VERON TWENTE ZENDCURSUS 2014 – UITWERKINGEN OPGAVEN LES 19 1.De schakeling moet er als volgt uit zien: De enige ontwe rppar amete r is de waard e van de weers tand R, die moete n we zodanig kiezen dat de spanning zo goed mogelijk stabiel blijft onder de wisselende omstandigheden. Het belangrijskte daarbij is dat er altijd een stroom(pje) door de zener blijft lopen die maximaal 100 mA mag zijn. De zener zal de meeste stroom trekken als er helemaal geen belasting is en de spanning het hoogst is (13,8V) Hij mag maximaal 100 mA hebben. Bouwen we een marge van 5 mA in, dan moeten we hem met R bij een 13,8 V voeding instellen op een stroom van 95 mA. Kijken we in de grafiek van figuur 3.94 dan heeft de zener bij 95 mA een spanning van rond de 8V. Over R staat in deze situatie dus 13,8 – 8 = 5,8 V. R kunnen we nu U 5,8 R= = = 61 Ω I 0,095 berekenen: . De dichtstbijzijnde waarden in de gewone weerstand reeks zijn 56 en 68 Ω . 56 valt af want daarmee zou de stroom 103,5 mA worden. Dat is te hoog. We kiezen dus voor 68. De stroom wordt dan 5,8/68 = 85 mA. We gaan nu de uitgangsspanning berekenen voor verschillende situaties. De laagste uitgangsspanning krijgen we als de belasting maximaal is en de ingangsspanning het laagst, dus bij resp 60 mA naar de belasting en 11,8 V voeding. Bij de berekening van de stromen houden we vooralsnog de nominale zenerspannning van 7,5 V aan. Bij 11,8 V voeding en een R van 68 Ohm is de stroom die door U 11,8− 7,5 4,3 I= = = = 0,0632 A=63,2 mA R 68 68 R gaat: Van deze stroom gaat er in deze situatie 60 mA naar de belasting en houden we dus 3,2 mA over voor de zener. Uit de grafiek zien we dat de spanning op de zener dan ongeveer 7,0 V bedraagt. Nu gaan we het andere uiterste bekijken: de uitgangsspanning al het hoogst zijn als de voedingsspanning het hoogst is (13,8 V) en de belasting minimaal is. In deze situatie is de stroom door R U 13,8− 7,5 6,3 = = = 0,0926 A= 92,6 mA R 68 68 .Daarvan gaat er 40 mA naar de belasting, dus voor de zener blijft dan over 92,6 -40 = 52,6 mA. In de grafiek lezen we nu de spanning van de zener af bij deze stroom en vinden rond de 7,5 V. Onder de gevraagde condities varieert de uitgangsspanning dus tussen de 7,0 en 7,5 V. I= 2.De schakeling moet er a.v. uit zien: Het ontwerp betreft nu naast de keuze van de waarde van R ook de keuze van de zener. In figuur 2.54 staan een aantal zeners. De uigangsspannning naar de belasting is in dit schema de zener spanning minus de drempelspanning van de basis/emitter diode van de 2N3055. We moeten ontwerpen op een spanning rond de 5,8 V De zener moet dan de spanning stabiliseren rond de 5,8 + 0,7= 6,5V. De geschikte zener uit het rijtje is dan de 6V2. Voor de verdere redenering is het goed te weten wat de invloed van de 3 gegevens parameters (a) ingangsspanning, (b) belasting en c) de stroomversterkingsfactor β op de uitgangsspanning is: a) hogere ingangsspanning betekent meer stroom door R en dus een hogere stroom door de zener. In de grafiek zie je dan dat ook de spanning over de zener toeneemt en daarmee krijgen we dus ook een hogere uitgangsspanning (die is 0,7 V lager dan de zenerspanning. b) grotere belasting betekent een grotere basisstroom door de transistor ( Ibasis = Ibelasting/β). Dat betekent dat er minder stroom overblijft voor de zener en dat (zie grafiek) geeft een lagere zenerspanning en dus ook een lagere uitgangsspanning c) een grotere β betekent dat de basisstroom die nodig is om de belastingsstroom te leveren kleiner wordt. Er blijft dus meer stroom over van de stroom die door R wordt aangevoerd om door de zener te gaan. Meer zenerstroom (zie grafiek) geeft een hogere zenerspanning en dus ook een hogere uitgangsspanning In tegenstelling tot de methode in de les getoond, laat ik hier nu zien hoe je te werk kunt gaan bij een ontwerp op de gemiddelden van de drie parameters. We rekenen nu de waarde van R uit op het gemiddelde van de drie gegeven parameters, dus voor een ingangsspanning van 18 V, een belasting van 1,25 Ampere en een β van 60 . In deze situatie is stelt de basisstroom zich in op 1,25/60 = 0,0208 A = 20,8 mA. We willen de zener nu instellen op een stroom van 100mA ( is de helft van de toegestane waarde) De totale stroom door de weerstand R is dan 100 + 20,8 = 120,8 mA. De spanning over de weerstand is de ingangsspaning minus de zenerspanning dus 18 – 6,5 = 11,5 V. Dus R moet dan worden U/I = 11,5/0,1208=95 Ohm. De dichtstbijzijnde praktijkwaarde van de weerstand is dan 100 Ohm. Met die waarde gaan we bij de verschillende combinaties van ingangsspanning en uitgangsstroom de uitgangspanning bereken. Hoogste uitgangsspanning krijgen we dus (zie boven) bij de hoogste voedingsspanning (= 20 V), de laagste uitgangsstroom (= 0,5 A) en de hoogste β (100). Die situatie gaan we nu doorrekenen. De belasting trekt 0,5 A = 500 mA. Met een β van 100 trekt de basis dus 500/100 = 5 mA. De totale stroom door de 100 Ohm 20− 6,5 I R= = 0,135 A=135 mA 100 serieweerstand is . Daarvan gaan er 5 naar de basis van de tor (500/100=5) en er blijven dus 135-5 = 130 mA over voor de zener. De lijn in de grafiek komt niet zover maar geschat is de spanning van de zener daar zo'n 7 V. De uitgangsspanning is dan 7 – 0,7 = 6,3 V. Nu berekenen we de toestand in het andere uiterste: voedingsspanning = + 16V, belasting is 2 A en de β= 20. dan krijgen we dat de stroom door de basis van de transistor gelijk 2 I B= = 0,1 A=100 mA 20 wordt aan: . De stroom door de weerstand is I R= 16− 6,5 = 0,095 A=95 mA 100 . Die stroom is minder dan de basis afneemt. Dus voor de zener blijft niets over. Dat betekent dat spanning op de basis van de 2N3055 daalt. Deze spanning is te berekenen met de wet van Ohm over de serieweerstand: U R =I∗ R= 0,1∗ 100= 10 V . De spanning op het knooppunt met de basis wordt dus 16 – 10 = 6V. De uitgangsspanning is in feite niet meer gestabiliseerd en wordt 6 – 0,7 = 5,3 V. Om deze schakeling goed te kunnen laten werken zou de tor minder dan 95 mA basisstroom moeten trekken in deze situatie. Dat betekent dat zijn β minimaal 2/0,095 = 21 zou moeten zijn. Als dat het geval is begint de zener net te werken en krijgt de basis een spanning die volgens de grafiek 6,2 V is. De uitgangsspanning is dan 6,2 – 0,7 = 5,5 V. 3.De spanningsversterking van deze schakeling is volgens de Rc 6,8 = = 6,8 Re 1 formule en daarmee onafhankelijk van de hfe. Antwoord is dus d 4. De schakeling is een parallelschakeling van twee seriekringen die zijn afgestemd op dezelfde resonantie frequentie 1 f res = 2∗ Π∗ √ L∗ C . Het product L*C is voor beide kringen gelijk want links is de capaciteit 2 * zo klein als rechts maar de spoel links is 2 * zo groot als rechts. Bij de resonantiefrequentie is de impedantie van een serie L/C kring zonder weerstand nul. We krijgen bij de resonantiefrequentie dus te maken met een parallel schakeling van twee zuivere weerstanden van 100 Ohm ; antwoord dus 50 Ohm = d. 5. Bij resonantie heeft de parallelkring van L en C een oneindig hoge weerstand dus hoge Q en een smalle hoge resonantiepiek. Bij het sluiten van de schakelaar wordt de kring belast met de weerstand R. De spanning over de kring wordt de helft (spanningsdeler van R en R) kleiner. De kring zelf wordt belast met een weerstand R en krijgt dus een lagere Q waarmee de resoantiepiek breder wordt. Antwoord dus c. 8. Het filter heeft de vorm van een T, niet van een Pi. Het heeft in de langstak twee spoelen, dus laat geen hoog door. Het is ook geen bandsperfilter want het sluit niet een bepaalde frequentie naar aarde kort. Antwoord dus b 9. Door de horizontale weerstand wordt de condensator als de puls hoog gaat opgeladen. De laadkromme van een condensator is bol. Dat is als volgt in te zien: als je start met een lege condensator gaat er een stroom lopen die de spanning op de condensator doet toenemen. De laadstroom door een R wordt steeds kleiner omdat het spanningsverschil over de weerstand steeds kleiner wordt. De spanning op de condensator stijgt dus in het begin sneller dan later als de condensator steeds meer spanning krijgt. De laadstroom wordt nul als de condensator de spanning U1 heeft bereikt. Gaat de puls naar nul dan ontlaadt de condensator zich over de weerstanden. De ontlaadstroom is in het begin van de negatieve puls het grootst omdat ook dan weer het spanningverschil over de weerstanden het grootst is. De spanning zak dus snel in. Later als de spanning vand e condensator als is gezakt gaat het ontladen steeds langzamer en zakt de spanning dus minder snel. De ontlaadkromme is dus hol. Antwoord tekening 4 = c