Typevragen Macro-evolutie 1. Contrasteer de theorie van het ‘fyletisch gradualisme’ met die van de ‘onderbroken evenwichten’ (‘punctuated equilibria’). 2. In de originele voorstelling van hun theorie van onderbroken evenwichten, argumenteren Eldredge en Gould (1972) dat de paleontologie op dat moment kampt met een zeer algemeen probleem binnen de wetenschap. Ze noemen het de ‘cloven hoofprint of theory’. Wat bedoelen ze daarmee ? Vind je dat argument terecht ? 3. Gould en Lewontin (1972) gebruiken een aantal stilistische technieken om hun gelijk te halen die je normaal niet verwacht in een wetenschappelijk artikel. Geef hiervan een voorbeeld. 4. Het 1977 artikel van Eldredge en Gould bevat weinig nieuwe ideeën t.o.v. dat van 1972, maar het is veel combatiever. Waaruit blijkt dat ? 5. Een belangrijk en controversieel onderdeel van de theorie van de onderbroken evenwichten is de idee van ‘stasis’. Waarom vormt stasis voor de klassieke evolutietheorie een moeilijk te verklaren fenomeen ? Hoe verklaren Gould en Eldredge het ? 6. Wat verstaat men onder ‘species sorting’ ? 7. Welk proces is belangrijker voor het begrijpen van de evolutie van de biodiversiteit : natuurlijke selectie of species-sorting ? Argumenteer. 8. In sommige fossiele reeksen ziet men dat fasen van speciatie en diversificatie bij uiteenlopende groepen organismen in dezelfde (korte) periodes voorkomen. Hoe kan je dat verklaren ? 9. Geef alternatieve verklaringen voor ‘Cope’s rule’. Geef aan welke verklaring meer aanleunt bij de ideeën van punctualisten en welke meer bij fyletisch gradualisten. 10. Wat is het verschil tussen ‘passieve’ en ‘gedreven’ (‘driven’) evolutionaire trends ? Hoe kan je testen of een gegeven trend ‘passief’ of ‘gedreven’ is ? 11. In fossiele tijdsreeksen ziet men een opvallende koppeling tussen predatie-intensiteit (geschat door het aantal individuen van prooisoorten met predatiesporen of littekens) en de diversiteit van de fauna. Hoe kan je dit verklaren ? 12. Wat is een ‘hopeful monster’? Denk je dat ‘hopeful monsters’ een belangrijke rol hebben gespeeld in de evolutie van de biodiversiteit ? Waarom (niet) ? 13. Welk nieuw licht werpt de evolutionaire ontwikkelingsbiologie (evo-devo) op de theorie van de ‘hopeful monsters’ ? 14. Enkele studies hebben genen geïdentificeerd die een belangrijke rol spelen in de speciatie (met name, bij de reproductieve isolatie). Wat is er bijzonder aan deze genen ? Hoe snel divergeren deze genen tijdens de speciatie ? En wat drijft deze evolutie ? 15. Wat is het verschil tussen ‘disparity’ en ‘diversity’ ? 16. Op welke manier past –volgens Gould en zielsverwanten – de ontdekking van de Burgess Shale fauna in het macro-evolutionaire plaatje ? 17. Bespreek hoe informatie over het belang van massa-extincties en explosieve radiaties ons iets kan leren over de vraag of micro-evolutionaire (populatie-ecologie, genetische processen) volstaan om de evolutionaire patronen op grotere schaal te verklaren. 18. Hoe ‘herhaalbaar’, ‘voorspelbaar’ is de evolutie op aarde ? Hoe zou je dat kunnen nagaan ? Welke krachten maken evolutie (on)voorspelbaar ? 19. Wat vertellen Bateson’s ‘homeotische varianten’ ons over de bouw van organismen ? 20. Wat doen homeotische genen ? 21. Toon aan hoe de recente ontwikkelingen op het vlak van de ontwikkelingsbiologie (evo-devo) Darwin’s evolutietheorie bevestigen en versterken. 22. Wat suggereren de bevindingen in de ontwikkelingsbiologie (evo-devo) i.v.m. de vraag of macro-evolutie kan gezien worden als een extrapolatie van micro-evolutionaire gebeurtenissen ?