Hoge Raad: billijke vergoeding na ontslag op staande voet: alles telt mee Op vrijdag 30 juni jl. heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de begroting van de billijke vergoeding die verschuldigd is na bijvoorbeeld een ten onrechte gegeven ontslag op staande voet. Wat speelde er? Feiten Een werkneemster is sinds 1 januari 1989 in dienst als kapster. Zij werkt 4,5 uur per week. Na een aantal pogingen van de nieuwe eigenaren van de kapsalon om de arbeidsovereenkomst met de kapster te beëindigen ontstaat een verschil van mening over het opnemen van vakantie, waarna de kapsalon de arbeidsovereenkomst zonder instemming van de werkneemster opzegt. Van de juridische mogelijkheden die haar ten dienste staan, een beroep op vernietiging van het ontslag of het toekennen van een billijke vergoeding, kiest de werkneemster voor de laatste. Die vergoeding dient volgens haar zo hoog te zijn als het inkomen dat zij zou hebben genoten indien zij de arbeidsovereenkomst had kunnen voortzetten tot aan haar pensioen, nog ruim 21 jaar. Kantonrechter en hof De kantonrechter had in deze zaak overwogen dat in het geval van een vernietigbare opzegging in beginsel steeds een billijke vergoeding dient te worden toegekend en dat deze op zijn minst een zodanig substantieel bedrag moest belopen dat het punitieve en afschrikwekkende karakter van de vergoeding voldoende tot uitdrukking komt. De kantonrechter kende een billijke vergoeding toe van € 4.000 bruto, waarbij hij geen aandacht gaf aan de gevolgen van het ontslag omdat die in voldoende mate waren gecompenseerd door de transitievergoeding van bijna 8 maanden salaris. In hoger beroep liet het gerechtshof de uitspraak van de kantonrechter in stand. Het hof overwoog dat in de hoogte van de vergoeding tot uitdrukking dient te komen dat de wijze van opzegging ontoelaatbaar is en voor werkgever een zodanig substantieel bedrag dient te zijn dat hiermee een dergelijk handelen in de toekomst wordt voorkomen. Het Hof geeft ook aan dat de duur van het dienstverband en de gevolgen die het ontslag voor de werknemer heeft buiten beschouwing dienen te blijven. Begroting vergoeding, hoe dan? De vraag komt natuurlijk op of de in deze zaak toegewezen vergoeding van € 4.000 wel een zodanig bedrag vormde dat de werkgever dit werkelijk als een afschrikwekkende vergoeding ervaarde. Daarbij dient te worden bedacht dat de kapster slechts € 224,50 per maand verdiende en de toegekende billijke vergoeding 2,5 x de transitievergoeding bedroeg. Maar misschien wel belangrijker: zag het hof het goed dat voor die vergoeding het punitieve karakter het vertrekpunt moest zijn bij de begroting daarvan? En wat betekende dat voor grote en kleine werkgevers? Zou de vergoeding dan afhangen van de draagkracht van de werkgever? En zou dat tot verschillende uitkomsten leiden voor werknemers bij de zelfde mate van verwijtbaar handelen maar bij onderscheiden werkgevers, afhankelijk van de vraag of dat een multinational was of een MKB werkgever? De vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding is in de WWZ aan de rechter gelaten. De nieuwe wet gaf geen antwoord. In de literatuur is sinds de invoering van WWZ veel gediscussieerd over de vraag of de billijke vergoeding alleen dat punitieve karakter heeft of ook rekening mag houden bijvoorbeeld met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad deze discussie beslecht met een arrest in de zaak van de ten onrechte ontslagen kapster. Hoge Raad hakt de knoop door Het stelsel van de WWZ verzet zich er niet tegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt, zo overweegt de Hoge Raad. In een situatie dat de werknemer kan kiezen tussen een vernietiging van de opzegging en recht op tewerkstelling en uitbetaling van loon enerzijds en een billijke vergoeding anderzijds, geldt het volgende. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan mede worden gelet op wat werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. De omstandigheden van het geval bepalen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst dan in aanmerking wordt genomen. Daarbij is volgens de Hoge Raad mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Het hangt verder af van de omstandigheden van het geval of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. De Hoge Raad somt die omstandigheden op: a) de mate waarin de werkgever een verwijt valt te maken van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging, b) of de redenen waarom de werknemer afziet van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen, c) of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden en zo ja, de inkomsten die hij daaruit geniet, d) (andere) inkomsten die hij in de toekomst kan verwerven, e) de transitievergoeding. De werknemer dient volgens de Hoge Raad te worden gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Op die manier kan worden tegengegaan dat werkgevers kiezen voor een vernietigbare opzegging omdat dit voor hen voordeliger is dan het op juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het voortzetten daarvan. Betekenis voor de praktijk In de toekomst zal de rechter bij de begroting van de billijke vergoeding dus aandacht moeten geven aan alle omstandigheden van het geval. Daartoe behoren ook de duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag. Het arrest van de Hoge Raad betekent dat de billijke vergoeding niet alleen maar een bestraffing van het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever is. Het gaat erom te bepalen wat billijk is voor de werknemer. Bij de begroting komt het als gezegd aan op alle omstandigheden van het geval. Rechters zullen daarom de hoogte van de billijke vergoeding in het vervolg deugdelijk moeten motiveren en alle door partijen aangevoerde omstandigheden in de uitspraak moeten behandelen. Met dit arrest is duidelijk geworden dat de billijke vergoeding die hier aan de orde is een alternatief vormt voor een vernietiging van het ontslag en naar billijkheid beoogt te compenseren dat de werkgever de werknemer heeft ontslagen in strijd met de geldende regels. Het draait dus niet alleen om de ernst van de verwijtbaarheid, niet alleen om een punitief en afschrikwekkend karakter, maar de vergoeding moet aansluiten bij de waarde die het dienstverband voor de werknemer bij wegdenking van het ontslag nog zou hebben 2 van 3 gehad, eventueel gecombineerd met andere factoren die aanleiding geven tot verdere verhoging van de billijke vergoeding. Het gevolg is dat er voor (de gemachtigden van) de werknemers in zaken zoals deze de nodige arbeid wordt verwacht: zij zullen alle omstandigheden van het geval naar voren moeten brengen ter onderbouwing van de billijkheid van de gevraagde vergoeding die in de plaats moet komen van een herstel van het dienstverband. Waarop de werkgevers(advocaten) weer moeten reageren. Werk aan de winkel! Meer informatie Neem voor meer informatie contact op met Jolanda Krijgsman, E: [email protected] / T: 026-3575741 3 van 3