- Scholieren.com

advertisement
GESCHIEDENIS H1
JAARTALLEN
H1
1.
2.
3.
4.
5.
Olympische Spelen in Athene (1896)
Opstand in Rusland (1905)
Veldslagen bij Verdun en aan de Somme (1916)
Russische Revolutie (1917)
Vrede van Versailles (1919)
1.1
10 TIJDVAKKEN
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Tijd van jagers en boeren (tot 3000 v.C.)
Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. – 500 n.C.)
Tijd van monniken en ridders (500 v.C. – 1000 n.C.)
Tijd van steden en staten (1000 – 1500)
Tijd van ontdekkers en hervormers (1500 – 1600)
Tijd van regenten en vorsten (1600 – 1700)
Tijd van pruiken en revoluties (1700 – 1800)
Tijd van burgers en stoommachines (1800 – 1900)
Tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950)
a. Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)
b. Verschijning van het tijdschrift De Stijl (1917 – 1931)
10. Tijd van televisie en computer (1950 – heden)
5 PERIODES
1.
2.
3.
4.
5.
Prehistorie (tot 3000 v.C.)
Oudheid (3000 v.C. – 500 n.C.)
Middeleeuwen (500 – 1500)
Vroegmoderne tijd (1500 – 1800)
Moderne tijd (1800 – heden)
1
DE MOORD OP FRANS FERDINAND
Op 28 juni 1914 in Sarajevo (Bosnië) waren er veel mensen op de been om de Oostenrijkse
kroonprins Frans Ferdinand te zien, die met zijn vrouw Sophie de stad met een open auto
bezocht. Al snel ging het mis. Vanuit de menigte werd een bom gegooid. Frans Ferdinand en
Sophie zetten hun tocht voort. Na zijn bezoek aan het provinciehuis wilde hij de gewonden van
de bom bezoeken. Op de weg naar het ziekenhuis nam de chauffeur een verkeerde afslag. Toen
hij achteruit wilde rijden, sprong een jongen naar voren die 2 schoten loste. De eerste raakte de
kroonprins en de tweede trof de prinses. Zijn laatste woorden: ‘Sophie, Sophie, sterf niet. Blijf
leven voor onze kinderen’. Daarna: ‘Het is niets’. De 19-jarige dader werd direct gearresteerd.
De moord maakte niet veel indruk. Uit verhoren bleek dat de dader met 5 anderen langs de
route had gestaan om Frans Ferdinand te vermoorden. De groep wilde een groot Servië
(waaronder Bosnië) en werd geleid door iemand van de Servische inlichtingendienst.
Vanaf 1 augustus verklaarden de grote landen (Servië, Frankrijk en Rusland tegen Duitsland en
Oostenrijk) elkaar de oorlog. De moord in Sarajevo was het startschot geweest van een oorlog
waarin miljoenen doden zouden vallen.
PARAGRAAF 1.1 T/M 1.5
1.1: DE MODERNE BELE VING VAN TIJD
Op 6 april 1896 begonnen de eerste Olympische Spelen van de moderne tijd; de trein, het
stoomschip en de groeiende welvaart zorgden ervoor dat grote aantallen buitenlandse
bezoekers en sporters konden komen. Door de landbouwstedelijke samenleving had bijna
iedereen lichamelijk arbeid verricht. Nu in de industriële samenleving werd dit door machines
overgenomen, hierdoor gingen mensen sporten. De Franse historicus Pierre de Coubertin hield
van het sporten: het Franse leger zou hier sterker door worden. De Spelen moesten
vriendschappelijk dienen, maar ook als wedloop. De Spelen pasten bij de moderne beleving van
tijd.
1890-1914: la belle époque (het mooie tijdperk). In deze tijd heersten het vooruitgangsgeloof
en het optimisme. Tal van nieuwigheden maakten het leven aangenamer en arbeiders kregen
het beter.
In 1900 werd in grote delen van Europa de nieuwe eeuw op hetzelfde moment ingeluid. Elke
plaats had zijn eigen tijd. Met de komst van de spoorwegen moest dit veranderen. In 1846
werden de klokken gelijkgezet door telegraafdraden (bedenkers: telegraaf en Britten). Als
standaard namen ze de tijd in Greenwich in Londen (Greenwichtijd). Hoe meer het
internationale treinverkeer toenam, hoe meer behoefte aan internationale afstemming. In
1891 werd Europa opgedeeld in 3 tijdzones (Oost-Europese tijd, Midden-Europese tijd en
2
Greenwichtijd). Sinds 16 mei 1940 staat Nederland gelijk met Duitsland (één uur voor op
Greenwich).
Greenwichtijd
= De tijd van de sterrenwacht van Greenwich in Londen, die op de
hele wereld als standaard voor de tijdzones gebruikt wordt.
La belle époque
= Het mooie tijdperk, de laatste 25 jaar voor de Eerste
Wereldoorlog
Tijdzone
= Gebied met dezelfde tijd
Vooruitgangsgeloof
= Het idee dat het leven van de mensheid op den duur steeds
beter wordt
1.2: DE GROTE OORLOG
1.2.1
OORZAKEN WO I:
Verstoring machtsevenwicht Europa (Duitsland te machtig)
Bondgenootschappen: als 1 land aangevallen wordt, moeten alle bondgenoten meedoen in de
strijd  Escalatie conflict!
* Centralen: Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Ottomaanse Rijk en Italië
* Geallieerden (Entente): Engeland, Frankrijk, Rusland en Italië
o Italië zat bij de Centralen vóór WO I. Maar doordat Italië gebieden beloof kreeg van
de Geallieerden, liep Italië over naar de Geallieerden.
Wapenwedloop: steeds betere wapens, steeds meer  zo komt een oorlog in zicht. Dit was
een onderdeel van een vlootwedloop.
Nationalisme: liefde voor het eigen land, voor de cultuur en de taal. Gevaar is het eigen land
boven alle andere landen te stellen. Je kunt jezelf soms ook beter voelen dan een ander land 
dan denk je dat je iedereen kan verslaan. Zo komt een oorlog dichterbij.
* Volkeren zonder grondgebied koesterden datzelfde nationalisme en zij streefden dus naar
onafhankelijkheid (Slavische volken in Oostenrijk-Hongarije).
o Als volken geen eigen land hebben maar het wel willen  dan komt de oorlog ook
dichterbij (Bosnië).
Koloniën  Europese landen kregen soms spanningen over het verdelen van de koloniën.
3
1.2.2
Vóór 1914 was er een sterk nationalisme, maar Duitsland en Rusland wilden meer macht en
waren bang voor elkaar. Frankrijk wilde wraak op Duitsland. In 1892 maakten Rusland en
Frankrijk een afspraak (samenwerking), Groot-Brittannië wilde ook niet dat Duitsland te
machtig zou worden. Overal heerste militarisme en de grote landen hadden in een
wapenwedloop enorme wapenvoorraden opgebouwd en nieuwe wapens ontwikkeld. De
moord op de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinand was een goede aanleiding voor Duitsland
om met Rusland af te rekenen. De legerleiding had al jarenlang een plan klaarliggen, het
Schlieffenplan. Toen de spanningen eind juli 1914 ineens hoog opliepen, besloten ze daarom
snel tot mobilisatie. Dat leidde tot wild enthousiasme. Veel soldaten gingen opgewekt op pad.
Anderen waren bang, maar vastberaden om voor het vaderland te strijden. En ze geloofden
‘voor het vallen van de bladeren’ als overwinnaar terug te zijn.
Op 4 augustus 1914 trok het Duitse leger België binnen. Britse troepen kwamen de Belgen te
hulp, maar de Duitsers denderden door. Hun oorlogsmachine trok een spoor van verwoesting
door België en Noord-Frankrijk. De Fransen hielden Duitsers op het nippertje tegen en
verscholen zich in loopgraven. 3 jaar lang lag het westfront muurvast. De Britten zetten in 1916
een aanval in bij de rivier de Somme en de Duitsers begonnen een (mislukt) offensief in Verdun.
In beide gevallen verloren de Duitsers heel veel mensen.
De Duitsers hadden een tweefrontenoorlog willen voorkomen, maar ze kregen hem toch.
Turkije sloot zich aan bij de centralen en Italië bij de geallieerden. Ook in kolonies en op de
wereldzeeën werden gevochten.
In 1917 stortte Rusland aan het oostfront in. Er brak een revolutie uit en Lenin sloot in
december 1917 een wapenstilstand met Duitsland. In maart 1918 kwam het front in beweging.
De Verenigde Staten zijn mee gaan doen. Nieuw wapen uitgevonden: de tank. Duitsland stortte
in, de bevolking had geleden, omdat de geallieerden de handel met Duitsland stop hadden
gezet.
Er waren ongeveer 9 miljoen doden gevallen. Het was een ongekende massaslachting
geworden.
Centralen
= Duitsland, Oostenrijk en hun bondgenoten in de Eerste
Wereldoorlog.
Geallieerden
= Bondgenoten (in de 2 wereldoorlogen de VS, Groot-Brittannië,
Frankrijk en Rusland/Sovjet-Unie met hun bondgenootschappen).
Grote Oorlog
= Eerste Wereldoorlog.
Loopgraaf
= Gang in de grond waarin soldaten beschermd zijn tegen de vijand.
Militarisme
= Verheerlijking van alles wat met het leger te maken heeft.
4
Mobilisatie
= Het gevechtsklaar maken van het leger voor de oorlog.
Oorlogsveteraan
= Iemand die in de oorlog gevochten heeft.
Oostfront
= Het oostelijk gebied waar gevochten wordt.
Schlieffenplan
= Het strijdplan waarmee Duitsland de Eerste Wereldoorlog begon.
Tweefrontenoorlog
= Oorlog waarbij in 2 gebieden tegelijk gevochten wordt.
Wapenwedloop
= Strijd om het sterkste bewapend te worden.
Wereldoorlog
= Oorlog waaraan een groot aantal landen van verschillende
werelddelen meedoet.
Westfront
= Het westelijk gebied waar gevochten wordt.
1.3: Revolutie in Rusland
1.3.1
In 1871 werd Duitsland 1. Karl Marx (1818 – 1883) en Friedrich Engels (1820 – 1895) hebben hiervoor nog geleefd.
Levenswerk van Karl Marx was het boek “Das Kapital”  “Het bezit”. Hij vond de welvaart oneerlijk verdeeld in
West-Europa. De arbeiders werkten hard en leefden vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Een kleine groep
rijken profiteerde vooral van de industrie. Hij dacht dat daar op den duur vanzelf verandering in zou komen.
Hij dacht dat de volgende dingen onvermijdelijk zouden plaatsvinden:




Meerwaardetheorie: de arbeider voegt een bepaalde waarde toe aan het product tijdens het
productieproces.
Concentratietheorie en accumulatietheorie samen: de groep rijken wordt steeds kleiner en steeds rijker. De
groep armen wordt steeds armer en groter.
o Accumulatietheorie: accumuleren  vermeerderen.
o Concentratietheorie: de welvaart concentreert zich in steeds kleiner groepje rijken.
Verelendungstheorie: de arbeiders krijgen het eerst nog veel ellendiger (das Elend is de ellende).
o Verelendung: het steeds ellendiger krijgen.
Proletarische Revolutie: de arbeiders, boeren en soldaten komen in opstand tegen de ongelijkheid. Omdat zij
samenwerken met deze zelfde groepen mensen in anderen landen, zal de revolutie uiteindelijk in de hele
wereld uitbreken (“Proletariërs aller handen, verenigt u!”)
o Proletariër: iemand die alleen zijn kinderen / kroost heeft.
5
1.3.2
Rusland was het grootste land van de wereld en had van alles het meeste en het grootste.
Zwakke punten van Rusland: veelvolkerenstaat, tientallen niet-Slavische volkeren met eigen
talen en culturen en veel van hen wilden onafhankelijkheid. Ook was de industrialisatie alleen
rondom een paar steden op gang gekomen. Macht was in handen van de tsaar en zijn
bureaucratie, maar niemand voelde ze echt verbonden met de tsaar. Kritiek werd onderdrukt
door politie en geheime diensten.
In januari 1905 begon een bloedige opstand in Sint Petersburg. Tsaar liet een parlement kiezen,
de Doema, maar hield zelf alle macht in handen. Rusland was erg zwak en kon de oorlog in
1916/1917 niet aan. Er braken demonstraties uit en de demonstranten (arbeiders en soldaten)
kozen uit zichzelf sovjets, raden die de fabrieken en legereenheden gingen besturen.
Door de Februarirevolutie stortte Rusland in een chaos. Sovjets eisten meer macht op en
allerlei revolutionaire groepen bestreden elkaar. Hierbij groeide de invloed van bolsjewieken.
Ze vormden een eigen leger (Rode Leger) en bereidden een staatsgreep voor. Het lukte en ze
lieten het volk een grondwetgevende vergadering kiezen. Rusland werd een eenpartijstaat.
Lenin (1870-1924) was leider van de bolsjewieken. Lenin was socialist geworden, maar rond
1900 waren alle socialisten verbannen en gevlucht. In 1903 op een congres in Brussel hadden
ze plan over hun partijorganisatie en ze waren in de meerderheid. Lenin vond dat alle
socialisten in opstand moesten komen en een wereldwijde revolutie moesten ontketenen. Zijn
partij was nu de communistische partij.
Rusland bleef ook na de bolsjewistische Oktoberrevolutie in de greep van chaos en geweld.
Aanhangers van de tsaar vormden een leger (Witte Leger) en er ontstond een burgeroorlog.
Het Rode Leger won de burgeroorlog. In 1922 vormden de communisten de Sovjet-Unie.
Bolsjewieken
= Communisten.
Bureaucratie
= Ambtenarij, staat met veel ambtenaren en ambtelijke regels die
de vrijheid verstikken.
Communisten
= Revolutionaire socialisten, aanhangers van Lenin, die een
maatschappij zonder privébezit van de productiemiddelen
nastreven.
Doema
= Russische parlement.
Eenpartijstaat
= Staat met een partij, die alle macht heeft.
Februarirevolutie
= Democratische revolutie die in februari 1917 een eind maakte
aan de monarchie in Rusland.
Geheime dienst
= Overheidsdienst die in het geheim werkt om de staatsveiligheid
te bewaken.
6
Oktoberrevolutie
= Staatsgreep waarbij de communisten in oktober 1917 in
Rusland de macht grepen.
Rode Leger
= Het communistische leger.
Sovjets
= Raden van arbeiders en soldaten die fabrieken en
legereenheden bestuurden.
Sovjet-Unie
= In 1922 gestichte communistische staat waarin Rusland
verenigd was met andere delen van het voormalige tsarenrijk.
Staatsgreep
= Plotselinge gewelddadige overname van de staatsmacht.
Witte leger
= Leger van aanhangers van de tsaar.
1.4: De nieuwe kaart van Europa
2 maanden na de Eerste WO begon in Parijs een vredesconferentie. 27 landen deden mee,
maar de VS (Wilson), Groot-Brittannië (Lloyd George) en Frankrijk (Clemenceau) bepaalden
alles. Internationale conflicten moesten door overleg worden opgelost. Hiervoor was een
volkerenorganisatie nodig en het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Franse en Britse premier
wilden vooral dat de Duitse macht beteugeld werd. Duitsland moest gestraft worden.
Onderhandelingen leidden tot: Vrede van Versailles, alleen Duitsland was schuldig en moest de
schade vergoeden. Duitsland kreeg zware schuldbetalingen en moest 66 jaar lang hoge
bedragen betalen. Het verloor 10% van het grondgebied en het mocht geen leger groter dan
100 000 man hebben. Duitsland tekende de vrede op 28 juni 1919. Ook werd de Volkenbond
opgericht als onderdeel van de Vrede van Versailles om te voorkomen dat er nieuwe oorlogen
uitbraken, maar de VS, Duitsland en de Sovjet-Unie werden geen lid.
Duitsland bleef ondanks alles een grote mogendheid, maar de laatste weken van de oorlog
verloor Oostenrijk steeds meer volkeren. Ook viel het Ottomaanse Rijk uiteen en er ontstonden
vele nieuw staten.
Mandaatgebied
= gebied dat in de opdracht van de Volkenbond door een van de
overwinnaars uit de Eerste Wereldoorlog werd beheerd.
Premier
= (minister-president) leider van de regering.
Volkenbond
= In 1919 opgerichte volkerenorganisatie.
Vrede van Versailles
= Vredesverdrag dat de geallieerden in 1919 sloten met Duitsland.
Zelfbeschikkingsrecht
= recht van volkeren op een onafhankelijke staat.
1.5: Neutraal Nederland
Duitsland heeft heel veel mensen gefusilleerd, doodgeslagen of gedeporteerd. Nederland is de
hele WO I neutraal gebleven door een neutraliteitspolitiek.
7
Eerst was het plan wel door Nederland heen te gaan, maar Duitsland hoopte dat als ze
Nederland met rust zou laten dat ze dan nog goederen en voedsel konden importeren.
Nederland stelde de Britten en Duitsers net genoeg tevreden dat ze neutraal bleven.
Tot in de 19e eeuw was Amsterdam de belangrijkste havenstad, maar later werd het Rotterdam.
Het was zo gekomen door de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Vanuit Rotterdam kon het dan
doorvaren naar Duitsland. De geallieerden blokkeerden in de oorlog de handel met Duitsland.
De handelsbeperkingen leidden in Nederland tot tekortkomingen. De industriële productie
zakte in. Alle producten gingen op de bon. Wie geld had kon nog wat spullen kopen op de
zwarte markt. Vergeleken met andere landen kwam Nederland er goed vanaf.
De oorlogsdreiging leidde ook tot nationale eensgezindheid. In 1917 werden de
kiesrechtkwestie en de schoolstrijd opgelost.
Deporteren
= Wegvoeren.
Neutraliteitspolitiek
= Politiek om de neutraliteit te handhaven.
Op de bon
= Alleen nog via een speciaal formulier in beperkte hoeveelheden
te krijgen.
Zwarte markt
= Verboden handel.
8
Download