven staan in het Register Normering Arbeid en lid zijn van ABU of
NBBU. Dit register is te vinden op www.normeringarbeid.nl.
Artikel 10
Standplaats
1. Bij indiensttreding wijst de werkgever de werknemer een standplaats aan.
2.
Tijdens het dienstverband kan, anders dan in geval van reorganisatie, de werkgever met
instemming van de werknemer een andere standplaats aanwijzen.
3.
Indien er sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 6 van deze CAO kan de
werkgever indien het dienstbelang dat vordert, in overleg met de werknemer tijdens het
dienstverband een andere standplaats aanwijzen.
Artikel 11
Einde van de arbeidsovereenkomst
1.
De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat de werknemer de
AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
2.
De werknemer kan tot uiterlijk 3 maanden voor het bereiken van de voor hem geldende
pensioenrichtleeftijd de werkgever verzoeken de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De
werkgever willigt dat verzoek in met inachtneming van het bepaalde in lid 3.
16
3. De voortzetting uit lid 2 heeft een tijdelijk karakter en loopt uiterlijk tot:
 het moment dat de pensioenuitkering van werknemer (inclusief Tijdelijk
Overbruggingspensioen) door actuariële ophoging een niveau heeft bereikt van 90%
van het laatst verdiende bruto inkomen;
 de eerste van de maand waarin de werknemer 66 jaar wordt.
Artikel 12
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid
1.
Indien de werknemer gedurende 2 achtereenvolgende jaren arbeidsongeschikt is geweest
kan de werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen, met inachtneming van de daarvoor
geldende wettelijke bepalingen.
2.
Mocht de arbeidsongeschiktheid zich in gunstige zin wijzigen, dan heeft de gewezen
werknemer tot 5 jaar na de ontslagdatum recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding.
Indien dit op medische gronden mogelijk is zal de begeleiding er op gericht zijn - bij
vacatures - de gewezen werknemer geheel of gedeeltelijk te plaatsen in de eigen
functie of in een functie die daar zo dicht mogelijk bij aansluit.
b. Is dit niet mogelijk dan zal getracht worden de plaatsing van de gewezen werknemer
in een passende volledige of gedeeltelijke functie binnen, dan wel buiten de
onderneming, tot stand te brengen.
c. Richtlijnen met betrekking tot uitgangspunten, zoals herplaatsing, aangepast werk,
revalidatie, financiële afwerking en dergelijke worden in de Commissie CAO
Multimodaal vastgesteld.
3. a.
4. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingevolge lid 1 vindt uitbetaling plaats van
de op dat moment nog resterende niet genoten vakantiedagen, mits deze niet zijn
verjaard,. De uitkering wordt berekend naar het salarisniveau van de dag voorafgaand aan
de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Artikel 13
Pensioen- en VUT-regeling
A. Pensioenregeling
1. Voor werknemers die op of na 1 juni 1999 in dienst treden van de werkgever geldt de
pensioenregeling en de aanvullende vroegpensioenregeling van de Stichting
Spoorwegpensioenfonds (SPF).Voor deze werknemers is de pensioenrichtleeftijd
vastgesteld op 62 jaar.
2. Voor werknemers die reeds voor 1 juni 1999 in dienst waren en die deelnamen aan de
pensioenregeling van het SPF, blijft deze pensioenregeling van kracht. Deze
werknemers behouden de pensioenrichtleeftijd die zij hadden voor 1 juni 1999.
17
3. Voor werknemers die op 31 mei 1999 en op 1 juni 1999 in dienst waren en deelnamen
aan de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer (SPOV)
en op 31 december 2000 jonger waren dan 50 jaar, is vanaf 31 december 2000 de
pensioenregeling SPF met een pensioenrichtleeftijd van 61 jaar van kracht. De
werknemers die rechten kunnen ontlenen aan de VUT-regeling bij 40 dienstjaren
hebben eenmalig de mogelijkheid te kiezen voor voortzetting van de pensioenopbouw
bij SPOV.
4. De werknemers die op 31 mei 1999 en op 1 juni 1999 in dienst waren, deelnamen aan
de pensioenregeling van SPOV en op 31 december 2000 de leeftijd van 50 jaar hadden
bereikt, hebben eenmalig de mogelijkheid te kiezen voor voortzetting van de
pensioenopbouw bij SPOV of voor voortzetting van de pensioenopbouw bij SPF met
een pensioenrichtleeftijd van 61 jaar.
B. Overgangsrecht
1. De volgende bepalingen zijn van toepassing op de werknemers als bedoeld in lid A.3
of A.4 van dit artikel indien de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken bij
SPOV is overgedragen naar SPF.
2. De werknemers als bedoeld in lid A.3 en A.4 van dit artikel hebben de garantie dat het
uitzicht op pensioen bij SPF op de pensioenrichtleeftijd van 61 jaar tenminste gelijk
zal zijn aan het uitzicht op prepensioen bij SPOV op de prepensioendatum. De hoogte
van de garantie wordt bepaald met inachtneming van lid B.4 van dit artikel. Bij eerder
ontslag wordt de garantie naar rato vastgesteld.
3. De werknemers als bedoeld in lid A.3 en A.4 van dit artikel hebben de garantie dat het
uitzicht op pensioen bij SPF op de leeftijd van 65 jaar tenminste gelijk zal zijn aan het
uitzicht op pensioen bij SPOV op de pensioendatum van 65 jaar. De hoogte van de
garantie wordt bepaald met inachtneming van lid B.4 van dit artikel. Bij eerder ontslag
wordt de garantie naar rato vastgesteld.
4. De garanties als bedoeld in lid B.2 en B.3 van dit artikel worden eenmalig vastgesteld
op 31 december 2000 op basis van de beide pensioenregelingen zoals deze op 31
december 2000 van kracht waren en de deelnemersgegevens op 31 december 2000.
5. De garanties als bedoeld in lid B.2 en B.3 van dit artikel worden gefinancierd door het
handhaven van de premiepercentages op het niveau van de premiestaffel in 2001.
Deze financieringswijze, duur van deze financiering en de voorwaarden waaronder
deze financiering plaatsvindt, zijn neergelegd in een afzonderlijke overeenkomst
(bijlage 8).
C. Regeling VUT-40
1. Voor de werknemers als bedoeld in lid A.2 van dit artikel op wie de
Overgangsregeling VUT-40 (ex NS-ers) van toepassing was, blijft deze regeling van
kracht, tenzij niet meer voldaan wordt aan de daaraan gestelde voorwaarden.
18
2. Voor de werknemers als bedoeld in lid A.3 en A.4 van dit artikel , die blijven
deelnemen aan de pensioenregeling van SPOV en voldoen aan de voorwaarden van de
VUT-regeling bij 40 dienstjaren blijft deze regeling van kracht voor zover deze deel
uitmaakt van de CAO Openbaar Vervoer.
D. Pensioengevend inkomen
De pensioengrondslag van de pensioenregeling SPOV bestaat uit een vast en variabel
deel.
De vaste pensioengevende inkomensbestanddelen SPOV zijn:
1. functieloon
2. diplomatoeslag
3. persoonlijke toeslag
4. vakantiebijslag
De variabele pensioengevende inkomensbestanddelen SPOV zijn (niet limitatief):
1. onregelmatigheidstoeslag
2. toeslag gebroken dienst
3. overuren
De pensioengrondslag van de pensioenregeling SPF bestaat uit een vast en variabel deel.
De vaste pensioengevende inkomensbestanddelen SPF zijn:
1. functieloon als bedoeld in de arbeidsvoorwaarden
2. vakantiebijslag
3. eindejaarsuitkering
4. de door het bestuur per werkgever als vast inkomen aangewezen
bestanddelen.
De variabele pensioengevende inkomensbestanddelen SPF zijn (niet limitatief):
1. vergoeding onregelmatige dienst
2. rouleringsbijslag
3. feestdagentoeslag (tot 1 mei 2004)
De inkomensbestanddelen die pensioengevend zijn liggen vast in het pensioenreglement
SPOV en SPF.
Daarnaast kunnen per bedrijf bijzondere afspraken zijn gemaakt over de
pensioengevendheid van andere inkomensbestanddelen waarover specifieke premies
verschuldigd zijn.
Het pensioenreglement SPOV en/of SPF is bepalend voor de vaste en variabele
pensioengevende inkomensbestanddelen.
Een wijziging in het pensioenreglement SPOV en/of SPF werkt rechtstreeks door in dit
artikel.
Het pensioenreglement is op verzoek verkrijgbaar bij de werkgever.
De pensioenpremie SPF komt voor 2/3 deel voor rekening van de werkgever en voor 1/3
deel voor rekening van de werknemer.
Ten aanzien van de SPOV-premie(inhoudingen) en regeling wordt de CAO Openbaar
Vervoer gevolgd.
19
Artikel 13A
Pensioenregeling vanaf 1 januari 2006
De pensioenregelingen van het SPF/ SPOV zijn met ingang van 1 januari 2006 aangepast aan
de vanaf genoemde datum geldende wetgeving. Deze wijzigingen zijn onverminderd van
toepassing op de werknemers die onder deze CAO vallen en verzekerd zijn bij het
SPF/SPOV. Voor wat betreft de inhoud van de pensioenregelingen wordt verwezen naar de
betreffende pensioenreglementen. De vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenregelingen
zullen buiten toepassing worden gelaten, indien;




het bestuur van de Stichting Spoorwegpensioenfonds de regelingen tegen de door
partijen gewenste premie, niet accepteert;
de regelingen niet voldoen aan wet- en/of regelgeving inzake anti-discriminatie;
uit de toetsing van De Nederlandse Bank en fiscus blijken dat de regelingen en
financiering hiervan niet mogelijk is;
uitvoering van de regelingen leidt tot het niet in acht nemen van de reserves als
voorgeschreven door De Nederlandse Bank;
Artikel 13B
Pensioenregeling vanaf 1 januari 2017
1.
De pensioenregeling van het SPF is met ingang van 1 januari 2017 aangepast van
pensioenvariant C naar pensioenvariant A. Deze wijziging is onverminderd van
toepassing op de werknemers die onder deze CAO vallen en verzekerd zijn bij het
SPF. Voor wat betreft de inhoud van deze pensioenregeling wordt verwezen naar het
betreffende pensioenreglement.
2.
Een deel van de in 2015 voor en door werknemers betaalde pensioenpremie wordt in
het jaar 2016 door het Spoorwegpensioenfonds teruggestort aan de bedrijven. Deze
zogenaamde bestemmingsreserve is onderdeel (geworden) van de arbeidsvoorwaarden
van werknemers. Partijen hebben afgesproken deze bestemmingsreserve volledig te
gaan aanwenden voor de financiering van de hogere premie die pensioenvariant A met
ingang van 1 januari 2017 met zich meebrengt.
20
HOOFDSTUK 3
DE LONEN/SALARISSEN/FUNCTIEWAARDERING
Artikel 14A
CAO-verhogingen
Met ingang van 1 juli 2016 vindt er een verhoging van de functielonen plaats van 1,85%.
Met ingang van 1 januari 2017 vindt er een verhoging van de functielonen plaats van 1,2%.
De toeslagen/vergoedingen genoemd in artikel 35 worden dienovereenkomstig aangepast.
Artikel 14B
Loonschalen e.d.
1. Als bijlage 14 zijn bij deze overeenkomst de loonschalen gevoegd, zoals deze van
toepassing zijn op 1 januari 2016, 1 juli 2016 en 1 januari 2017.
2. De werknemer, niet behorend tot de categorie rijdend personeel, die is belast met
rijwerkzaamheden en die een functie-uurloon heeft dat lager is dan het uurloon volgens de
tabel voor rijdend personeel bij het voor hem geldende aantal dienstjaren, heeft op
1 januari 2016 recht op een uurloon van € 15,63, op 1 juli 2016 van € 15,92 en op 1
januari 2017 € 16,11 voor de uren waarop hij daadwerkelijk deze werkzaamheden
verricht.
Artikel 14C
Eenmalige uitkering
Werkgevers zullen zo spoedig als mogelijk eenmalig een bedrag van € 250,- bruto betalen als
tegemoetkoming voor het eerste half jaar van 2016. Voor werknemers die niet de gehele
periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 in dienst zijn geweest, geldt een uitbetaling naar
rato van het dienstverband over die periode. Parttimers krijgen het eenmalige bedrag naar rato
(van het dienstverband en periode in het jaar).
Artikel 15
Functiewaardering
1. Iedere werknemer wordt in één van de als bijlage 14 of bijlage 7 bij deze overeenkomst
gevoegde loonschalen ingedeeld aan de hand van het bij deze CAO behorende ORBA
functieraster (bijlage 13).
2. De werknemer die wordt geplaatst in een functie die niet is opgenomen in het functieraster
genoemd in lid 1 wordt uiterlijk binnen 3 maanden na indiensttreding ingeschaald volgens
het functiewaarderingssysteem ORBA.
21
3. De volgende functies worden ingedeeld in de loonschalen voor rijdend personeel volgens
bijlage 14:
bestuurder bus;
bestuurder trein;
medewerker service & controle
steward
en alle combinaties hiervan;
Artikel 16
Salaris bij indiensttreding
1. De loonschalen zijn verdeeld in treden.
2. Bij indiensttreding wordt de werknemer die jonger is dan 21 jaar ingedeeld in de bij de
functie behorende loonschaal op de trede, die wordt aangeduid met zijn leeftijd.
3. De werkgever kan een hogere inschaling toekennen, indien hij daar redenen voor
aanwezig acht.
4. Indien de werknemer direct voorafgaand aan indiensttreding één of meer dienstjaren in
dezelfde functie bij een ander openbaar vervoerbedrijf in Nederland werkzaam is geweest,
worden voor de inschaling die dienstjaren meegeteld.
Artikel 17
Verhoging functieloon
1. Bij normale uitvoering van zijn werkzaamheden maakt de werknemer aanspraak op een
periodieke verhoging van zijn loon overeenkomend met één trede met inachtneming van
de wachttijd als aangegeven in de voor hem geldende loonschaal.
2. De werknemer die niet valt in de loonschaal voor rijdend personeel, zal slechts eenmaal
(eventueel in delen) in zijn loopbaan binnen één onderneming de wachttijd in de
loonschalen doorlopen. Het doorlopen van een wachttijd betekent dat de werknemer
daadwerkelijk 5 respectievelijk 6 jaar hetzelfde functieloon ontvangt (dit behoudens de
algemene salarisverhoging).
3. Bij een bovengemiddeld goede uitvoering van de werkzaamheden kan de werkgever in
gunstige zin afwijken van het in lid 1 bepaalde.
4. Bij toepassing van jeugdlonen worden verhogingen toegepast met ingang van de eerste
van de maand waarin de werknemer jarig is.
5. De periodieke verhoging zoals bedoeld in dit artikel geldt niet voor de werknemer die in
de Hay-schalen is ingedeeld. Voor deze werknemer kan verhoging van het functieloon
plaatsvinden op grond van een door de werkgever gegeven beoordeling met inachtneming
van de Hay-salarisgroeitabel.
6. Beoordeling als bedoeld in lid 5 vindt plaats op basis van contractmanagement.
22
7. De periodieke verhoging is gekoppeld aan de datum van indiensttreding.
In afwijking hiervan vindt de periodieke verhoging plaats per 1 januari:
voor ex-NSR-werknemers
voor ex-OV-werknemers die in 2000 en 2001 de periodieken 21 en 22 van de schaal voor
rijdend personeel over de al doorgebrachte wachttijd ontvangen hebben.
Artikel 18
Verlaging functieloon
In geval van plaatsing in een lager gewaardeerde functie dan die waarvoor de werknemer is
aangesteld kan, nadat daarover overeenstemming is bereikt met de werknemer en dat
schriftelijk is vastgelegd, het functieloon behorend bij de lager gewaardeerde functie worden
toegepast.
Artikel 19
Bevordering
1. Bij benoeming van een werknemer in een hoger gewaardeerde functie wordt, met
inachtneming van het bepaalde in artikel 15 en 16 lid 4 vastgesteld welke loonschaal voor
deze functie van toepassing is.
2. Bij benoeming in een hoger gewaardeerde functie of bij herinschaling op grond van
functiewaardering vindt overschaling plaats naar de bij de functie behorende loonschaal in
een trede met een gelijk bedrag of - bij het ontbreken daarvan - het naast hogere bedrag
plus tenminste één trede. De periodiekdatum blijft daarbij ongewijzigd. Voorts wordt een
afspraak gemaakt en vastgelegd over het verdere tredeverloop, rekening houdend met
hetgeen is bepaald in artikel 17, lid 1 (verhoging functieloon).
3. Elke bevordering wordt, onder vermelding van het toegekende functieloon, aan de
werknemer schriftelijk meegedeeld.
Artikel 20
Beroep
1. Indien werkgever en werknemer geen overeenstemming bereiken over de op de
betreffende functie van toepassing zijnde loonschaal en via de in het bedrijf geldende
bezwaarregeling (een model is opgenomen in bijlage 19) niet tot een oplossing kunnen
komen, kan de werknemer aan de werkgever een voor beroep vatbare verklaring van
inschaling vragen.
2. Binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde verklaring kan de werknemer
tegen zijn inschaling beroep aantekenen bij de beroepscommissie functiewaardering
bedoeld in bijlage 20 van deze overeenkomst. Het beroep wordt ingesteld door inzending
van een gemotiveerd beroepsschrift, te richten aan het secretariaat van partijen bij deze
CAO, p/a Postbus 19365, 2500 CJ Den Haag.
3. De beroepscommissie doet een bindende uitspraak.
23
Artikel 21
Waarneming hoger gewaardeerde functie
1. De werknemer die tijdelijk een hoger gewaardeerde functie volledig waarneemt, heeft
recht op de volgende beloning:
 in de 1e maand van de waarneming: het functieloon behorend bij zijn eigen functie.
 in de daarop volgende maanden: het functieloon behorend bij zijn eigen functie,
vermeerderd met het verschil tussen zijn eigen functieloon en het eerstvolgende
hogere salaris in dezelfde loonschaal. Indien de werknemer zich op de maximumtrede
van zijn loonschaal bevindt, heeft hij recht op het verschil tussen zijn eigen
functieloon en het naast hoger gelegen salaris van de volgende loonschaal.
De in dit lid bedoelde beloning wordt toegekend gedurende de periode van
waarneming, tenzij anders is aangegeven.
2. Indien geen sprake is van volledige waarneming, zoals bedoeld in lid 1, heeft de
werknemer recht op een toeslag, tot maximaal het bedrag dat hij op grond van het
bepaalde in lid 1 bij volledige waarneming zou hebben gekregen.
Artikel 22
Wijze van betaling van het salaris
1. Het salaris dient maandelijks te worden uitbetaald met inachtneming van het bepaalde in
deze CAO.
2. De salarisspecificatie moet zodanig zijn opgesteld dat de werknemer kan nagaan hoe zijn
salaris is opgebouwd.
3. Verschillen die bij de salarisbetalingen geconstateerd worden, dienen zo spoedig mogelijk
in overleg met de werknemer, doch uiterlijk binnen twee maanden, te worden verrekend.
Indien gewenst zal de werkgever binnen twee weken na constatering van het verschil,
vooruitlopend op de definitieve verrekening, een voorschot betalen.
Artikel 23
Salaris bij afwezigheid
Bij toepassing van de artikelen 60, 62 en 64 zal in afwijking van artikel 3 lid 8 onder salaris
worden begrepen:
a. het functieloon.
b. de onregelmatigheidstoeslag, waarbij voor de berekeningswijze wordt uitgegaan van een
gemiddeld bedrag per groep/standplaats. Dit gemiddelde wordt bepaald op basis van het
actuele dienstenpakket van de groep/standplaats waar de werknemer werkzaam is.
c. andere in deze overeenkomst omschreven toeslagen, welke door de werkgever aan de
werknemer als vaste toeslagen worden uitbetaald.
24
Artikel 24
Garantieregeling ex NSR-personeel
De werknemer die per 1 juni 1999 als gevolg van aanbesteding in dienst is getreden van een
onderneming die valt onder deze CAO en direct daaraan voorafgaand in dienst was van NS
Reizigers, maakt aanspraak op een garantieregeling met de volgende inhoud:
 Op het moment waarop de ex-NSR werknemer in dienst treedt van de onderneming
vallend onder deze CAO wordt het loopbaanpad dat de betrokken werknemer bij normaal
functioneren zou hebben doorlopen in de functie die hij bij NSR bekleedde, alsmede de
daaraan gerelateerde functielonen, eenmalig vastgesteld (dat wil zeggen een eenmalige
fixatie van de functielonen op het moment van overgang waarbij toekomstige indexaties
buiten beschouwing blijven) .
 Vervolgens wordt een vergelijking gemaakt tussen het functieloon dat de ex NSRwerknemer volgens het loopbaanpad bij NSR zou hebben gehad en het functieloon
waarop hij ingevolge de tabel voor rijdend personeel volgens deze CAO aanspraak
maakt. Een eventueel voor de werknemer nadelig verschil wordt uitbetaald in de vorm
van een persoonlijke toeslag.
 De garantieregeling voor ex NSR-werknemers die in juni 1999 in dienst zijn getreden van
een onderneming die valt onder deze CAO geldt tot aan het einde van hun dienstverband.
25
HOOFDSTUK 4
RIJ- EN RUSTTIJDEN VOOR RIJDEND PERSONEEL
Artikel 25
Werkingssfeer van de rij- en rusttijdenregeling
Als werkgever en ondernemingsraad afspraken maken die als totaalpakket gelijk of beter zijn
dan die volgens de CAO, gaan laatstbedoelde afspraken boven die van de CAO.
Het proces van het indelen en uitvoeren van blokken en diensten kent de volgende fasen:
Op basis van het werkpakket van een vestiging worden diensten gemaakt. Het aantal diensten
per dag en het soort diensten bepaalt de behoefte aan blokken waarin deze diensten ingedeeld
kunnen worden.
a. De werkgever stelt een basisrooster op met de noodzakelijke blokken per dag.
b. De werknemers schrijven in op de geplande blokken.
c. De inschrijving wordt verwerkt in een individueel basisrooster en waar nodig aangepast
zodat het individuele vastgestelde basisrooster per werknemer ontstaat.
d. Tenminste 7 dagen voor de dienst uitgevoerd moet worden, wordt aan de werknemer
bekend gemaakt welke dienst in het blok van zijn individueel vastgestelde basisrooster hij
moet verrichten.
e. Na de indeling, als bedoeld onder d, kunnen aanpassingen plaatsvinden. Als de
aanpassingen plaatsvinden op verzoek van de werkgever, dan is werkgever een
vergoeding verschuldigd ingevolge artikel 32 lid 6.
Artikel 26
Afwijken van de vastgestelde arbeidstijd per week
Onder de volgende voorwaarden kan worden afgeweken van de vastgestelde arbeidstijd per
week:
1. De afwijking moet uitvoerbaar zijn binnen de formatie van voor een normale
bedrijfsuitvoering benodigd aantal werknemers.
2. Ten aanzien van een vooraf bepaalde periode kan een langere arbeidstijd worden gekozen
tot maximaal 40 uur per week. Deze meer gewerkte uren worden rechtstreeks toegevoegd
aan het urentegoed als bedoeld in artikel 31 .
3. Een tijdelijke verlaging van de arbeidstijd over een vooraf vastgestelde periode kan
plaatsvinden middels evenredige aanpassing van het loon en/of door opname van uren
vanuit het urentegoed. Het is niet mogelijk om verlaging van arbeidstijd te bekostigen uit
een nog op te bouwen urentegoed.
4. In overleg met de werkgever kan de werknemer op basis van vrijwilligheid kiezen voor
een werkweek van 38 uur.
In overleg met de werkgever kan de werknemer op basis van vrijwilligheid ook kiezen
voor een werkweek van 40 uur, waarbij in overleg met de Ondernemingsraad de extra
diensten die mogelijk worden door de extra uren boven de 36 in de zomerperiode kunnen
worden geconcentreerd.
26
5. De werknemer die van de in het vorige lid genoemde mogelijkheid gebruikt maakt
ontvangt een vergoeding van € 100,-- bruto per maand indien de werknemer kiest voor
een werkweek van 38 uur en € 200,- bruto per maand indien de werknemer kiest voor een
werkweek van 40 uur, of kan deze extra uren toevoegen aan het urentegoed als bedoeld in
artikel 31.
Artikel 27
Jaar- en weekplanning
A. De procedure
1. Uitgaande van het werkpakket van een vestiging stelt de werkgever een
dienstenpakket op.
2. Uitgaande van de voor de dienstuitvoering noodzakelijke inzet gebaseerd op het
dienstenpakket (rijdiensten en reserve) stelt de werkgever per vestiging of groep voor
het dienstregelingsjaar een concept basisrooster op van blokken waarbinnen de diensten
ingedeeld kunnen worden. In het dienstrooster worden reserveblokken opgenomen om
mutaties (ziekte, verlof e.d.) op te vangen.
Binnen de onderneming worden dagelijks reservediensten gesteld om bij calamiteiten te
kunnen worden ingezet.
3. De blokken omvatten raamtijden waarbinnen diensten ingedeeld worden.
4. De werknemers geven voor het dienstregelingsjaar op basis van hun
arbeidsovereenkomst en eventuele tijdelijke aanpassingen aan welke werkdagen en
blokken zij willen werken. Bij deze keuze wordt rekening gehouden met 9 diensten
per 14 dagen.
De werkgever dient bij de vaststelling van het basisrooster rekening te houden met
80 % van de vakantieaanvragen betrekking hebbend op dat dienstregelingsjaar met
inachtneming van de op bedrijfsniveau afgesproken vakantieregeling.
5. Het overige verlof wordt op basis van aanvragen in de loop van het jaar toegekend.
6. Vanuit de inschrijvingen en rekening houdend met de wensen van de werknemers stelt
de werkgever een definitief individueel basisrooster op. Bij de presentatie van het
individuele basisrooster wordt aangegeven op welke wijze eventuele afwijkingen
tussen persoonlijke voorkeuren en het basisrooster zijn verwerkt.
Indien werknemers vooraf aangeven een voorkeur te hebben voor het vastzetten van
de reeks 4 – 5 (in een aaneengesloten periode van 14 dagen) en dit vervolgens
consequent invoeren in het systeem en na matching blijkt dat zij voornoemd patroon
niet geheel conform hun wens toegekend hebben gekregen, dan zullen werkgevers
zich tot het uiterste inspannen om voor hen alsnog het 4 – 5 patroon te optimaliseren.
7. Dit individuele basisrooster omvat per werknemer een overzicht van de voor hem
vastgestelde blokken tijdens de looptijd van de dienstregeling waarin per week
diensten ingedeeld worden en blokken die met reserve aangemerkt worden.
27
8. De regels die bij dit proces van concept tot definitief individueel basisrooster
aangehouden worden, dienen goedgekeurd te worden door de ondernemingsraad.
B. De indeling
1. De werkgever geeft uiterlijk 7 dagen voor ingang dienst aan welke dienst in het blok
van het individueel basisrooster uitgevoerd moet gaan worden danwel of verlof
verleend wordt, rekening houdend met de in lid 2 van dit artikel genoemde
reservecapaciteit.
2. Bij indeling in reserveblokken geeft de werkgever 3 dagen voor ingang dienst (zie ook
artikel 32 lid 9 ) aan welke dienst uitgevoerd gaat worden.
C. Vergoedingen
De werknemer heeft recht op een vergoeding ingevolge artikel 32 lid 6a:
 als op verzoek van de werkgever in de weekplanning afgeweken wordt van de in het
individueel basisrooster ingeroosterde vrije dagen.
De werknemer heeft recht op een vergoeding ingevolge artikel 32 lid 6b:
 als op verzoek van de werkgever een dienst ingedeeld wordt die niet past binnen de in
het individueel basisrooster opgenomen blokken.
D. Overleg met betrokken werknemer bij wijzigingen.
1. De werknemer verricht zijn werkzaamheden op basis van zijn individueel vastgestelde
basisrooster.
2. Van dit individueel vastgestelde basisrooster kan alleen worden afgeweken in overleg
met de werknemer.
3. In afwijking van de hoofdregel in lid 1en 2 onder D, kan de werkgever na overleg met
de werknemer wijzigingen aanbrengen in het individueel vastgestelde basisrooster
zonder daarvoor de instemming van de werknemer te behoeven indien:
▪ dit kennelijk beslist noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de dienst en;
▪ zich een situatie voordoet die niet aan de werkgever kan worden verweten of;
▪ zich een situatie voordoet die niet door de werkgever was te voorzien.
De werkgever informeert de ondernemingsraad regelmatig terzake.
28
Artikel 28
De blokindeling
Blok
A
B
C
D
E
F
G
Maandag t/m
vrijdag
04.30 tot 14.00 1)
06.00 tot 16.00
08.00 tot 18.30
05.30 tot 19.00 2)
13.00 tot 00.00
15.00 tot 02.00 3)
23.00 tot 07.00 4)
Blok
Zaterdag
Blok
Zon- + feestdagen
S
H
I
J
K
L
04.30 tot 14.00 1)
06.00 tot 16.00
08.00 tot 18.30
13.00 tot 00.00
15.00 tot 02.00 3)
23.00 tot 07.00 4)
U
M
T
N
O
P
04.30 tot 14.00 1)
06.00 tot 16.00
08.00 tot 18.30
13.00 tot 00.00
15.00 tot 02.00 3)
23.00 tot 07.00 4)
1) De aanvangstijd voor deze blokken is variabel en kan eerder beginnen. Indien de dienstregeling voor 04.30
uur aanvangt vermeerderd met de voortijd.
2) Dit blok is bestemd voor gebroken diensten. Tot 14 december 2014 is de aanvangstijd van dit blok 06.00 uur
3) De eindtijd van deze blokken is variabel en kan later eindigen. Indien de dienstregeling later dan 02.00 uur
eindigt vermeerderd met de natijd.
4) Nachtdienst: maximale dienstlengte is 7½ uur.
Diensten die voor 05.00 uur beginnen of na 02.00 uur eindigen: maximale dienstlengte is 7½
uur.
Diensten die beginnen op en vanaf 05.00 uur maar vóór 06.00 uur: maximale dienstlengte is
8½ uur.
Vóór 12.00 uur is de aanvangstijd bepalend voor de vraag welk blok van toepassing is en ná
12.00 uur is de eindtijd bepalend voor de vraag welk blok van toepassing is.
Aan de ondernemingsraad wordt, conform artikel 27 een overzicht voorgelegd van het
noodzakelijke aantal blokken per dagsoort en periode en het reservepercentage.
In overleg met de ondernemingsraad kunnen per onderneming voor de bij die onderneming
specifieke situaties extra blokken ingesteld worden, waarbij vooraf de ORT-vergoeding wordt
vastgesteld.
Artikel 29
Ouderenregeling
1. De werknemer van 55 jaar en ouder wordt op zijn verzoek vrijgesteld van diensten in de
blokken G, O, L, F, P, A, K, U en S.
De werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1964 en een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd hebben, behouden het recht om op 50 jarige leeftijd vrijgesteld te worden
van diensten in de blokken G, O, L, F, P, A, K, U en S.
2. De werknemer die op zijn verzoek vrijgesteld is van diensten uit de blokken genoemd in
lid 1 krijgt na de matching als bedoeld in artikel 27 de gelegenheid om alsnog een keuze te
maken uit de resterende diensten uit de blokken G, O, L, F, P, A, K, U en S die bij de
matching nog niet zijn ingevuld.
29
Artikel 30
Diensten
Bij het opzetten van diensten gelden de volgende bepalingen:
1. De arbeidstijd voor fulltimers is minimaal 6 en maximaal 9 uur inclusief pauze. Voor
diensten voor parttimers kan van de minimale arbeidstijd worden afgeweken.
2. Voor extra niet vooraf te plannen werkzaamheden geldt alleen de maximum arbeidstijd
van 9 uur. Deze diensten zijn niet in het dienstenpakket opgenomen.
3. Per week kan gemiddeld 1 gebroken dienst worden opgedragen te berekenen over een
dienstregelingperiode, dit met een maximum van 2 gebroken diensten per week. Als
werknemers aangeven bij de indeling van het individueel basisrooster meer dan 1
gebroken dienst per week uit te willen voeren, is dat mogelijk.
4. In diensten langer dan 4 uur wordt een pauze van 30 minuten bruto of ten minste 2 keer 15
minuten netto ingelegd. Deze regeling geldt voor aaneengesloten diensten. Een
aaneengesloten dienst is een dienst die niet is een gebroken dienst en waarin één
onbetaalde rust kan worden ingebracht van ten hoogste 45 minuten.
In een dienstdeel van een gebroken dienst dat langer is dan vier uur dient een pauze van
netto 15 minuten opgenomen te worden. Netto pauzes zijn pauzes waarbij niet zijn
opgenomen halterings- en/of afhandelingstijd en conform lokale afspraken looptijd en
buswisseltijd.
Mogelijke problemen met betrekking tot de redelijke tijdstippen van de pauze(s) en de
duur van de netto pauzetijd dienen ter plekke in overleg met de medezeggenschap te
worden opgelost. In de CCM zullen eventuele problemen nader worden onderzocht en
besproken.
Op de plaats waar de pauzes worden genoten, dient een voorziening te zijn bestaande uit
een verwarmde ruimte met meubilair, koffievoorziening en toilet.
Als de pauze als gevolg van vertraging in de dienstuitvoering niet (volledig) kan worden
genoten, dient desondanks, mits zulks op grond van de geldende regelgeving aangaande
rij- en rusttijden mogelijk is, de dienst op de geplande eindtijd van die pauze te worden
hervat.
5. Met de ondernemingsraad wordt een jaarlijks tijdpad vastgesteld waarbinnen de
dienstregeling aan de ondernemingsraad wordt toegelicht en het dienstrooster getoetst
wordt. In dit tijdpad moet voldoende ruimte voor de ondernemingsraad opgenomen zijn
om tijdens dit proces de werknemers te kunnen raadplegen.
6. Als diensten niet volledig voldoen aan de blokindeling kan in overleg met de
ondernemingsraad daarvan afgeweken worden, mits deze afwijking(en) leidt (leiden) tot
een voor de werknemers beter werkpakket of als dit, in het belang van een door de
onderneming uit te voeren dienstenpakket, noodzakelijk is.
7. Er wordt gestreefd naar een gemiddelde dienstlengte van 8 uur.
30
Artikel 31
Urentelling en het urentegoed
1. Een opgenomen vakantiedag wordt genoteerd als een dienst van 8 uur. Voor een
vakantiedag opgenomen na de wekelijkse dienstindeling wordt het aantal uren van de
geplande dienst genoteerd.
2. De geregistreerde plus- en minuren worden als volgt verwerkt;
De minuren worden over een periode van 12 maanden verrekend. De aan het eind van een
kwartaal geregistreerde minuren blijven staan. In de daarop volgende 3 kwartalen kunnen
deze minuren worden aangewend om de vastgestelde gemiddelde arbeidstijd te bereiken.
Aan het eind van het 4e kwartaal vervallen de eventueel resterende minuren uit het
eerstgenoemde kwartaal (kwartalen staan los van een kalenderjaar).
Ten aanzien van de plusuren geldt het volgende: aan het eind van elk kwartaal wordt over
het in het kwartaal opgebouwde tegoed aan plusuren een toeslag van 35 % vergoed. De
plusuren worden vergoed in geld of in tijd. Bij vergoeding in tijd worden de plusuren
toegevoegd aan het urentegoed.
 Bij de dienstindeling worden de diensten zo over de blokken verdeeld dat over het
hele jaar gerekend de gemiddelde werkweek van 36 uur wordt bereikt. In de blokken
kunnen alleen diensten ingedeeld worden uit het door de ondernemingsraad getoetste
dienstenpakket. Er kunnen met andere woorden geen nieuwe diensten gecreëerd
worden om de stand van plus- en minuren te beïnvloeden. Structurele dan wel
langdurige wijzigingen dienen ter toetsing aan de ondernemingsraad te worden
voorgelegd.
 Arbeidsuren voortkomend uit werkzaamheden die vooraf niet gepland zijn, zoals
uitloop dienst en extra werkzaamheden, worden niet meegenomen in de berekening
van plus- en minuren. Deze uren worden uitbetaald in geld of toegevoegd aan het
urentegoed.
 Als dienst wordt gedaan op een vrije dag worden de daaruit voortkomende
arbeidsuren hetzij uitbetaald in geld danwel toegevoegd aan het urentegoed.
 De werknemer ontvangt per kwartaal een overzicht van zijn plus- of minuren. Er
wordt gestreefd naar een te allen tijde inzichtelijk systeem waarbij de werknemer
inzicht heeft in zijn saldo.
3. Als de verrekening van de plus- en minuren als bedoeld in lid 2 na afloop van het kwartaal
is afgerond, worden de in tijd te vergoeden uren toegevoegd aan het urentegoed.
Per werknemer wordt een urentegoed opgezet waarin per kwartaal de resterende of
conform artikel 26 opgebouwde uren in opgenomen worden.
4. De uren van het urentegoed zijn vrij opneembaar en/of kunnen als volgt worden
aangewend;
 Een bepaalde periode korter werken (vast te stellen in overleg tussen werkgever en
werknemer).
 Aanpassing van de te werken uren kan voor de periode van ten minste een jaar en
wordt vooraf schriftelijk aangevraagd. Er wordt schriftelijk op de aanvraag
gereageerd.
 De beschikbare tijd aanwenden om in het kader van de levensloopregeling verlof op te
nemen (de waarde van het urentegoed in geld wordt bepaald door het aantal uren te
vermenigvuldigen met het uurloon als vermeld in artikel 3 sub 10 van deze cao) of
voorafgaande aan pensioen eerder te stoppen met werken.
31


Een lange periode van afwezigheid naast de gebruikelijke vakantie. Deze periode
wordt een half jaar vooraf schriftelijk aangevraagd en door de werkgever schriftelijk
bevestigd.
Medewerkers die vallen onder de regeling van het Spoorwegpensioenfonds kunnen
hun uren aanwenden voor aanvulling van de pensioenvoorziening.
Artikel 32
Vergoedingen behorende bij de rij- en rusttijden
1. Per standplaats of functiegroep wordt aan het rijdend personeel een vaste toeslag voor
onregelmatig werken betaald.
De gemiddelde ORT per standplaats of groep is gebaseerd op 19,5 dagen X derving SAV
bij verlof. De 19,5 dagen is afgeleid van 234 werkdagen per jaar gedeeld door 12 maanden
op basis van het vastgestelde dienstenpakket gebaseerd op het betreffende
dienstregelingsjaar.
2a Bij uitbreiding en/of toevoeging van het aantal standplaatsen/groepen geldt dat de vaste
toeslag eenmalig wordt berekend over 30 % x 10/7 van de gemiddelde ORT
(onregelmatigheidstoeslag) over het betreffende dienstregelingsjaar.
b. Werknemers behorende tot het rijdend personeel hebben recht op een gemiddelde
onregelmatigheidstoeslag van 20 % van de betreffende standplaats die zal worden
berekend over zowel het vaste- als het variabele deel.
3. De volgende vergoedingen gelden per 1 januari 2016:
Blok A
Blok B
Blok C
Blok D
Blok E
Blok F
Blok G
2,94
2,94
2,94
15,52
9,70
9,70
26,11
Blok S
Blok H
Blok I
Blok J
Blok K
Blok L
23,60
23,60
23,60
23,60
23,60
32,47
Blok U
Blok M
Blok T
Blok N
Blok O
Blok P
41,41
41,41
41,41
41,41
41,41
29,48
Met ingang van 1 juli 2016 gelden de volgende vergoedingen:
Blok A
Blok B
Blok C
Blok D
Blok E
Blok F
Blok G
2,99
2,99
2,99
15,81
9,88
9,88
26,59
Blok S
Blok H
Blok I
Blok J
Blok K
Blok L
24,04
24,04
24,04
24,04
24,04
33,07
Blok U
Blok M
Blok T
Blok N
Blok O
Blok P
42,18
44,18
42,18
42,18
42,18
30,02
32
Met ingang van 1 januari 2017 gelden de volgende vergoedingen:
Blok A
Blok B
Blok C
Blok D
Blok E
Blok F
Blok G
3,03
3,03
3,03
16,00
10,00
10,00
26,91
Blok S
Blok H
Blok I
Blok J
Blok K
Blok L
24,33
24,33
24,33
24,33
24,33
33,47
Blok U
Blok M
Blok T
Blok N
Blok O
Blok P
42,69
42,69
42,69
42,69
42,69
30,38
4. Als op een feestdag niet de zondagsdienst wordt gereden geldt voor alle dan uit te voeren
blokken een vergoeding van € 41,41, per 1 juli 2016 van € 42,18 en per 1 januari 2017
van € 42,69, met uitzondering van blok L.
5. De vaste toeslag als genoemd in lid 1 van dit artikel stijgt mee met de
contractloonstijging.
6. Voor afwijkingen van het basisrooster op verzoek van de werkgever gelden de volgende
toeslagen:
a. Voor het wijzigen van een vrije dag voor of na de indeling ten opzichte van het
basisrooster geldt een toeslag van € 14,52.
b. Als voor of na de indeling de geplande dienst omgezet wordt naar een dienst in een
ander blok, geldt een toeslag van € 4,99.
c. Als na de wekelijkse indeling van de diensten een vrije dag ingetrokken wordt, geldt
een toeslag van € 110,- bovenop de voor betrokkene geldende blokvergoeding van het
blok waarin wordt gewerkt. De uren van deze dag worden rechtstreeks bijgeboekt in
het urentegoed.
7.
Als een reservedienst ingedeeld wordt in het blok van het individueel basisrooster, wordt
3 dagen voor ingang dienst bekend gemaakt welke dienst uitgevoerd moet gaan worden.
Als dan een dienst die niet past in het blok van het individueel basisrooster ingedeeld
wordt, geldt de toeslag onder lid 6b.
8.
Als drie dagen te voren alsnog een reservedienst wordt ingedeeld, wordt deze op een blok
ingedeeld en wordt een diensttijd aangehouden van 8 uur. Als de dienst korter is dan 8
uur worden deze uren niet in mindering gebracht en als de dienst langer is dan 8 uur gaan
deze meeruren direct naar het urentegoed.
Als bij de definitieve indeling – in overleg – een ander blok ingedeeld wordt, geldt de
daarvoor vastgestelde vergoeding.
9.
Als bij uitloop dienst de blokgrens overschreden wordt, wordt naar rato de
blokvergoeding van het blok waarin de uitloop plaatsvindt, vergoed.
33
Artikel 33
Niet-rijdend personeel in onregelmatige dienst
Met ingang van 1 juli 2004 geldt voor niet-rijdend personeel in onregelmatige dienst het
volgende:
 Voor niet-rijdend personeel kan een dienstrooster met roulering opgezet worden, dat
goedkeuring behoeft van de ondernemingsraad.
Bij loketdienst, verkeers-procesleiding en reinigingsploeg kan het blokkenrooster een
probleem vormen. De betrokkenen moeten in dat geval kunnen kiezen voor een in
overleg met hen vastgestelde roulering
 Artikel 28 van de CAO is tevens van toepassing op niet-rijdend personeel.
 Artikel 29 van de CAO is niet van toepassing op deze groep.
 Artikel 30 met uitzondering van lid 5 (voor niet-rijdend personeel wordt per
werkzaamheid een pauzeregeling vastgesteld), 31 en 32 (m.u.v. art 32 lid 2b) van de
CAO zijn van toepassing.
 Deze regels gelden alleen voor groepen, waarbij onregelmatigheid een vast onderdeel
van het werk uitmaakt en niet als bijvoorbeeld een administratief medewerker een keer
’s-avonds of in het weekeinde werkt.
34
HOOFDSTUK 5
ARBEIDSTIJDEN
Artikel 34
Arbeidstijden
1. Uitgangspunt is een vijfdaagse werkweek
2. Op zaterdag en/of zondag wordt er niet gewerkt, tenzij de werknemer volgens
dienstrooster is aangewezen om te werken op zaterdag en/of zondag.
35
HOOFDSTUK 6
TOESLAGEN/VERGOEDINGEN
Artikel 35
Indexatie
Bij iedere algehele verhoging van de functielonen worden de volgende toeslagen
dienovereenkomstig aangepast:
 blokvergoedingen (artikel 32)
 consignatietoeslag (artikel 37)
 maximumbedrag voor de berekening van de afbouwtoeslag (artikel 38)
 instructietoeslag (artikel 43)
 diplomatoeslag (artikel 45)
 minimum vakantiebijslag (artikel 61)
Artikel 36A
Onregelmatigheidstoeslag
Voor werknemers die rijwerkzaamheden verrichten, gelden de in hoofdstuk 4 opgenomen
toeslagen voor onregelmatige arbeid.
Artikel 36B
Buitenlandvergoeding
Wanneer door een machinist een dienst in het buitenland wordt gereden, wordt € 2,50 per
dienst vergoed.
Eventuele bestaande regelingen vervallen.
Artikel 37
Consignatietoeslag
1. De werkgever kan voor één of meer bedrijfsonderdelen een consignatieregeling treffen,
die erin voorziet dat werknemers buiten de voor hen geldende arbeidstijd bereikbaar zijn
en beschikbaar voor onvoorziene doch noodzakelijke werkzaamheden. De regeling
behoeft instemming van de ondernemingsraad.
2. De werknemer die uit hoofde van de consignatieregeling bereikbaar dient te zijn, ontvangt
per 1 januari 2016 een toeslag ter grootte van:
a. € 1,41 per uur, per 1 juli 2016 € 1,44 en per 1 januari 2017 € 1,46, voor uren gelegen
tussen maandag 00.00 uur en vrijdag 24.00 uur.
b. € 2,14 per uur, per 1 juli 2016 € 2,18 en per 1 januari 2017 € 2,21, voor uren gelegen
tussen zaterdag 00.00 uur en zon- en feestdagen
c. in roulerende diensten gelden in afwijking van in lid 2 genoemde toeslagregeling
andere dagen.
36
De toeslag bedraagt:
 € 1,41 per uur, per 1 juli 2016 € 1,44 en per 1 januari 2017 € 1,46, op werkdagen
 € 2,14 per uur, per 1 juli 2016 € 2,18 en per 1 januari 2017 € 2,21, op roostervrije
dagen (inclusief vervangende feestdagen)
3. Indien de werknemer tijdens een consignatiedienst wordt opgeroepen om daadwerkelijk
arbeid te verrichten geldt, naast de consignatietoeslag, de volgende vergoeding:
a. voor uren op maandag t/m vrijdag 135% van het uurloon, met een minimum van 1 uur
b. voor uren op zaterdag, zondag en feestdagen 200% van het uurloon, met een
minimum van 2 uur.
c. in roulerende diensten geldt in afwijking van het gestelde onder a en b:
 135% van het uurloon met een minimum van 1 uur op werkdagen;
 200% van het uurloon, met een minimum van 2 uur op roostervrije dagen (inclusief
vervangende feestdagen).
Artikel 38
Afbouwtoeslag
1. Wanneer voor een werknemer de omstandigheden die tot toekenning van
onregelmatigheidstoeslag hebben geleid zich buiten toedoen van de werknemer wijzigen
of worden herzien, zal aan die werknemer een afbouwtoeslag worden toegekend,
overeenkomstig het bepaalde in lid 2, indien de vermindering van inkomsten meer dan
€ 13,98 per maand bedraagt.
2. De afbouwtoeslag volgens lid 1 bedraagt een percentage van het verschil tussen het
bedrag aan onregelmatigheidstoeslag en toeslag gebroken diensten, dat gemiddeld in het
jaar daaraan voorafgaand is ontvangen én het bedrag dat na de wijziging wordt ontvangen
nadat is komen vast te staan dat de wijziging of herziening heeft plaatsgevonden.
Het percentage bedraagt:
 gedurende de eerste drie maanden 80%;
 gedurende de maanden vier tot en met zes 60%;
 gedurende de maanden zeven tot en met negen 40%;
 gedurende de maanden tien tot en met twaalf 20%.
Artikel 39
Feestdag en vervangende vrije dag/uitruil bij andere geloofsovertuiging
1. Op feestdagen (artikel 3 lid 12) wordt geen arbeid verricht, tenzij de aard of het belang
van de onderneming dit noodzakelijk maakt.
2. De werknemer heeft recht op een betaalde vervangende vrije dag indien:


hij op een feestdag, niet vallend op zaterdag of zondag, arbeid verricht; of
de hiervoor bedoelde feestdag valt op een vrije dag volgens dienstrooster.
3. Voor parttimers worden met zaterdagen en zondagen in het kader van dit artikel
gelijkgesteld de dagen waarop normaal gesproken en/of volgens afspraak geen arbeid
wordt verricht.
37
4. De werknemer met een andere dan de christelijke geloofsovertuiging kan feestdagen van
zijn geloofsovertuiging inruilen voor de in deze CAO genoemde christelijke feestdagen.
De werkgever zal daartoe in overleg met de ondernemingsraad een regeling uitwerken.
Artikel 40
Overbruggingstoeslag
1. Wanneer de werknemer in een andere functie wordt geplaatst met een lager functieloon,
zal een overbruggingstoeslag worden toegekend.
2. Aan de betrokken werknemer wordt schriftelijk medegedeeld of de overbruggingstoeslag
trendmatig wordt aangepast, ongewijzigd blijft, dan wel allengs verminderd wordt of
afgeschaft. Zo nodig wordt aangegeven dat een en ander tijdgebonden is, dan wel
afhankelijk wordt gesteld van gewijzigde omstandigheden.
3. Van de grootte en aard van de toeslag doet de werkgever schriftelijk mededeling aan de
werknemer.
Artikel 41
Variabele beloning
1. De werkgever kan aan personeelsleden die in de schalen 11 en hoger zijn ingedeeld een
variabele beloning toekennen.
2. Deze beloning wordt niet toegekend dan na een beoordeling van de in het kader van
contractmanagement behaalde resultaten.
3. Indien een variabele beloning wordt toegekend bedraagt deze voor werknemers in de
schalen 11 en hoger 7-12%.
Artikel 42
Bijzondere beloningen
1. Een bijzondere beloning kan worden toegekend aan een werknemer, die zich
onderscheiden heeft door:
a. het betonen van buitengewone dienstijver;
b. het bewijzen van diensten in buitengewone omstandigheden;
c. het voorkomen of verminderen van een gevaar door bijzondere oplettendheid,
tegenwoordigheid van geest of persoonlijke moed;
d. het voorstellen van verbeteringen, die naar het oordeel van de werkgever praktische
waarde voor het bedrijf hebben.
2. Deze beloningen bestaan uit:
a. een geschenk van geldelijke of andere aard;
b. een buitengewone salarisverhoging.
38
Aan de werknemer wordt bij het bereiken van een diensttijd van 12½ jaar een
gratificatie ter grootte van 25% van het bruto functieloon per maand bruto uitgekeerd,
bij een diensttijd van 25 jaar wordt een gratificatie ter grootte van 100% van het bruto
functieloon per maand netto uitgekeerd en bij een diensttijd van 40 jaar wordt een
gratificatie ter grootte van 100% van het bruto functieloon per maand netto
uitgekeerd. Uitbetaling vindt plaats binnen de geldende fiscale wetgeving. Indien de
werknemer gebruik maakt van de mogelijkheid om de pensioenuitkering te
combineren met werken in deeltijd, kan als grondslag voor de berekening van de
jubileumuitkering niet zonder meer het laatste functieloon per maand worden
gehanteerd. In dat geval zal de grondslag zo moeten worden berekend dat deze een
reële afspiegeling vormt van het functieloon en het aantal dienstjaren gelegen vóór het
moment van arbeidsduurvermindering en het functieloon en de dienstjaren gelegen ná
de arbeidsduurvermindering.
b. Voor de bepaling van het aantal dienstjaren dat een werknemer in dienst is van de
werkgever, komt eveneens in aanmerking:
 het aantal jaren doorgebracht bij een ander openbaar vervoerbedrijf in Nederland;
 het aantal jaren in de eerste periode doorgebracht, indien een werknemer voor de
tweede maal in dienst is getreden.
Voor de vaststelling van een dienstjubileum, dient het laatste dienstverband
tenminste 10 jaar onafgebroken te hebben bestaan.
c. De werknemer die als gevolg van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een WIA
uitkering ontvangt en aangepaste werkzaamheden verricht, wordt ter bepaling van de
hoogte van de gratificatie geacht te ontvangen een bedrag dat gelijk is aan het volle
functieloon van de oorspronkelijke functie (trendmatig aangepast) die geldt vóór
toekenning van de WIA uitkering, waarin hij 100% werkzaam was bij de werkgever.
Eventuele anciënniteiten worden meegeteld.
3. a.
Aan de werknemer die vervroegd van zijn ouderdomspensioenregeling gebruik wenst
te maken en die voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn jubileum
als vermeld in lid 3 zou hebben bereikt, wordt bij zijn uitdiensttreding een uitkering
toegekend.
b. De in onder 4 a) bedoelde uitkering bedraagt:
 voor werknemers, die bij het einde van het dienstverband minder dan 25 jaren in
dienst zijn geweest, voor elk vol dienstjaar 1/25 van de in lid 3 bedoelde
uitkering;
 voor werknemers, die bij het einde van het dienstverband meer dan 25, doch
minder dan 40 jaren in dienst zijn geweest, voor elk vol dienstjaar na het 25e 1/15
van de in lid 3 bedoelde uitkering;
4. a.
Artikel 43
Instructietoeslag
De werknemer die naast zijn functie werkzaamheden verricht als chauffeur-instructeur en als
zodanig wordt ingezet voor de instructie van nieuw rijdend personeel, ontvangt bovendien
voor elke dag dat door hem werkelijk instructie wordt gegeven per 1 januari 2016 een
instructietoeslag van € 3,55 per dag, met ingang van 1 juli 2016 van € 3,62 en met ingang van
1 januari 2017 € 3,66.
39
Artikel 44
Maaltijdvergoeding
1. Indien van bedrijfswege geen maaltijd wordt verstrekt, wordt een maaltijdvergoeding van
€ 6,13 toegekend indien aan één van de hierna volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de diensttijd is langer dan 9 uur en 45 minuten.
b. bij disco- c.q. nachtdiensten die een pauze hebben tussen 24.00 en 02.00 uur.
c. indien de werknemer in dienst komt bij storing, ongeval e.d. en tussen het einde van
de laatst verrichte dienst en het begin van de extra dienst 2 uur of minder ligt, dan
worden beide diensten als 1 dienst beschouwd.
2. Op deze vergoeding kan slechts 1 maal per dag aanspraak worden gemaakt.
Artikel 45
Diplomatoeslag
Werknemers die niet vallen onder de categorie rijdend personeel ontvangen per 1 januari 2016
een CCV-B toeslag van € 38,28 per maand, met ingang van 1 juli 2016 € 38,99 en met ingang
van 1 januari 2017 € 39,46, indien zij in het bezit zijn van het diploma CCV-B en in opdracht
van de werkgever daadwerkelijk inzetbaar moeten kunnen zijn voor rijwerkzaamheden om
calamiteiten op te vangen (verkeersleiders en 1e lijns leidinggevenden voor rijdend personeel),
indien zij niet zijn ingedeeld in de loonschaal hoger dan 7.
Werknemers die vallen onder de categorie niet-rijdend personeel en beschikken over de
aantekening Code 95 ontvangen de hierboven genoemde diplomatoeslag, mits de aantekening
Code 95 verkregen is door middel van opleiding.
Artikel 46
Vergoeding bij verhuizing ter gelegenheid van overplaatsing
1. Bij overplaatsing waarbij vooraf vastgesteld is dat dit leidt tot een verhuizing, wordt een
naar billijkheid te bepalen vergoeding van de werkelijk betaalde verhuiskosten toegekend.
De vergoeding bedraagt ten hoogste 12% van het jaarloon, met een maximum van
€ 5.445,36 vermeerderd met de kosten voor het overbrengen van de boedel.
2. Het in dit artikel bedoelde jaarloon bestaat uit:
a. functieloon ( artikel 14 lid 1)
b. vakantiebijslag (artikel 61)
c. diplomatoeslag(en) (artikel 45)
d. persoonlijke toeslag (artikel 40)
Artikel 47
Vergoeding reis- en verblijfskosten
1. Bij dienstreizen dient vooraf toestemming te worden verleend door de bevoegde
leidinggevende.
40
2. Voor de werknemer die op dienstreis is worden de werkelijk betaalde reiskosten vergoed,
indien de reis niet heeft kunnen plaatshebben met de middelen van vervoer waarvoor
kosteloos vervoer is of bij tijdige aanvraag had kunnen worden verleend. Bij gebruik van
eigen auto wordt een vergoeding van € 0,34 per kilometer toegekend, met inachtneming
van de fiscale regelgeving.
Met ingang van 1 januari 2015 zal de vergoeding worden geïndexeerd op basis van de
consumentenprijsindex (CPI) voor alle huishoudens berekend door het CBS van oktober
tot oktober.
3. Behoudens de gevallen waarin een afzonderlijke detacheringsregeling is getroffen worden de
werkelijk noodzakelijk gemaakte verblijfskosten vergoed.
4. Saldering reiskostenvergoedingen
Voor zover bepaalde reiskostenvergoedingen in het kalenderjaar of in een loontijdvak
fiscaal bovenmatig zijn, strekken deze mede tot vergoeding van reiskosten die de
werkgever in zoverre nog wel aanvullend belastingvrij kan vergoeden.
Deze regeling is gebaseerd op een afspraak tussen CAO partijen d.d. 28 juni 2004.
Artikel 47A
Reiskosten
Ter compensatie van de reiskosten voor het werken in een A, D, F, S, K, U of O- blok geldt
de volgende vergoeding van de reiskosten woon/werkverkeer:
1 t/m 10 km
geen vergoeding
vanaf 10 t/m 30 km
€ 0,19 per km
boven de 30 km
geen (extra) vergoeding
De vergoeding wordt gegeven voor de heen- en terugreis (woning – standplaats) tot een
maximale enkele reisafstand van 30 km, onder aftrek van een franchise van 10 km. Ten
hoogste wordt vergoed: 2 x 30 km minus 2 x 10 km is 40 km. De vergoeding bedraagt
derhalve maximaal 40 km à 0,19 cent = € 7,60 per gewerkt blok (bij een woon – werkafstand
(enkele reis) van 30 km of groter).
Met ingang van 14 december 2014 geldt de vergoeding eveneens voor het werken in blok D
(2 x vice versa).
Nadere uitvoeringsbepalingen:
 De regeling geldt alleen voor werknemers die volgens het Blokkensysteem werken en
thans geen reiskostenvergoeding ontvangen voor woon – werkverkeer;
 Het aantal km’s wordt vastgesteld op basis van de ANWB routeplanner, enkele reis,
kortste afstand;
 De vergoeding wordt niet verhoogd als de werknemer gaat verhuizen waardoor de
woon – werkafstand toeneemt;
 Bij afname van de woon-werkafstand als gevolg van een verhuizing, wordt de
vergoeding daarop aangepast;
 De onderhavige regeling heeft geen invloed op eventuele bestaande
afspraken/regelingen op het gebied van reiskosten. Deze worden derhalve niet
aangetast.
41
Artikel 48
Forenzenvergoeding voor ex-OV werknemers
Voor de ex OV-werknemers die als gevolg van aanbesteding op 31 mei en 1 juni 1999 in
dienst zijn getreden van één van de in deze CAO genoemde ondernemingen is de
forenzenvergoeding conform bijlage 12 van toepassing.
Artikel 49
Kosten uit de dienst voortvloeiend
1. Aan de werknemer wordt voor kleine niet nader te specificeren uitgaven die verband
houden met de uitvoering van de dienst een onkostenvergoeding toegekend van € 3,90.
2. Er bestaat geen recht op vergoeding indien:
a. de werknemer langer dan 60 kalenderdagen volledig arbeidsongeschikt is;
b. de werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn functie en hij buiten dienst is in
afwachting van:
 ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid;
 re-integratie;
 verlof.
3. De kosten, die een werknemer moet maken om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten
en die voortvloeien uit van overheidswege gestelde voorschriften komen voor rekening
van de werkgever.
Hieronder kan worden verstaan:
 de geneeskundige verklaring;
 de kosten voor BOA:
 de verlenging van het rijbewijs;
 de verlenging c.q. vernieuwing van het identiteitsbewijs;
 een redelijk bedrag voor de bij de bescheiden behorende pasfoto's.
4. Het verplichte medisch onderzoek en de bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in
artikel 52 vinden plaats in diensttijd.
Artikel 50
Dienstkleding
De kosten voortvloeiende uit de door de werkgever voorgeschreven dienstkleding komen
voor rekening van de werkgever; regelingen daaromtrent kunnen in het
dienstkledingreglement van de betrokken werkgever worden vastgesteld.
Artikel 51
Studiefaciliteiten
1. De werkgever verleent zoveel mogelijk zijn medewerking aan het volgen van een studie,
die voor de werkgever en/of de werknemer van belang wordt geacht.
42
2. Bij verplichtstelling van het EHBO-diploma geldt de regeling zoals opgenomen in bijlage
23. De werkgever draagt zorg voor het organiseren van EHBO- en herhalingscursussen.
Bij vrijwilligheid van het EHBO-diploma geldt in afwijking van bijlage 23 dat de
werknemer 50% van de noodzakelijke cursustijd vergoed krijgt.
De werknemer heeft voor het volgen van opleidingen, zoals vermeld in artikel 1 en 2
van bijlage 23 recht op twee dagen betaald scholingsverlof per jaar, met de
mogelijkheid deze dagen gedurende drie jaar op te sparen. Het is mogelijk dit verlof in
halve dagen op te nemen.
b. De werknemer heeft voor het volgen van zwaardere opleidingen, zoals vermeld in
artikel 1 en 2 van bijlage 23 waarvoor thuisstudie is vereist en die worden afgesloten
met een landelijk erkend diploma, recht op drie dagen betaald scholingsverlof per jaar,
met de mogelijkheid deze dagen gedurende drie jaar op te sparen. Het is mogelijk dit
verlof in halve dagen op te nemen.
c. Van het recht op betaald scholingsverlof zijn uitgezonderd de opleidingen met een
recreatief karakter; dit zijn opleidingen die niet leiden tot het verbeteren van het
functioneren in de functie -uitoefening of tot het uitoefenen van een beroep.
3. a.
De werkgever zal in samenspraak met de OR afspraken maken over een concreet beleid
gericht op employability waarbij hetgeen in bijlage 22 opgenomen is, als basis zal dienen.
Artikel 51 A
Scholing en sociale innovatie
Per bedrijf wordt in overleg met de medezeggenschap een Actieplan Scholing en Sociale
Innovatie opgesteld. In bijlage 22 is opgenomen welke onderwerpen hierin voorkomen.
43
HOOFDSTUK 7
ZIEKTE/ONGEVAL/OVERLIJDEN
Artikel 52
Bedrijfsgezondheidszorg
1. De arbodienst zal tenminste de volgende bedrijfsgeneeskundige zorg verlenen:
a. uitvoeren van een bedrijfsgeneeskundig onderzoek bij aanstelling;
b. begeleiding van langdurig en frequent zieken;
c. houden van een bedrijfsgeneeskundig spreekuur; tenminste twee maal per week of
volgens afspraak;
d. uitvoeren van bedrijfsgeneeskundige onderzoeken om de geschiktheid voor de arbeid
vast te stellen; dit onderzoek zal tenminste eens in de vijf jaar moeten geschieden voor
alle werknemers die de 50-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, elke drie jaar voor
alle werknemers in de leeftijd van 50 tot en met 59 jaar en elke twee jaar voor alle
werknemers van 60 jaar en ouder.
2. De geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 74 Besluit personenvervoer 2000 (Besluit
van 14 december 2000, Stb. 2000,563), wordt door de werkgever slechts aanvaard, indien
deze is afgegeven door de arbodienst.
Artikel 53
Medisch onderzoek
1. De werknemer zal - tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten - meewerken aan
een psychologisch en/of medisch onderzoek of ander onderzoek ten behoeve van zijn
taakvervulling indien dat door de werkgever nodig wordt geacht. Voor het niet-rijdend
personeel wordt een medisch onderzoek enkel op verzoek gedaan.
2. De kosten en tijd van de onderzoeken en maatregelen zijn voor rekening van de
werkgever.
Artikel 54
Ziekmelding
De werknemer dient de door de werkgever bekend gemaakte voorschriften met betrekking tot
de melding van arbeidsongeschiktheid op te volgen.
Artikel 55
Ziekte/ongeval in buitenland
1. De werknemer die wegens werkzaamheden verbonden aan de uitoefening van zijn beroep
buiten Nederland verblijft en daar getroffen wordt door ziekte of ongeval kan aanspraak
maken op vergoeding van:
a. de kosten van geneeskundige verzorging waaraan hij behoefte heeft;
44
b. de kosten van vervoer, voor zover dit vervoer noodzakelijk is om de geneeskundige
verzorging te ondergaan;
c. de noodzakelijke kosten van onderdak en voeding, zolang zijn gezondheidstoestand
het hem verhindert naar Nederland terug te keren;
d. de noodzakelijke kosten van vervoer naar zijn woon- of verblijfplaats in Nederland.
2. De in lid 1 bedoelde aanspraken bestaan slechts indien en voor zover de werknemer geen
aanspraak kan maken op overeenkomstige uitkeringen op grond van enige nationale
wetgeving of internationale overeenkomst dan wel uit hoofde van een voor de werknemer
geldende verzekeringsovereenkomst.
3. De werknemer kan geen aanspraak maken op vergoeding van de in lid 1 genoemde
kosten, indien hij door eigen schuld of toedoen geen aanspraken kan ontlenen aan de voor
hem geldende verzekering.
4. Indien de werknemer in omstandigheden verkeert als omschreven in de aanhef van lid 1,
én zich in levensgevaar bevindt, kan hij ten behoeve van zijn partner alsmede
bloedverwanten in de eerste graad aanspraak maken op vergoeding van de noodzakelijke
kosten van:
a. vervoer van hun woonplaats naar zijn verblijfplaats en terug;
b. onderdak en voeding, totdat het levensgevaar geweken is.
Artikel 56
Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
1. Aan de werknemer die arbeidsongeschikt is geworden, wordt gedurende 104 weken
100% van het bruto salaris doorbetaald.
2. Onder het bruto salaris genoemd in het vorige lid is inbegrepen:
a. De vaste looncomponenten artikel 14 (loonschalen), artikel 24 (persoonlijke toeslag),
artikel 38 (afbouwtoeslag), artikel 45 (diplomatoeslag), artikel 40
(overbruggingstoeslag), artikel 42 lid 2b (bijzondere beloningen), artikel 32 lid 1
(vaste ORT), artikel 29 lid 5 (garantie-inkomen 50 plus).
b. Een gemiddeld bedrag aan neveninkomsten uit de artikelen 43 (instructietoeslag), 36
(onregelmatigheidstoeslag) en 37 (consignatietoeslag) berekend over een
referteperiode van 13 kalenderweken direct voorafgaand aan de
arbeidsongeschiktheid.
3. Bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de ziektewet wordt voor iedere dag dat de ziekte
duurt 0,1 verlofdag ingeleverd, met dien verstande dat er per kalenderjaar maximaal 3
verlofdagen kunnen worden afgeschreven.
4. Indien aan de werkgever door het UWV een sanctie is opgelegd wegens onvoldoende reintegratie-inspanningen bij een arbeidsongeschikte werknemer zal gedurende de
sanctieperiode, ook na 2 jaar arbeidsongeschiktheid, de betaling door de werkgever op het
niveau van 100% worden gecontinueerd.
45
Artikel 57
WAO-reparatie
1. De werkgever zal ten behoeve van alle werknemers (m.u.v. de werknemers die deelnemen
in het SPOV) vallend onder deze overeenkomst een regeling treffen ter reparatie van de
aanpassingen in de WAO en de WAO conforme regeling van het SPF.
2. Voor werknemers die deelnemen in het SPOV geschiedt de reparatie van de aanpassingen
in de WAO en de WAO-conforme regeling van het SPOV.
3. De WAO reparatieregeling wordt uitgevoerd door de pensioenuitvoerders van SPOV of
SPF.
Artikel 57 A
WIA
Met ingang van 1 juli 2005 wordt er door werkgevers jaarlijks een bedrag van 0,5% van de
loonsom gereserveerd voor maatregelen inzake werk en inkomen van werknemer die
(langdurig) gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.
Voor werknemers, die op of na 1 januari 2006 geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt
zijn geworden en vallen onder de WIA, geldt het recht op een aanvulling die gelijk is aan (het
recht op) een uitkering die geldt voor werknemers die onder de cao Openbaar Vervoer vallen
en thans verzekerd zijn. Werkgevers zullen eveneens een dergelijke verzekering met identieke
polisvoorwaarden afsluiten voor werknemers. Tot die tijd komt een eventuele aanvulling aan
een rechthebbende werknemer met een WIA uitkering voor rekening van de werkgever.
De hiervoor genoemde inkomensverzekering bestaat uit de volgende onderdelen:
De verzekering bestaat uit de volgende onderdelen:
a.
De WGA-hiaatverzekering, die conform de polisvoorwaarden de WGA-uitkering
aanvult tot 70% van het verschil tussen het jaarsalaris en het nieuwe salaris.
b.
De Excedent Arbeidsongeschiktheidsverzekering, die conform de
polisvoorwaarden de IVA-uitkering boven het maximum dagloon aanvult tot 75%
van het jaarsalaris. Deze verzekering vult daarnaast conform de polisvoorwaarden
de loongerelateerde WGA-uitkering boven het maximum dagloon aan tot 70%
van het verschil tussen het verzekerd jaarsalaris en het nieuwe salaris.
c.
De WIA bodemverzekering, die conform de polisvoorwaarden gedurende
maximaal 10 jaar 80% van het verschil tussen het jaarsalaris en de door UWV
vastgestelde verdiencapaciteit (of het nieuwe inkomen indien dat hoger is dan de
vastgestelde verdiencapaciteit) compenseert en het nieuwe salaris ten minste 65%
van het verzekerd jaarsalaris is.
Artikel 57 B
WGA premie
De WGA premie komt volledig voor rekening van werkgevers.
46
Artikel 58
Ziektekosten en -vergoedingsregelingen
Werkgevers bieden werknemers een collectieve regeling aan.
Artikel 59
Ongevallenverzekering
1. De werkgever zal ten behoeve van zijn werknemers een ongevallenverzekering afsluiten.
2. De verzekering dekt de risico’s ten gevolge van een ongeval zowel binnen als buiten
diensttijd.
3. De dekking houdt in een uitkering:
a. Ter grootte van eenmaal het bedrag van de pensioengrondslag in geval van overlijden,
mits het overlijden plaatsvindt binnen 3 jaar na het ongeval.
b. Ter grootte van tweemaal het bedrag van de pensioengrondslag in geval van blijvende
algehele functionele invaliditeit als enig en rechtstreeks gevolg van een ongeval dan
wel bij geheel of gedeeltelijk functieverlies van enig lichaamsdeel een percentage
zoals bedoeld in de polisvoorwaarden.
4. Onder pensioengrondslag wordt verstaan de over het jaar, voorafgaande aan het ongeval,
vastgestelde grondslag overeenkomstig de pensioenregeling die op de werknemer van
toepassing is. Bij een dienstverband korter dan een jaar, zal het bedrag tot een jaarbedrag
worden herleid.
5. Indien een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt uitbetaald, komen de fiscale
consequenties voor rekening van de werknemer of zijn nagelaten betrekkingen.
6. De polisvoorwaarden dienen op het hoofdkantoor ter inzage te worden gelegd.
Artikel 59A
Uitkering bij overlijden
1. De werkgever is verplicht aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer het salaris uit
te betalen tot en met de dag waarop het overlijden plaatsvond. Bovendien ontvangen de
nagelaten betrekkingen een uitkering ter grootte van 70 maal het bruto dagloon,
vastgesteld overeenkomstig de normen van het uitvoeringsorgaan van de Ziektewet. Het
door het hierboven bedoelde uitvoeringsorgaan eventueel vastgestelde maximum dagloon
wordt ter bepaling van de hoogte van de aanvulling, buiten beschouwing gelaten.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de partner
van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde of bij ontbreken van een partner,
minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen.
47
3. De overlijdensuitkering bedoeld in lid 1 kan worden verminderd met het bedrag van de
uitkering dat aan de nagelaten betrekkingen terzake van het overlijden van de werknemer
toekomst krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering.
4. Het bepaalde in lid 1 geldt niet indien door het toedoen van de werknemer geen aanspraak
bestaat op een uitkering krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
5. Indien de in dit artikel bedoelde overlijdensuitkering hoger is dan de wettelijke
overlijdensuitkering, dan dient eerstgenoemde uitkering als een aanvulling te worden
beschouwd van de wettelijke overlijdensuitkering. Indien eerstgenoemde uitkering gelijk
of lager is dan de wettelijke uitkering, dan geldt de wettelijke uitkering zonder dat nog
aanspraak op eerstgenoemde uitkering bestaat.
48
HOOFDSTUK 8
VAKANTIE- EN VERLOFAANSPRAKEN
Artikel 60
Vakantie
1. Ten aanzien van de vakantie gelden de regels van het Burgerlijk Wetboek, met
inachtneming van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel.
2. Het vakantiejaar is gelijk aan het kalenderjaar.
3. Afboeking: Verlof wordt in uren en minuten afgeboekt.
4. Lengte af te boeken verlof:
a. Bij de verlofverlening vóór de wekelijkse dienstindeling wordt voor wat betreft de
lengte van het af te boeken verlof uitgegaan van 8 uur.
b. Bij verlofverlening na de wekelijkse dienstindeling wordt voor wat betreft de lengte
van het af te boeken verlof uitgegaan van het aantal uren van de geplande dienst.
5. Vaststelling weektotaal: Verlofuren worden meegenomen bij de vaststelling van het
weektotaal.
6. Verlofuren:
Een werknemer die is ingedeeld in één van de salarisgroepen uit bijlage 14 heeft bij een
voltijddienstverband per contractuur per kalenderjaar recht op een aantal vrije uren met
behoud van bezoldiging zoals in onderstaand schema weergegeven.
a.
Ingaande het jaar waarin de leeftijd wordt bereikt van:
uren
t/m 18
189,0
19 t/m 29
181,8
30 t/m 39
189,0
40 t/m 44
196,2
45 t/m 49
203,4
50 t/m 54
210,6
55 t/m 59
225,0
60 en ouder
232,2
N.B. : Voor werknemers die deelnemen aan de ouderenregeling 60+ geldt 224,2 uren.
b. Voor de vaststelling van de vakantieaanspraken in enig vakantiejaar is bepalend de
leeftijd die in het betreffende vakantiejaar bereikt wordt.
c. Algemeen erkende christelijke feestdagen, Koningsdag en 5 mei, met inachtneming
van het gestelde in artikel 3 lid 12, voor zover niet op zaterdag of zondag vallend,
kunnen nimmer als vakantiedagen worden aangemerkt.
7. Vakantie bij arbeidsongeschiktheid:
De bovenwettelijke vakantiedagen worden slechts opgebouwd over de laatste 6 maanden
van arbeidsongeschiktheid.
49
8. Vakantieregeling:
a. De werknemer heeft recht op een aaneengesloten afwezigheidsperiode van 21
kalenderdagen. Indien het verlof op zondag aanvangt heeft de werknemer recht op een
aaneengesloten afwezigheidsperiode van 22 kalenderdagen.
b. De werkgever is bevoegd in overleg met de ondernemingsraad tijdvakken aan te
wijzen, binnen welke periode het verlof voor bepaalde groepen werknemers wordt
vastgesteld.
c. De werkgever kan in overleg met de desbetreffende ondernemingsraad nadere regels
betreffende het verlenen van verlof vaststellen.
d. bij het bepalen van het aantal op te nemen verlofuren wordt uitgegaan van de lengte
van de werktijd die de werknemer op de desbetreffende dag volgens zijn
werktijdregeling had moeten werken.
Artikel 61
Vakantiebijslag
1. De werknemer heeft jaarlijks aanspraak op een vakantiebijslag, die in de maand april
wordt uitbetaald. De vakantiebijslag wordt gedurende de periode januari tot en met
december per maand opgebouwd door het reserveren van 8% van het maandsalaris.
2. Het minimum van de vakantiebijslag bedraagt met ingang van 1 januari 2016 € 150,87 per
maand, per 1 juli 2016 € 153,66 en per 1 januari 2017 € 155,50. De vakantiebijslag die
volgens de in lid 1 bedoelde berekeningsmethode minder bedraagt dan de minimum
vakantiebijslag, wordt verhoogd tot de minimum vakantiebijslag indien:
 de werknemer 23 jaar of ouder is,
 de werknemer jonger dan 23 jaar is en een partner heeft, of recht heeft op
kinderbijslag.
Ex OV-medewerkers
De vakantiebijslag bedraagt 8% van het in de maanden waarover de bijslag wordt berekend
feitelijk verdiende functieloon, vermeerderd met de eventuele persoonlijke toeslag en
diplomatoeslag en de toeslagen ingevolge artikel 32 .
1. In de maand april zal een voorschot op de vakantiebijslag worden uitbetaald van 8% van
het inkomen, gerekend naar de toestand op 1 april.
2. In de maand december, of bij beëindiging van het dienstverband, zal de vakantiebijslag
worden vastgesteld met inachtneming van lid 1 van dit artikel. Indien een lager voorschot
is uitgekeerd dan de vastgestelde vakantiebijslag, zal het verschil alsnog worden
uitgekeerd.
Indien een hoger voorschot is uitgekeerd dan waarop aanspraak bestaat, zal het verschil
worden teruggevorderd.
50
3. Bij langdurige ziekte van één jaar of langer, kan de in dit artikel bedoelde vakantiebijslag,
waarop in de ziekteperiode aanspraak zou kunnen worden gemaakt, worden verminderd
met 1/12 gedeelte voor elke kalendermaand dat de ziekte langer dan één jaar geduurd
heeft.
4. Als binnen een onderneming naar één regeling wordt overgegaan, moet een
overgangsregeling voorgelegd worden aan de ondernemingsraad.
Artikel 62
Afwezigheid met behoud van salaris (bijlage 24)
A. Aan de werknemer wordt afwezigheid met behoud van salaris toegestaan
1. Bij overlijden van de partner en/of bloed- en aanverwanten in de eerste graad
(ouders/kinderen): vier diensten.
2. Bij het overlijden van een der stief- of schoonouders, pleegkinderen, stiefkinderen,
schoonzoons of schoondochters van de werknemer: twee diensten.
3. Bij huwelijksvoltrekking of partnerregistratie van de werknemer, met inbegrip van de dag
van de huwelijksvoltrekking of partnerregistratie: vier diensten aaneengesloten.
4. Bij bevalling van zijn/haar partner, te rekenen vanaf de dag van de geboorte: twee
diensten aaneengesloten.
5. Voor zwangere vrouwen gelden de volgende aanvullende rechten:




vrijstelling van overwerk;
werken in een vervangend rooster, dat zodanig is opgesteld dat zij niet voor 07:00 of
na 21:00 uur dienst doen;
niet langer dan 5 dagen aaneengesloten dienst doen.
afhankelijk van de aard van de werkzaamheden en het stadium van de zwangerschap
geeft het hoofd van de bedrijfseenheid een zwangere vrouw extra rustpauzes of laat
haar korter werken.
B. Voor zover het binnen de arbeidstijd noodzakelijk is, wordt afwezigheid met behoud van
salaris toegestaan
Bij het overlijden van een broer, zuster, zwager, schoonzuster, een der grootouders of
een kleinkind van de werknemer dan wel van diens partner: twee diensten.
b. Bij het overlijden van bloed- of aanverwanten in de derde of vierde graad, één dienst.
1. a.
2. Bij ondertrouw van de werknemer: één dienst.
Bij het huwelijk van een kind, pleegkind of stiefkind, broer of zuster, zwager of
schoonzuster, ouders of schoonouders van de werknemer: één dienst.
b. Ernstige ziekte dan wel daarmee vergelijkbare persoonlijke omstandigheden van
huisgenoten en van bloed- en aanverwanten in rechte linie, die de aanwezigheid van
de werknemer noodzakelijk maken: een door de werkgever, na overleg met de
werknemer, redelijkheid vast te stellen tijdsduur.
3. a.
51
c.
Voor het verrichten van bezigheden hier te lande, die verband houden met de adoptie
van een kind, wordt aan de werknemer op diens verzoek afwezigheid toegestaan tot
ten hoogste vijf diensten per geval; wanneer het bij adoptie van een buitenlands kind
noodzakelijk is dat de werknemer in het buitenland het nodige verricht, kan
afwezigheid worden toegestaan voor de noodzakelijke reis- en verblijftijd tot een
maximum van één maand per geval.
4. Bij 25- of 40-jarige echtvereniging van de werknemer, bij 25-, 40-, 50-, 60-jarige
echtvereniging van zijn ouders, grootouders, stief- of schoonouders: één dienst.
5. Bij zijn 25-, 40-, of 50-jarig dienstjubileum : één dienst.
6. Bij verhuizing in geval van overplaatsing in dienstbelang: vier diensten, waaronder
begrepen de dagen van verhuizing.
7. Bij verhuizing anders dan in geval van overplaatsing: twee diensten (waaronder begrepen
de dag van verhuizing), doch ten hoogste eenmaal per jaar.
8. Bij het deelnemen aan een vormingscursus ter voorbereiding op het pensioen en de VUT,
gedurende de tijd dat de cursus duurt, tot een maximum van 5 diensten.
9. Bij het leiden van of medewerken aan bejaarden-, invaliden- of jeugdkampen, welke ten
doel hebben voor genoemde categorieën een verantwoorde vakantiebestemming mogelijk
te maken, uitgaande van erkende organisaties op dit terrein: voor zover de dienst dit
toelaat, maximaal 2 x 5 dagen per kalenderjaar. Dit verlof wordt slechts dan verleend,
indien een daartoe strekkend verzoek van het landelijk bureau van de erkende organisatie
wordt overgelegd. Opdat voorkomen wordt dat de vakantieregeling van andere
werknemers door de gebruikmaking van het in dit lid bedoelde verlof wordt verstoord,
kan de ondernemer in overleg met de ondernemingsraad hiervoor een regeling vaststellen.
10. Voor bezoek aan arts, tandarts of specialist: de tijd die daarmee gemoeid is. Om de
functie-uitoefening zo min mogelijk te belemmeren, dienen dergelijke bezoeken zo veel
mogelijk buiten werktijd plaats te vinden.
Artikel 63
Afwezigheid zonder behoud salaris/ verloven in kader WAZ
1. Afwezigheid zonder behoud van salaris wordt toegestaan voor:


het uitoefenen van het lidmaatschap van een openbaar bestuurslichaam;
het vervullen van functies in colleges van publiekrechtelijke aard.
2. Aan een werknemer kan op een daartoe verstrekkend verzoek afwezigheid zonder behoud
van salaris worden toegekend, met dien verstande dat eventuele sociale lasten, ook die van
de werkgever, hieruit voortvloeiende, voor zijn rekening komen.
3. a.
De werknemer wordt op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld ouderschapsverlof op
te nemen in verband met de verzorging van één of meer kinderen in de leeftijd van nul
tot acht jaar, totdat het jongste kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt.
52
b. De in het BW vervatte regeling ouderschapsverlof is bepalend voor de werkgever.
Voor de periode van ouderschapsverlof geldt dat werknemers gedurende maximaal 3
aaneengesloten maanden volledig ouderschapsverlof kunnen genieten, dan wel
gedurende een periode van 12 aaneengesloten maanden hun contractuele arbeidstijd
met maximaal 50% kunnen verminderen. De werkgever neemt de volledige kosten
voor de opbouw van pensioen over de verlofuren voor zijn rekening.
c. Na verloop van de periode waarvoor het ouderschapsverlof is toegekend herleven de
rechten en verplichtingen, zoals die uit de individuele arbeidsovereenkomst
voortvloeien.
4.
De overige verlofaanvragen welke zijn gebaseerd op de Wet Arbeid en Zorg (WAZ)
worden door de werkgever gehonoreerd tenzij de werkgever zich kan beroepen op de in
genoemde wet vermelde afwijzingsgronden.
Artikel 64
Organisatieverlof/vakbondsactiviteiten (bijlage 16)
1. Voor zover het binnen de arbeidstijd noodzakelijk is, wordt afwezigheid met behoud van
salaris toegestaan voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een
vakvereniging en voor het door de vakverenigingen georganiseerde vormings- en
scholingswerk en wel in de volgende mate: het hoofdbestuur van de desbetreffende
vakvereniging kan per verlofjaar ten hoogste twee dagen verlof per tien
vakverenigingsleden - naar boven afgerond op tientallen - op wie deze overeenkomst van
toepassing is, aanvragen ten behoeve van de leden, die het met genoemde werkzaamheden
wenst te belasten, met dien verstande, dat per aangewezen werknemer niet meer dan 29
dagen per verlofjaar mogen worden genoten. Indien er ten behoeve van de problematiek
rond aanbestedingen meer organisatieverlof wordt aangevraagd dan waarop ingevolge
genoemde regeling recht bestaat, zullen werkgevers deze extra aanvraag honoreren tenzij
de bedrijfsomstandigheden dit niet toelaten. Indien de werkgever de aanvraag afwijst zal
hij dit de werknemer schriftelijk en gemotiveerd meedelen.
2. Indien in een bedrijf meer dagen worden opgenomen dan waarop krachtens bovenstaande
bepaling recht bestaat, kan dat teveel via het OSV-fonds worden gecompenseerd met
dagen die in een ander bedrijf niet zijn opgenomen, hoewel daar recht op bestond. Uit het
OSV-fonds zal aan de bedrijven waar teveel dagen zijn opgenomen door het bestuur een
vastgestelde vergoeding per dag worden betaald, terwijl aan bedrijven waar minder dan
het maximum aantal dagen is opgenomen voor elke dag eenzelfde bedrag in rekening zal
worden gebracht.
3. Het hoofdbestuur van elke vakvereniging toont bij aanvang van elk verlofjaar ten
genoegen van de desbetreffende ondernemer aan hoe groot het aantal verenigingsleden als
bovenbedoeld per 1 december van het voorafgaande jaar was.
4. De in dit artikel bedoelde afwezigheid wordt niet toegestaan als het dienstbelang zich
ertegen verzet. Indien op grond van dit lid een verzoek om organisatieverlof wordt
afgewezen, wordt aan betrokkene onverwijld de reden van de afwijzing medegedeeld.
53
5. Het organisatieverlof, zoals bedoeld in lid 1, kan in hele of halve dagen worden
opgenomen. Het opnemen van halve dagen organisatieverlof door rijdend personeel is
echter alleen toegestaan indien en voor zover de dienst op een zodanig tijdstip wordt
beëindigd dan wel kan worden aangevangen, dat nog een volledige ochtend- of
middagspits kan worden gereden en mits het niet leidt tot extra inzet van personeel.
6. Ten behoeve van het vakbondswerk in de onderneming zullen faciliteiten worden
verleend in de vorm van het ter beschikking stellen van vergaderruimten en
publicatieborden. In de ondernemingen zullen, met betrekking tot het aanvragen, gebruik
en verantwoordelijkheid van de vergaderruimten en publicatieborden afspraken worden
gemaakt.
7. De vakorganisaties zullen ieder jaar aan de ondernemer de namen van de
vakbondskaderleden bekend maken.
54
HOOFDSTUK 9
VOORSCHRIFTEN
Artikel 65
Arbeidsomstandigheden
De bedrijfsmiddelen, de werkruimten, de bedrijfskleding en personeelsverblijven en de
eindpuntvoorzieningen dienen aan redelijke eisen van het personeel te voldoen. Overleg
hierover vindt plaats met de ondernemingsraad, met inachtneming van de bepalingen van de
Arbeidsomstandighedenwet.
Artikel 66
Inbezitstelling en naleving voorschriften
1. De werkgever stelt na overleg met de ondernemingsraad vast welke voorschriften in het
bezit van de werknemer dienen te worden gesteld en op welke wijze dit dient te
geschieden.
2. Zodra de werknemer in het bezit is gesteld van een exemplaar van de in lid 1 bedoelde
voorschriften, is dit voor hem bindend.
3. De werknemer zal zich nimmer kunnen beroepen op onbekendheid met de op de
onderneming van toepassing zijnde wettelijke voorschriften. Indien aan het gestelde in lid
1 van dit artikel is voldaan, zal hij zich evenmin kunnen beroepen op de onbekendheid
met aan hem bekend gemaakte voorschriften.
4. In alle gevallen waarin een voorschrift niet voorziet, neemt de werknemer zodanige
maatregelen als de omstandigheden vorderen, met dien verstande, dat hij zijn betrokken
leidinggevende of de werkgever zo spoedig mogelijk daarvan in kennis stelt.
5. Het is een werknemer slechts toegestaan de uitvoering van een voorschrift dat op de
veiligheid betrekking heeft of daarmede in (on)middellijk verband staat, op te schorten of
daarvan af te wijken, indien sprake is van onmiddellijk bepaald gevaar.
6. Het opschorten van de uitvoering of het afwijzen van enig ander voorschrift dan bedoeld
in lid 5 is niet toegestaan, tenzij de dienst dit onvermijdelijk vordert en de tijd ontbreekt
om de vereiste machtiging daartoe aan te vragen.
7. Een ieder die een opdracht geeft of een maatregel neemt waarbij de uitvoering van een
voorschrift wordt opgeschort of daarvan wordt afgeweken, is daarvoor persoonlijk
verantwoordelijk. Hij stelt zijn betrokken leidinggevende onverwijld van de opschorting
of afwijking in kennis onder vermelding van de redenen die hem tot de opdracht of de
maatregel aanleiding hebben gegeven.
55
Artikel 67
Dienstuitvoering
1. Elke werknemer is krachtens de arbeidsovereenkomst verplicht tot het verrichten van de
overeengekomen arbeid.
Werkzaamheden die tot de normale functie-uitoefening gerekend kunnen worden,
kunnen te allen tijde worden opgedragen.
b. In bijzondere situaties kunnen werkzaamheden worden opgedragen die noodzakelijk
zijn om de dienstuitvoering voortgang te kunnen doen vinden.
c. Deze werkzaamheden vinden steeds plaats binnen de diensttijd die reeds was
overeengekomen en vastgelegd in een dienstrooster/werktijdregeling.
2. a.
3. De werknemer kan niet verplicht worden de werkzaamheden van stakers over te nemen.
4. De werkgever geeft zo tijdig mogelijk kennis van de tijdstippen waarop arbeid moet
worden verricht.
5. De werknemer draagt zorg de voor hem vastgestelde en tijdig bekend gemaakte
dienstindeling te kennen.
6. Bij aflossing verlaat de werknemer de dienst niet dan na deze behoorlijk aan zijn opvolger
te hebben overgegeven.
Artikel 68
Geheimhouding
1. Het is aan de werknemer verboden aan zaken niet voor derden bestemd op enigerlei wijze
bekendheid, ruchtbaarheid of openbaarheid te geven of te doen geven zonder
voorafgaande schriftelijke machtiging van de werkgever of van de betrokken
leidinggevende.
2. Het in lid 1 aangegeven verbod geldt niet voor mededelingen die krachtens een wettelijk
voorschrift of deze overeenkomst verlangd mogen worden.
Artikel 69
Bekendmakingen
1. De werknemer onthoudt zich ervan zonder opdracht of toestemming van de werkgever
daartoe bekendmakingen, van welke aard ook, hetzij op en in de eigendommen van de
werkgever aan te plakken, te schilderen of te schrijven, hetzij te verspreiden, terwijl hij
dergelijke handelingen van anderen tegengaat.
2. De werknemer verwijdert noch beschadigt schriftelijke door of vanwege de werkgever
opgehangen bekendmakingen, tenzij de werkgever hem daartoe toestemming of opdracht
heeft gegeven.
56
Artikel 70
Nevenbetrekkingen
1. Schriftelijke toestemming van de werkgever aan de werknemer is vereist voor:
a. het bekleden van enig andere dienstbetrekking dan die in dienst van de werkgever;
b. het uitoefenen van enig beroep of bedrijf of het drijven van handel;
c. het ontwerpen, het leiden, het uitvoeren en het houden van toezicht op ander werk dan
dat van de werkgever.
2. In ieder geval wordt toestemming onthouden voor het verrichten van werkzaamheden die
kunnen leiden tot overtreding van wettelijke voorschriften ten aanzien van arbeids- en/of
diensttijden.
Artikel 71
Verschijnings- en verklaringsplicht
Indien en zodra een werknemer als betrokkene, getuige of deskundige wordt opgeroepen door
hetzij de werkgever hetzij een door deze aangewezen werknemer, hetzij een door de
werkgever ingestelde commissie, hetzij het scheidsgerecht, is hij verplicht te verschijnen,
teneinde alsdan zijn verklaringen af te leggen en/of inlichtingen te geven.
Artikel 72
Gebruik van alcohol, medicijnen en drugs
1. De werknemer onthoudt zich tijdens de dienst van het gebruik van alcoholische en/of
bewustzijn beïnvloedende middelen die een nadelige uitwerking kunnen hebben op de
geschiktheid tot de uitvoering van de arbeid of waardoor het aanzien van het bedrijf kan
worden geschaad.
2. De werknemer is bij aanvang dienst vrij van de invloed van bovengenoemde middelen.
3. Een werknemer die kennelijk onder invloed van bewustzijn beïnvloedende middelen
verkeert, wordt niet tot de dienst toegelaten.
4. De werknemers zijn verplicht, wanneer ze constateren dat een in dienst zijnde werknemer,
onverschillig tot welk bedrijf die behoort, kennelijk onder invloed van bewustzijn
beïnvloedende middelen verkeert, diens leidinggevende daarvan onmiddellijk in kennis te
stellen.
5. De werknemer zal in voorkomende gevallen met zijn behandelend arts de consequenties
bespreken van het gebruik van beïnvloedende geneesmiddelen voor de geschiktheid tot
dienstuitvoering. Hij zal zijn leidinggevende en zijn bedrijfsarts in geval van beïnvloeding
daarvan direct in kennis stellen.
57
Artikel 73
Gedragingen
1. De werknemer zal naar vermogen overal en te allen tijde ook door zijn houding de
belangen van de onderneming te behartigen, terwijl hij tevens de goede menselijke
verhoudingen binnen de onderneming zal bevorderen.
2. De werknemer dient de betrokken leidinggevende terstond, althans zo spoedig mogelijk,
kennis te geven van een feit of omstandigheid, waardoor de veiligheid of regelmatigheid
van de dienstuitvoering en van het verkeer in gevaar worden of kunnen worden gebracht.
Artikel 74
Plichtsverzuim
1. Op grond van plichtsverzuim kan de werkgever ten opzichte van de werknemer een
disciplinaire maatregel nemen als bedoeld in artikel 75. Dit laat onverlet de mogelijkheid
tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeenkomstig de regels van het BW en het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA).
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan:


het overtreden van een voorschrift als bedoeld in artikel 66;
het doen of nalaten van hetgeen een goed werknemer in soortgelijke
omstandigheden behoort te doen of na te laten.
Artikel 75
Disciplinaire maatregelen
1.
De disciplinaire maatregelen als bedoeld in artikel 74 zijn:
 een berisping;
 een waarschuwing;
 een boete van ten hoogste eenmaal het voor betrokkene geldende dagloon, een
en ander met inachtneming van artikel 7:650 BW. De werkgever stort de boete
in een fonds voor een in overleg met de ondernemingsraad te bepalen goed
doel;
 een verlaging van het functieloon gedurende maximaal één jaar;
 het inhouden van een periodieke loonsverhoging gedurende maximaal één jaar.
2.
De maatregelen als genoemd in dit artikel kunnen ook voorwaardelijk worden opgelegd
met een proeftijd van maximaal één jaar. Indien de werknemer zich binnen die proeftijd
aan een soortgelijk plichtsverzuim schuldig maakt, wordt de maatregel ten uitvoer gelegd.
58
Artikel 76
Onderzoek en verantwoording
1.
Indien voor het vaststellen van de exacte aard en/of omvang van het plichtsverzuim een
onderzoek is vereist, kan de werknemer voor de duur van dat onderzoek worden
geschorst. Deze schorsing bedraagt maximaal 5 werkdagen. Tijdens de schorsing wordt
het functieloon doorbetaald.
2. Indien de werkgever plichtsverzuim constateert en hij voornemens is de werknemer
daarvoor een disciplinaire maatregel wil opleggen, dient hij dit binnen 5 kalenderdagen
na de constatering van het plichtsverzuim schriftelijk aan de werknemer mee te delen.
Hierbij dient de werkgever de werknemer de gelegenheid te bieden zich binnen 5
kalenderdagen te verantwoorden. De termijn voor het afleggen van verantwoording vangt
aan op de dag van ontvangst van de mededeling als bedoeld in dit lid.
Artikel 77
Instellen van beroep op het scheidsgerecht
1. De werknemer heeft het recht beroep op het scheidsgerecht in te stellen indien hem een
van de disciplinaire maatregelen als genoemd in artikel 75 onvoorwaardelijk dan wel
voorwaardelijk is opgelegd.
2.
De samenstelling en de werkwijze van het scheidsgerecht zijn vastgelegd in een
reglement (bijlage 9).
59
HOOFDSTUK 10
DIVERSEN
Artikel 78
Vervallen
Artikel 79
Vrijwillig verrichten besloten busvervoer
1.
De werkgever heeft ontheffing om met het rijdend personeel, dat bereid is besloten
busvervoer te verrichten, een van deze overeenkomst afwijkende regeling te treffen, die
in elk geval voor wat betreft het vaste loon (inclusief vaste toeslagen) de
overwerkvergoeding, de vakantiebijslag en de arbeidsduur per week, tenminste het
niveau moet hebben van de CAO Besloten Busvervoer.
2.
Het staat iedere chauffeur vrij wel of niet tot deze regeling toe te treden.
3.
In geen geval zal het salaris volgens de afwijkende regeling berekend worden, indien de
chauffeur niet tot de regeling is toegetreden.
4.
De overeengekomen regeling zal ter kennisneming aan de ondernemingsraad worden
overgelegd.
Artikel 80
Verplicht verrichten besloten busvervoer en taxiwerk
1.
De werkgever kan het rijdend personeel verplichten besloten busvervoer of taxiwerk te
verrichten.
2.
Het functieloon en de toeslag(en) uit deze CAO blijven op de betrokken chauffeur van
toepassing.
Artikel 81
Seksuele intimidatie en discriminatie
De werkgever zal binnen zijn onderneming een beleid voeren dat er op gericht is seksuele
intimidatie en discriminatie ten aanzien van de werknemers die bij hem in dienst zijn te
voorkomen en tegen te gaan.
Als bijlage 18 van deze overeenkomst zijn aanbevelingen van CAO-partijen opgenomen, met
behulp waarvan het hierboven bedoelde beleid kan worden ondersteund.
Artikel 82
Vervallen
60
Artikel 83
Internationale solidariteit
De vervoersonderneming stelt € 2,30 per werknemer per jaar ter beschikking aan de
gezamenlijke vakorganisaties, betrokken bij deze CAO, ten behoeve van internationale
projecten.
Artikel 84
Eindejaarsuitkering
Jaarlijks in de maand december wordt aan alle werknemers een vaste eindejaarsuitkering
toegekend van 4,5% van het jaarloon naar rato van de omvang en duur van het dienstverband.
Het jaarloon bestaat uit 12 x het functieloon.
Met ingang van 1 januari 2015 zal de eindejaarsuitkering worden verhoogd met 1,25% naar
5,75%.
Artikel 84 A
Fiscale verrekening vakbondscontributie
Binnen de geldende wet- en regelgeving kan de werkgever de door de werknemer te betalen
vakbondscontributie op een fiscaal gunstige wijze verrekenen.
Artikel 85
Regeling boetes en verkeersovertredingen
1. De werkgever zal de werknemer steeds zo spoedig mogelijk schriftelijk informeren indien
de werknemer een verkeersovertreding heeft begaan die heeft geleid tot het opleggen van
een boete. Boetes die aan de werkgever als kentekenhouder worden opgelegd naar
aanleiding van verkeersovertredingen, begaan door een werknemer, zijn voor rekening
van die werknemer, met inachtneming van de overige leden van dit artikel.
2. De werkgever stelt de werknemer binnen twee weken na dagtekening van de beschikking
waarbij de boete is opgelegd in de gelegenheid om tegen de opgelegde boete bezwaar aan
te tekenen bij de instantie die de boete heeft opgelegd. Als de werkgever dit nalaat komt
de boete voor zijn rekening.
3. Indien de werknemer tijdig bezwaar heeft ingediend en dit kan aantonen, zal de boete nog
niet worden ingehouden. De beslissing op het bezwaar wordt dan afgewacht.
4. Indien de werknemer kan aantonen dat hij in de bezwaarprocedure in het gelijk is gesteld,
mag de werkgever de boete niet inhouden op het salaris van de werknemer. Indien de
beslissing in de bezwaarprocedure inhoudt dat de boete verlaagd wordt, mag de
werkgever het bedrag van de lagere boete inhouden op het salaris van de werknemer .
5. Indien de werknemer in de bezwaarprocedure in het ongelijk is gesteld houdt de
werkgever de opgelegde boete in op het salaris van de werknemer.
61
6. Indien de werknemer aantoont dat hij in de beroepsprocedure in het gelijk is gesteld,
betaalt de werkgever het ingehouden bedrag van de boete aan hem terug. Indien de
beslissing in de beroepsprocedure inhoudt dat de boete verlaagd wordt, betaalt de
werkgever tussen het ingehouden bedrag en de lagere boete terug.
7. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 van dit artikel neemt de werkgever
de boetes ten aanzien van snelheidsovertredingen voor zijn rekening, indien de boetes niet
hoger zijn dan de laagste categorie. Andersoortige overtredingen of
snelheidsovertredingen die hoger worden beboet dan met een boete van de laagste
categorie zijn steeds voor rekening van de werknemer en zullen worden ingehouden
conform het bepaalde in dit artikel.
Bij de bepaling van de snelheid zal worden uitgegaan van de snelheid waarop wordt
bekeurd (snelheid na meetcorrectie).
Deze regeling heeft alleen betrekking op werknemers die OV-diensten verrichten.
Artikel 86
Chauffeur kleine bus < 9 personen
1. De functie van chauffeur kleine bus wordt gekoppeld aan de loonschaal chauffeur kleine
bus uit bijlage 14 a tot en met d. Voor alle overige zaken is de CAO Multimodaal Vervoer
onverkort van toepassing.
2. Ten aanzien van doorgroei in het bedrijf wordt het volgende opgenomen:
 De chauffeur kleine bus krijgt voorrang bij het vervullen van vacatures voor de
functie van chauffeur grote bus als hij aan de functie-eisen voldoet. Dit geldt voor
alle standplaatsen in de onderneming.
 De onderneming biedt aan de chauffeur kleine bus de mogelijkheid het rijbewijs D
inclusief Code 95 te behalen, waardoor kans op doorgroei wordt geboden.
3. Indien de chauffeur kleine bus openbaar vervoer verricht als bedoeld in de Wet
Personenvervoer 2000 wordt per 1 januari 2016 een uurloon toegekend van € 12,77, per 1
juli 2016 van € 13,01 en per 1 januari 2017 van € 13,17.
Artikel 87
Vervallen
Artikel 88
Vervallen
62
Artikel 89
Sociale veiligheid
Medewerkers in het openbaar vervoer moeten op een veilige manier hun werk kunnen doen.
Respect voor de medewerkers in het OV is daarvoor één van de randvoorwaarden. Agressie
en geweld zijn, ook in het OV, ontoelaatbaar. CAO-partijen sluiten zich daarom aan bij de
afspraken van het actieplan sociale veiligheid uit de CAO Openbaar Vervoer. In bijlage 11 is
dit actieplan weergegeven.
De regeling met betrekking tot het vaststellen van de bevoegdheid van de BOA zal eveneens
door CAO-partijen gezamenlijk worden onderzocht. Partijen zijn van mening dat de
werkzaamheden veilig moeten plaatsvinden. Bij specifiek controlerende en toezichthoudende
taken zal er minimaal één BOA bevoegde medewerker aanwezig dienen te zijn.
Artikel 90
Sociaal contract
CAO-partijen sluiten een zogeheten sociaal contract af. In dit sociaal contract worden
afspraken opgenomen ten behoeve van werknemers en bedrijven in het multimodale vervoer
gebaseerd op een gemeenschappelijke oriëntatie op de toekomst. In bijlage 17 zijn de nadere
afspraken m.b.t. het sociaal contract vastgelegd.
Het sociaal contract is voorlopig voor een periode van 3 jaar aangegaan.
Artikel 91
Aansluiting bij mobiliteitscentrum OV
Teneinde medewerkers die hun baan dreigen te verliezen door reorganisatie of concessieovergang te bemiddelen naar in eerste instantie ander vast werk binnen de sector, sluiten
CAO-partijen zich aan bij de centrale sectorale voorziening die werkgevers en werknemers in
het OV zijn overeengekomen voor een mobiliteitscentrum.
De afspraak die daarbij hoort geldt eveneens voor werknemers en werkgevers in het
multimodale vervoer.
Deze afspraak uit de CAO Openbaar Vervoer luidt:
CAO-partijen zijn overeengekomen dat er een centrale sectorale voorziening wordt gecreëerd
die er voor kan zorgen dat in deze tijd van economische recessie vraag en aanbod van arbeid
binnen de sector bij elkaar kan worden gebracht. Doelstelling van het mobiliteitscentrum is
om medewerkers die hun baan dreigen te verliezen door reorganisatie, dan wel door
concessie-overgang, te bemiddelen naar in eerste instantie ander vast werk binnen de sector.
Met behulp van dit centrum kunnen medewerkers worden opgevangen, die wegens
bedrijfseconomische en financiële tegenslagen bij het bedrijf zelf niet meer geplaatst kunnen
worden en die met behoud van hun dienstverband de gelegenheid krijgen tot opleiding, (heren/of om-) scholing en plaatsing in een ander openbaar vervoersbedrijf (waarmee ook NS en
de stadsvervoerders bedoeld worden). Indien dit niet mogelijk blijkt wordt voor een bepaalde
tijd bemiddeld naar werk buiten de sector.
63
Voor de uitvoering van deze werkzaamheden zullen samenwerkingsafspraken worden
gemaakt met een extern bedrijf. Voor zover nodig zal bij- en omscholing door middel van het
uitvoeren van scholingstrajecten worden gerealiseerd. Door instelling van dit
mobiliteitscentrum kan enerzijds worden bevorderd dat tijdig adequate trajecten kunnen
worden opgestart voor begeleiding van door boventalligheid bedreigde werknemers en
anderzijds kan worden getracht deze voor de sector te behouden.
Werkgevers kunnen werknemers niet eenzijdig in het mobiliteitscentrum plaatsen. Plaatsing
in het mobiliteitscentrum geschiedt op basis van vrijwilligheid of op grond van afspraken
overeengekomen met de werknemersorganisaties. Een eventuele weigering van de werknemer
zal niet tegen de werknemer worden gebruikt in bijvoorbeeld een ontslagprocedure. Indien er
meer specifieke afspraken in een sociaal plan, dat is overeengekomen met de
werknemersorganisaties, zijn afgesloten, gaan deze voor.
Er wordt een paritaire commissie in het leven geroepen die toezicht houdt op onder meer de
naleving van de regels.
Artikel 92
Spoorcollege
CAO-partijen zullen kijken naar opleidingsmogelijkheden bij het ‘Spoorcollege’ zoals dat
vorm gegeven gaat worden door de diverse partijen uit de spoorbranche.
Artikel 93
Vitaliteit en ontwikkeling
Gedurende de looptijd van deze CAO zal een paritaire werkgroep onderzoek verrichten naar
de mogelijkheden de inzetbaarheid van medewerkers te verhogen waarbij Bijlage 22 van de
CAO als uitgangspunt wordt genomen.
In het kader van dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de tijd die ligt tussen de diensten
en de (losse) rustdag(en) in het rooster.
Uiterlijk 1 oktober 2015 zal de werkgroep rapporteren aan de CCM met eventuele
aanbevelingen voor de eerstkomende CAO-onderhandelingen.
Artikel 94
Niet herleidbare indirecten/standaard sociaal plan
De uitkomsten van de paritaire commissie binnen de CAO Openbaar Vervoer die de
mogelijkheden onderzoekt om de positie van de niet herleidbare indirecten bij concessie
overgang te verbeteren zullen binnen de CCM worden besproken, waarbij de bedoeling is aan
te sluiten bij de uitkomsten uit OV.
Het door CAO-partijen Openbaar Vervoer op te stellen standaard sociaal plan voor niet
herleidbare indirecten die boventallig worden bij concessiewisselingen, zal worden besproken
binnen de CCM, waarbij de bedoeling is aan te sluiten bij de uitkomsten uit OV.
64
Artikel 95
CAO-tekst WW
Na het SER-advies “Rol sociale partners bij toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur bij WW
en inrichting WW” en nadat het STAR-advies aan sociale partners met betrekking tot de
reparatie van de WW in de CAO is afgerond, medio juni 2014, zullen CAO-partijen, met
inachtneming van deze adviezen en de brief van de STAR van 24 december 2013, overleg
voeren om inhoudelijk afspraken te maken over een private aanvullende WW-verzekering.
Artikel 96
Onderzoek
CAO-partijen zullen een onafhankelijk onderzoek instellen naar werkdruk,
werkdrukbelevingen en ziekteverzuim binnen de sector. Partijen zullen daartoe gezamenlijk
een opdracht formuleren, een wetenschappelijke en medische onderzoeksinstantie selecteren
en een stuurgroep instellen.
Aldus overeengekomen en getekend in zesvoud te ’s Gravenhage
Partij ter ene zijde:
VWMO
H.P. van Sloten, voorzitter werkgeversdelegatie
Partij ter andere zijde:
FNV
P. Beuzenberg, bestuurder
CNV Vakmensen
P. Fortuin, voorzitter
B. Zijlstra, bestuurder
65
BIJLAGE 1
Behorende bij artikel 4A
Naleving CAO en geschillenregeling
REGLEMENT VOOR DE BEHANDELING VAN GESCHILLEN, VERBAND
HOUDENDE MET DE UITLEG, TOEPASSING OF NAKOMING VAN DEZE
OVEREENKOMST
Artikel 1
1. De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor de duur van deze
overeenkomst.
2. De Geschillencommissie wijst uit haar midden of daarbuiten een secretaris aan, die van
alle vergaderingen van de commissie notulen houdt.
3. Indien de secretaris geen lid is van de commissie, heeft hij een adviserende stem.
4. Voor de benoeming van een secretaris die geen lid is van de commissie is de goedkeuring
vereist van de bij de overeenkomst betrokken partijen.
Artikel 2
1. De leden van de commissie oordelen zonder last van of ruggespraak met hun organisaties.
2. Ieder lid brengt één stem uit.
3. De commissie besluit bij gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.
Blanco stemmen zijn van onwaarde.
4. Voor het nemen van rechtsgeldige beslissingen door de commissie is de aanwezigheid
vereist van alle leden of hun plaatsvervangers.
Artikel 3
1. Indien er een geschil bestaat betreffende de uitleg, toepassing of nakoming van deze
overeenkomst, heeft elk van de bij deze overeenkomst betrokken partijen het recht om
zich bij gemotiveerd klaagschrift tot de Geschillencommissie te wenden.
2. Alvorens het klaagschrift in behandeling wordt genomen, zal de klagende partij dienen
aan te tonen, dat zij ernstig getracht heeft het geschil in der minne te regelen, zowel
binnen het kader van de onderneming als in overleg met de betrokken werkgeversrespectievelijk werknemersorganisaties.
3. De commissie zal in hoogste ressort uitspraak doen. Deze uitspraak heeft de kracht van
een bindend advies.
Artikel 4
1. Het klaagschrift moet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden nadat de beweerde
overtreding heeft plaatsgevonden respectievelijk het verschil van mening over de uitleg
van deze overeenkomst is ontstaan, worden ingediend bij de secretaris van de commissie.
2. De secretaris stelt onverwijld na ontvangst van het klaagschrift de leden van de commissie
hiervan in kennis.
3. In bijzondere gevallen kan de commissie, indien zij daartoe termen aanwezig acht,
verlenging van de termijn, genoemd in dit artikel, met ten hoogste zes maanden toestaan.
Artikel 5
Indien de commissie de zaak zonder nadere behandeling voor minnelijke schikking vatbaar
acht, is zij gerechtigd de betrokken partijen op te roepen ten einde een schikking te beproeven.
66
Artikel 6
1. Indien de commissie geen schikking beproeft of indien een schikkingspoging geen
resultaat heeft gehad zendt de secretaris zo spoedig mogelijk afschrift van het klaagschrift
aan de aangeklaagde partij(en).
2. De aangeklaagde partij(en) heeft (hebben) gedurende 15 dagen gelegenheid om een
gemotiveerd verweerschrift in te zenden bij de secretaris van de commissie.
3. De secretaris zendt zo spoedig mogelijk afschrift van het verweerschrift aan elk van de
leden van de commissie en aan de klagende partij(en).
4. Nadat de termijn bedoeld in lid 2 is verstreken, belegt de voorzitter zo spoedig mogelijk
een zitting van de commissie op de door hem te bepalen tijd en plaats en roept de
betrokken partijen op om aldaar te verschijnen. Deze oproepingen geschieden bij
aangetekende brieven die uiterlijk op de zesde dag, aan de zittingsdag voorafgaande, per
post moeten zijn bezorgd.
Artikel 7
1. De commissie hoort de betrokken partijen voor zover zij ter zitting zijn verschenen en
bepaalt zo nodig de wijze waarop het geding zal worden gevoerd.
2. Een lid of plaatsvervangend lid van de commissie, dat op enigerlei wijze bij het geschil is
betrokken, mag aan de behandeling of beslissing niet deelnemen.
3. Partijen kunnen ter vergadering van de commissie getuigen of deskundigen meebrengen,
alsmede zich doen vertegenwoordigen.
4. Partijen welke zich ter vergadering van de commissie door getuigen wensen te
vergezellen, zijn verplicht de secretaris hiervan drie dagen voor de commissievergadering
in kennis te stellen.
5. De commissie is bevoegd voor de behandeling van geschillen getuigen of deskundigen op
te roepen.
Artikel 8
1. De commissie doet uitspraak naar goede trouw en billijkheid en zij omkleedt haar
beslissingen met redenen.
2. De beslissingen worden aan de betrokken partijen toegezonden.
Artikel 9
1. De commissie zal de partij, die naar haar oordeel de bij deze overeenkomst aangegane
verplichtingen niet is nagekomen, veroordelen om de overtreding ongedaan te maken. Zij
kan de aangeklaagde partij veroordelen een vergoeding te betalen in de zin van de
artikelen 15 en 16 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst.
2. Een beslissing dat te weinig arbeidsloon is betaald, kan slechts terugwerkende kracht
hebben tot een maximum van tien maanden te rekenen van de tijd af dat de klacht over de
lage beloning is ingediend.
Artikel 10
1. De commissie bepaalt het bedrag van de kosten welke door het geding zijn veroorzaakt en
bepaalt in welke verhouding betrokken partijen die zullen dragen.
2. Onder de kosten worden niet begrepen kosten van eventuele bijstand van partijen of
kosten welke niet strikt noodzakelijk zijn.
3. De commissie bepaalt tevens een termijn waarbinnen aan haar beslissing gevolg moet zijn
gegeven.
67
BIJLAGE 2
FULLTIME ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD
Tussen de werkgever ………………………
gevestigd te
………………………
en de werknemer
………………………
wonende te
………………………
is overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van ………………… in dienst van de werkgever als
………………… met als standplaats …………………… op de voorwaarden, vervat in de
CAO Multimodaal Vervoer, welke op genoemde datum geldt en waarvan hij erkent een
exemplaar te hebben ontvangen.
Artikel 2
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een proeftijd van
…maanden, met dien verstande, dat zij van rechtswege eindigt, indien de werknemer de
AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Gedurende de proeftijd kunnen de werkgever en de werknemer deze arbeidsovereenkomst
met ingang van elke dag beëindigen.
Artikel 3
De werkgever betaalt, overeenkomstig de in deze overeenkomst vermelde voorschriften aan
de werknemer een functieloon van €..… bruto per maand volgens loonschaal ….. trede ….,
uitgaande van een fulltime dienstverband.
De in de CAO genoemde toeslagen c.q. compensaties zijn hierin niet inbegrepen.
Artikel 4
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn
getreden op ……………………….
Artikel 5
De werknemer is bereid om ook andere dan direct met zijn functie samenhangende
werkzaamheden te verrichten. De werknemer is tevens bereid om in voorkomende gevallen
meer uren te werken dan het overeengekomen aantal arbeidsuren.
Artikel 6
Alle vorige arbeidsovereenkomsten, welke tussen de werkgever en de werknemer mochten
bestaan, zijn door de ondertekening van deze overeenkomst vervallen.
68
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ………………………..
de ………………….. 20….
de werkgever,
N.B.
de werknemer,
Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan een proeftijd
worden overeengekomen van ten hoogste twee maanden.
69
BIJLAGE 3
FULLTIME ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD
Tussen de werkgever ………………………
gevestigd te
………………………
en de werknemer
…………………...….
wonende te
………………………
is overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van ………………… in dienst van de werkgever als
………………… met als standplaats …………………… op de voorwaarden, vervat in de
CAO Multimodaal Vervoer, welke op genoemde datum geldt en waarvan hij erkent een
exemplaar te hebben ontvangen.
Artikel 2
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van ………….. met een proeftijd van
……. maand(en) en eindigt derhalve zonder dat enige opzegging is vereist op
………………………
Gedurende de proeftijd kunnen werkgever en werknemer deze arbeidsovereenkomst met
ingang van elke dag beëindigen.
Artikel 3
Werkgever en werknemer kunnen na de proeftijd deze arbeidsovereenkomst tussentijds door
opzegging beëindigen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
Artikel 4
De werkgever betaalt, overeenkomstig de in deze overeenkomst vermelde voorschriften aan
de werknemer een functieloon van € …… bruto per maand volgens loonschaal ….. trede ….,
uitgaande van een fulltime dienstverband.
De in de CAO genoemde toeslagen/toelagen c.q. compensaties zijn hierin niet inbegrepen.
Artikel 5
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn
getreden op ……………………….
Artikel 6
De werknemer is bereid om ook andere dan direct met zijn functie samenhangende
werkzaamheden te verrichten. De werknemer is tevens bereid om in voorkomende gevallen
meer uren te werken dan het overeengekomen aantal arbeidsuren.
70
Artikel 7
Alle vorige arbeidsovereenkomsten, welke tussen de werkgever en de werknemer mochten
bestaan, zijn door de ondertekening van deze overeenkomst vervallen.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ………………………..
de ………………….. 20….
de werkgever,
N.B.
de werknemer,
Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd langer dan zes
maanden kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste:
 één maand, indien de overeenkomst is aangegaan voor korter dan twee jaren.
 twee maanden, indien de overeenkomst is aangegaan voor twee jaren of langer.
71
BIJLAGE 4
PARTTIME ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD
Tussen de werkgever
gevestigd te
en de werknemer
wonende te
is overeengekomen:
.………………………
………………………
………………………
………………………
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van ………………… in dienst van de werkgever als
………………… met als standplaats …………………… op de voorwaarden, vervat in de
CAO Multimodaal Vervoer, welke op genoemde datum geldt en waarvan hij erkent een
exemplaar te hebben ontvangen.
Op deze overeenkomst is in het bijzonder artikel 8 van de CAO Multimodaal Vervoer van
toepassing.
Artikel 2
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een proeftijd van …
maanden, met dien verstande dat zij van rechtswege eindigt, indien de werknemer de AOW
gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Gedurende de proeftijd kunnen de werkgever en werknemer deze arbeidsovereenkomst met
ingang van elke dag beëindigen.
Artikel 3
De arbeidsduur bedraagt ..
Uitgangspunt van de berekening van het loon is een functieloon van € …… bruto per maand
volgens loonschaal ….. trede ….., uitgaande van een fulltime dienstverband.
De werkgever betaalt, overeenkomstig de in deze overeenkomst vermelde voorschriften per
betalingsperiode het salaris berekend naar rato van het aantal gewerkte uren.
Artikel 7:628 BW wordt uitgesloten gedurende de eerste 6 maanden van deze overeenkomst.
Artikel 4
De dagen waarop arbeid zal worden verricht worden door of namens de werkgever
vastgesteld.
De werknemer is bereid om ook andere dan direct met zijn functie samenhangende
werkzaamheden te verrichten. De werknemer is tevens bereid om in voorkomende gevallen
meer uren te werken dan het overeengekomen aantal arbeidsuren.
Artikel 5
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn
getreden op ……………………….
72
Artikel 6
Alle vorige arbeidsovereenkomsten, welke tussen de werkgever en de werknemer mochten
bestaan, zijn door de ondertekening van deze overeenkomst vervallen.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ………………………..
de …………………..20….
de werkgever,
N.B.
de werknemer,
Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan een proeftijd
worden overeengekomen van ten hoogste twee maanden.
73
BIJLAGE 5
PARTTIME ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD
Tussen de werkgever
gevestigd te
en de werknemer
wonende te
is overeengekomen:
………………………
………………………
………………………
………………………
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van ………………… in dienst van de werkgever als
……………… met als standplaats …………………… op de voorwaarden, vervat in de CAO
Multimodaal Vervoer, welke op genoemde datum geldt en waarvan hij erkent een exemplaar
te hebben ontvangen. Op deze overeenkomst is in het bijzonder artikel 8 van de CAO
Multimodaal Vervoer van toepassing.
Artikel 2
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van …………………. met een proeftijd
van ……..maand(en) en eindigt derhalve zonder dat enige opzegging vereist is op………..
Gedurende de proeftijd kunnen werkgever en werknemer deze arbeidsovereenkomst met
ingang van elke dag beëindigen.
Artikel 3
Werkgever en werknemer kunnen na de proeftijd deze arbeidsovereenkomst tussentijds door
opzegging beëindigen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
Artikel 4
De arbeidsduur bedraagt …….
Uitgangspunt van de berekening van het loon is een functieloon van € …… bruto per maand
volgens loonschaal ….. trede ….., uitgaande van een fulltime dienstverband.
De werkgever betaalt, overeenkomstig de in deze overeenkomst vermelde voorschriften per
betalingsperiode het salaris berekend naar rato van het aantal gewerkte uren.
Artikel 7:628 BW wordt uitgesloten gedurende de eerste 6 maanden van deze overeenkomst.
Artikel 5
De dagen waarop arbeid zal worden verricht worden door of namens de werkgever
vastgesteld.
De werknemer is bereid om ook andere dan direct met zijn functie samenhangende
werkzaamheden te verrichten. De werknemer is tevens bereid om in voorkomende gevallen
meer uren te werken dan het overeengekomen aantal arbeidsuren.
Artikel 6
Voor het berekenen van het aantal dienstjaren wordt de werknemer geacht in dienst te zijn
getreden op ……………………….
74
Artikel 7
Alle vorige arbeidsovereenkomsten, welke tussen de werkgever en de werknemer mochten
bestaan, zijn door de ondertekening van deze overeenkomst vervallen.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ………………………..
de …………………..20….
de werkgever,
N.B.
de werknemer,
Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd langer dan zes
maanden kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste:
 één maand, indien de overeenkomst is aangegaan voor korter dan twee jaren.
 twee maanden, indien de overeenkomst is aangegaan voor twee jaren of langer.
75
BIJLAGE 6
Behorende bij artikel 12 lid 5
WAO-aanvullingsregeling voor werknemers die voor 31-12-2005 arbeidsongeschikt zijn
geworden in de zin van de WAO
SPOV/SPF
1. Werknemers, die na één jaar (arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een
uitkering op grond van de WAO met een invaliditeitspercentage 80 of meer, ontvangen
boven die uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV/SPF-uitkering
gedurende twee jaren van de werkgever een aanvulling.
2. Gedurende het eerste jaar is de aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide
verschil tussen 95% van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en
vakantiebijslag) op de dag vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de
netto WAO-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV/SPF.
3. Gedurende het tweede jaar is de aanvulling gelijk aan de helft van het onder lid 2
bedoelde bruto bedrag.
4. De aanvulling wordt eenmalig vastgesteld en daarna niet meer gewijzigd. De uitbetaling
geschiedt per maand. De uitkering kan echter in overleg met het betrokken werknemer
ook als bedrag ineens worden betaald.
5. Aan werknemers, die na een jaar arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een
WAO-uitkering met een invaliditeitspercentage lager dan 80 wordt gedurende twee jaren
een aanvulling op de WAO-uitkering toegekend overeenkomstig lid 1 en 2, als volgt:
a. Indien naast de WAO-uitkering arbeid wordt verricht in dienstverband is de
aanvulling gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 95% van het
netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag
vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de som van de netto
WAO-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV/SPF, het netto
salaris uit arbeid en de eventuele netto uitkering op grond van de WW.
b. Indien naast de gedeeltelijke WAO-uitkering geen arbeid in dienstverband wordt
verricht maar wel recht op uitkering op grond van de WW bestaat, is de aanvulling
gelijk aan het tot een bruto bedrag herleide verschil tussen 95% van het netto salaris
(inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op de dag vóór de
aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de som van de netto WAOuitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV/SPF en een netto
uitkering op grond van de WW.
c. Indien naast de gedeeltelijke WAO-uitkering geen arbeid uit dienstverband wordt
verricht en geen recht op uitkering op grond van de WW bestaat, wordt een pro-rata
aanvulling toegekend, die gelijk is aan het gebruteerde verschil tussen een percentage
van het netto salaris (inclusief de gemiddelde neveninkomsten en vakantiebijslag) op
de dag vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de netto WAOuitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de SPOV/SPF. Het hiervoor
bedoelde percentage wordt berekend door het hoogste percentage van de
arbeidsongeschiktheidsklasse waarin het betrokken werknemer is ingedeeld, te
vermenigvuldigen met 0,95.
76
BIJLAGE 7
Behorende bij artikel 8A en 15
Hay-werknemers en functiewaardering
Hay schalen per 1-1-2016
RSP
A
B
C
D
E
F
70%
80%
90%
100%
normsalaris
110%
4.065,27
4.646,05
5.226,79
5.807,52
4.563,50
5.214,34
5.866,12
6.517,91
5.121,27
5.852,88
6.584,45
7.316,07
5.749,48
6.570,82
7.392,18
8.213,52
6.455,61
7.377,83
8.300,05
9.222,27
7.248,90
8.284,45
9.319,98
10.355,55
6.388,30
7.169,71
8.047,69
9.034,88
10.144,50
11.391,08
Hay schalen per 1-7-2016
RSP
A
B
C
D
E
F
70%
80%
90%
100%
normsalaris
110%
4.140,48
4.732,00
5.323,49
5.914,96
4.647,92
5.310,81
5.974,64
6.638,49
5.216,01
5.961,16
6.706,26
7.451,42
5.855,85
6.692,38
7.528,94
8.365,47
6.575,04
7.514,32
8.453,60
9.392,88
7.383,00
8.437,71
9.492,40
10.547,13
6.506,48
7.302,35
8.196,57
9.202,03
10.332,17
11.601,81
Hay schalen per 1-1-2017
RSP
A
B
C
D
E
F
70%
80%
90%
100%
normsalaris
110%
4.190,17
4.788,78
5.387,37
5.985,94
4.703,70
5.374,54
6.046,34
6.718,15
5.278,60
6.032,69
6.786,74
7.540,84
5.926,12
6.772,69
7.619,29
8.465,86
6.653,94
7.604,49
8.555,04
9.505,59
7.471,60
8.538,96
9.606,31
10.673,70
6.584,56
7.389,98
8.294,93
9.312,45
10.456,16
11.741,03
77
BIJLAGE 8
Behorende bij artikel 13
Pensioen- en VUT-regeling
Convenant inzake inkoop SPF pensioen.
Aanleiding;
Bij de start van NoordNed* en Syntus is door de aandeelhouders besloten dat het personeel in
een pensioenfonds moet worden onder gebracht. Gelet op de herkomst van het personeel, te
weten Nederlandse Spoorwegen en streekvervoer vanuit het voormalige VSN concern, moest
een keuze gemaakt worden tussen SPF en SPOV. Na onderzoek is gebleken dat het SPF de
meest gunstige voorwaarden kon bieden. Sociale partners hebben besloten dat onder
bepaalde voorwaarden alle onder de CAO Multimodaal vallende medewerkers deel zullen
gaan nemen aan het SPF.
Aan personeelsleden, die op 1 januari 2001 ouder dan 50 jaar waren danwel eerder dan de
pensioendatum bij het SPF met 40 dienstjaren het bedrijf kunnen verlaten op basis van de 40
dienstjaren regeling, is de mogelijkheid geboden bij het SPOV te blijven.
Dit resulteerde in de overgang van ongeveer 255 medewerkers van NoordNed en ongeveer
150 medewerkers van Syntus die m.i.v. 1 januari 2001 overgestapt zijn van SPOV naar SPF.
Voor deze groep zijn dezelfde rechten ingekocht als op dat moment geboden worden aan de
groep ex-NSR medewerkers, welke bij NoordNed en Syntus in dienst zijn.
Deze inkoop resulteerde in een bedrag ad € 2.500.000 voor NoordNed en € 1.496.000 voor
Syntus.
Tussen sociale partners is overeen gekomen dat de inkoop evenals de pensioenpremie voor
2/3 door de werkgever en 1/3 door de werknemer betaald wordt.
Afhandeling;
SPF heeft aangeboden het inkoopbedrag als lening aan de bedrijven te verstrekken en dat de
betaling over een reeks van jaren zou plaatsvinden. Voor NoordNed tot 2009 en Syntus tot
2008. Op het moment dat de lening betaald is zal voor genoemde groep de dan geldende
premie van het SPF in rekening gebracht worden.
In een brief van 15 februari 2002 heeft SPF aangegeven dat aflossing en premie conform de
aflopende staffel betaald zouden kunnen worden gedurende de bovengenoemde periode met
een bevroren premie van 16.25%. Dit aanbod was echter wel van het voorbehoud voorzien dat
een en ander gebaseerd was op gelijkblijvende omstandigheden te weten een 0%
pensioenpremie.
Inmiddels is dit uitgangspunt achterhaald. Ook het SPF int inmiddels premies en daardoor kan
de ‘bevroren’ premie niet meer van toepassing zijn.
Syntus;
Syntus heeft inmiddels in een keer het volledige bedrag van de inkoop aan het SPF betaald.
Hierdoor is een schuld van de betrokken werknemers aan Syntus ontstaan voor 1/3 deel van
het inkoopbedrag.
Inmiddels is deze schuld, zijnde € 498.000, met € 69.000 verminderd tot € 419.000 door de
inhouding van premie en een eenmalige overboeking van een budget dat gereserveerd was
voor premiespaarregeling.
78
Het aflossen van deze schuld door de medewerkers zal verder plaatsvinden door een premieinhouding van 6,3% in 2004, terwijl ten aanzien van 2005 vastgelegd wordt dat de
premieverhoging in 2005 ten opzichte van 2004 voor 1/6 doorberekend wordt aan de
werknemer ter aflossing van de schuld. De afbetaling kan ook plaatsvinden door de
aanwending van het oud verlof/urentegoed conform art. 34 lid 4 van de CAO.
Syntus wil uiterlijk 1 januari 2008 deze schuld afgelost afgerond hebben.
NoordNed;
NoordNed heeft geen mogelijkheid gehad om het inkoopbedrag eenmalig in te kopen. De
schuld aan SPF bedraagt op dit moment nog formeel € 2.500.000. In werkelijkheid is dit
bedrag al verminderd met aflossingen maar pas als de accountantsverklaring is afgegeven kan
de werkelijke schuld vastgesteld worden. Men acht het voor werknemer en bedrijf
noodzakelijk het inkoopbedrag, dat nu een schuld aan het SPF is, te betalen voor 1 januari
2009. NoordNed neemt voor 2004 en 2005 een bedrag van EURO 110.000 voor haar rekening
ter aflossing van de schuld.
Het aflossen van deze schuld door de medewerkers zal verder plaatsvinden door een premieinhouding van 6,3% in 2004, terwijl ten aanzien van 2005 vastgelegd wordt dat de
premieverhoging in 2005 ten opzichte van 2004 voor 1/6 doorberekend wordt aan de
werknemer ter aflossing van de schuld. De afbetaling kan ook plaatsvinden door de
aanwending van het oudverlof/urentegoed conform art. 34 lid 4 van de CAO.
NoordNed wil uiterlijk 1 januari 2009 deze schuld afgelost hebben.
Syntus en NoordNed
Gaan er bij de uitvoering van dit convenant vanuit dat;
 De geïnde premies over 2003 niet wijzigen. Deze zijn aangewend voor de aflossing
van de schuld en de premiebetaling.
 De uitkomsten van de te starten studiegroep NS en SPF mede bepalend moeten zijn
voor de situatie in 2006 en verder. CAO partners zullen de resultaten moeten
bespreken en nagaan wat de gevolgen zijn voor de pensioenpremie in relatie tot de
afbetaling van de inkoop. Tevens moet dan de inhouding van 1 januari 2006 worden
vastgesteld.
 De in de CAO vastgestelde verdeling ten aanzien van de pensioenpremie 2/3
werkgever en 1/3 werknemer blijft als basis van toepassing tenzij anders wordt
afgesproken voor de periode na 1 januari 2006.
 Dit convenant eindigt op het moment dat de schuld als gevolg van de inkoop is
afgehandeld. Vanaf dan is de te innen pensioenpremie onverkort een onderdeel van de
CAO Multimodaal.
* per 1-1-2006 Arriva Openbaar Vervoer N.V.
79
Bijlage 9
Behorende bij artikel 77
Instellen van beroep op het scheidsgerecht
Reglement scheidsgerecht
Artikel 1 (samenstelling scheidsgerecht)
1. Het scheidsgerecht bestaat uit vier kamers, te weten een kamer voor het westen, voor het
oosten, voor het zuiden en voor het noorden, welke kamers competent zijn inzake beroep
tegen opgelegde disciplinaire maatregelen, als bedoeld in artikel 74 tot en met 77 van de
CAO Multimodaal Vervoer.
2. Het scheidsgerecht bestaat uit een voorzitter, een werkgeverslid en een werknemerslid.
3. Voor de bovengenoemde vier kamers worden twee voorzitters benoemd, die om beurten
voor elke kamer, waar een beroep aanhangig is, als zodanig optreden.
4. De vice-voorzitter vervangt de voorzitter zo vaak als dit, naar hun oordeel noodzakelijk is.
5. Aan het scheidsgerecht is toegevoegd een secretaris, die zijn functie in alle kamers
vervult, alsmede een plaatsvervangend secretaris.
6. Elk werkgeverslid en de secretaris hebben een plaatsvervanger; de werkgeversleden en
hun plaatsvervangers zijn opgenomen in een tevoren door de CCM vastgestelde lijst van
werkgeversleden, met dien verstande dat voor elke kamer één werkgeverslid en één
plaatsvervangend werkgeverslid is benoemd.
7. De werknemersleden zijn opgenomen in een door de vakverenigingen tevoren opgestelde
lijst van werknemersleden, zonder dat daarbij onderscheid is gemaakt tussen de vier
kamers van het scheidsgerecht.
8. De voorzitters worden benoemd in overleg tussen de CCM en de vakverenigingen, de
secretaris en zijn plaatsvervanger worden door de CCM benoemd.
Artikel 2 (omschrijving)
1. Waar in dit reglement sprake is van "voorzitter" is bedoeld de voorzitter van het
scheidsgerecht.
2. Waar in dit reglement sprake is van "secretaris" is bedoeld de secretaris van het
scheidsgerecht.
3. Waar in dit reglement sprake is van "werkgeverslid" is bedoeld het door of namens de
werkgever aangewezen lid.
4. Waar in dit reglement sprake is van "werknemerslid" is bedoeld het door of namens de
werknemer aangewezen lid.
5. Waar in dit reglement sprake is van "leden" zijn bedoeld de voorzitter en het werkgeversen het werknemerslid van het scheidsgerecht.
6. Waar in dit reglement sprake is van "appellant" is bedoeld de werknemer, dat beroep op
het scheidsgerecht heeft ingesteld.
7. Waar in dit reglement sprake is van "woordvoerder" is bedoeld degene, die door appellant
is aangewezen hem ter zitting bij te staan.
Artikel 3 (duur der benoeming en hoedanigheid)
1. De voorzitters, de werkgevers- en werknemersleden en de secretaris, alsmede hun
plaatsvervangers worden benoemd voor de tijd van drie jaren.
80
2. De leden en hun plaatsvervangers dienen schriftelijk te verklaren dat zij de benoemingen
aanvaarden.
3. De leden en hun plaatsvervangers moeten de leeftijd van 25 jaren hebben bereikt,
Nederlander zijn, en in Nederland woonachtig zijn.
4. Het werkgeverslid en zijn plaatsvervanger mogen niet behoren tot hen, onder wier
onmiddellijke bevelen de werknemerslid of diens plaatsvervanger werkzaam is.
5. Als werkgeverslid, werknemerslid of hun plaatsvervangers mogen niet worden benoemd,
c.q. gekozen, personen die werkzaam zijn in het bedrijf van de werkgever tegen wiens
beslissing een beroep is ingesteld.
Artikel 4 (gevallen waarin beroep op het scheidsgerecht mogelijk is)
1. Beroep op het scheidsgerecht kan worden ingesteld door de werknemer tegen wie een
onvoorwaardelijke of voorwaardelijke disciplinaire maatregel is genomen, als bedoeld in
artikel 75 CAO, waarbij een berisping, een waarschuwing, een boete of een verlaging van
het functieloon is opgelegd, dan wel het inhouden van een periodieke loonsverhoging.
2. De tenuitvoerlegging van disciplinaire maatregelen wordt van rechtswege opgeschort
indien en zolang het beroep op het scheidsgerecht open staat of aanhangig is.
Artikel 5 (instelling van beroep)
1. Het beroep bij de eerste vier kamers wordt ingesteld binnen 15 dagen verlopende na
dagtekening van de genomen disciplinaire maatregel(en) bedoeld in artikel 4 lid 1 van dit
reglement, door het rechtstreeks per aangetekend schrijven toezenden aan de secretaris
van een gedagtekende en door appellant getekende verklaring.
2. Deze verklaring vermeldt de met redenen omklede gronden, waarop het beroep steunt gaat
vergezeld van:
 de overeenkomst of een afschrift daarvan, waaruit blijkt dat artikel 77 CAO op
appellant van toepassing is;
 de schriftelijke mededeling van de genomen disciplinaire maatregel(en) en tevens
deelt appellant mede wie hij als werknemerslid en diens plaatsvervanger benoemt.
3. Het beroep wordt geacht te zijn ingesteld op de dag waarop de verklaring, stukken en
mededelingen in het bezit van de secretaris zijn.
4. Is aan het in lid 1 bepaalde niet of niet tijdig voldaan, dan wordt het beroep geacht niet te
zijn ingesteld, tenzij appellant kan aantonen, dat hij tijdig de verklaring met de daarbij
behorende stukken en mededelingen heeft ingezonden.
5. De secretaris bevestigt bij aangetekend schrijven aan appellant de ontvangst van de in lid
1 bedoelde verklaring, stukken en mededelingen.
6. De secretaris deelt per aangetekend schrijven aan de werkgever mede dat beroep is
ingesteld en zendt daarbij afschrift van de van appellant ontvangen verklaring, stukken en
mededelingen.
7. Binnen 14 dagen na ontvangst van de in lid 6 bedoelde mededeling van de secretaris doet
de werkgever per aangetekend schrijven die mededelingen, welke hem als antwoord op
het door appellant gestelde nuttig voorkomen, onder bijvoeging van de bescheiden, die op
de zaak betrekking hebben; is aan het bepaalde in dit lid niet of niet tijdig voldaan, dan
wordt (worden) de genomen maatregel(en) waarvan beroep, geacht te zijn ingetrokken.
8. De secretaris zendt aangetekend afschrift van alle stukken op het beroep betrekking
hebbende aan de voorzitter, het werkgeverslid, de werknemerslid, de werkgever, de
appellant en aan diens woordvoerder, zo deze reeds is aangewezen.
81
Artikel 6 (voor de zitting van het scheidsgerecht)
1. Binnen dezelfde termijn als bedoeld in lid 7 van artikel 5 kan:
a) zowel de werkgever als appellant schriftelijk aan de secretaris opgeven, wie hij als
getuigen of deskundigen verlangt ter zitting te doen horen, dit onverminderd zijn
recht, ook zonder voorafgaande opgave, ter zitting getuigen of deskundigen mede te
brengen;
b) de werkgever schriftelijk aan de secretaris opgeven, wie hem op de zitting van het
scheidsgerecht zal vertegenwoordigen;
c) appellant schriftelijk aan de secretaris opgeven, wie hem op de zitting van het
scheidsgerecht als zijn woordvoerder zal bijstaan, met dien verstande, dat de leden en
de plaatsvervangende leden van het scheidsgerecht, alsmede de als getuigen en
deskundigen opgegeven personen niet als "woordvoerder" kunnen optreden.
2. De voorzitter is bevoegd, ter beoordeling van het aanhangige beroep:
a) inzage te verlangen van de bescheiden, waarvan de kennisneming hem nodig
voorkomt;
b) zelf een voorafgaand onderzoek te doen, of aan één of beide medeleden een zodanig
onderzoek op te dragen;
c) de oproeping van getuigen of deskundigen te gelasten.
3. De werkgever en appellant geven aan de secretaris die inlichtingen en die medewerking,
welke deze na overleg met de voorzitter verklaart voor de uitoefening van zijn functie te
behoeven.
4. Het is de leden van het scheidsgerecht en hun plaatsvervangers verboden met betrekking
tot de beroepszaak buiten de zitting contact te hebben met appellant, diens woordvoerder,
de getuigen en deskundigen en degene, die terzake van de genomen disciplinaire
maatregel(en) bemoeienis heeft gehad.
5. De voorzitter bepaalt, zo spoedig mogelijk, plaats, dag en uur van de zitting; daarvan geeft
de secretaris bij aangetekende brief onverwijld kennis aan de leden, aan de werkgever of
diens vertegenwoordiger, zo deze aangewezen is, en aan appellant en aan diens
woordvoerder, zo deze aangewezen is.
Artikel 7 (geheimhouding)
De leden van het scheidsgerecht en hun plaatsvervangers, alsmede de secretaris en de
woordvoerder zijn, zowel voor, tijdens, als na de zitting verplicht tot geheimhouding
tegenover derden van hetgeen hen uit hoofde van hun functie bij de behandeling van het
beroep bekend is.
Artikel 8 (zitting van het scheidsgerecht)
1. De zitting van het scheidsgerecht is niet openbaar, maar wordt - behalve voor zover de
behandeling in de raadkamer geschiedt en voor zover het scheidsgerecht beslist dat zij niet
tegenwoordig zullen zijn - in haar geheel bijgewoond door appellant en eventueel diens
woordvoerder, alsmede door de werkgever en/ of diens vertegenwoordiger.
2. Ter zitting wordt eerst appellant gehoord.
3. De voorzitter regelt de verdere gang van zaken, daarbij zowel appellant of diens
woordvoerder, als de werkgever of diens vertegenwoordiger in de gelegenheid stellende,
hetzij toelichting te geven hetzij door zijn bemiddeling vragen te stellen.
82
Artikel 9 (schorsing van het onderzoek ter zitting)
Hetzij op verzoek van de werkgever of zijn vertegenwoordiger of appellant of diens
woordvoerder, hetzij ambtshalve kan de voorzitter, partijen gehoord, de behandeling van het
beroep uitstellen of schorsen, totdat in een aanhangig strafgeding over enig feit, in verband
met de beroepszaak van belang, zal zijn beslist.
Artikel 10 (beslissing van het scheidsgerecht)
1. Het scheidsgerecht beslist in de raadkamer en wel naar vrije overtuiging en als goede
mannen naar billijkheid.
2. De beslissing wordt genomen in voltallige bijeenkomst bij meerderheid van stemmen.
Geen der leden mag zich van stemming onthouden; het werknemerslid stemt eerst,
vervolgens het werkgeverslid en daarna de voorzitter.
3. De beslissing wordt met redenen omkleed door de secretaris op schrift gebracht,
gedagtekend met vermelding van de plaats waar zij is genomen en ondertekend door de
leden van het scheidsgerecht die haar hebben genomen en door de secretaris.
4. De beslissing geldt in hoogste aanleg.
5. Een door de secretaris gewaarmerkt afschrift van de beslissing wordt binnen 14 dagen na
ondertekening aan de werkgever, alsmede aan appellant en diens woordvoerder
toegezonden, met dien verstande dat het scheidsgerecht bevoegd is de beslissing terstond
nadat zij is vastgesteld schriftelijk of mondeling ter kennis van appellant te brengen, in
welk geval de secretaris verplicht is deze kennisgeving terstond eveneens aan de
werkgever te doen toekomen.
6. Het scheidsgerecht beslist dat het onbevoegd is van het beroep kennis te nemen, indien
blijkt dat:
 artikel 77 CAO op appellant niet van toepassing is;
 geen der in artikel 75 CAO van de genoemde disciplinaire maatregelen is genomen.
7. Het scheidsgerecht beslist dat de genomen disciplinaire maatregel(en) blijft(blijven)
indien appellant niet ter zitting is verschenen, in welk geval het scheidsgerecht tevens kan
bepalen dat deze beslissing ongedaan gemaakt wordt en het beroep in een volgende zitting
behandeld wordt, indien appellant ten genoege van de voorzitter binnen 3 maal 24 uur
aantoont om geldige en onvoorziene redenen verhinderd te zijn geweest de zitting bij te
wonen.
8. Het scheidsgerecht beslist, dat de genomen disciplinaire maatregel(en) wordt (worden)
vernietigd, indien:
 De werkgever noch diens vertegenwoordiger ter zitting is verschenen; in dat geval kan
het scheidsgerecht bepalen, dat deze beslissing ongedaan wordt gemaakt en het beroep
in een volgende zitting wordt behandeld, indien de werkgever, respectievelijk diens
vertegenwoordiger ten genoege van de voorzitter binnen 3 maal 24 uur aantoont om
geldige en onvoorziene redenen verhinderd te zijn geweest de zitting bij te wonen;
 niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 76 lid 2 CAO.
9. Doet zich een der gevallen, genoemd in de leden 6, 7 en 8 niet voor, dan beslist het
scheidsgerecht of de genomen disciplinaire maatregel gehandhaafd, vernietigd dan wel in
een andere al of niet voorwaardelijke disciplinaire maatregel, gewijzigd wordt.
Artikel 11 (terugzending stukken)
De secretaris zendt de bescheiden en de onder zijn berusting zijnde stukken, op de
beroepszaak betrekking hebbende, zo spoedig mogelijk na ondertekening van de beslissing
van het scheidsgerecht aan de inzenders terug.
83
Artikel 12 (kosten van het scheidsgerecht)
1. De leden van het scheidsgerecht genieten vergoeding voor de verblijfskosten en, indien
geen kosteloos vervoer is toegestaan, vergoeding van de door hen gemaakte reiskosten.
2. De voorzitter en de secretaris genieten bovendien een vooraf te bepalen vergoeding
wegens tijdverlies.
3. Voor de werknemer geldt het optreden als werknemerslid, als woordvoerder, als getuige
of als deskundige in de zaak, waarin zijn werkgever partij is, als dienstvervulling.
4. Getuigen en deskundigen, niet in arbeidsovereenkomst van de werkgever als in lid 2
bedoeld, genieten indien geen kosteloos vervoer is toegekend, vergoeding van de
reiskosten.
5. Bovendien kan de voorzitter hun een vergoeding wegens tijdverlies en voor
verblijfskosten toekennen.
6. De vergoedingen, bedoeld in de voorgaande leden komen ten laste van de werkgever bij
wie appellant in arbeidsovereenkomst is of is geweest, tenzij het scheidsgerecht, indien
het daartoe termen aanwezig acht, beslist dat deze vergoedingen geheel of ten dele ten
laste van appellant komen.
84
Bijlage 10
Behorende bij artikel 6
Reorganisatie e.d.
Verplaatsingskostenvergoeding
a) Indien door reorganisatie als bedoeld in artikel 6 van de CAO Multimodaal Vervoer een
vestiging van een onderneming wordt opgeheven of verplaatst en daardoor voor de
werknemer de afstand van het woon-/werkverkeer wordt vergroot en hij geen gebruik kan
maken van kosteloos openbaar vervoer of Pod-bus, geldt de volgende
verplaatsingskostenvergoeding.
b) De vergoeding bedraagt per 1 januari 2016 € 0,35 voor elke kilometer die per werkdag
meer dan vier kilometer extra gereisd moet worden.
c) De vergoeding wordt toegekend gedurende een periode van één jaar voor elk vol
dienstjaar (op het moment waarop de vergoeding van kracht wordt), met een minimum
van vijf jaar. Indien betrokkene tenminste tien dienstjaren heeft, wordt indien de som van
zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van de verplaatsing meer bedraagt dan 60 jaar, de
vergoeding toegekend tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De vergoeding vervalt
bij het einde van de arbeidsovereenkomst en wijziging van functie, standplaats en
woonplaats van betrokkene. Alsdan zal opnieuw worden vastgesteld of er termen
aanwezig zijn om betrokkene voor een vergoeding, als in dit lid bedoeld in aanmerking te
laten komen.
d) Indien de reis per rit meer dan 15 kilometer toeneemt, wordt per werkdag 15 minuten als
reistijd vergoed gedurende de in sub c genoemde periode.
e) De vergoeding voor reistijd wordt per uur berekend en is gelijk aan het uurloon.
f) De in dit lid opgenomen regeling treedt in werking op 1 april 1980 en geldt alleen voor na
die datum van kracht wordende reorganisaties en verplaatsingen, tenzij tevoren anders is
overeengekomen tussen werkgever en betrokkenen dan wel vakorganisaties.
g) Indien de in sub a bedoelde verplaatsing zou leiden tot een dusdanige toename van de
afstand van het woon-/werkverkeer dat de werknemer in de onmogelijkheid zou kunnen
komen te verkeren dat hij zijn dienst onder alle omstandigheden naar behoren kan
uitvoeren, kan niet worden volstaan met het toekennen van een reiskostenvergoeding. In
zo'n geval zal in overleg met het betrokken werknemer worden nagegaan of andere
maatregelen mogelijk zijn die de woon-/werkafstand minder doen toenemen.
85
BIJLAGE 11
Behorende bij artikel 89
Sociale veiligheid
Sociale Veiligheid
Werkgevers en vakorganisaties betrokken bij de CAO Openbaar Vervoer hebben de
nadrukkelijke wens op korte termijn een concrete bijdrage te leveren, die de sociale veiligheid
moet doen toenemen.
Op verschillende niveaus worden initiatieven genomen om agressie en geweld in het OV te
verminderen. Zo is er door het KpVV aan de decentrale overheden een aanbeveling inzake de
sociale veiligheid gedaan. Werkgevers en vakorganisaties zullen gezamenlijk reageren op de
aanbevelingen van het KpVV.
Basisnorm sociale veiligheid
Werkgevers en vakorganisaties hechten grote waarde aan het opnemen van een basisnorm
sociale veiligheid in concessies, hetgeen momenteel in concessies nog vaak onderbelicht is.
Een aantal zaken m.b.t. sociale veiligheid zal minimaal in de concessie geregeld moeten
worden en onderdeel moeten uitmaken van de opdracht aan de vervoerder, zodat er een
basisniveau van sociale veiligheid ontstaat, dat hetzelfde is tussen de vervoerders.
Werkgevers en vakorganisaties zijn bereid om samen naar de overheden op te trekken om
deze “basisnorm” over sociale veiligheid in de bestekken van de concessies te laten opnemen.
Voorts hebben werkgevers en vakorganisaties op een negental punten afspraken gemaakt over
sociale veiligheid.
Concreet gaat het om de volgende afspraken:
1. Opleiding & training ter preventie van agressie en geweld
Werkgevers zullen bijdragen aan het vergroten van de sociale veiligheid van medewerkers
werkzaam in het regionaal OV, met behulp van opleiding en training.
Dit gebeurt door het aanleren van kennis en vaardigheden en deze leren toepassen indien er
sprake is van een “agressiesituatie” die zich in verschillende vormen in de praktijk kan
manifesteren. Het weerbaar kunnen handhaven met een groter gevoel van veiligheid staat
hierbij centraal. Vanuit een klantgerichte visie leert men effectief om te gaan op het gebied
van professioneel rolgedrag, conflicthantering en preventiemaatregelen. De opleidingen
kunnen onderdeel zijn van de nascholing op grond van de Europese Richtlijn
Vakbekwaamheid, maar kunnen ook separaat gevolgd worden.
Meer algemeen zal aandacht besteed worden aan huisregels. Dit zijn regels omtrent wel en
niet toelaatbaar gedrag in de bus en de wijze waarop deze regels effectief te handhaven zijn.
Deze huisregels kunnen bedrijfsgebonden worden opgesteld.
Werkgevers zullen zorg dragen voor evaluaties van die opleidingen en trainingen en de
resultaten daarvan periodiek bespreken met de medezeggenschap.
Genoemde opleidingen zijn kosteloos voor de medewerker en vinden onder werktijd plaats.
86
2. Opvang & nazorg
Bij incidenten die gepaard gaan met agressie en geweld, evenals bij zeer ernstige
verkeersongelukken, krijgen medewerkers professionele opvang en nazorg. Dit kan
bijvoorbeeld in de vorm van begeleiding door een psycholoog, maatschappelijk werker,
traumatoloog, e.a. deskundigen. Leidinggevenden krijgen professionele training over het
verlenen van nazorg, waarbij het welzijn van de medewerker centraal staat. Getroffen
medewerkers krijgen toegang tot slachtofferhulp.
Voorts worden de medewerkers mondeling geïnformeerd over de afhandeling van incidenten,
die gepaard zijn gegaan met agressie en geweld, tenzij de werkgever niet over deze informatie
beschikt. Indien er sprake is van een ernstig incident zal de direct leidinggevende, waar
mogelijk, de overige medewerkers informeren.
3. Registratie van meldingen van agressie en geweld
Het streven is om tot een uniforme registratie van incidenten te komen, op basis van
eenduidige definities, die leiden tot een databank. Deze databank kan een hulpmiddel zijn
voor lokale autoriteiten om lokaal beleid te ontwikkelen, in overleg met de vervoerder.
Tevens streven de regionale vervoerders naar een onderlinge datakoppeling opdat, samen met
regiopolitie, de aanpak breder (=landelijk) en dieper (in regio = regionaal / plaats = lokaal)
wordt.
Werkgevers zullen aan de verplichting tot melding van incidenten bij de Arbeidsinspectie
voldoen.
4. Het doen van aangifte en terugkoppelen van uitkomsten van aangifte
Werkgevers zullen het doen van aangifte door de medewerker stimuleren en begeleiden. De
voor het doen van aangifte benodigde tijd wordt beschouwd als arbeidstijd.
Tevens zullen werkgevers indien nodig zorg dragen voor juridische ondersteuning, mede om
de eventuele schade te kunnen verhalen. Indien nodig kan hiervoor een extern jurist worden
ingezet.
Werkgevers en vakorganisaties zullen gezamenlijk aandacht vragen bij de politieorganisatie
voor het belang van terugkoppeling aan de betrokken medewerker over wat er met zijn
aangifte wordt gedaan.
5. Toezicht en controle
Werkgevers en vakorganisaties zijn het eens over het vaststellen van een norm voor het
minimum aantal camera’s met opnameapparatuur in voertuigen, verankerd in de basisnorm
veiligheid. Uitgangspunt hierbij is minimaal 1 camera in de kleine voertuigen en minimaal 2
camera’s in de grote voertuigen,. Partijen spreken af dat nieuw materieel aan deze norm zal
voldoen. Teneinde de norm ook in bestaand materieel te realiseren wordt afgesproken dit
onderwerp mee te nemen bij het gezamenlijk optrekken naar de overheid en opdrachtgevers
om tot structurele oplossingen voor de problemen in de sector te komen.
Tevens dient per vervoermodaliteit binnen een half jaar een minimum norm ontwikkeld te
worden van het aantal toezichthouders c.q. stewards per aantal DRU’s.
Verder willen werkgevers mensen en middelen voor toezicht en controle in overleg met de
medezeggenschap slimmer inzetten, vooral op risicolijnen. Voor de risicolijnen zullen
werkgevers in overleg met de medezeggenschap een plan van aanpak opstellen, met als
onderdeel dat BOA’s/conducteurs/stewards/service en controle medewerkers meer informatie
gestuurd zullen worden ingezet.
Werkgevers zullen hierover jaarlijks rapporteren aan de CCM.
Werkgevers willen verder de kaartverkoop zoveel mogelijk digitaal laten plaatsvinden.
87
6. Technische communicatie
Werkgevers zorgen voor een adequate noodknopvoorziening in de bussen
De noodknopvoorziening moet goed functioneren en zal eenmaal per kwartaal worden getest.
Daarnaast zal een onderzoek naar technische verbeteringen van veiligheidssysteem o.m. door
gebruikmaking van bijvoorbeeld GPS worden ingesteld..
7. Onderhoud materieel
Werkgevers zorgen voor schoon en net materieel en stimuleren schone en nette haltes,
eindpunten en stations (die overzichtelijk zijn en voorzien zijn van deugdelijke verlichting).
Werkgevers dragen zorg voor goed onderhouden materieel, zodat rituitval door technische
oorzaken zoveel mogelijk wordt voorkomen.
8. Voorlichting en bewustwording
Werkgevers willen meewerken aan het geven van voorlichting over agressie en geweld en de
gevolgen daarvan op scholen. Daarmee wordt het bewustzijn onder jongeren vergroot, wat
een preventief effect heeft.
Verder zullen publiekscampagnes ter bevordering van gewenst gedrag worden gehouden..
9. Organisatie Sociale veiligheid
Werkgevers zullen binnen hun organisatie een structuur neerzetten waardoor aandacht voor
sociale veiligheid een managementprioriteit gaat worden. Daarnaast zal per bedrijf een
coördinator Sociale veiligheid worden ingesteld die een zelfstandige verantwoordelijkheid
draagt en éénmaal per jaar rechtstreeks aan de ondernemingsraad rapporteert.
De volgende aspecten zullen hierdoor geborgd zijn:
- Een aanspreekpunt voor zowel externe instanties, als voor medewerkers met
betrekking tot sociale veiligheid
- Coördinatie van activiteiten en afstemming met belanghebbenden, waaronder
gemeenten, politie, scholen, etc.
- Analyse en rapportage omtrent de incidenten. Minimaal één keer per jaar zal
rechtstreeks gerapporteerd worden aan de medezeggenschap en één maal per jaar zal
aan de CCM worden gerapporteerd.
Werkgevers zullen zich inspannen om een convenant met de politie af te sluiten waarvan
communicatie met de (lokale) politieorganisatie deel uitmaakt.
10. Meldlijn voor veiligheidskwesties
Instellen van (anonieme) meldlijn voor veiligheidskwesties met centrale registratie in logboek
en periodieke bespreking met de medezeggenschap.
88
BIJLAGE 12
Behorende bij artikel 48
Forenzenvergoeding voor ex OV werknemers
1. Aan een voormalig OV-werknemer die voor het dagelijks woon-/werkverkeer kosten moet
maken die een hierna nader aan te duiden grens te boven gaan, wordt een tegemoetkoming
in die kosten toegekend.
2. Geen tegemoetkoming in de kosten wordt toegekend aan werknemers die binnen de
afstand van 5 km, gemeten langs de meest gangbare kortste route van de standplaats af,
wonen of binnen dezelfde zone (volgens het landelijk tariefsysteem voor streek- en
stadvervoer) wonen als waarin de standplaats is gelegen.
3. Voor deze vergoeding komt in aanmerking:
a. De werknemer die in onregelmatige aaneengesloten dienst werkzaam is, voor zover
voor het woon-/werkverkeer geen gebruik gemaakt kan worden van kosteloos
openbaar vervoer of pod-bus.
b. De werknemer die niet in onregelmatige dienst werkzaam is, voor zover voor het
woon-/ werkverkeer in redelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt van kosteloos
openbaar vervoer of pod-bus.
c. Als redelijk wordt aangemerkt een dagelijks af te leggen enkele reisafstand, die zich
bij vervoer per lijndienstbus uitstrekt over ten hoogste vijf zones of bij gebruik van de
trein over 40 kilometer.
De tegemoetkoming in de kosten van woon-/werkverkeer wordt vastgesteld
afhankelijk van de afstand van woonplaats naar standplaats, gemeten langs de meest
gebruikelijke weg. Deze afstand wordt uitgedrukt in zones overeenkomstig het
landelijk tariefsysteem voor streek- en stadsvervoer. Bepalend is het aantal zones,
waarover de afstand van de woonplaats tot de standplaats zich uitstrekt. Als
woonplaats geldt de dichtst bij de woning gelegen bushalte. De standplaats wordt
steeds geacht in één zone te liggen.
b. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt afgeleid van de prijs van de bij het op
grond van het gestelde in sub a behorende ster-abonnement per maand, echter met een
franchise die gelijk is aan de prijs van een één-ster-abonnement en met een maximum
gelijk aan de prijs van een 5-ster-abonnement verminderd met de franchise.
5. a.
89
c.
De vergoeding bedraagt:
Reizen afstand in zones
1
Aantal sterren
1
Vergoeding per 1-1-2013
€ 0,--
2
3
4
5
6
7
8
9
10 of meer
2
€ 29,19
3
€ 65,44
4
€ 102,16
5
€ 138,41
€ 138,41
6. De tegemoetkoming ingevolge dit artikel cumuleert niet met de reiskostenvergoeding
ingevolge artikel 47 CAO of met enige andere reiskostenvergoeding.
7. De tegemoetkoming wordt per kalendermaand toegekend en uitbetaald. Geen recht op
vergoeding bestaat indien gedurende de volle kalendermaand, waarop de tegemoetkoming
betrekking zou hebben, geen werkzaamheden worden verricht.
8. Werknemers die ouderschapsverlof genieten hebben aanspraak op de in lid 4 genoemde
vergoeding naar rato van het aantal dagen waarop zij werken.
Indien de werknemer vrijwillig verhuist waardoor de afstand tussen zijn woning en zijn
standplaats groter wordt zal dit leiden tot een hogere vergoeding overeenkomstig deze bijlage.
Indien de werknemer vrijwillig verhuist waardoor de afstand tussen zijn woning en zijn
standplaats kleiner wordt zal dit leiden tot een verlaging van de vergoeding overeenkomstig
deze bijlage.
Per 1 juli 2014 geldt de volgende vergoeding:
Reisafstand in kilometers
Tot 5
Vergoeding per maand
€ 0,-
5 tot 15
€ 29,19
15 tot 25
€ 65,44
25 tot 35
€ 102,16
35 en meer
€ 138,41
Werknemers die door de omzetting van zones naar kilometers een lagere vergoeding zouden
ontvangen behouden hun huidige vergoeding.
Voor het berekenen van de vergoeding wordt de snelste route volgens de ANWBrouteplanner genomen.
90
Bijlage 13 (behorende bij artikel 15)
Groep Orba- Admin./financiën
pnt
Functieraster
DISCIPLINE
Project-leider
P&O en secr.
ICT
Commun.,Marketing &
Verkoop
(Spoorweg)
Veiligheid
Senior P-adviseur
Hoofd ICT
Prod.ontwikkelaar
Projectleider B
Med. Integrale
Veiligheid B
P-adviseur
Systeembeheerder
Med.Marketing en
Communicatie
Projectleider A
Med. Integrale
Veiligheid A
Directiesecr.
Funct.appl.beh.
Techniek &
onderhoud
Planning
Vestigingen/
productie
Senior planner
Vestigingsmanager
Planner
Assistent
Vestigingsmanager
XII
250-280
XI
220-250
X
195-220
IX
Salarisadministrateur
170-195
Hoofd boekhouding
VIII
150-170
VII
Admin. Medew. C
Med.Materieel en
Infrabeheer B
P-functionaris
130-150
Dienstindeler B
Helpdeskmedew.
Verkoper
Med.Materieel en
Infrabeheer A
Secretaresse B
VI
110-130
Dienstindeler A
Admin.Medew. B
Secretaresse A
Kwaliteits-medew.
Med.Verkeersleiding A
Med.P-administratie
Assistent planner
Regio medewerker
V
90-110
Admin. Medew. A
Secr. medewerker
Medew.Klantenservice
IV
70-90
Lokettist
III
50-70
II
30-50
I
0-30
91
BIJLAGE 14 (behorende bij artikel 14)
Loonschalen CAO Multimodaal Vervoer per 1-1-2016
leeftijd
15 jaar
16 jaar
17 jaar
18 jaar
19 jaar
20 jaar
21 jaar
anc
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
rijdend
personeel
41MM
1.522,42
1.669,27
1.807,17
1.948,55
1.988,53
2.026,76
2.079,49
2.209,26
2.275,32
2.335,00
2.402,22
2.465,38
2.532,59
2.532,59
2.532,59
2.600,41
2.600,41
2.664,13
2.664,13
2.730,15
2.730,15
2.730,15
2.730,15
2.730,15
2.763,75
2.797,38
2.830,96
chauffeur
kleine bus
< 8 pers.
1.498,91
1.632,19
1.755,61
1.826,30
-
1
444,42
511,05
584,62
673,29
777,57
910,25
1.073,04
1.258,45
1.479,80
1.538,72
1.598,59
1.658,28
1.718,54
1.775,90
-
2
794,47
971,10
1.234,69
1.367,97
1.498,91
1.632,19
1.755,61
1.826,30
1.896,97
1.975,21
2.027,36
2.087,60
2.087,60
2.087,60
2.087,60
2.087,60
2.087,60
2.157,16
2.157,16
2.223,18
2.223,18
2.282,87
2.282,87
2.350,09
2.350,09
2.413,82
-
3
1.125,79
1.261,94
1.396,38
1.531,36
1.664,05
1.793,28
1.861,64
1.936,38
2.027,36
2.087,60
2.223,18
2.223,18
2.223,18
2.223,18
2.223,18
2.223,18
2.282,87
2.282,87
2.350,09
2.350,09
2.413,82
2.413,82
2.476,41
2.476,41
2.536,06
-
4
1.148,97
1.286,27
1.424,18
1.561,52
1.694,17
1.826,30
1.896,97
1.975,21
2.087,60
2.157,16
2.282,87
2.350,09
2.350,09
2.350,09
2.350,09
2.350,09
2.350,09
2.413,82
2.413,82
2.476,41
2.476,41
2.536,06
2.536,06
2.598,05
2.598,05
2.662,39
-
5
1.339,02
1.483,87
1.626,97
1.761,40
1.896,97
1.975,21
2.087,60
2.223,18
2.350,09
2.413,82
2.476,41
2.536,06
2.536,06
2.536,06
2.536,06
2.536,06
2.598,05
2.598,05
2.662,39
2.662,39
2.727,28
2.727,28
2.788,13
-
6
2.087,60
2.223,18
2.350,09
2.413,82
2.476,41
2.536,06
2.662,39
2.727,28
2.788,13
2.788,13
2.788,13
2.788,13
2.788,13
2.788,13
2.854,77
2.854,77
2.922,57
-
7
2.282,87
2.350,09
2.476,41
2.598,05
2.727,28
2.854,77
2.994,39
3.073,19
3.142,71
3.142,71
3.142,71
3.142,71
3.142,71
3.142,71
3.205,88
3.205,88
3.275,39
-
8
2.598,05
2.727,28
2.854,77
2.994,39
3.142,71
3.275,39
3.344,94
3.411,57
3.471,81
3.471,81
3.471,81
3.471,81
3.471,81
3.471,81
3.534,39
3.534,39
3.661,88
-
92
trede
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
0
2.922,57
3.275,39
3.799,18
4.293,99
4.683,95
5.310,86
5.751,19
6.214,74
6.719,40
7.284,30
1
2.994,39
3.411,57
3.927,81
4.428,39
4.811,41
5.437,77
5.910,54
6.374,65
6.897,27
7.490,57
2
3.142,71
3.534,39
4.043,11
4.555,89
4.933,65
5.597,66
6.068,72
6.543,82
7.073,40
7.698,60
3
3.275,39
3.661,88
4.161,88
4.683,95
5.060,57
5.751,19
6.214,74
6.719,40
7.284,30
7.906,61
4
3.411,57
3.799,18
4.293,99
4.811,41
5.188,02
5.910,54
6.374,65
6.897,27
7.490,57
8.114,61
5
3.534,39
3.927,81
4.428,39
4.933,65
5.310,86
6.068,72
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
6
3.661,88
4.043,11
4.555,89
5.060,57
5.437,77
6.214,74
6.719,40
7.284,30
7.906,61
8.575,22
7
3.799,18
4.161,88
4.683,95
5.188,02
5.597,66
6.374,65
6.897,27
7.490,57
8.114,61
8.824,96
8
3.927,81
4.293,99
4.811,41
5.310,86
5.751,19
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
9.075,86
9
3.927,81
4.293,99
4.811,41
5.310,86
5.751,19
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
9.075,86
10
3.927,81
4.293,99
4.811,41
5.310,86
5.751,19
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
9.075,86
11
3.927,81
4.293,99
4.811,41
5.310,86
5.751,19
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
9.075,86
12
3.927,81
4.293,99
4.811,41
5.310,86
5.751,19
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
9.075,86
13
3.927,81
4.293,99
4.811,41
5.310,86
5.751,19
6.543,82
7.073,40
7.698,60
8.323,21
9.075,86
14
4.043,11
4.428,39
4.933,65
5.437,77
5.910,54
6.719,40
7.284,30
7.906,61
8.575,22
9.477,96
15
4.043,11
4.428,39
4.933,65
5.437,77
5.910,54
6.719,40
7.284,30
7.906,61
8.575,22
9.477,96
16
4.161,88
4.555,89
5.060,57
5.597,66
6.068,72
6.897,27
7.490,57
8.114,61
8.824,96
9.877,17
93
Loonschalen CAO Multimodaal Vervoer per 1-7-2016
salarisverhoging
leeftijd
1,85 %
rijdend
personeel
41MM
anc
15 jaar
16 jaar
17 jaar
18 jaar
19 jaar
20 jaar
21 jaar
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
1.550,58
1.700,15
1.840,60
1.984,60
2.025,32
2.064,26
2.117,96
2.250,13
2.317,41
2.378,20
2.446,66
2.510,99
2.579,44
2.579,44
2.579,44
2.648,52
2.648,52
2.713,42
2.713,42
2.780,66
2.780,66
2.780,66
2.780,66
2.780,66
2.814,88
2.849,13
2.883,33
chauffeur
kleine bus
< 8 pers.
1.526,64
1.662,39
1.860,09
2.092,47
-
1
461,15
530,35
607,20
699,45
807,05
945,40
1.114,45
1.306,60
1.537,20
1.567,19
1.628,16
1.688,96
1.750,33
1.808,75
-
2
809,17
989,07
1.257,53
1.393,28
1.526,64
1.662,39
1.788,09
1.860,09
1.932,06
2.011,75
2.064,87
2.126,22
2.126,22
2.126,22
2.126,22
2.126,22
2.126,22
2.197,07
2.197,07
2.264,31
2.264,31
2.325,10
2.325,10
2.393,57
2.393,57
2.458,48
-
3
1.146,62
1.285,29
1.422,21
1.559,69
1.694,83
1.826,46
1.896,08
1.972,20
2.064,87
2.126,22
2.264,31
2.264,31
2.264,31
2.264,31
2.264,31
2.264,31
2.325,10
2.325,10
2.393,57
2.393,57
2.458,48
2.458,48
2.522,22
2.522,22
2.582,98
-
4
1.170,23
1.310,07
1.450,53
1.590,41
1.725,51
1.860,09
1.932,06
2.011,75
2.126,22
2.197,07
2.325,10
2.393,57
2.393,57
2.393,57
2.393,57
2.393,57
2.393,57
2.458,48
2.458,48
2.522,22
2.522,22
2.582,98
2.582,98
2.646,11
2.646,11
2.711,64
-
5
1.363,79
1.511,32
1.657,07
1.793,99
1.932,06
2.011,75
2.126,22
2.264,31
2.393,57
2.458,48
2.522,22
2.582,98
2.582,98
2.582,98
2.582,98
2.582,98
2.646,11
2.646,11
2.711,64
2.711,64
2.777,73
2.777,73
2.839,71
-
6
2.126,22
2.264,31
2.393,57
2.458,48
2.522,22
2.582,98
2.711,64
2.777,73
2.839,71
2.839,71
2.839,71
2.839,71
2.839,71
2.839,71
2.907,58
2.907,58
2.976,64
-
7
2.325,10
2.393,57
2.522,22
2.646,11
2.777,73
2.907,58
3.049,79
3.130,04
3.200,85
3.200,85
3.200,85
3.200,85
3.200,85
3.200,85
3.265,19
3.265,19
3.335,98
-
8
2.646,11
2.777,73
2.907,58
3.049,79
3.200,85
3.335,98
3.406,82
3.474,68
3.536,04
3.536,04
3.536,04
3.536,04
3.536,04
3.536,04
3.599,78
3.599,78
3.729,62
-
94
trede
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
2.976,64
3.335,98
3.869,46
4.373,43
4.770,60
5.409,11
5.857,59
6.329,71
6.843,71
7.419,06
1
3.049,79
3.474,68
4.000,47
4.510,32
4.900,42
5.538,37
6.019,88
6.492,58
7.024,87
7.629,15
2
3.200,85
3.599,78
4.117,91
4.640,17
5.024,92
5.701,22
6.180,99
6.664,88
7.204,26
7.841,02
3
3.335,98
3.729,62
4.238,87
4.770,60
5.154,19
5.857,59
6.329,71
6.843,71
7.419,06
8.052,88
4
3.474,68
3.869,46
4.373,43
4.900,42
5.284,00
6.019,88
6.492,58
7.024,87
7.629,15
8.264,73
5
3.599,78
4.000,47
4.510,32
5.024,92
5.409,11
6.180,99
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
6
3.729,62
4.117,91
4.640,17
5.154,19
5.538,37
6.329,71
6.843,71
7.419,06
8.052,88
8.733,86
7
3.869,46
4.238,87
4.770,60
5.284,00
5.701,22
6.492,58
7.024,87
7.629,15
8.264,73
8.988,22
8
4.000,47
4.373,43
4.900,42
5.409,11
5.857,59
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
9.243,76
9
4.000,47
4.373,43
4.900,42
5.409,11
5.857,59
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
9.243,76
10
4.000,47
4.373,43
4.900,42
5.409,11
5.857,59
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
9.243,76
11
4.000,47
4.373,43
4.900,42
5.409,11
5.857,59
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
9.243,76
12
4.000,47
4.373,43
4.900,42
5.409,11
5.857,59
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
9.243,76
13
4.000,47
4.373,43
4.900,42
5.409,11
5.857,59
6.664,88
7.204,26
7.841,02
8.477,19
9.243,76
14
4.117,91
4.510,32
5.024,92
5.538,37
6.019,88
6.843,71
7.419,06
8.052,88
8.733,86
9.653,30
15
4.117,91
4.510,32
5.024,92
5.538,37
6.019,88
6.843,71
7.419,06
8.052,88
8.733,86
9.653,30
16
4.238,87
4.640,17
5.154,19
5.701,22
6.180,99
7.024,87
7.629,15
8.264,73
8.988,22
10.059,90
95
Loonschalen CAO Multimodaal Vervoer per 1-1-2017
salarisverhoging
leeftijd
15 jaar
16 jaar
17 jaar
18 jaar
19 jaar
20 jaar
21 jaar
rijdend
anc personeel
41MM
1.569,19
1.720,55
1.862,69
2.008,42
1 2.049,62
2 2.089,03
3 2.143,38
4 2.277,13
5 2.345,22
6 2.406,74
7 2.476,02
8 2.541,12
9 2.610,39
10 2.610,39
11 2.610,39
12 2.680,30
13 2.680,30
14 2.745,98
15 2.745,98
16 2.814,03
17 2.814,03
18 2.814,03
19 2.814,03
20 2.814,03
21 2.848,66
22 2.883,32
23 2.917,93
1,2 %
chauffeur
kleine bus
< 8 pers.
1.544,96
1.682,34
1.882,41
2.117,58
-
1
465,50
535,30
612,90
706,00
814,60
954,25
1.124,90
1.318,85
1.551,60
1.586,00
1.647,70
1.709,23
1.771,33
1.830,46
-
2
818,88
1.000,94
1.272,62
1.410,00
1.544,96
1.682,34
1.809,55
1.882,41
1.955,24
2.035,89
2.089,65
2.151,73
2.151,73
2.151,73
2.151,73
2.151,73
2.151,73
2.223,43
2.223,43
2.291,48
2.291,48
2.353,00
2.353,00
2.422,29
2.422,29
2.487,98
-
3
1.160,38
1.300,71
1.439,28
1.578,41
1.715,17
1.848,38
1.918,83
1.995,87
2.089,65
2.151,73
2.291,48
2.291,48
2.291,48
2.291,48
2.291,48
2.291,48
2.353,00
2.353,00
2.422,29
2.422,29
2.487,98
2.487,98
2.552,49
2.552,49
2.613,98
-
4
1.184,27
1.325,79
1.467,94
1.609,49
1.746,22
1.882,41
1.955,24
2.035,89
2.151,73
2.223,43
2.353,00
2.422,29
2.422,29
2.422,29
2.422,29
2.422,29
2.422,29
2.487,98
2.487,98
2.552,49
2.552,49
2.613,98
2.613,98
2.677,86
2.677,86
2.744,18
-
5
1.380,16
1.529,46
1.676,95
1.815,52
1.955,24
2.035,89
2.151,73
2.291,48
2.422,29
2.487,98
2.552,49
2.613,98
2.613,98
2.613,98
2.613,98
2.613,98
2.677,86
2.677,86
2.744,18
2.744,18
2.811,06
2.811,06
2.873,79
-
6
2.151,73
2.291,48
2.422,29
2.487,98
2.552,49
2.613,98
2.744,18
2.811,06
2.873,79
2.873,79
2.873,79
2.873,79
2.873,79
2.873,79
2.942,47
2.942,47
3.012,36
-
7
2.353,00
2.422,29
2.552,49
2.677,86
2.811,06
2.942,47
3.086,39
3.167,60
3.239,26
3.239,26
3.239,26
3.239,26
3.239,26
3.239,26
3.304,37
3.304,37
3.376,01
-
8
2.677,86
2.811,06
2.942,47
3.086,39
3.239,26
3.376,01
3.447,70
3.516,38
3.578,47
3.578,47
3.578,47
3.578,47
3.578,47
3.578,47
3.642,98
3.642,98
3.774,38
-
96
trede
9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
3.012,36
3.086,39
3.239,26
3.376,01
3.516,38
3.642,98
3.774,38
3.915,89
4.048,48
4.048,48
4.048,48
4.048,48
4.048,48
4.048,48
4.167,32
4.167,32
4.289,74
10
3.376,01
3.516,38
3.642,98
3.774,38
3.915,89
4.048,48
4.167,32
4.289,74
4.425,91
4.425,91
4.425,91
4.425,91
4.425,91
4.425,91
4.564,44
4.564,44
4.695,85
11
3.915,89
4.048,48
4.167,32
4.289,74
4.425,91
4.564,44
4.695,85
4.827,85
4.959,23
4.959,23
4.959,23
4.959,23
4.959,23
4.959,23
5.085,22
5.085,22
5.216,04
12
4.425,91
4.564,44
4.695,85
4.827,85
4.959,23
5.085,22
5.216,04
5.347,41
5.474,02
5.474,02
5.474,02
5.474,02
5.474,02
5.474,02
5.604,83
5.604,83
5.769,63
13
4.827,85
4.959,23
5.085,22
5.216,04
5.347,41
5.474,02
5.604,83
5.769,63
5.927,88
5.927,88
5.927,88
5.927,88
5.927,88
5.927,88
6.092,12
6.092,12
6.255,16
14
5.474,02
5.604,83
5.769,63
5.927,88
6.092,12
6.255,16
6.405,67
6.570,49
6.744,86
6.744,86
6.744,86
6.744,86
6.744,86
6.744,86
6.925,83
6.925,83
7.109,17
15
5.927,88
6.092,12
6.255,16
6.405,67
6.570,49
6.744,86
6.925,83
7.109,17
7.290,71
7.290,71
7.290,71
7.290,71
7.290,71
7.290,71
7.508,09
7.508,09
7.720,70
16
6.405,67
6.570,49
6.744,86
6.925,83
7.109,17
7.290,71
7.508,09
7.720,70
7.935,11
7.935,11
7.935,11
7.935,11
7.935,11
7.935,11
8.149,51
8.149,51
8.363,91
17
6.925,83
7.109,17
7.290,71
7.508,09
7.720,70
7.935,11
8.149,51
8.363,91
8.578,92
8.578,92
8.578,92
8.578,92
8.578,92
8.578,92
8.838,67
8.838,67
9.096,08
18
7.508,09
7.720,70
7.935,11
8.149,51
8.363,91
8.578,92
8.838,67
9.096,08
9.354,69
9.354,69
9.354,69
9.354,69
9.354,69
9.354,69
9.769,14
9.769,14
10.180,62
97
BIJLAGE 15
TIJDSCHEMA VOOR OPZET EN INSPRAAKPROCEDURES VOOR
DIENSTROOSTERS
Na de beslissing over voorstel dienstregeling door de opdrachtgever met de mogelijkheid van
aanvullende voorstellen is de daarop volgende doorlooptijd als volgt:









Start procedure
6e week na start procedure: beslissing opdrachtgever over aanvullende voorstellen
11e week: wagenomloop (platte grafiek gereed)
16e week: chauffeursdiensten gereed
18e week: rouleringen gereed
21e week: goedkeuring opdrachtgever ontwerp dienstregeling
22e week: afronding rooster
24e week: rooster bij personeel
26e week: invoering dienstrooster en dienstregeling.
98
BIJLAGE 16
Behorende bij artikel 64
Vakbondswerk in de onderneming
Artikel 1
Individuele belangenbehartiging
Met betrekking tot individuele problemen bestaat er voor de kaderleden uit de
afdelingsbesturen in de eerste plaats de mogelijkheid om zelf binnen de onderneming naar een
oplossing te zoeken. Wanneer de problemen te ingewikkeld zijn, is er de mogelijkheid zowel
vanuit de zijde van de kaderleden als vanuit de onderneming om de districtsbestuurder van de
betreffende vakvereniging bij de zaak te betrekken, respectievelijk de zaak over te laten
nemen.
Artikel 2
Collectieve belangenbehartiging
a. Alleen bij uitzondering, in bijzondere situaties, zal overleg over collectieve zaken tussen
de werkgever en de vakverenigingen plaatsvinden. Zaken waarover ingevolge de WOR
overleg wordt gevoerd met de ondernemingsraad, blijven voor verantwoordelijkheid van
de ondernemingsraad, die zaken zijn derhalve in principe geen onderwerp van overleg
tussen werkgever en vakverenigingen.
b. Een uitzondering hierop vormt artikel 6 van de CAO Multimodaal Vervoer, dat het
overleg met partij ter andere zijde regelt over reorganisatie, inkrimping, fusie en
dergelijke. Dit betekent echter niet dat over ieder voornemen tot (een geringe) wijziging in
de organisatie van de onderneming altijd voorafgaand overleg met vakverenigingen
gevoerd moet worden.
Ook is niet iedere wijziging als "reorganisatie" aan te merken. In het algemeen zal pas van
reorganisatie sprake zijn wanneer het om een wijziging in de organisatie gaat, die
consequenties heeft voor een belangrijk deel van het in de onderneming werkzame
personeel.
c. Uiteraard blijft het mogelijk dat vakverenigingen zaken die zij belangrijk vinden aan de
orde stellen in het periodieke overleg tussen werkgever en regiobestuurder en dat daar dan
over die zaken overleg wordt gevoerd.
d. Wat betreft de delegatie van het overleg over artikel 6-aangelegenheden zullen
begeleidend bestuurders overigens zoveel mogelijk terughoudendheid betrachten, omdat
voorkomen moet worden dat artikel 6-overleg dat met vakbondskaderleden gevoerd is of
wordt, met begeleidend bestuurders overgedaan moet worden of onnodig langdurig of
gecompliceerd wordt. Wanneer er gezien de omvang van de voorgenomen reorganisatie
en dergelijke verwacht moet worden dat het daarover aan te vangen overleg zou kunnen
leiden tot concrete partijen bindende afspraken, zullen de begeleidend bestuurders zelf aan
het overleg moeten deelnemen.
e. De contacten tussen de onderneming en vakverenigingen zullen altijd via de districts- c.q.
hoofdkantoren van de betrokken vakverenigingen plaatsvinden. Dit geldt zowel voor
zaken die vanuit de ledengroep/ (sub)afdelingsbesturen voor overleg worden aangedragen
als voor zaken waarover directies/ P&O overleg willen voeren en met name dus ook voor
artikel 6-aangelegenheden als boven bedoeld.
Per onderwerp wordt vervolgens vanuit het districtskantoor geregeld wie de
gesprekspartners van de zijde van de vakverenigingen zullen zijn: begeleidend bestuurder,
begeleidend bestuurder en kaderleden of kaderleden. Kaderleden kunnen dus niet als
individu om overleg vragen of daartoe door de ondernemingsleiding worden uitgenodigd.
99
f.
De gespreksonderwerpen worden vooraf kenbaar gemaakt, waar bij twijfelgevallen
overleg met de begeleidend bestuurders van de vakverenigingen mogelijk is. Het is dan
ook de voor de ondernemingen bekende begeleidend bestuurder die aan de zijde van de
vakvereniging verantwoordelijk is voor een goede gang van zaken, en die daarop
aanspreekbaar is.
De begeleidend bestuurder is ook verantwoordelijk voor de correspondentie, ook al zal het
niet altijd mogelijk zijn, dat hij die zelf ondertekent.
Uiteraard kunnen er in spoedeisende situaties altijd telefonische contacten gelegd worden
tussen onderneming en begeleidend bestuurder.
Artikel 3
Samenstelling gespreksdelegatie
De vakverenigingen hebben het recht om zelf te beslissen wie namens hun organisaties aan
het overleg deelneemt. Voorafgaand aan ieder overleg zal de samenstelling van de
gespreksdelegatie en de formele hoedanigheid van de deelnemers, door het districtskantoor
aan de gesprekspartner kenbaar worden gemaakt.
Artikel 4
Vakbondsfaciliteiten
Ten behoeve van het vakbondswerk in de onderneming, zullen faciliteiten worden verleend in
de vorm van het ter beschikking stellen van vergaderruimten en (afsluitbare)
publicatieborden.
In de ondernemingen zullen, met betrekking tot het aanvragen, gebruik en
verantwoordelijkheid van de vergaderruimten en publicatieborden afspraken worden gemaakt.
100
BIJLAGE 17
Behorende bij artikel 90
Sociaal contract
Een sociaal contract in het Multimodaal Vervoer
Inleiding
Bij CAO-partijen is de gedachte ontwikkeld over een sociaal contract. In de kern komt het
sociaal contract erop neer dat de verhouding tussen werkgevers en werknemers in de
bedrijfstak niet slechts wordt gebruikt voor het oplossen van verdelingsvraagstukken. Naast
deze periodiek terugkerende agenda van verdeling ligt er een nieuw domein waarop
werkgevers en werknemers gemeenschappelijke activiteiten kunnen verrichten. Binnen dit
domein gaat het niet zo zeer om het wederzijds juridisch vastleggen van rechten en plichten;
het gaat veel meer om het formuleren van een gemeenschappelijke oriëntatie op de toekomst
(agenda van de toekomst) ten behoeve van werknemers in de bedrijfstak en de bedrijven
waarin zij werken.
Het sociaal contract is dus een nieuw voertuig om afspraken te maken tussen werkgevers- en
werknemersorganisaties. Op 4 punten wijken de afspraken af van “normale” CAO-afspraken.
1. de duur. Afspraken in een sociaal contract hebben een langere looptijd. Zij richten
zich niet voor niets op de agenda van de toekomst. Het geeft partijen de kans om zich
ook op de langere termijn te oriënteren. CAO’s kunnen dan ook meer tussenstations
worden naar die toekomst in plaats van periodieke afrekenmomenten. Dit sociaal
contract wordt aangegaan voor de periode van 3 jaar met ingang van 1 januari 2010.
2. het zijn geen juridische afspraken die makkelijk kunnen worden geïmplementeerd. Het
betreft juist proces afspraken die erop gericht zijn om al zoekend te komen tot
concrete activiteiten of projecten. De CAO-afspraak verliest vaak haar “energie” nog
voordat de inkt van het akkoord droog is. Voor sociaal contract afspraken geldt dat ze
pas beginnen te leven nadat de inkt is opgedroogd.
3. de inhoud. Afspraken in een sociaal contract kennen een andere inhoud. Zij kunnen
ook gaan over onderwerpen die wezenlijk zijn voor werkgevers en werknemers maar
die niet via een injectienaald ingespoten kunnen worden in de ondernemingen. Te
denken valt hierbij bijvoorbeeld aan onderwerpen als leiderschap, ondernemerschap
bij medewerkers; innovatief vakmanschap en klantgerichtheid; (directe en indirecte)
medezeggenschap; enz.; werkzekerheid en loopbaanbeleid
4. context. Een sociaal contract kent niet dezelfde kaders als de cao. Het betreft het
exploreren van (gedeelde) ambities. Cruciaal is dat partijen ervoor kiezen om deze
zoektocht met elkaar te ondernemen en er dus niet voor te kiezen om elkaar slechts
met uitgewerkte concepten te confronteren. Dit proces is precair. Het betreft een
innovatie van het overleg waarbij het directe (korte termijn) belang voor een van de
partijen niet altijd meteen de dominante drijfveer hoeft te zijn. In de kern gaat het hier
om vertrouwen; gedeelde waarden en ook wederkerig perspectief management ten
aanzien van elkaars belangen.
101
CAO-partijen benoemen 3 niveaus waarop zij willen komen tot initiatieven en afspraken
binnen een sociaal contract.
a) Blik uit het venster: Het organiserend vermogen naar buiten
Op dit niveau staat de vraag centraal op welke manier de bedrijfstak haar positie naar de
buitenwereld kan versterken. Met buiten wordt hier in eerste instantie de nationale overheid
bedoeld. Op welke wijze kan de bedrijfstak haar lobby versterken richting de overheid met als
doel om belangenbehartiging voor de bedrijfstak te optimaliseren. Concrete onderwerpen zijn
uiteraard de financiering van het Multimodale Vervoer; de publieke verantwoordelijkheid
voor sociale veiligheid; het pre-concurrentieel versterken van het lerend vermogen van de
aanbestedende overheid (duurzaam aanbesteden) en het verbeteren van het Multimodaal
Vervoer en de organisatie ervan (slimmer vervoeren van meer reizigers; slimmer werken).
Een andere blik naar buiten kan ook zijn om een gemeenschappelijke agenda te formuleren
richting bijvoorbeeld Europese overheden of binnenlandse reizigersorganisaties.
b) Blik in de ogen: Het onderling organiserend vermogen
Op dit niveau richt de bedrijfstak zich niet zozeer naar buiten maar worden collectieve
goederen geproduceerd die van belang zijn voor de bedrijfstak (en dus niet door individuele
bedrijven kunnen worden geproduceerd). Op dit niveau denken we aan afspraken om de
instroom in de bedrijfstak (kwalitatief en kwantitatief te bevorderen. Maar ook zijn hier
aanvullende afspraken te maken over hoe we als bedrijfstak omgaan met sociale veiligheid; de
ontwikkeling van het vakmanschap of het stimuleren van loopbaanpaden binnen de
bedrijfstak.
Naast de collectieve goederen kan de bedrijfstak hier ook nadere regulerende bepalingen
overeen komen. Hierbij kan men denken aan het voorkomen van onderlinge concurrentie op
arbeidsvoorwaarden of het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie op duurzaam
aanbesteden.
c) Blik naar de toekomst: de lerende bedrijfstak; leiderschap van sociale partners
Sociale partners hebben natuurlijk ieder hun eigen belangen. Maar net als elke organisatie
maken zij voortdurend een afweging tussen het kiezen voor directe belangen op korte termijn
en het mee bouwen aan een meer toekomstgerichte strategische agenda. Dit laatste betekent
dat ook richting (een deel van) de eigen achterbannen een overtuigingsslag gemaakt moet
worden. Onderwerpen hierbij zijn bijvoorbeeld: wat vinden we van de arbeidsverhoudingen
binnen de bedrijven en wat betekent dit bijvoorbeeld voor het innovatief vermogen van de
bedrijfstak? Welke beelden heeft de bedrijfstak over de inrichting en ontwikkeling van
medezeggenschap in de bedrijven.
Hoe doen we dat: stoplichtconferentie
Het sociaal contract is niet soft. Het zijn serieuze en harde ambities om op korte termijn met
serieuze resultaten te komen. Het mag niet verworden tot een (langdurige) cyclus van
adviserende commissies en werkgroepen (de kerstboomstrategie). Idee is om een lijst te
maken met 6 concrete onderwerpen. Op deze onderwerpen gaan cao-partijen met elkaar aan
de slag om concrete ambities en doelstellingen te formuleren in een actieprogramma.
Hiervoor krijgen ze in totaal 3 maanden de tijd. Na drie maanden presenteren de werkgroepen
hun bevinden aan CAO-partijen op een stoplichtconferentie.
102
De voorstellen krijgen op deze conferentie een kleur van sociale partners: groen (door); oranje
(bijsturen) en rood (stoppen). De werkgroepen krijgen een eigen budget om hun
werkzaamheden te verrichten. Uiteindelijk zullen eventuele financiële consequenties via de
cao georganiseerd dienen te worden.
Onderwerpen waarop een actieprogramma ontwikkeld wordt:
-
-
-
blik naar buiten:
o opzetten gemeenschappelijke agenda en lobby richting de overheid met als
doel om meer middelen en een beter imago te genereren
o ontwikkelen nieuwe vervoersconcepten die de kwaliteit van het vervoer
verhogen (slim vervoeren, slimmer werken)
blik in de ogen:
o gemeenschappelijke visie/protocol op duurzaam aanbesteden (zelfregulering)
en op instroom en imago
o veilig en gezond werken: hoe houden we medewerkers vitaal en gezond
blik naar de toekomst:
o arbeidsverhoudingen in de sector verbeteren en mensen meer betrekken bij hun
werk
o organisatiecultuur of sociale innovatie: hoe zit het met onze opvattingen over
werkgeverschap en werknemerschap en zijn deze te beïnvloeden door de
bedrijfstak?
o ontwikkeling van productiviteit
103
BIJLAGE 18
Behorende bij artikel 81
Seksuele intimidatie en discriminatie
CAO-partijen bevelen aan om ter ondersteuning van een beleid, als bedoeld in artikel 81, dat
gericht is op het voorkomen en tegengaan van seksuele intimidatie en discriminatie, in
overleg tussen directie en ondernemingsraad te komen tot:
▪ Benoeming van een vertrouwenspersoon die geacht kan worden het vertrouwen van de
werknemers te genieten, tot wie men zich kan richten bij onverhoopte gevallen van
seksuele intimidatie voor advies en ondersteuning
▪ Benoeming van een klachtencommissie, die de bevoegdheid heeft de klachten te
onderzoeken
▪ De klachtencommissie adviseert de werkgever bij een gegronde klacht over de inhoud van
de sanctie
▪ Zowel de vertrouwenspersoon als de klachtencommissie dienen over voldoende
faciliteiten te beschikken om hun functie adequaat uit te kunnen oefenen
▪ De werkgever zal aandacht besteden aan de voorlichting over en preventie van seksuele
intimidatie en discriminatie.
104
BIJLAGE 19
Behorende bij artikel 20 lid 1
Beroep
Model interne bezwaarprocedure functiewaardering
Artikel 1
Indien tussen de werkgever en de werknemer geen overeenstemming wordt bereikt over zijn
inschaling, bijvoorbeeld op een van de navolgende gronden:
 het niet correct afwikkelen van de procedures
 het bestaan van een conflict met de directe chef dat met functiewaardering - in ruime
zin - verband houdt
 het gevoel niet goed behandeld te zijn;
 het toepassen van verkeerde functietypering
 het toepassen van een onjuiste prognose
 kan hij binnen twee maanden na ontvangst van een door de werkgever afgegeven
mededeling van inschaling, bij de werkgever een bezwaarschrift indienen.
Artikel 2
De werkgever onderzoekt de klacht van de werknemer en draagt er zorg voor, dat de
werknemer binnen één maand een gemotiveerd antwoord ontvangt.
Artikel 3
De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld zich op het antwoord te beraden en binnen 14
dagen na ontvangst van het antwoord een beargumenteerde reactie in te dienen.
Artikel 4
De werkgever neemt binnen 14 dagen na ontvangst van de reactie, danwel na het verstrijken
van de in artikel 3 genoemde termijn, een voor beroep vatbare beslissing omtrent de
inschaling, als bedoeld in artikel 20 van de CAO.
Artikel 5
Zowel bij artikel 2 als 4 kan de werkgever advies inwinnen van de bedrijfstakfunctiewaarderings-deskundige(n).
Artikel 6
De werknemer kan zich doen bijstaan door een raadsman.
105
BIJLAGE 20
Behorende bij artikel 20 lid 2
Beroep
Reglement beroepscommissie functiewaardering
Artikel 1
De beroepscommissie doet uitspraak in alle gevallen, waarin ingevolge artikel 20 van de
CAO, beroep wordt ingesteld tegen een inschaling.
Artikel 2
De beroepscommissie heeft een voorzitter, een plaatsvervangende voorzitter, twee leden en
twee plaatsvervangende leden. Partijen bij deze CAO benoemen elk een lid en een
plaatsvervangend lid en benoemen in overleg de voorzitter en de plaatsvervangende
voorzitter.
De voorzitter en de leden van de beroepscommissie laten zich door hun respectievelijke
plaatsvervangers vervangen, telkenmale als zijzelf verhinderd zijn op te treden.
Artikel 3
De voorzitter, de leden en hun plaatsvervangers hebben zitting voor de tijd van drie jaren. Zij
zijn elk één keer herbenoembaar.
In een tussentijds ontstane vacature wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Degene die in de
vacature wordt benoemd, valt in de termijn van zijn voorganger en is één keer
herbenoembaar.
Artikel 4
De voorzitter, de leden en hun plaatsvervangers verliezen hun lidmaatschap van de
beroepscommissie:
 door het verstrijken van de termijn waarvoor zij gekozen zijn
 door schriftelijk te bedanken
Artikel 5
De beroepscommissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die geen lid is van de
beroepscommissie, te benoemen door de CCM.
Artikel 6
Na ontvangst van het beroepsschrift wordt door de ambtelijk secretaris aan zowel klager als
verweerder uiterlijk 10 dagen voor de zittingsdatum kennisgegeven van de datum waarop de
beroepscommissie zitting zal houden voor de behandeling van het geschil.
Artikel 7
De beroepscommissie kan bepalen dat klager en verweerder, alvorens de beroepscommissie
het geschil ter zitting in behandeling neemt, hun standpunten verduidelijken. Dit kan
schriftelijk dan wel mondeling gebeuren binnen door de beroepscommissie te bepalen
termijnen.
106
Artikel 8
De beroepscommissie kan zich door deskundigen laten adviseren.
Artikel 9
Klager en verweerder, indien daartoe verzocht, verschijnen in persoon of bij gemachtigde,
desgewenst bijgestaan door elk een adviseur, ter zitting.
Artikel 10
Als klager of verweerder zonder bericht van verhindering niet verschijnt, wordt er een
uitspraak bij verstek gedaan, tenzij de beroepscommissie de zaak wenst uit te stellen.
Indien klager of verweerder bericht zendt van een geldige reden van verhindering kan de zaak
worden uitgesteld, een en ander ter beoordeling van de beroepscommissie.
Artikel 11
De beroepscommissie kan, indien zij dit nodig oordeelt, de zitting aanhouden tot een nader te
bepalen datum.
Artikel 12
De beroepscommissie beslist, uiterlijk vier maanden na binnenkomst van het beroep bij de
secretaris, bij meerderheid van stemmen zonder dat melding wordt gemaakt van de gevoelens
der minderheid. In de uitspraak worden de motieven vermeld die tot de uitspraak hebben
geleid.
De ambtelijk secretaris zendt ten spoedigste, doch uiterlijk binnen één maand, per
aangetekend schrijven aan klager en verweerder een door hem gewaarmerkt afschrift van de
uitspraak.
Artikel 13
De kosten van de beroepscommissie worden gedragen door de werkgever.
107
BIJLAGE 21
Vervallen
108
BIJLAGE 22
Behorende bij artikel 51
Studiefaciliteiten
Scholing en loopbaanbegeleiding: employability
In de Stichting van de Arbeid is vastgesteld dat scholing en loopbaanbegeleiding een
gemeenschappelijk belang en een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en
werknemer is.
Naast scholing ten behoeve van functieveranderingen moet meer nadruk komen te liggen op
het actief ontdekken en ontwikkelen van de kwalificaties van werknemers ter versteviging van
de individuele arbeidsmarktpositie. Daarom zijn afspraken nodig over:
1. persoonlijke ontwikkelingsplannen en de financiering ervan
2. scholingsfaciliteiten in tijd
3. loopbaanbegeleiding van werknemers.
Met betrekking tot de ontwikkelingsplannen hebben zowel de werkgever als de werknemer
een eigen belang en een eigen verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid van beiden
komt tot uiting in de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid.
Doel:
a. het op peil houden en verbeteren van de kennis van de werknemers, nodig voor de
vervulling van hun functie en voor verbreding van hun inzetbaarheid
b. werknemers in staat stellen op langere termijn door te groeien naar een (andere) functie
c. extra scholingsinspanning ten behoeve van die werknemers die onvoldoende opleiding
hebben ontvangen en ten behoeve van die werknemers die het volgen van onderwijs
ontwend zijn. Indien dit mogelijk is zal gekozen worden voor opleidingen die met een
algemeen erkend landelijk diploma, dan wel getuigschrift kunnen worden afgesloten.
In het Actieplan Scholing en sociale innovatie van artikel 51B van deze CAO komt onder
meer voor:
 het aanbieden van vitaliteitschecks
 het stimuleren van combifuncties
 het bevorderen van de afwisseling en variëteit van het werk
 het vergroten van de inzetbaarheid
 de mogelijkheid tot mentorschap
 de mogelijkheid tot het opstellen van persoonlijke competentieprofielen op basis
van eerder verworven competenties (EVC’s)
 het aanbieden van leer- en werkstages
 de mogelijkheid tot het volgen van een BBL-traject
109
Bedrijfsontwikkelingsplan en -verslag
Per bedrijf wordt, gebaseerd op de strategische plannen, een analyse gemaakt van de
verwachtingen met betrekking tot veranderingen in functies en functie-inhoud. Bij het maken
van deze analyse wordt tevens aangegeven wat het huidig kennis en ervaringsniveau van de
werknemers is en wat het noodzakelijke niveau moet zijn op basis van te verwachten
ontwikkelingen in de bedrijven. Op basis hiervan wordt een bedrijfsontwikkelingsplan
gemaakt.
In het bedrijfsontwikkelingsplan ligt prioriteit bij de functionarissen die weinig tot geen
doorstromingsmogelijkheden hebben.
Het bedrijfsontwikkelingsplan omvat tenminste:
1. de opzet en inhoud van de geplande ontwikkelingsactiviteiten
2. de daarbij behorende faciliteiten
3. de wijze waarop de uitvoering wordt georganiseerd en de daaruit voortvloeiende
organisatorische maatregelen.
Het aldus opgestelde Bedrijfsontwikkelingsplan wordt jaarlijks herzien en besproken met de
ondernemingsraad. Daarbij zal verslag gedaan worden van de uitvoering van het
bedrijfsontwikkelingsplan in het voorgaande jaar. Tevens zullen dit plan en het verslag in het
periodiek overleg van de directie van de bedrijven met de vakverenigingen besproken worden.
Persoonlijk ontwikkelingsplan
Jaarlijks wordt met ieder werknemer een persoonlijk ontwikkelingsplan gemaakt. Hierin
worden alle afspraken betreffende de persoonlijke ontwikkeling van de werknemer
vastgelegd. In overleg met de ondernemingsraad wordt als onderdeel van het
bedrijfsontwikkelingsplan een plan van invoering gemaakt. Het is de intentie in de komende
twee jaar met alle werknemers een persoonlijk ontwikkelingsplan te maken.
Alle afspraken die worden gemaakt in het kader van het persoonlijk ontwikkelingsplan
behoren tot categorie I, II of III (bijlage 23 van de CAO), waarbij tevens dient te worden
aangemerkt dat de afspraken prevaleren boven bijlage 23 artikel 2.
110
BIJLAGE 23
Behorende bij artikel 51
Studiefaciliteiten
Regeling studiekosten
Artikel 1 (soorten opleidingen)
Ter bepaling van de verschillende kostenvergoedingen worden vijf categorieën
onderscheiden, te weten:
I opleiding in opdracht van de werkgever, noodzakelijk geacht voor het uitoefenen van de
huidige of een toekomstige functie
II opleiding, die in bijzondere mate ten voordele van de werkgever kan worden geacht
III opleiding op verzoek van de werknemer, die voornamelijk ten voordele van de werknemer
kan worden geacht, maar duidelijk ook de werkgever ten gunste kan komen
IV opleidingen met een algemeen vormend karakter
V opleiding op initiatief van de werknemer, die uitsluitend ten voordele van de werknemer
kan worden geacht.
Artikel 2
Beoordeling opleidingen
a. De beslissing tot welke categorie een bepaalde opleiding behoort wordt genomen door de
werkgever. Het verzoek om vergoeding van studiekosten dient op het daarvoor bestemde
aanvraagformulier vóór de aanvang van de studie te zijn ingediend en wel op een zodanig
tijdstip dat nog vóór de aanvang der opleiding door de werkgever een beslissing kan
worden genomen.
b. Alhier wordt vastgesteld dat alle opleidingen die een verhoging van het algemene
opleidingsniveau ten doel hebben, zoals:
 cursussen algemene ontwikkeling
 VMBO, HAVO, VWO
 andere cursussen en opleidingen die leiden tot een algemeen erkend diploma, waarvan
de totale cursus/ opleidingskosten meer dan € 453,78 per jaar bedragen
behoren tot categorie IV.
c. Alhier wordt vastgesteld, dat opleidingen zoals:
 hogere beroepsopleidingen en universitaire opleidingen
 aktenstudies
behoren tot categorie V, behalve wanneer de inhoud van de studies duidelijk van nut is
voor de huidige of een te verwachten nieuwe functie.
Artikel 3
Opleiding en arbeidstijd
a. Opleidingen van categorie I worden voor zover noodzakelijk in arbeidstijd gevolgd.
b. De overige opleidingen worden buiten arbeidstijd gevolgd. Getracht zal worden bij het
vaststellen van de werkzaamheden met de studiebelangen rekening te houden.
c. Voor het deelnemen aan het examen wordt afwezigheid met behoud van salaris toegekend
gedurende de daarvoor benodigde tijd met een minimum van 1 dag.
111
Artikel 4
Vergoeding van kosten
a. Alle kosten van opleidingen uit categorie I en II zijn voor rekening van de werkgever.
b. Van de kosten van opleidingen uit categorie III komen voor 100% voor rekening van de
werkgever:
c. De kosten van opleidingen uit categorie IV komen voor 75% voor rekening van de
werkgever.
d. De kosten van opleidingen uit categorie V komen voor 25% voor rekening van de
werkgever.
e. Voorwaarde voor vergoeding van kosten is dat de gekozen onderwijsinstelling en/ of
cursus/opleiding voldoet aan redelijke eisen en integriteit.
De kosten genoemd in artikel 4 lid b, c en d hebben betrekking op:
 de inschrijf- dan wel cursusgelden;
 de kosten van de voorgeschreven boeken en leermiddelen;
 de examen- dan wel tentamenkosten.
De overige kosten zijn voor rekening van de werknemer.
Artikel 5
Betaling van de vergoeding
a. De kosten van opleiding uit categorie I worden zoveel mogelijk rechtstreeks door de
werkgever voldaan.
b. De toe te kennen vergoeding van kosten voor de opleiding uit de categorieën II, III, IV en
V kan ineens of in gedeelten worden uitbetaald.
c. In het algemeen dient niet vaker dan ééns per drie maanden een betaling plaats te vinden.
d. Bij een cursusduur van minder dan vijf maanden verdient het aanbeveling met één
betaling te volstaan na beëindiging van de cursus.
e. Aanspraak op kostenvergoeding bestaat slechts zolang redelijke studieresultaten geboekt
worden. De werkgever zal zich daartoe laten informeren door het opleidingsinstituut.
f. In geval van onvoldoende resultaten kan opschorting van uitbetaling overwogen worden.
Indien verbetering uitblijft wordt de uitbetaling gestaakt. Indien onvoldoende resultaten
het gevolg zijn van overmacht kan tijdelijk staken van de betaling overwogen worden.
g. Uitbetaling van studiekosten geschiedt tegen overlegging van de bewijzen van gedane
betalingen op de bank-/girorekening waarop het salaris wordt overgemaakt.
h. De uit te keren bedragen hebben het karakter van vergoeding van kosten.
i. Na het met goed gevolg beëindigen van de studie dient de werknemer de werkgever het
behaalde diploma/getuigschrift/puntenlijst over te leggen.
j. De werkgever behoudt een kopie van deze stukken ten behoeve van de
personeelsdocumentatie.
Artikel 6
Beëindiging van de vergoeding
a. De vergoeding van de in artikel 4 omschreven kosten geschiedt slechts, zolang de
werknemer in dienst van de werkgever is.
b. Indien vergoedingen worden verstrekt die een totaal van € 181,51 te boven gaan, dient de
werknemer zich te verbinden de ontvangen vergoedingen terug te betalen als hij binnen
drie jaar na afloop van de opleiding de dienst verlaat, tenzij door pensionering, overlijden
of WAO.
c. Deze regeling wordt met 1/36 per maand "afgebouwd".
112
Artikel 7
Slotbepalingen
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de werkgever na overleg met de
ondernemingsraad.
De regeling kan worden aangehaald als regeling studiekosten.
113
AANVRAAGFORMULIER VOOR VERGOEDING VAN STUDIEKOSTEN
(In te vullen door de aanvrager)
1. Personalia
Naam en voornamen
aanvrager
Geboortedatum:
Standplaats:
Bedrijfsonderdeel:
Vooropleiding
(……. jaar)
(……. jaar)
(……. jaar)
(……. jaar)
Diploma/getuigschrift
ja/nee*
ja/nee*
ja/nee*
ja/nee*
2. Gewenste studie/ opleiding/ cursus
Naam/ code:
Bij welke school/ instituut**:
Totale tijdsduur:
Wanneer wilt u beginnen:
Cursuskosten
 Lesgeld
 boeken/leermiddelen
 examengeld
totaal cursuskosten
€
€
€
€
In hoeveel termijnen moet dit betaald
worden
3. Doel van de studie
Waarom wilt u deze cursus/opleiding volgen
Datum
Handtekening aanvrager
* doorhalen wat niet van toepassing is.
**prospectus etc. bijvoegen
114
BIJLAGE 24
Behorende bij artikel 62
Afwezigheid met behoud van salaris
Overzicht graden van bloed- en aanverwantschap
115
BIJLAGE 25
Behorende bij artikel 3 sub 6
Definities
Samenlevingsverklaring
Ondergetekende
Naam:
Adres:
Woonplaats:
Functie:
verklaart:
 Sedert __________________________________________________________
feitelijk samen te wonen en een gemeenschappelijke huishouding te voeren met
________________________________________________________________

De intentie te hebben deze feitelijke samenwoning en gemeenschappelijke huishouding
ook in de toekomst voort te zetten.
Ondergetekende staaft zijn verklaring middels bijgaand afschrift van de notariële akte
betreffende een samenlevingsovereenkomst, alsmede bijgaand recent uittreksel uit het
bevolkingsregister van zijn/haar woonplaats.
Ondergetekende verplicht zich voorts van iedere wijziging in de feitelijke samenleving aan de
werkgever onverwijld mededeling te doen.
Ondergetekende is bekend met de regels die gelden bij misbruik van verleende rechten.
Aldus opgemaakt in tweevoud , te ____________________ d.d. 20__
de werknemer
de partner
116
BIJLAGE 26
Behorende bij artikel 7
Ontvangstbewijs
ONTVANGSTBEWIJS
Werkgever
Ondergetekende (werknemer)
Adres
Woonplaats
verklaart hiermee van zijn hierboven genoemde werkgever een exemplaar te hebben van de
Collectieve Arbeidsovereenkomst Multimodaal Vervoer, waarmee deze voldaan heeft aan
artikel 7 van de CAO.
Datum
Handtekening
117
BIJLAGE 27
WPV 2000
§ 4. Overgang, beëindiging en overdracht van een concessie
Artikel 36
1. Voor de toepassing van de artikelen 37 tot en met 40 wordt onder
overgang van een concessie verstaan: het geheel of gedeeltelijk eindigen
van een concessie gevolgd door het ingaan van geheel of gedeeltelijk
dezelfde concessie als gevolg van verlening van deze concessie aan een
andere vervoerder.
2. De artikelen 37 en 38 zijn van toepassing op de overgang van een
concessie, tenzij iets anders voortvloeit uit een overeenkomst tussen de
voormalige concessiehouder, de nieuwe concessiehouder en de belanghebbende
verenigingen van werknemers als bedoeld in artikel 3, vierde
lid, van de Wet melding collectief ontslag, welke overeenkomst is tot
stand gekomen binnen een maand na het besluit tot verlening van een
concessie als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 37
1.Onverminderd het bepaalde in de artikelen 662 en 663 van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek gaan door de overgang van een concessie van
rechtswege over op de nieuwe concessiehouder de rechten en verplichtingen,
omschreven in artikel 38, die op dat tijdstip voor de voormalige
concessiehouder voortvloeien uit de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke
arbeidsverhouding tussen hem en:
a. een direct ten behoeve van de verrichting van het openbaar vervoer
waarvoor de concessie werd verleend, werkzame persoon, en
b. een indirect ten behoeve van de verrichting van het openbaar
vervoer waarvoor de concessie werd verleend, werkzame persoon, met
inachtneming van het tweede lid.
2. Tenzij bij de in artikel 36, eerste lid, bedoelde concessieverlening aan
de andere vervoerder anders is bepaald, geschiedt de vaststelling van het
aantal personen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op basis van de
verhouding tussen de verminderde omzet ten gevolge van de overgang
van de concessie en de totale omzet van de voormalige concessiehouder
ten aanzien van het openbaar vervoer, berekend over het boekjaar
Staatsblad 2000 314 10 voorafgaand aan het jaar waarin de concessieovergang
plaatsvindt.
Artikel 10a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.
3. De concessieverlener oefent zijn in het tweede lid neergelegde
afwijkingsbevoegdheid slechts uit, indien hij voorafgaand aan de
toepassing van artikel 27 dan wel artikel 44, derde lid, ter zake een
beleidsregel heeft vastgesteld.
118
4. Indien toepassing van het eerste lid leidt tot overgang van een
arbeidsplaats die niet herleidbaar is tot een individu, gaan naar de nieuwe
concessiehouder over de rechten en verplichtingen, omschreven in artikel
38, die op dat tijdstip voor de voormalige concessiehouder voortvloeien
uit de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke arbeidsverhouding tussen
hem en de persoon die, ware er sprake van een beëindiging van de
arbeidsverhouding waarop het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen
1945 van toepassing is wegens bedrijfseconomische redenen,
waarbij die arbeidsplaatsen zouden komen te vervallen, voor ontslag in
aanmerking zou komen met inachtneming van de daarvoor geldende
regels.
5. De voormalige concessiehouder is gedurende een jaar na de
overgang naast de nieuwe concessiehouder hoofdelijk verbonden voor de
nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsverhouding die zijn
ontstaan voor dat tijdstip.
Artikel 38
1. Indien de voormalige concessiehouder geen vervoerbedrijf is als
bedoeld in artikel 64, tweede lid en onderdeel a:
a. zijn op de overgang van een concessie de artikelen 14a, eerste,
tweede en vierde lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst
en 2a van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend
verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten van
overeenkomstige toepassing en
b. gaan door de overgang van de concessie de rechten en verplichtingen
welke op het tijdstip van overgang van concessie voor de
voormalige concessiehouder ten aanzien van een persoon als bedoeld in
artikel 37, eerste lid, voortvloeien uit bedrijfsregelingen, van rechtswege
over op de nieuwe concessiehouder.
2. Indien de voormalige concessiehouder een vervoerbedrijf is als
bedoeld in artikel 64, tweede lid en onderdeel a, handhaaft de nieuwe
concessiehouder na de overgang van een concessie ten aanzien van een
persoon als bedoeld in artikel 37, eerste lid, een samenstel van rechten en
verplichtingen gelijkwaardig aan die welke voor het tijdstip van de
overgang voor de voormalige concessiehouder uit de privaatrechtelijke of
publiekrechtelijke arbeidsverhouding tussen de voormalige concessiehouder
en die persoon voortvloeiden, voor zover deze rechten en
verplichtingen voortvloeiden uit collectieve regelingen inzake arbeidsvoorwaarden.
3. Op het eindigen van de rechten en verplichtingen, bedoeld in het
tweede lid, zijn de artikelen 14a, tweede en vierde lid, van de Wet op de
collectieve arbeidsovereenkomst en 2a, tweede en derde lid, van de Wet
op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen
van collectieve arbeidsovereenkomsten van overeenkomstige
toepassing.
4. De artikelen 662 en 663 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn
van overeenkomstige toepassing, indien de voormalige concessiehouder
een vervoerbedrijf is als bedoeld in artikel 64, tweede lid en onderdeel a.
119
Artikel 39
1. Op verzoek van de concessieverlener verstrekt de concessiehouder
aan de concessieverlener ten behoeve van het programma van eisen een
Staatsblad 2000 314 11
openbare schriftelijke opgave van de rechten en verplichtingen, bedoeld
in artikel 38, met betrekking tot de ten behoeve van het verrichte openbaar
vervoer werkzame personen, met inbegrip van een gemotiveerde
toelichting van de samenstelling en het aantal van het met toepassing van
artikel 37 voor overgang in aanmerking komend personeel.
2. De in het eerste lid bedoelde opgave geschiedt naar de toestand op
het tijdstip van de opgave en naar de te verwachten toestand op het
tijdstip van het eindigen van de concessie. De opgave gaat vergezeld van
een verklaring van één of meer onafhankelijke deskundigen, dat de
opgave is opgesteld overeenkomstig het eerste lid.
3. De in het tweede lid bedoelde deskundigen worden aangewezen
door de concessieverlener en hun kosten komen voor rekening van de
concessieverlener. De concessiehouder is verplicht aan de deskundigen
alle door dezen gewenste inlichtingen te verstrekken.
Artikel 40
Binnen een maand na het besluit tot verlening van een concessie treden
de voormalige en de nieuwe concessiehouder met elkaar en met de
belanghebbende verenigingen van werknemers als bedoeld in artikel 3,
vierde lid, van de Wet melding collectief ontslag, in overleg teneinde een
goede uitvoering van de artikelen 37 en 38 dan wel van de overeenkomst,
bedoeld in artikel 36, tweede lid, te bevorderen.
120
BIJLAGE 28
AFKORTINGENLIJST
BBA
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen
BW
Burgerlijk Wetboek
BOA
Bevoegd opsporingsambtenaar
CAO
Collectieve Arbeidsovereenkomst
KNV
Koninklijk Nederlands Vervoer
OSV
Organisatie-, Scholings- en Vormingsfonds
Pod-bus
Personeel Ophaal Dienstbus; een busdienst die bedoeld is voor het
woon-/werkverkeer van werknemers
SPOV
Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer
SPF
Spoorweg Pensioen Fonds
CCM
Commissie CAO Multimodaal
VUT
Vervroegde Vrijwillige Uittreding
WAZ
Wet Arbeid en Zorg
WIA
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
WOR
Wet op de Ondernemingsraden
121
Adressenlijst
CNV Vakmensen
Postbus 2525
3500 GM Utrecht
Bezoekadres:
Tiberdreef 4
3561 GG Utrecht
Tel: 030 - 751 1007
E-mail: [email protected]
www.cnvvakmensen.nl
FNV
Postbus 8456
1005 AL Amsterdam
Bezoekadres:
Naritaweg 10
1043 BX Amsterdam
Tel: 088 - 368 0 368
www.fnv.nl
Ingaande per 20 maart 2017:
FNV
Postbus 9208
3506 GE Utrecht
Bezoekadres:
Hertogswetering 159
3543 AS Utrecht
Tel: 088 - 368 0 368
www.fnv.nl
SPF Beheer B.V. (SPOV/SPF)
Postbus 2030
3500 GA Utrecht
Tel.: 030 - 2329111
Fax: 030 - 2329349
E-mail: [email protected]
www.spfbeheer.nl
Secretariaat CAO partijen / CCM / Scheidsgerecht
p/a Postbus 19365
2500 CJ Den Haag
T.a.v. mr. S. Grobben-van der Horst, secretaris
Tel: 070 - 349 09 21
E-mail: [email protected]
122
Trefwoordenlijst
pagina
aaneengesloten dienst ....................................................................................................................................................31, 53, 93
afbouwtoeslag ...........................................................................................................................................................3, 37, 38, 47
afwezigheid ............................................................................................................................................. 2, 26, 33, 52, 53, 54, 56
afwezigheid met behoud van salaris ................................................................................................................ 4, 53, 55, 117, 121
afwezigheid zonder behoud van salaris ................................................................................................................................ 3, 55
alcohol .................................................................................................................................................................................. 4, 59
arbeidsovereenkomst .......... 1, 2, 5, 6, 8, 11, 13, 17, 28, 31, 55, 58, 60, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 88, 89, 123, 125, 126
arbeidstijd ........................................................................................................................ 3, 9, 14, 27, 31, 36, 37, 53, 55, 91, 116
bedrijfsgeneeskundige begeleiding .................................................................................................................................... 17, 44
bedrijfskleding.......................................................................................................................................................................... 57
bedrijfsmiddelen ....................................................................................................................................................................... 57
beëindiging van de onderneming.............................................................................................................................................. 12
beroepscommissie functiewaardering............................................................................................................................5, 25, 111
beroepsschrift ................................................................................................................................................................... 25, 111
besloten busvervoer .......................................................................................................................................................... 4, 7, 62
betalingsperiode ................................................................................................................................................................. 75, 77
bevordering .................................................................................................................................................................... 2, 24, 92
bijzondere beloning ...................................................................................................................................................3, 39, 40, 47
blokindeling ................................................................................................................................................................... 3, 30, 32
buitengewone salarisverhoging ................................................................................................................................................ 40
buswisseltijd ............................................................................................................................................................................. 31
CCV-B ……. ..................................................................................................................................................................... 41, 64
Commissie CAO Multimodaal Vervoer (CCM) .............................................. 2, 8, 10, 11, 31, 66, 67, 84, 91, 92, 111, 126, 127
compensatie ...................................................................................................................................................................42, 71, 73
consignatietoeslag .....................................................................................................................................................3, 37, 38, 47
dagloon ..........................................................................................................................................................................48, 50, 60
dienstbelang ..................................................................................................................................................................16, 54, 56
dienstjubileum .................................................................................................................................................................... 40, 54
dienstkleding ........................................................................................................................................................................ 3, 44
dienstrooster ................................................................................................................................ 5, 9, 28, 32, 35, 36, 39, 58, 103
diensttijd ................................................................................................................................ 9, 14, 35, 40, 41, 44, 49, 58, 59, 89
dienstuitvoering ................................................................................................................................................... 4, 28, 32, 58, 60
dienstverband .............................................................................15, 16, 17, 22, 26, 40, 41, 49, 51, 52, 63, 66, 71, 73, 75, 77, 79
diplomatoeslag ........................................................................................................................................ 3, 19, 37, 41, 42, 47, 52
discriminatie ........................................................................................................................................................ 4, 5, 20, 62, 109
eenmalige uitkering ............................................................................................................................................................ 14, 21
EHBO ....................................................................................................................................................................................... 44
employability ................................................................................................................................................................... 44, 114
feestdag ......................................................................................................................................... 3, 9, 19, 30, 34, 37, 38, 39, 51
forenzenvergoeding .....................................................................................................................................................3, 5, 43, 93
functieloon ......................................................... 2, 8, 9, 14, 15, 19, 23, 24, 25, 26, 39, 40, 42, 52, 61, 62, 63, 71, 73, 75, 77, 85
functietypering ....................................................................................................................................................................... 110
functiewaardering .................................................................................................................................... 2, 5, 22, 24, 25, 81, 110
fusie .................................................................................................................................................................................. 12, 104
gebroken dienst ............................................................................................................................................. 9, 19, 26, 30, 31, 38
geheimhouding ............................................................................................................................................................... 4, 58, 86
geneeskundige verklaring ................................................................................................................................................... 44, 46
geschillencommissie........................................................................................................................................................... 10, 68
gratificatie ................................................................................................................................................................................ 40
Hay-schalen .................................................................................................................................................................... 5, 14, 23
Hay-werknemers ............................................................................................................................................................ 2, 14, 81
herinschaling ............................................................................................................................................................................ 24
indiensttreding ............................................................................................................................................... 2, 13, 16, 22, 23, 24
inkrimping ........................................................................................................................................................................ 12, 104
instructietoeslag.........................................................................................................................................................3, 37, 41, 47
koffievoorziening ..................................................................................................................................................................... 32
loonschaal...................................................................................................................... 16, 22, 23, 24, 25, 41, 64, 71, 73, 75, 77
looptijd .......................................................................................................................................................... 2, 7, 29, 31, 63, 106
maaltijdvergoeding ............................................................................................................................................................... 3, 41
medisch onderzoek ......................................................................................................................................................... 3, 44, 46
NSR-personeel ..................................................................................................................................................................... 2, 26
onderaanneming ................................................................................................................................................................... 7, 10
ondernemingsraad ...................................... 10, 13, 27, 29, 30, 31, 32, 35, 37, 39, 52, 53, 54, 57, 60, 62, 92, 104, 109, 115, 119
ongeval ................................................................................................................................................................ 3, 41, 46, 47, 49
123
ongevallenverzekering ......................................................................................................................................................... 3, 49
onkostenvergoeding ................................................................................................................................................................. 43
onregelmatigheidstoeslag ........................................................................................................................ 3, 19, 26, 33, 37, 38, 47
ontslag ........................................................................................................................................................... 18, 40, 43, 124, 125
organisatieverlof .................................................................................................................................................... 4, 9, 14, 55, 56
OSV-fonds ..................................................................................................................................................................... 2, 11, 56
ouderenregeling ......................................................................................................................................... 2, 3, 14, 15, 16, 31, 51
ouderschapsverlof .............................................................................................................................................................. 55, 94
overbruggingstoeslag ..................................................................................................................................................... 3, 39, 47
overlijdensuitkering............................................................................................................................................................ 15, 50
overplaatsing .................................................................................................................................................................. 3, 42, 54
overwerk................................................................................................................................................................................... 53
partner ......................................................................................................................................................... 8, 47, 50, 52, 53, 122
parttimer .................................................................................................................................................... 2, 8, 13, 14, 22, 31, 39
pauzeregeling ........................................................................................................................................................................... 35
pensioen ............................................................................................................................................ 2, 5, 18, 33, 54, 55, 82, 126
pensioengrondslag .........................................................................................................................................................15, 19, 49
pensioenpremie .......................................................................................................................................................15, 20, 82, 83
periodieke verhoging .......................................................................................................................................................... 23, 24
persoonlijke toeslag ..................................................................................................................................... 15, 19, 26, 42, 47, 52
plus- of minuren ....................................................................................................................................................................... 33
proeftijd ..................................................................................................................................... 61, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78
reis- en verblijfskosten ......................................................................................................................................................... 3, 42
reiskostenvergoeding ...............................................................................................................................................42, 43, 89, 94
salaris ................................................................. 2, 8, 17, 22, 23, 25, 26, 47, 48, 49, 51, 52, 62, 64, 75, 77, 78, 96, 98, 113, 114
salarisspecificatie ..................................................................................................................................................................... 24
samenlevingsverband ................................................................................................................................................................. 8
SAV...................................................................................................................................................................................... 9, 32
scheidsgerecht ....................................................................................................................... 4, 5, 57, 59, 81, 82, 83, 84, 85, 123
scholing en sociale innovatie .........................................................................................................................................3, 43, 111
seksuele intimidatie ...................................................................................................................................................4, 5, 60, 106
sociale veiligheid ........................................................................................................................................... 4, 5, 63, 87, 89, 104
stakers ...................................................................................................................................................................................... 56
standplaats ........................................................................................... 2, 8, 9, 16, 24, 32, 41, 62, 69, 71, 73, 75, 86, 90, 91, 116
Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer (SPOV) .................................................................. 18, 19, 20, 46, 77, 79, 122, 123
studiekosten ................................................................................................................................................. 5, 113, 114, 115, 116
taxiwerk ................................................................................................................................................................................ 4, 60
toeslag ............................................................................ 3, 8, 9, 14, 15, 16, 19, 21, 24, 31, 32, 33, 36, 37, 38, 40, 50, 60, 69, 71
trede........................................................................................................................................... 22, 23, 69, 71, 73, 75, 95, 97, 99
tredeverloop ............................................................................................................................................................................. 23
uitzendkrachten .............................................................................................................................................................. 2, 13, 16
uurloon .................................................................................................................................................... 9, 14, 21, 31, 37, 62, 86
vakantie ............................................................................................................................................................... 3, 14, 15, 32, 49
vakbondswerk ....................................................................................................................................................... 5, 54, 101, 102
vakvereniging ...................................................................................................................................... 7, 10, 11, 53, 81, 101, 102
variabele beloning ................................................................................................................................................................ 3, 38
vaste toeslag ....................................................................................................................................................................... 32, 33
verhoging functieloon .................................................................................................................................................... 2, 22, 23
verhuiskosten ........................................................................................................................................................................... 40
verklaring van inschaling ......................................................................................................................................................... 23
verklaringsplicht ................................................................................................................................................................... 4, 57
verlof ......................................................................................................................... 9, 27, 28, 31, 32, 42, 43, 49, 50, 52, 53, 79
vestigingsplaats ........................................................................................................................................................................ 11
voorschriften ............................................................................................................................... 4, 42, 44, 55, 57, 69, 71, 73, 75
vrije dag........................................................................................................................................................... 3, 9, 14, 31, 33, 37
vroegpensioenregeling ............................................................................................................................................................. 17
VUT ...................................................................................................................................................... 2, 17, 18, 19, 52, 78, 122
waarneming .......................................................................................................................................................................... 2, 24
WAO-aanvulling .................................................................................................................................................................. 5, 77
WAO-reparatie ..................................................................................................................................................................... 3, 46
werkdag .......................................................................................................................................................................... 9, 59, 86
werkgever .................................... 2, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 15, 16, 17, 19, 22, 23, 24, 26, 27, 28, 31, 32, 33, 36, 38, 39, 40, 41, 42,
.................................................. 43, 44, 45, 46, 47, 50, 51, 52, 53, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 69, 71, 72, 73, 74, 75, 76,
...................................................... 77, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 88, 101, 106, 107, 109, 111, 113, 114, 115, 118, 119
werknemer ........................................... 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 33, 36, 37, 38, 39,
........................................................ 40, 41, 42, 43, 44, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 55, 56, 57, 58, 59, 61, 62, 64, 69, 71,
....................................................... 72, 73, 74, 75, 76, 77, 79, 80, 81, 82, 85, 86, 90, 91, 107, 111, 112, 113, 114, 118, 119
124
werktijd .........................................................................................................................................................................50, 52, 87
werktijdregeling ............................................................................................................................................................. 9, 50, 56
Wet op de Ondernemingsraden .............................................................................................................................................. 125
WGA premie ........................................................................................................................................................................ 3, 46
WIA.........................................................................................................................................................................3, 39, 46, 122
woonplaats .................................................................................................................................................... 45, 86, 90, 118, 119
ziekte ............................................................................................................................................................. 3, 27, 44, 45, 50, 51
zwangerschap ........................................................................................................................................................................... 51
125
Download