- Scholieren.com

advertisement
Biologie
3.2 Zien
Je ogen liggen in je oogkassen. De oogbollen zitten met oogspieren vast. Deze oogspieren
zorgen er ook voor dat je je ogen alle kanten op kan bewegen. Het zijn er in het totaal
twaalf. Per oog zijn er twee spieren om je ogen op en neer te bewegen, twee om je ogen
heen en weer te bewegen en twee om je ogen schuin naar boven en schuin naar beneden
te kunnen bewegen.
Je ogen worden beschermd door je wenkbrauwen,
oogleden en wimpers. Ze beschermen je ogen tegen
zweet en stof. Boven elk oog zit een traanklier.
Traanklieren maken traanvocht aan. Elke keer als je
knippert wordt er traanvocht over je ogen verspreid.
Zo drogen je ogen niet uit en spoelen alle vuiltjes
weg. Dat gebeurt via je traanbuisjes. Het wordt
afgevoerd naar je neus. Als je huilt maken je traanklieren heel veel traanvocht en dan
overstromen je traanbuisjes.
Het gekleurde gedeelte van je oog is de iris. Deze kan verschillende kleuren hebben.
Middenin de iris zit een opening. Een pupil. Het lijkt op een zwarte stip maar alles wat je
ziet gaat door deze opening. Vervolgens valt het op je netvlies. Daar zitten lichtgevoelige
zintuigcellen. Die vangen het licht op en zetten het om in impulsen. Deze impulsen gaan
vervolgens door de oogzenuw naar de hersenen. De plaats recht achter de pupil heet de
gele vlek. Hiermee zie je het best. Dat komt omdat daar het meeste lichtgevoelige
zintuigcellen zitten. Dat betekent dus dat je recht vooruit het best kan zien.
Zintuigcellen zijn verbonden met zenuwcellen. De uitlopers van zenuwcellen verlaten
het oog in een bundel; een oogzenuw. Op die plek zitten geen zintuigcellen. Dat betekent
dat je hier niks kan zien. Daarom wordt dat de “blinde vlek” genoemd.
In je ogen zitten drie lagen. Van buiten naar binnen zijn dat:
1. Het harde oogvlies; dat is een stevig vlies die alles binnenin het oog beschermt.
Het is wit. Van buitenaf zie je het harde oogvlies als het oogwit. Het deel dat over
de iris loopt is doorzichtig. Dat heet het hoornvlies. Al het licht gaat hierdoor heen
je oog binnen.
2. Het vaatvlies; daarin zitten heel veel bloedvaatjes. Via bloedvaten krijgen de ogen
alle stoffen die ze nodig hebben. Aan de voorkant is het vaatvlies gekleurd, dat is
de iris.
3. Het netvlies; hier word alles wat je ziet omgezet naar impulsen en naar je
hersenen gestuurd.
Je kunt zien bij licht, maar ook ‘s avonds als het schemert. Dat kan doordat je pupillen
groter en kleiner kunnen worden. Lengtespieren trekken de pupil open en kringspieren
duwen hem dicht. Bij weinig licht trekken de lengtespieren samen zodat de pupil groter
wordt. Zo kan er meer licht naar binnen en kan je meer zien. Bij heel veel licht trekken je
kringspieren samen. Zo wordt je pupil kleiner en komt er minder licht binnen. Je netvlies
kan beschadigen als er teveel licht op valt. Het kleiner en groter maken van je pupillen
heet het pupilreflex.
Biologie
Op het netvlies zijn twee soorten
zintuigcellen; kegeltjes en staafjes. Met
je kegeltjes kan je kleuren zien. Je hebt
drie soorten kegeltjes; kegeltjes
waarmee je groen licht ziet, kegeltjes
waarmee je rood licht ziet en kegeltjes
waarmee je blauw licht ziet. Als je een
bepaalde kleur ziet worden er meerdere
kegeltjes geprikkeld. De impulsen die
naar je hersenen gaan worden in je hersenen omgezet tot een kleur. Met kegeltjes zie je
niet alleen kleuren. Je ziet er ook scherper mee dan met staafjes. Kegeltjes werken alleen
bij veel licht. Zoals overdag. Als het donker wordt schakelt het netvlies over op staafjes.
Die werken bij weinig licht. Je ziet er zwart-wit en grijs mee. De meeste kegeltjes zitten in
je gele vlek. De staafjes zitten vooral in het omliggende deel van de netvlies.
De lens in je oog maakt van datgene wat je ziet een scherp beeld op het netvlies. Het beeld
is alleen veel kleiner, het staat op zijn kop en het is in spiegelbeeld. Je hersenen vertalen
het beeld zo dat je het goed ziet. En je kan niet alleen dichtbij scherp zien maar ook ver
weg. Dat kan doordat je kan accommoderen. Dat houdt in dat je je lens platter en boller
kan maken. Met een bolle lens kan je dichtbij scherp zien. En met een platte lens kan je
veraf scherp zien. Accommoderen kan door een kringspier; het straallichaam. De lens
hangt aan lensbandjes aan het straallichaam. Als het straallichaam samentrekt hangen
de lensbandjes slap. Je lens is dan bol. Als het straallichaam ontspant, wordt de lens
wijder door dat de lensbandjes de lens uitrekken. Dan is de lens plat.
Soms is een voorwerp te dichtbij om scherp te kunnen zien. Je lens kan dan niet nog boller
worden. Het dichtstbijzijnde punt waar je een voorwerp nog net scherp kan zien is het
nabijheidspunt.
Sommige mensen kunnen niet scherp zien. Dan heb je een bril of contactlenzen nodig. Er
zijn twee mogelijke oorzaken waardoor je niet scherp kan zien.
1. Soms kan je je ooglens niet meer goed plat of bol maken. Dat betekent dat je niet
meer scherp dichtbij of niet meer scherp ver weg kan kijken.
2. Ook is het mogelijk dat je oogbol niet de goede vorm heeft. Dat is bij jonge mensen
vaak de oorzaak van slechtziendheid.
Als je oogbol te kort is, zie je alleen in de verte scherp. Dan ben je verziend. Als je dan
dichtbij kijkt valt het beeld achter het netvlies. Het beeld is dan onscherp. De oplossing
voor verziendheid is een bril met bolle lenzen. (een +bril) Als je oogbol te lang is zie
je alleen dichtbij scherp. Je bent dan bijziend. Als je in de verte kijkt valt het beeld
voor het netvlies. Het is dan erg wazig. De oplossing voor bijziendheid is een bril met
holle lenzen. (een –bril)
Je kan ook diepte zien. (3D) Je ziet diepte doordat je met twee ogen kijkt. Met je
rechteroog zie je iets anders dan met je linkeroog. Je hersenen voegen die beelden
samen en zo zie je 3D. diepte is noodzakelijk bij het inschatten van afstanden.
Bijvoorbeeld om te zien hoever een auto nog bij je vandaan is. Zodat hij je niet aanrijdt.
Download