De taxonomische hiërarchie Plato, Aristoteles, Linnaeus, …: soort Ray: biologische soort Adanson: “Familles des plantes” De Jussieu: ordres naturelles Charles Darwin “And thus the forms of life throughout the universe become divided into groups subordinate to other groups” Phylum (stam) of Divisio (afdeling) Classis Ordo Familia Tribus Genus Species (soort) 1. Supraspecifieke categorieën Noord-Amerika: Quercus: enkele honderden soorten. “Despite the clearcut distinctions among the several subgenera of Quercus, it is customary to keep them all in the same genus, because botanists and laymen alike intuitively sense the unity of the group. An oak is an oak is an oak.” (Cronquist 1988: x). Phylum Classis Ordo Familia Tribus Genus Species (soort) Subspecies Varietas macroevolutie microevolutie hiërarchiseren moet!!! Menselijke geest: memoriseert 250-800 onderdelen/categorie (Linnaeus: 7000 soorten in 935 genera = 7,5 spp./genus) basisconcept sinds Linnaeus genus = een geheel van soorten die meer betekenisvolle eigenschappen met elkaar gemeen hebben dan met enige andere soort vandaag genus = clade van soorten die meer betekenisvolle eigenschappen met elkaar gemeen hebben dan met enige andere soort 2 Het begrip soort (“species”) biologische soort: groep van organismen die kruisen met voortbrenging van fertiele nakomelingen Kruisbaarheid als criterium? Salix x dasyclados Morfospecies praktisch & universeel hanteerbaar concept, gebaseerd op morfologische discontinuïteiten Cronquist (1978) “the smallest groups that are consistently and persistently distinct, and distinguishable by ordinary means.” “Splitters” & “lumpers” linneont versus jordanont Modellen van speciatie - Graduele isolatie (allopatrische of geografische speciatie) - “founder effect”: lokale of perifere speciatie (isolatie van subpopulaties aan de rand van een areaal) onder meer catastrofische speciatie -Sympatrische speciatie (andere factoren van isolatie, bv. lokale ecologische speciatie) - speciatie door hybridisatie - fyletische speciatie (successieve soorten) Ouderdom van de speciatie → er zijn “soorten van soorten” Hoe werkt natuurlijke selectie? 1 selecterende factor: sterke selectie habitat bossen met veel ondergroei ijle bossen, graslanden ‘keuze’ van de lijster ongestreept gestreept seizoen winter zomer (achtergrond groener) ‘keuze’ van de lijster geel bruin en roze Cryptische soorten 3. Infraspecifieke categorieën diagn. kenmerken subspecies geografisch ± gescheiden relatief klein aantal varietas lokale rassen één of weinig forma sporadisch & toevallig afwijkende individuen vaak één Informele systemen Danser Commiscuum - convivium - comparium topodeem: een groep met een specifieke geografische verspreiding ecodeem: met een specifieke habitat gamodeem: met individuën die in de natuur interfertiel zijn fenodeem: een groep die fenotypisch van andere verschilt plastodeem: een groep die fenotypisch maar niet genotypisch van andere verschilt genodeem: een groep die genotypisch van andere verschilt autodeem: een groep bestaande uit zelfbestuivende (autogame) individuen agamodeem: een groep bestaand uit individuen die zich asexueel (apomictisch) voortplanten.