samenvatting-filosofie-v

advertisement
HFST 1: Wat is filosofie?
FILOSOFIE
1) De filosofische vragen
Filosofie
= (filos + sofia = vrienden + wijsheid = wijsbegeerte) zoeken naar antwoorden op vagen
die tot dan toe door mythologie en godsdienst behandeld waren of die om praktische
redenen opzijgeschoven werden.
1. INZICHT
 kennistheorie
(wat kunnen we leren? Wat is waarheid?)
2. UITZICHT  Ethiek
(wat is goed/slecht handelen?)
3. ZINZICHT  Metafysica
(wat is de zin v/h leven?)
Filmfragment:
1. Paul de Grauwe (Prof economie @ London School of Economics)
 Doel v/d krant is mensen gelukkig maken
2. Alain Bottom over Epicurus (4e-3e E v.Chr.)
 3 elementen om tot geluk te komen / wijsbegeerte te begeren:
1. Vrienden (= bron van geluk als men samen leeft in matigheid)
2. Vrijheid (= buiten Athene, financieel en politiek onafhankelijk)
3. Vorsen (= doordacht/reflexief leven)
 Epicurus leefde simpel en materialisme (seks, schoonheid, …) brengt
geen geluk!
 Filosofie
= de reflectie/bezinning v/d mens op zijn specifiek menselijke bestaan en op zijn
verhouding tot heel de realiteit binnen en buiten hem (en ook de poging om van dit
bestaan en deze verhoudingen een rationele interpretatie te geven), i.e. een
interpretatie die op bewijzen steunt en zich aldus aan anderen openbaart.
2) Filosofie en mythologie



°Filosofie in welvarende Griekse/Turkse handelsschepen en havens
 mythe = een als correct aanvaarde, doch niet-gefundeerde voorstelling van zaken.
 mythos = verteller, verhaal, monoloog, personages, heteronome legitimatie,
traditie.
 logos = wetenschapper, betoog, dialoog, begrip, autonome legitimatie,
rationaliteit.
Einde mythe door:
1. Thaumasia = een punt i/h sociale en historische groeiproces waarop mooie
verhalen niet meer volstaan en de nieuwsgierigheid (thaumasia) is gewekt
(bv. het groeiproces van kinderen).
2. Groeiende ervaring door contact met verschillende culturen.
3. Veel vrijheid in de “modernere” steden
4. Vrije tijd voor onderzoek en onderwijs (°wetenschappen)
Nieuwsgierig (Rationalisme)
- Geest
- Deductief
- Rationeel
Ervaring (Empirisme)
- Materie
- Inductief
- Empirisch
1
3) Filosofie en godsdienst


Beantwoorden van dezelfde vragen maar de methode (weg) verschilt.
Filosofie verwerpt het bestaan van God niet, maar beperkt zich tot de kritischrationele benadering. (Soms wel tegenspraak: Socrates w
̅ beschuldigd van atheïsme).
Ancilla theologiae = (dienstmeid v/d theologie) filosofie i/d middeleeuwse scholen,
ter ondersteuning van theologie.
 wel kloof tussen: godsdienstig fundamentalisme X filosofisch dogmatisme


4) Filosofie en ideologie
Filmfragment:
Fundamentalistische Christenen in St-Patrick’s College
- Christelijk fundamentalisme
- Ideologie ≠ probleem, wel de toepassing
- Opgedrongen fundamentalisme
- Gecontroleerd door Republikeinen
Ideologie
= een samenhangend mensbeeld dat steun en zekerheid geeft, al dan niet bewust
w
̅ opgedrongen en antwoorden geeft maar geen vragen laat stellen.
1. Verstard mensbeeld
2. Gecontroleerd door autoritaire + absolute gezagsinstanties
3. Opgedrongen
4. Geeft steun en zekerheid
5. Dissidenten/twijfelaars/sceptici w
̅ achtervolgd + verbannen
6. Filosofie kan uitweg bieden in actief-pluralistische context
Filmfragment:
Low cost-maatschappij
- raakt aan ideologie (= de goedkoopste willen zijn)
- personeel mag geen vragen stellen
- alles w
̅ opgelegd door economisch systeem



kloof tussen godsdienst + filosofie < ideologie + filosofie
Actief pluralisme = verschillen aanvaarden o.b.v. kritisch-rationele houding
Gedicht p.16  twijfel nodig om uit ideologie te blijven + tot filosofie te komen
5) Het belang v/d filosofische traditie voor iedereen
Weltanschauung
= manier waarop we mens en maatschappij zien en waarin we zijn opgegroeid.
Fasen om van dit vanzelfsprekende mensbeeld tot filosofie te komen:
1. Het geleefde/geëxisteerde mensbeeld
 via ouders + omgeving meekrijgen
 onbewust (bv. hoofddoek, godsdienst, katholieke school, etc.)
2
2. Het gesproken mensbeeld
 bij vieren van overgang kindertijd naar volwassenheid (bv. communie,
bar-mitswa, …)
 maken van eerste eigen keuzes
 velen blijven binnen het overgeërfde, traditionele mensbeeld
3. Het besproken mensbeeld
 mensbeelden kritisch benaderen (°filosofie)
 zeer bewust hiervoor kiezen
 Krinein = onderscheiden
6) Filosofie: descriptief of normatief?
Descriptieve filosofie = filosofie die het bestaande beschrijft.
1. Ontologie = (zijnsleer) Lao-Tse: onderscheid tussen het zijn v/e steen, plant, dier,
en mens + onderscheid tussen zijn en worden.
2. Metafysica = de vraag naar de oorsprong v/h zijnde + een oerprincipe van God
 ZIJN
3. Wijsgerige antropologie = wat is de mens?
4. Cultuurfilosofie = wisselwerking tussen mens, tijd en omgeving?
5. Sociale filosofie = relatie tussen mens en samenleving?
 MENS
Normatieve filosofie = filosofie omtrent het bepalen van het juiste denken en handelen.
1. Logica = theorie v/h juist redeneren
2. Kennisleer = (epistemologie) wat is de waarde van ons kennen?
 JUIST KENNEN : INZICHT
3. Moraalfilosofie = (ethiek)
 JUIST HANDELEN : UITZICHT
4. Juiste zin v/h leven?
 JUISTE ZIN : ZINZICHT
Filmfragment:
De Rodenburgs
- Niet ethisch: minst bekwame persoon w
̅ opvolger en verbrandt
nalatenschap van vader
- Materiële waarden = belangrijk (chic huis, geld, …) maar dochter is
emotioneel kapot en haat haar moeder.
3
7) Wat kan je met filosofie doen?




Filosofie = gevaarlijke bezigheid want met doordenken overschrijdt je het
bestaande (en soms de machthebbers tegenwerken).
Filosofie = nutteloos op persoonlijk, praktisch niveau want zo kunnen materiële
waarden soms voorrang krijgen op onmeetbare persoonlijke waarden.
Filosofie = onvermijdelijke, noodzakelijke bezigheid want mens is nieuwsgierig
(°vrijheden omdat filosofen nadachten over slavernij, hekserij, …)
Economie (Profit/Inzicht) + Sociaal (People/Uitzicht) + Ecologie (Planet/Zinzicht)
= duurzame samenleving
HFST 2: Van Thales tot Thomas
1) De présocratici: op zoek naar de oerstof en het ordende principe


6e E v.Chr. in Klein-Azië
Basisprincipes van natuurfilosofen:
1. De vraag naar de oerstof (= archi)
2. Veelheid reduceren tot een eenheid
3. Kosmos i/d chaos ontdekken
4. Maatstaf zoeken om een verklaring voor mens en werkelijkheid te vinden
5. Dialectiek i/d evolutie v/h denken (these + antithese = synthese)
Thales van Milete





7e - 6e E v. Chr.
Vooral geïnteresseerd in wiskunde en magnetisme
Hypothese: oerstof = water
IJs, water en wolken bestaan uit dezelfde materie
Mens bestaat voornamelijk uit water
Anaximenes van Milete





6e E v. Chr.
Hypothese: oerstof = lucht
Vuur is verfijnde lucht, water is vloeibaar door lucht
Kwantitatieve differentiatie toepassen
Belang v/d 4 elementen (water, lucht, vuur, aarde)  °grote gevolgen op menselijk
denken
Heraclitus van Ephese






6e – 5e E v.Chr.
politicus en filosoof
hypothese: oerstof = vuur
vuur verandert alle substanties (bv. hout in as)
Principe v/d voortdurende verandering  wereld van WORDEN i.p.v. zijn
Basisideeën:
1. “Alles vloeit. Je kan je voet niet tweemaal in dezelfde stroom dompelen”
 alles is voortdurend in verandering
2. “God (=logos) is dag en nacht, zomer en winter, oorlog en vrede”
 alles bestaat uit tegenstellingen, alles staat in verhouding tot iets anders
4
3. “De oorlog is de vader van alle dingen”
 alleen vooruitgang door conflict van tegengestelden (°dialectisch denken)
4. “Logos”
 belang v/h ordende principe (wijsheid) zorgt voor verborgen harmonie van
alle tegenstellingen
Filmfragment:
Einstein
-
Atoombom werd gebruikt om oorlog te stoppen maar 70 000 doden en
70 000 bestraalden in Hiroshima
- Oerknal: vernietiging werd ontstaan v/h heelal
 Ordenend en verwoestend principe in één!
Inzicht:
Uitzicht:
Zinzicht:
tegenstellingen
orde door logos
hoogste geluk door aanvaarding v/d werkelijkheid
Parmenides van Elea



6e – 5e E v.Chr. (Zuid-Italië)
Antithese Heraclitus: verandering is schijnbaar bedrog, alleen inzicht i/h eeuwig
blijvende “ZIJN” is waarheid.
Zoals i/d politiek: conservatief X progressief
Zeno van Elea



5e E v.Chr. (Zuid-Italië)
Aporieën = denkonmogelijkheden  d.m.v logica beseffen we dat onze
zintuigen ons bedriegen
Bv. Achilles en de schildpad
Achilles en de schildpad
Achilles en de schildpad houden een race en de schildpad krijgt een
voorsprong van 10 meter. Onze zintuigen vertellen ons dat de schildpad snel
wordt ingehaald, maar de logica beweert het tegendeel. Wanneer Achilles de
10 meter heeft ingehaald, heeft de schildpad 1 meter afgelegd die Achilles op
zijn beurt moet inhalen. Telkens komt er een nieuwe afstand bij die ingehaald
moet worden en dit tot in het oneindige. Achilles kan de schildpad dus nooit
inhalen.

eeuwige verandering X eeuwige stilstand  empirisme X rationalisme
Klein-Azië
(Thales, Heraclitus)
- natuurwetenschappen
- inductief
- empirisch
- ervaring
Zuid-Italië
(Parmenides, Zeno, Pythagoras)
- mathematica
- deductief
- rationalistisch
- verwondering
5
Protagoras




5e E v.Chr.
Sofisten = een leraars, rondreizend professoren die privéonderwijs gaven.
Basisideeën:
1. “Over de goden weet ik evenmin dat ze bestaan of niet bestaan”
 niet overtuigd door absolute tegenstellingen (rationalisme X empirisme)
2. “De mens is de maatstaf van alle dingen, v/d zijnden, dat ze er zijn, en v/d
niet-zijnden, dat ze er niet zin.”
 homo-mensura-stelling: de mens staat centraal
3. °relativisme : een overal geldige waarheid is een illusie, waarheid is relatief
want kan door elke mens apart bepaald w
̅.
Slechte naam omdat sofisten alleen uit zijn om discussies te winnen en dus een
techniek beheersen voor advocaten en politici. Dit kan leiden tot immoreel
cynici.
2) Socrates en Plato: ethiek en utopie
Socrates










5e E v.Chr.
De socratische kwestie: weinig over hem weten, alleen uit teksten van zijn
studenten Xenofoon en Plato.
Filosoferen volgens Socrates = kritisch onderzoeken v/h menselijke denken en
handelen en de vorming v/d jeugd. (ethiek)
Afdalen: eerste woord in zijn werk “De Staat” van Plato. Socrates daalde altijd af
v/h centrum van Athene (Acropolis) tot de havenstad Piraeus voor dialogen.
Mensen komen via wederzijdse interesse tot inzicht en door kritische vragen
relativeert men zijn eigen standpunten.
Socratische methode:
1. Geen negatieve houding
2. Dialogeren (met kritische vragen)
3. Wederzijdse interesse
4. Geen dictaten opleggen
5. Het vermogen van anderen om kennis zelf te genereren (=maieutiek)
6. Relativeren van aanvankelijke opvattingen
Socratische ironie = (negatieve moment) scherpe en onbarmhartige vragen stellen
(dit leidde tot zijn gifbeker-veroordeling door de competentie van politici in vraag
te stellen). Dit is bedrieglijk omdat hij toch al veel weet, ook al beweerde hij van
niet.
Socratische maieutiek = (positieve moment) geestelijke bevallingstechniek om de
waarheid/inzicht dat verborgen zit in ieder, geboren te laten worden.
 metafoor: vroedvrouw
Het juiste inzicht i/h morele leidt tot een juist inzicht betreffende het handelen:
Het ware (inzicht) leidt tot het goede (uitzicht) en het schone (zinzicht). In het
goede handelen volgens het ware denken w
̅ men een schone mens. Het schone is
een harmonie tussen het ware en het goede.
juist inzicht = het inzicht dat het ware nut en geluk v/d mensen tot stand brengt.
1. deugden (deugd = inzicht)
2. “Ken uzelf”
3. Daimonon/daimon = innerlijk goddelijk beginsel (=geweten)
4. Valse behoeften ontmaskeren en verwerpen.
De staat moet volgens hem geregeerd worden door filosofen (bekwamen)
6


 verschillende methoden om tot waarheid te komen:
maieutiek (Socrates), dialectiek (Heraclitus), retoriek (Protagoras), hermeneutiek.
Socrates = mondiale filosoof (zelfde standpunten werden i/h oosten aangenomen)
Filmfragment:
Socrates
- Logisch denken maakt zelfzeker. Je moet een eigen mening vormen en
niet meelopen zoals een schaap
- Socrates sprak tegen “belangrijke” mensen  lef, non-conformisme
- Iedereen moet filosoferen
- Mening = aarden pot: niet elke pot is gemaakt om water te houden
- Haalt democratie eronder uit want moest eigen mening hebben
Plato


5e – 4e E v.Chr.
leerling van Socrates
Ideeënleer = niets i/d materiële werkelijkheid is zo volmaakt als het idee dat we ervan
hebben.



De echte werkelijkheid is het ideaal en onze realiteit is een zwakke afschaduwing
Je kan de wereld verbeteren door te vertrekken vanuit idealisme
De allegorie v/d grot (uit “De Staat”)
De allegorie van de grot
 grot die met de buitenwereld is verbonden door een gang (geen daglicht).
 rij gevangenen met rug naar ingang: vastgeketend  niet bewegen
Alleen de wand kunnen waarnemen en niet de echte werkelijkheid
Achter hen is vuur en ertussen een muurtje waarachter mensen lopen.
Schaduwen worden weerspiegeld op de waargenomen wand
 we zijn gevangenen die slechts schaduwen en echo’s waarnemen

onsterfelijkheid v/d ziel (uit “Phaedrus”)
De onsterfelijkheid v/d ziel
De ziel = het intellectuele (inzicht) en morele (uitzicht) zelf.
De ziel is een driespan (°tripartite ziel)
1. Logos (wagenmenner): het intellectuele, redenerende, kennende deel
2. Thumos (nobel paard): passie, wil, doorzettingsvermogen
3. Epithumia (weerspannig paard): lust, driftleven


 dualistische scheiding tussen de (goede) ziel en het (slechte) lichaam
 platonische liefde in christendom, onderschikking v/d vrouw (vooral lichaam)
de rede is nodig om lichaam en geest te combineren en te voorkomen dat begeerte
en wilskracht ontsporen.
Kennisleer = (amneseleer) we kunnen alleen kennen wat onze ziel herinnert uit de
wereld v/d ideeën. Kennis is herinnering. We mogen ons niet laten doen door het fatum.

kalos-(k)agathos = idee v/h schoon-goede, het hoogste idee, verwezelijkt in God,
het absolute schone en goede.
7

Verband met ideeënleer: gevangenen moeten moeite doen (=nadenken om tot het
ware te komen) om zich te bevrijden. Dit vergt discipline (Thumos) om de
verleidingen (epithumos) te weerstaan. Eens ontsnapt wil men nooit meer terug.
Filmfragment:
Actualiteit van Chinezen in Afrika
- De grot: kobalt gaan vinden in Afrika
- De arme Afrikaan als idee zijn de concrete Afrikaanse kinderen
- De moeite om uit de grot te komen is enorm
- Affiches op omheining gaan over het abstracte idee zonder kinderarbeid
- De rechtvaardige economie als illusie voorgesteld door gouverneur
Deugdenleer = de deugd is orde en harmonie v/d ziel bereiken voor mensen die in het
stof gevangen zitten.


Deugd = een positieve eigenschap om het juiste handelen te kennen.
1. Wijsheid
2. Dapperheid
3. Matigheid
4. Rechtvaardigheid
5. (Later bij christendom: geloof, hoop, liefde)
Bij een utopische staat bestaat er “natuurlijke” ongelijkheid door verschillende
deugden:
- Boeren en arbeiders:
bescheidenheid, gehoorzaamheid, matigheid
- Soldaten en ambtenaren:
dapperheid, moed
- Heersers (filosofen):
wijsheid
3) Aristoteles



4e E v.Chr.
Nuchtere, onderlegde pedagoog van Alexander de Grote
Pseudoniem: “Opvoeder van Europa” want heeft filosofie geopend voor wetenschap
Logica = studie v/h juiste denken, steunend op een natuurwetenschappelijke,
experimentele methode.

syllogisme = logische redenering met 2 premissen (major- en minorterm) waaruit
een conclusie wordt afgeleid.
Bv.
Alle mensen zijn sterfelijk
Alle koningen zijn mensen
Conclusie:
Alle koningen zijn sterfelijk
!!! Kan ook een vals oordeel zijn:
BV.
Alle socialisten zijn tegen de bestaande maatschappij
Alle terroristen zijn tegen de bestaande maatschappij
Conclusie:
Alle socialisten zijn terroristen
Leer v/d categorieën = 10 verschillende opzichten waarin men het kan hebben over
iets bestaande (oorzaak, kwantiteit, kwaliteit, tijd, ruimte, substantie, …)  metafysica

de werkelijkheid bestaat uit stof (de materie) en vorm (geest, denken, idee,
potentie)
8


Hiërarchie volgens Aristoteles:
1. God als zuivere vorm (de onbewogen eerste beweger)
2. Al de rest als menging van stof en vorm (bv. mens)
School van Athene van Rafael:
- Plato wijst naar boven + blootvoets  idealisme
- Aristoteles wijst naar beneden + sandalen  realisme
Indeling van de filosofie volgens Aristoteles:
1. Theoretische vakken: metafysica, mathematica, fysica, psychologie
2. Praktische vakken: ethica, politiek, economie
3. Poëtische vakken: techniek, esthetica, poëtica
Mensbeeld: na studie v/d natuurwetenschappen blijkt dat de mens een
gemeenschapsdier is dat door zijn lichaam met de planten- en dierenwereld verbonden
is. Door zijn verstand wordt hij pas menselijk. Men is dus ok afhankelijk van anderen en
moet er rekening mee houden. (Er zijn verweven doelen: regen voor planten, planten
voor dieren, dieren als eten voor mens, en mens voor geestelijk vermogen!)
 inbeddingsrelatie tussen economie en ethiek:
Volgens Aristoteles is economie enerzijds een wetenschap v/h op een moreel en
politiek verantwoorde manier produceren en consumeren, anderzijds een
chrematistiek (=kunst v/h zich mateloos verrijken).
 leer v/d gulden middenweg (bv. geen extreem rechts/links maar met de
beschikbare middelen zo goed mogelijk proberen te regeren)
 geen extreme staatsvorm (monarchie > tirannie, aristocratie > oligarchie,
democratie > anarchie)
 Koning Midas stierf door honger maar had wel zijn wens in vervulling (we
moeten dus matigheid nastreven)
Het realisme van Aristoteles:
Realisme (het gezond verstand) kan het ongewone, creatieve bemoeilijken en zo
ook een stagnatie.
Filmfragment:
Benjamin Barber over ons consumptiegedrag
Consument moet tegen zichzelf beschermd worden en dit gebeurt niet meer
door de overheid. Het probleem v/d hyperconsument is zelfbeheersing. We
zijn de spoor naar de gulden middenweg zoek in ons kapitalisme.
4) Hellenisme en Rome: stoïcijnen en neoplatonici
Hellenisme = de verrijkte multiculturele Griekse beschaving in Europa, Azië en Afrika
sedert Alexander de Grote (4e E v.Chr. – 4e E n.Chr.).
1. Stoïcisme: Zeno van Citium
2. Cynisme: Antisthenes
3. Neoplatonisme: Plotinus
4. Epicurisme
9
Stoïcisme
Stoa Poikilè = zuilengang waardoor Zeno van Citium (4e – 3e E v.Chr.) n Athene met zijn
studenten doorliep en filosofeerde (beïnvloed door Socrates).


Verwant met de cynici = (honden) radicale andersglobalisten (bv. Diogenes)
Beginselen cynici:
1. arm, eenvoudig leven zonder burgerlijke cultuur
2. soms schaamteloos brutaal
3. de waarheid en het ware meer aandacht geven
4. niet hypocriet zijn
5. rationeel gezien niet aan jezelf denken

Beginselen stoïcijnen:
1. Natuurwetten liggen voor altijd vast:
Geen plaats voor toeval. Het heelal is ontstaan uit vuur, zal vergaan en weer
ontstaan. (bv. Pompeï)
2. Alles heeft een begin en einde:
We zijn 1 v/d zoveel oneindige werelden.
3. God is een welwillende wetgever:
God is een deel v/d wereld, ieder mens heeft een stuk van die goddelijkheid
en de vrije wil om in harmonie met de natuur te leven of niet.
4. Alle mensen zijn gelijk
5. Passies leren beheersen om deugdzaam te leven
6. Al de rest heeft minder belang:
Zulk een mens kan nooit in waarde geraakt worden
Belangrijke invloed voor Christenen, humanisme, managers vandaag
Paul Ricœur (20e E):
- Avoir (hebben)
 Economie
- Pouvoir (kunnen)
 Politiek
- Vouloir (gelden)
 Cultuur
 passies beheersen d.m.v. goede instituten (bv. economie)
 we kunnen niet terugvallen op ons geweten door illusies over bepaalde
menselijke behoeften.


Neoplatonisme






Plotinus (3e E) keerde in tijden van Germaanse invallen in het Romeinse rijk terug
naar de schone en ideale wereld van Plato (wereld van eeuwige schoonheid,
goedheid, rust).
God = opperste wezen, het oergoede, het “Ene en het Al”.
Via emanatie (= uitstraling/uitvloeiing) schept God de wereldgeest (Nous) de
iedeeënwereld (= de werkelijke wereld). De laagste van emanatie is de zuivere stof,
het Boze, de absolute tegenstelling v/h Ene.
Zintuigelijke wereld = bedrieglijke afschaduwing v/d ware ideeënwereld
Extase = (buitengaan) het heropstaan van onze ziel uit de uiteengevallen stof.
Belang voor postevangelistische christendom: verrijzenis, onsterfelijke ziel, …
5) Joden en Arabieren: de ongebroken traditie
Na invallen van de Goten en Vandalen  °Dark ages
 Joden en Arabieren hebben de traditie v/d oudheid a/h christelijke Westen
overgemaakt.
10
Joden



Joodse traditie is zowel religieus als filosofisch.
Na diaspora (70 n.Chr.) cultureel tot bloei gekomen in islamrijk. De islam
beschouwde joden en christenen tot voorlopers van hun godsdienst en preekten
daarom een politiek van respect en tolerantie.
Joodse filosofen:
1. Gabirol (11e E): denkbeelden ontwikkelen vanuit de neoplatoonse traditie
2. Mozes Maimonides (12e E): filosofie van Aristoteles + had directe invloed op
Thomas van Aquino. Hij wou bewijzen dat je met verstand de waarheden v/d
Bijbel kon vinden door vragen over verhouding godsdienstige en rationele
overleveringen.
Islam


Na val Romeinse rijk onstond er een hoogontwikkelde islamitische cultuur door
hun openheid t.o.v. andere tradities, gepaard met de Arabische cultuur op zich.
Arabische filosofen:
1. Avicenna (11e E): Aristoteles en neoplatonisme verbinden. Hij was dokter
en filosoof en werd beschuldigd van ketterij door te rationeel boek “Het boek
van de genezing van de ziel”. Grote invloed op Thomas van Aquino en
Albertus de Grote.
2. Averroës (12e E): filosofie van Aristoteles verwerken en nadruk leggen op
het kritische denken  veroordeeld voor ketterij.
6) Thomas van Aquino en William van ockham: filosofie en theologie
Thomas van Aquino


13e E
Neothomisme = officiële filosofie v/d katholieke kerk waarbij Aristoteles met de
christelijke leer wordt verbonden. Dit is het hoogtepunt v/d christelijke
middeleeuwse filosofie. Thomas trekt een grens tussen geloven en weten (want met
het verstand komen we nooit verder dan de waarschijnlijkheden v/d waarheid).
 ° sprong uit het dogmatisme

Thomas als theoloog:
De wereld is door God geschapen uit het niets en de mens heeft een onsterfelijke
ziel van “zuivere vorm”  Aristoteles
Thomas als filosoof:
Kennis is alleen mogelijk via zintuigelijke waarneming (nihil est in intellectu quod
non prius in sensu) en verstand om zo tot transcendente (dat wat de menselijke
materiële werkelijkheid overschrijdt) en immanente (dat wat in mens zelf
aanwezig is) te komen. (kennis als herinnering  Plato)
 versmelten filosofie en theologie!



Wereldvisie:
Mens moet in harmonie leven met het harmonisch geheel v/h bestaande
Visie op geld en goederen:
God heeft alles aan de menselijke gemeenschap toevertrouwd om er iets nuttigs
mee te doen. Eigendom mag dus nooit alleen in functie van privédoeleinden dienen,
maar wel met het oog op de gemeenschap (public goods). Hierdoor mag er geen
11
rente gevraagd worden want het ligt niet in de natuur van geld om geld op te
brengen. Geld bestaat slecht om gemakkelijker te ruilen.

Summa contra gentiles, summa theologiae:
= werk waarin de nadruk ligt op het verstand waaraan de wil en het gevoel zijn
ondergeschikt.
 5 Godsbewijzen:
1. De onbewogen eerste beweger:
Anders zou beweging eindeloos zijn.
2. De eerste oorzaak:
Alles heeft een oorzaak. Dit leidt tot de eerste onveroorzaakte oorzaak.
3. De eerste bron van al het noodzakelijke
4. Het absolute volmaakte:
Want er zijn verschillende bronnen van volmaaktheid
5. God als laatste doel:
Alles heeft een doel en god is het laatste doel.
 causaliteitsprincipe (oorzaak – gevolg)
William van Ockham



13e – 14e E
school v/d franciscanen
radicale scheiding tussen filosofie en theologie (Gods bestaan moet je geloven en
niet bewijzen)
De rest van de middeleeuwen


Verval v/d scholastiek: sommigen houden zich bezig met natuurwetenschappen,
anderen met het irrationele en mystiek.
Mystiek = zich afkeren v/d politiek en de leer v/d officiële kerk en op basis van
persoonlijke ervaringen zoeken naar direct contact met God. Gevoel en emoties
hebben hierbij veel belang.
 ° sekten
 ° religieus verzet v/d hervorming (humanisme)
 ° het volledige diskrediet v/d scholastiek
12
HFST 3: Rationalisme, empirisme en idealisme
Moderne filosofie:
- Algemene crisis v/h gezag
- Opkomst v/d wetenschappen waarin het verstand en/of zintuigen een
centrale rol spelen
- Kennisleer die om tot inzicht te komen uitgaat v/d ervaring en de rede, met
implicaties voor het handelen (uitzicht)
 Zinzicht wordt even aan de kant gelaten.
1) Het rationalisme
Verlichting (l’âge de raison, die Aufklärung, the enlightment):
- 17e – 18e E
- Geloof had niets meer met denken te maken (uitgezonderd de atheïsten)
- Rationalisme = de waarheid vinden door het verstand, ratio (bv. Descartes,
Spinoza, Leibniz, Wolff).  FR + DE
- Empirisme = de waarheid vinden door zintuiglijke waarnemingen.  UK
René Descartes





16e – 17e E
herbouwt heel het filosofisch systeem van nul af aan.
Essays: “Discours de la méthode” en “Médiations”
Methodische twijfel: twijfel als methode is de weg naar de waarheid.
Cogito ergo sum: ik kan aan alles twijfelen, behalve het feit dat ik denk. Ook zonder
lichaam kan ik verder denken door de ziel. Ik ben er zeker van omdat het “clair et
distinct” is, vandaar moeten we op zoek gaan naar “des idées claires et distinctes”.
Het eerste “idée claire et distincte” is het bestaan van God. Het godsidee kan ik
mezelf niet gegeven hebben want ze bevat de volmaakte realiteit, die ik niet bezit,
dus moet God zelf de oorzaak zijn van dit idee. Het idee van God is dus het bewijs
van zijn bestaan! Het tweede “idée claire et distincte” is het bestaan v/d materiële
wereld (=wereld v/d uitgebreidheid/extensio). We hebben een klaar beeld v/d
wereld dus bestaat ze.
 het denken (cogitatio) en de materiële wereld (extensio) zijn duidelijk te
onderscheiden ideeën.


Mens = een denkend ding (res cogitans), verdeeld tussen de cogitatio en extensio.
Probleem: vraag naar de verhouding tussen lichaam en geest???
Filmfragment:
Welke elementen v/d res cogitans?
Robots: Weet ik zeker dat ik in een stoel zit, dat ik een lichaam heb? NEE
Maar er is wel iets dat denkt, maar dat is dus niet mijn lichaam, maar mijn
geest.
13
Godfried Wilhelm Leibniz



17e – 18e E
Duitse rationalist
Vrije wil uitleggen a.d.h.v. de metafoor van atelier van horlogemaker die alle
klokken gelijk laat lopen:
Atelier van een horlogemaker:
(In de verlichting was men gefascineerd door mechaniek, vandaar de horloge)
God is de Grote Horlogemaker die ons lichaam heeft afgestemd op onze geest (cfr.
klokken) zodat we denken dat er een direct verband is tussen lichaam en geest.
 Harmonia praestabilita

Rationalisme kon niet alle vragen beantwoorden…
2) De Engelse empiristen
Empirisme =
Een kennisleer die alle inzicht uit de ervaring van de zintuigen afleidt. Daarop moet elke
wetenschap gegrond zijn als uitzicht voor het morele handelen.
John Locke




17e E
grondlegger van politieke en sociale wetenschappen + empirisme (“Essay
concerning human understanding”)
De mens begint als een onbeschreven blad en ons bewustzijn krijgt inhoud door
zintuiglijke waarnemingen  de ideeën (i.e. inhoud) komen volledig van buitenaf.
Onze ervaring is tweedelig:
1. Sensation: uiterlijke zintuiglijke waarnemingen
2. Reflection: innerlijke zelfobservatie

Sensations hebben primaire en secundaire eigenschappen:
o Primaire eigenschappen zijn onlosmakelijk met alle dingen verbonden
(grootte, vorm, positie, getal, …).  objectief (i.e. in de objecten zelf)
o Secundaire eigenschappen ontstaan door inwerking van onzichtbare
stofdeeltjes die op onze zintuigen inwerken (kleur, geur, smaak, …).
 subjectief (i.e. in het waarnemende subject)

Er bestaan slechts 3 absolute zekerheid: het bestaan van God + het eigen bestaan +
waarheid van de wiskunde. Voor de rest bestaat er twijfel
 °religieuze tolerantie + parlementaire democratie + laisser-faire principe

ideeën zijn zichtbaar in Engelse (1688), Franse (1789), en Amerikaanse revolutie
(1776)]:
o parlementaire democratie
o religieuze tolerantie
o grote bewegingsvrijheid voor handel, industrie en financiën
 Actief pluralisme (begrip en respect voor anderen want deze gaan uit van andere
ervaringen)
14
George Berkeley


17e – 18e E
Extreem empirisme: verwerpen van het bestaan van de materiële wereld want
deze bestaat alleen in de waarneming zelf (esse = percipi). God, de ziel en het ik
bestaan echter wel.
Bewijs: proef met het lauwe water:
1 hand heet en andere koud  in warm water steken  Hoe weet je nu of het water
warm of koud is?
 hitte en koude zijn slechts waarnemingen van ons bewustzijn die niets met de
werkelijkheid erbuiten te maken hebben.

Algemeen besluit: Alle secundaire en primaire eigenschappen (zie: Locke) zijn
subjectief en behoren tot de waarneming.   logische en empirische denkfouten
(bv. geocentrisme vs. heliocentrisme)
David Hume



18e E
“Treatise on human nature”
Moraalfilosofie:
 4 omstandigheden waarbij men rechtvaardigheid niet kan wegdenken:
1. Individu is aangewezen op samenwerking met anderen (als geïsoleerd
individu overleven lukt niet).
2. We beschikken over een beperkte hoeveelheid naastenliefde
3. Goederen zijn schaars
4. Mensen hebben dezelfde basisbehoeften
 Rechtvaardigheid is nodig voor gelijke verdeling van macht

Kennisleer:
- Kennis begint met indruken (impressions) die ideeën veroorzaken.
- Door verbindingen van deze ideeën vergroten we onze kennis en vergroten
we deze tot in het oneindige ( ° God = oneindige wijsheid en goedheid)
- Uit vele oorzaken van de natuurverschijnselen een paar algemene oorzaken
afleiden (bv. zwaartekracht).
- Religieuze waarheden moeten aangenomen en geloofd worden
 Aude Sapere!

Hume werd scepticus: met ervaring en observatie leer je niets v/d werkelijkheid
 Empiristen en rationalisten komen tot een impasse waar Kant een oplossing zoekt.
15
3) Immanuel Kant


18e E
Van de verlichting was niets te merken in Duitsland   idealisme
Kritik der reinen Vernuft:
De werkelijkheid op zich (das Ding-an-sich) zendt zintuiglijke waarnemingen uit die ons
verstand bereiken ( allegorie van de Grot (Plato)). Ons verstand is echter geen
onbeschreven blad maar een gestructureerd instrument die waarnemingen in een
bepaalde categorieën plaatst  algemene denkvormen van tijd en ruimte:
1. Kwantiteit: eenheid + veelheid + totaliteit
2. Kwaliteit: realiteit + negatie + beperking
3. Relatie: substantie-toevalligheid + oorzaak-gevolg + wederkerigheid
4. Modaliteit: mogelijkheid + bestaan + noodzaak
 ons verstand vervormt automatisch de zintuiglijke ervaring waardoor we van het
Ding-an-sich niets kunnen weten.
 Ding-an-sich = “Nou-menon” (wat niet met zintuigen maar met de geest gekend
wordt) & ervaringen van de zintuigen = “fenomenen” (verschijnselen).
 2 sets van oordelen:
1. analytisch oordeel = oordeel waarbij het gezegde al in het onderwerp zit (bv.
een hoge boom is een boom). Ervaring speelt hierbij geen rol.
Synthetisch oordeel = oordeel dat elementen uit ervaring brengt (bv.
Antwerpen is een havenstad).
2. Empirisch oordeel = oordeel dat volledig berust op ervaring.
A priori oordeel = oordeel dat meer nodig heeft dan alleen ervaring.
 Geen enkel grote waarheid (bv. God, vrije wil, onsterfelijke ziel, …) kan bewezen
worden  °grote wanhoop!!!
Kritik der praktischen Vernuft:
Rechtvaardigheid is nodig + geluk en zin hangen af van de beoefening van een deugd.
Deze rechtvaardigheid kan alleen door god worden verzekerd.
- Intellectueel niveau: blijven zitten met een diepe onwetendheid (agnosticisme)
- Moreel niveau: aanvaarden van god, vrije wil en onsterfelijke ziel om een moraal
op te bouwen.
4) Hegel en het Duits idealisme
idealisme = filosofie die (zoals Plato) voorrang geeft aan de idee.
- Kennistheoretisch vlak: idee boven het Zijn plaatsen om tot inzicht te komen
- Ethisch vlak: idealen zijn de norm
Materialisme = filosofie die voorrang geeft aan de materie.
- Kennistheoretisch vlak: het Zijn identificeren met de materie
- Ethisch vlak: vanuit het egoïsme meer belang hechten aan het materiële
16
George Wilhelm Friedrich Hegel




18e – 19e E
Tijdens zijn studies was hij een verdediger van de Franse Revolutie en de Republiek
en later was hij in de Romantiek een verdediger van Pruisische monarchie en
religieus protestantisme. (Andere idealisten: Fichte + Schelling)
Schematische denker met Drie pijlers:
1. Logica = (ontologie/zijnsleer) God bestaat zonder enige innerlijke tegenstelling
(over het Zijn van God voor de Schepping).
2. Natuurfilosofie = Door de Schepping, waarbij God zich vervreemde in de
materiële wereld, ontstaat een ongelofelijke contradictie tussen de zuivere
geest en de stof. Deze contradictie is de motor van verdere ontwikkeling.
3. Filosofie van de geest = pas in de mens begint de terugkeer van de geest naar
zijn oorsprong (van het “anders zijn” tot God).
Mensheid maakt een langzame evolutie door:
- Fase 1: mens = een “bezield” wezen, een intuïtief wezen ( kind)
- Fase 2 : ° verschijnen bewustzijn ( puber)
- Fase 3 : bewust denken tot de hoogste trap v/d evolutie  filosofie
Subjectieve geest =
De evolutie van de mensheid waarbij hij zijn eigen geestelijke substantie ziet als identiek
met zijn bewuste handelen.
Objectieve geest =
De evolutie van de door de mensen geschapen instellingen (bv. het Recht, de Moraal, de
Zedelijkheid)
 Alles culmineert in de moderne staat = de “verschijnende God” want God
verenigt zich in het Subjectieve en Objectieve.
 De Weltgeist (geest) keert via de geschiedenis van de mensen en de instellingen
terug naar God (= het “denken van het denken”).


In zijn samenvattende en verklarende encyclopedie van de hele menselijke cultuur
vanaf de schepping zit een ongelofelijk optimisme. We ontwikkelen onszelf en onze
cultuur tot een grotere rijkdom om terug te komen bij God.
Dialectiek: vanuit de grote contradictie tussen God (Geest, Idee) en de Natuur (Stof,
Materie) ontwikkelt Hegel zijn denken in overeenstemming met de dialectische
gang van de wereld,  schema:
Thesis (T)  Antithesis (A)  Synthese (S)
Voorbeeld:
Zijn (T)  Niet-zijn (A)  Worden (S)
Absolute monarchie (T)  Volksmacht (A)  Constitutionele monarchie (S)
 Opmerkingen:
- De ontwikkeling moet altijd door de negatie gaan
- De negatie van negatie (S) bevat elementen van de thesis en antithesis
- De synthese is een stap verder dan thesis en antithesis, dus vooruitgang
- De synthese is geen absoluut eindpunt
- De synthese is geen compromis, maar een resultaat van botsing
17
Deze dialectische driehoek in een spiraal toont hoe elk stadium tegelijk een herhaling
is en een ontwikkeling van de vorige fase. Niets is, alles wordt.
HFST 4: Tussen klassenstrijd en individueel pessimisme
1) Materialisme
Materialisme =
1) een filosofie die voorrang geeft aan de materie.
2) De bezitsdrang van materiële goederen die voor vele mensen belangrijker wordt
geacht dan culturele of hogere waarden (bv. vriendschap, liefde).
Materialist =
Iemand die het geluk zoekt in de hoeveelheid materiële goederen die je kan verzamelen
en die de menselijke waarde beoordeelt naar het bezit.
 °verzet tegen de overheersing van de idealistische school:
Moleschott: “de gedachten zijn afscheidingen van onze hersenen, zoals urine
afscheiding is van onze nieren”.
Julien Offray de la Mettrie: “het is overbodig het bestaan van God te aanvaarden”.
Ludwig Feuerbach



19e E
leerling van Hegel
zintuiglijkheid, waarheid en de werkelijkheid zijn 1 geheel waarin het fysische en
het geestelijke in de mens samenkomen.
 synthese van materialisme en idealisme ( Kant bij empirisme en rationalisme)
UITZICHT:
een materialistische vorm van humanisme na het zien van alle ellende en het leed op de
wereld.
ZINZICHT:
mens gaat op zoek naar hogere werkelijkheid waar allen rechtvaardig, welvarend en vrij
zouden zijn. Ze “projecteren” hun verlangen op een niet-bestaande God in een nietbestaande hemel. Deze projectie van god is een gevaarlijke vergissing! Men kan beter op
zoek gaan naar de echte oorzaken van zijn ellende.
Entfremdung = (aliënatie) de mens heeft zijn eigenlijke opdracht afgestaan aan de door
hem geprojecteerde bovennatuur en is daardoor “gealiëneerd” van zijn ware bestaan.
Materialistisch humanisme: als we al onze krachten aan de mensen, zowel onszelf als
de medemensen wijden, kunnen we dit leven en deze wereld beter maken
 naastenliefde = belangrijk (zie: focus op het hart)! ( antropocentrische filosofie)
18
Filmfragment: Materiële humanist Feuerbach bij vrijzinnige humanist Wim
Distelmans?
- God nooit vriend geweest, wel respect voor gelovigen
- Niet atheïst, wel agnosticus
- Euthanasie
- Stapt uit dualisme gelovig/niet-gelovig
Kritiek op Feuerbach:
- Christelijke denkers, kerk, hegelianen zijn tegen zijn materialisme en aanvallen op
de godsdienst.
- Linkse hegelianen rond Marx vinden Feuerbach’s visie op de mens te abstract en
vinden dat hij geen rekening houdt met de historische en sociale mens + verzet
omdat hij dialectiek als nutteloos zag (Marx pleit voor dialectisch materialisme) +
geen beter alternatief na verwaarlozen van godsdienst.
Karl Marx







19e E
Links Hegeliaanse volgeling die geloofde dat filosofie niet alleen de wereld moest
interpreteren maar ook veranderen. Hij wou dit doen m.b.v. het proletariaat.
1848: “Communistische Manifest” = eerste programma van de nieuwe partij
1864: ° “Eerste Internationale” = arbeidsvereniging (m.b.v. Friedrich Engels)
1867: “Das Kapital”
1889: ° “Tweede Internationale” in Parijs (leden: PS, sp.a, Labour, PvdA, …)
1919: ° “Derde Internationale” (= “Communistische Internationale” = “Komintern”)
door Lenin en Trotsky
Akkoord met Feuerbach:
Mensen moeten zich bevrijden uit het idealisme en de godsdienst
Kritiek op Feuerbach:
1. De “universele mens” van Feuerbach is een abstractie. We moeten kijken naar d
levende mens, de historische mens (Historisch materialisme)
2. Dialectische methode van Hegel is van belang voor een nieuwe materialistische
theorie.
3. Godsdienst is het opium van het volk (en niet VOOR het volk): dient om mensen
gehoorzaam en volgzaam te houden + uitweg uit menselijke ellende.
Kritiek op de burgerlijke revolutie:
Van “Liberté, égalité, Fraternité” was er geen sprake bij arbeiders. De formele gelijkheid
verborg de feitelijke ongelijkheid.
Ontwikkeling van de mensheid:
1. Primitief communisme: de mens wordt pas mens als hij/zij bewust en vrij gaat
produceren.
19
2. Meerproductie en arbeidsdeling: ontwikkeling van de technologie leidt tot
meerproductie (=overschot) waardoor we dus planning en arbeidsdeling nodig
hebben.
3. Klassemaatschappij: °overheersende klasse door handel die de goederen en ideeën
controleert. De overgang gaat gepaard met materiële voorwaarden (productie,
distributie, …). (In het Westen: slavenmaatschappij  feodalisme 
kapitalistische, burgerlijk-democratische staten  ???
4. Het vraagteken is een democratische en socialistische maatschappij 
afschaffing van privébezit.
5. Overgang van kapitalistische naar een socialistische maatschappijvorm zal zorgen
voor een strijd onder verschillene vormen:
o Democratisch-legaal (via verkiezingen, vakbonden, …)
o Revolutionair (via gewapende volksstrijd)
Aliënatie = (Entfremdung)
- Hegel: door de Schapping vervreemdt God zich in de Natuur.
- Feuerbach: de mens is vervreemd door verlangens en hebzucht
- Marx:
1. Planning werd de meeste arbeiders ontnomen
2. het product dat ze maken hoort hun niet toe
3. het loon dat ze verdienen is maar een deel van de winst
4. hun leven wordt door het werk ontnomen waardoor ze talenten
verliezen.
Reïficatie = (Verdinglichung)
- De dingen staan steeds meer centraal, de werknemers worden een aanhangsel van
de machine.
- Geld bepaalt alles (=ding dat controle over ons neemt).
 Technologische en financiële krachten gaan steeds meer over mensen beslissen
Maar de bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk zijn van de
arbeidersklasse zelf!!!!
Kritiek op Marx:
- Kerk : aanvallen tegen de godsdienst
- Adel en burgerij : een opstand kweken en de macht over willen nemen
- Traditionele filosofen: economie+sociologie+politiek in filosofie binnensmokkelen
- Progressieve (liberale) denkers : optimisme
- Anarchisten : eens de partij de macht heeft, geeft deze het nooit af (Sovjet Unie)
- Socialisten: dialectisch materialisme
Thesis: feodalisme
Antithesis: kapitalisme
Synthese: socialisme
20
Arthur Schopenhauer


18e – 19e E
Radicaal tegen Hegel
 Hegel’s romantiek: de grote nationale en religieuze heropstanding + optimisme
 Schopenhauer’s romaniek: diepe onzekerheid v/h menselijke bestaan +
pessimisme
Die Welt als Wille und Vorstellung:
- Wille = de wereld op zichzelf (an-sich)
- Vorstellung = de wereld voor mij (representatie, schijn)
(Bv. reclame waar we steeds opnieuw inlopen. We willen bedrogen worden
(mundus vult sicipi)).
- Principe van individuatie (principium individuationis): de wil, een blinde kracht die
alles drijft, werkt in elk van ons als “Wille zum Leben”, maar leidt tot
zelfvernietiging wanneer deze samenvalt met de wil van de wereld ( La vita è
bella)
Filmfragment: La vita è bella:
- bedscène: “Je bent wat je wil zijn”  principe van individuatie (iemand wil dat
iemand anders wakker wordt)
- Fiets zonder remmen: metafoor voor opkomende internering en terechtstelling.
Men snelt naar zijn lot toe zonder remmen.
We kunnen het proces van de vernietigende wil (INZICHT) vertragen of verzwakken
(ZINZICHT) door:
1. Kunst: werkt als pijnstillend middel
2. Godsdienst: behoeften beperken waardoor we minder van het leven verwachten
en de ontgoocheling kleiner zal zijn.
 UITZICHT: rechtvaardigheid en medelijden
Sren Kierkegaard


19e E
Deense theoloog en filosoof met christelijke schuldbewustzijn en melancholie +
vervolgd door overheid + voor hem zijn “leven en denken” 1 geheel.
Het geïsoleerd individu (= ik):
Aandacht voor de concrete mens, het individu, het centrum van de wereld en filosofie,
maar niet het ik in zijn sociale en historische omgeving.
 Gaat uit van de concrete ervaringen v/e individu
Enteneller (ofwel-ofwel):  Exisitentiefilosofie
De wereld is zinloos en dit inzicht leidt een denkend mens tot wanhoop en angst, maar
men kan uit deze angst ontsnappen door zich over te geven aan God en NIET via:
- het esthetische (=zich op het uiterlijke gooien) want leidt tot grotere wanhoop
21
- het ethische (=zuiver menselijke innerlijkheid) want verlost niet van angst
 Er is geen sprake v/e Godsbewijs of waarheid vanuit een kerkelijk gezag
 De mens is voor zijn eigen leven verantwoordelijk en moet existentieel denken
en zich aan de christelijke levenswaarden wijden zonder voorbehoud.
2 belangrijke elementen in Kierkegaard’s denken:
1. de ware existentie v/d mens is dat hij slechts kan komen tot angst en wanhoop
2. Door overgave aan God komt de mens tot een zinvol hoger leven
Verschil met Marx: (wel beiden tegen Hegel + mens meer centraal)
- individu ≠ deel v/h sociaalhistorische, maar van het individu op zich
- oplossingen vinden in God ipv revolutionaire veranderingen
HFST 5: De vragen naar zin, in- en uitzicht blijven
1) Fenomenologie
Fenomenologie =
(leer van de verschijnselen) een kleinere filosofische stroming die zowel het verstand
als andere menselijke eigenschappen (gevoel, intuïtie) in het filosoferen betrekt.
-
Fenomenologie van Kant: leer v/d verschijnselen v/d dingen tegenover het niet te
vatten Ding-an-sich
Fenomenologie van Hegel: het aan zichzelf verschijnen van de geest doorheen de
natuur en de geschiedenis vanuit zintuiglijke kennis tot het absolute weten
Moderne Fenomenologie: Brentano, Husserl, Heidegger
Augustinus





4e – 5e E
kerkleraar + bisschop uit N-Afrika
“Confessiones”: autobiografie van losbandige jeugd tot bekering tot het christendom
“De civitate Dei”: strijd tussen het rijk des duivels en rijk Gods
Geeft belang aan:
1. Het persoonlijk bewustzijn
2. De kenniskracht v/d liefde (ama et fac quod vis = bemin en doe wat je wil)
 de mens begint pas de waarheid op te zoeken als hij die in feite (onbewust) al
gevonden heeft.
Blaise Pascal



17e E
Naast wiskunde en rationalisme ook geloof in rol v/h gevoel (la logique du cœur)
na een mystieke ervaring (le cœur a ses raisons que la raison ne connaît pas).
°brug tussen oosterse filosofie (taoïsme) en fenomenologen en existentiefilosofen
22
Franz Brentano




19e – 20e E
Intentionaliteit = het op het object gericht zijn van de geest (we richten onze
psychische aandacht volledig op het object dat we willen kennen).
Fenomenologie is volgens Brentano een beschrijvende psychologie
Onderscheiden van voorstellingen, oordelen en emoties
Edmund Husserl


19e – 20e E
Het bewustzijn is het bewustzijn van “iets”, een object
Fenomenologische reductie:
1. Onszelf ontdoen van alle voordoordelen en het object opnieuw leren bekijken
2. Fenomenologische reductie reduceert ons denken tot het object (“ik bekijk dit en
niets anders”) (beschrijvende psychologie)
3. Wat zie ik?  het fenomeen dat niet samenvalt met dat wat eerst in mijn
bewustzijn komt. (Bv. klank (sirene) verschijnt in mijn bewustzijn maar wordt
veroorzaakt door een ambulance). Men moet vanuit het bewustzijn “zu den Sachen
selbst” gaan.
4. Nog verder proberen het “wezen” van de dingen te bereiken tot de Wesensschau
5. Door telkens opnieuw in fenomenen te dringen, ontdek je gemeenschappelijke
elementen die dieper gaan dan uiterlijke verschillen.
6. De werkelijkheid-op-zich bestaat niet. Er bestaan alleen fenomenen en de zijnde
verschijnt slechts in en oor de fenomenen als we het wezen ervan bereiken.
 Fenomenologie is de “eerste wetenschap”, de basis van alle andere filosofie en
wetenschap
Jean-Paul Sartre





20e E
Een cultuur die zich afspeelt in keldercafés. Sartre symboliseert de revolte van de
gedesillusioneerde jongeren die “authentiek” en daarom ook gevaarlijk leven (vivre
dangeureusement).
Romans + toneelstukken: “Le Mur” + “La Nausée”
“L’être et le néant”: antwoord op de vraag naar zin, zijn en niet-zijn, zijn
onlosmakend verbonden
“Critique de la raison dialectique”
Humanistisch of atheïstisch existentionalisme:
1. L’existence précède l’essence: de essentie, het menselijke zijn is toevallig, het leven is
een vrije val van de moederschoot in het graf.
 “Je suis, donc je pense, j’agis, je veux, j’ai peur, …”
23
2. La réalité-pour-moi: de werkelijkheid bestaat uit de werkelijkheid-op-zich (la
réalité-en-soi) + de werkelijkheid voor mij (la réalité-pour-moi). Alleen de laatste is
van belang want via het individu komt kennis en niet via grote overgeleverde
systemen. MAAR via la réalité-pour-moi weet ik dat er ook anderen bestaan die la
réalité-en-soi beleven!
3. L’autre: °intersubjectiviteit door contact met anderen. Uit alle observaties van
anderen vormen we, meestal onbewust, een beeld van de anderen en van onze
mede-wereld.
4. Exister c’est choisir: De mens is fundamenteel vrij en deze vrijheid is een zware
opdracht (L’homme est condamné à être libre).
5. La mauvaise foi: We proberen telkens aan de zware opdracht te ontsnappen door
verantwoordelijkheid van ons af te schuiven omdat we tegenover angst komen te
staan. Het is juist door de ervaring van die angst dat je existeert. Toevlucht zoeken
in godsdienst moet dus niet.
6. L’existentionalisme est un humanisme: deze houding kan leiden tot wanhoop omdat
er geen oplossing is en er geen straffende of belonende God is, MAAR eigenlijk heeft
het existentialisme een radicaal optimisme:
- Mens heeft een keuzevrijheid
- Mens is niets anders dan wat hij van zichzelf maakt
- Onze verantwoordelijkheid omvat de hele wereld (we hebben ook invloed
op de rest)
Sociaal geëngageerde levensbeschouwing:
- Sartre koos vanuit zijn menselijke vrijheid voor een leven in de oppositie (Links)
- “Critique de la raison dialectique”: basisstellingen:
1. Zolang het kapitalisme bestaat, blijft het marxisme de enige filosofie van onze
tijd die zich zinvol met de hele werkelijkheid bezighoudt. Alle andere theorieën
zoals existentialisme moeten als onafhankelijke enclaves in dit marxisme
worden begrepen.
2. Sartre wijst op het reële karakter van gevoelens (pijn, noden, passie,
verdriet,…) en de beperkingen van het intellect.
3. Marxisten verliezen de individuele persoon uit het oog door de verschillende
structuren (klassen, productieverhoudingen, de staat,…). Sartre toont aan dat
ieder van ons meer is dan een categorie als individuele persoon.
 °synthese Marx + Kierkegaard
4. De praktijk van de bevrijding is noodzakelijk
5. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de interpretatie v/d geschiedenis
(Marx) en de werkelijkheid en concrete benadering van deze werkelijkheid
(Sartre).
24
 Marxisme zonder existentialisme wordt dogmatisme
 Existentialisme zonder Marxisme wordt pessimisme/pseudoreligie
Na de opkomst van het structuralisme verzwakt de invloed van het existentialisme…
2) Het religieus existentialisme
Gabriël Marcel




19e – 20e E
christelijk existentialisme
onderscheid maken tussen avoir en être
- avoir: (zaken, gedachten, gevoelens) maakt ons tot slaven + bepaalt ons leven
- être: (ons wezen) wordt te vaak gelijkgesteld met materiële bezittingen.
Als we deze twee uit elkaar houden komen we tot het ware geluk (neosocratisme)
 onderscheid tussen:
- probleem: dat wat buiten mij staat en ik kan onderzoeken
- mysterie: dat waarin ik zelf met mijn hele wezen betrokken ben
 Men moet openstaan voor wat op hem afkomt.
 Het leven kan tragisch zijn, maar we mogen problemen niet alleen objectief
behandelen. We moeten ook het mysterieus aspect in acht nemen.
Martin Buber



19e – 20e E
chassidisme = terugkeer naar de strenge Joodse leer en mystiek v/d kabbala.
Zionisme = vinden dat de bedreigde Joodse natie een eigen grondgebied en staat
verdient.
 Deze twee stromen combineren met christelijke mystiek + Lao-Tse
 “Ich und Du”: filosofisch werk  de filosofie is gesprek en ontmoeting. De mens
staat op 2 verschillende manieren in de wereld:
- Ich-du: menselijk bestaan is een relatie tussen ‘ik’ en ‘jij’. Du slaat op andere
mensen en God (= het eeuwige ‘Du’). We moeten deze relaties ontwikkelen om
onszelf te worden (<--> L’enfer, c’est l’autre).
- Ich-es: de ervaring van de dingen rond ons.
  risico: we streven naar het hebben waardoor we naasten verwaarlozen en van
de medemens een ‘ding’ maken (°relatie Ich-es). We moeten dus meer aandacht
schenken aan de dialoog.
(Bv. HRM ipv personeelsbeleid  medewerkers worden ressources ipv mensen)

Komen tot het socialisme via de utopie = “plaats waar men nog niet is geweest
maar wel naartoegaat” waarin iedereen de anderen als ‘Du’ (=gelijke) beschouwt
25
Emmanuel Levinas



20e E
Men moet het willen be-grijpen (hebben) van de kern (=wereld) overschrijden
door te ervaren (= ervaring van de Ander).
De aandacht voor het INZICHT in de werkelijkheid leidt ons naar het belang van het
juiste UITZICHT op handelen.
Filmfragment: Onderzoek van ratten:
Ratten kunnen zich empathisch opstellen t.o.v. andere ratten, zelfs zonder beloning.
 Ratten bevrijden eerst andere rat in nood en delen dan de chocolade
 vrouwelijke ratten zullen sneller soortgenoten redden dan mannelijke ratten.
Ernst Bloch



19e – 20e E
vertrekt vanuit anekdotes, fait divers uit de media en zoekt naar sporen van een
diepere werkelijkheid achter de oppervlakkige schijn van het alledaags die moeten
wijzen op de gealiëneerde situatie van mens en maatschappij.
Focus op utopie + hoop
Abstracte utopie = wereldvreemde, vrijblijvende fantasie die ons helpt uit onze
dagelijkse werkelijkheid te ontsnappen (fantasie).
Concrete utopie = wensdroom die wel bereikt kan worden en daarom de ontwikkeling
van individu en maatschappij mogelijk gemaakt heeft en nog mogelijk maakt.

“Das Prinzip Hoffnung” : alle concrete utopieën van onze beschaving onderzoeken
waarbij een mens naar voren komt die niet tevreden kan zijn zolang er geen
volledige vrijheid en gelijkheid van kansen bestaat. De diepste kracht is HOOP.
Hoop = (Docta spes) een intelligente, bewuste, verbeten hoop met een optimisme
≠ hopen op een Messias, verlosser, Deus Ex Machina,…
Alleen een atheïst kan een goed Christen zijn en een Christen een goed atheïst.
- Atheïst = goed Christen: de mens staat centraal en niet meer de goden (ook
Socrates werd beschouwd als atheïst omdat hij de mens centraal stelde). Jezus
wordt door Bloch als atheïst beschouwd.
- Christen = goed atheïst: afschaffen van de goden stond centraal. Zij kunnen ich
vrijmaken van een vals godsbeeld.
 2 soorten godsdienst:
1. traditionele godsdienst: verzcht de menselijke leed + goed hiernamaals + doet
niets aan machtsstructuren  wordt verworpen door Bloch als reactionair.
2. Godsdienst die de menselijke bevrijding tot haar opgave maakt.
26
We moeten onze vrijheden veroveren. We kunnen pas vrij zijn als we de individuele en
sociale vrijheid tot onze levensopgave maken. MAAR:
- we kunnen die vrijheid nooit alleen bereiken (altijd met anderen).
- we staan aan het einde van een traditie die zo oud is als de mensheid.
Het is de menselijke plicht om:
- solidair te zijn (=medemensen dulden)
- onze eigen vermogens zoveel mogelijk te ontwikkelen
- niet op te geven zolang we die vrijheid niet bereikt hebben
Herbert Marcuse


19e – 20e E
Oplossen van tegenstellingen tussen marxisme en psychoanalyse
Aliënatie:
- Marx: vervreemding van de productiemiddelen en het productieproces zelf
- Freud: vervreemding als onaangepastheid aan de realiteit (vandaar afwijkend
gedrag)
 Marcuse: de scheiding tussen de twee is onaanvaardbaar. De private wanorder
weerspiegelt meer direct dan vroeger de wanorde v/h geheel en de genezing v/d
private wanorde berust meer direct op de genezing v/d algemene wanorde.
 Het ene veronderstelt het andere, omdat private en publieke wereld op
elkaar inspelen.
Boek van Martha Nussbaum “Niet voor de winst”:
Door de economische crisis ontstaat er een educatieve crisis omdat humane
wetenschappen worden vervangen door exacte wetenschappen.  °machines i.p.v.
kritische, creatieve burgers
3 steunpilaren van de democratie:
1. empathische vermogens van burgers
2. het met elkaar in dialoog kunnen treden
3. respect voor onderlinge onderscheid
Fundamentalisme = grootste vijand van de democratie
Kunst + muziek creëren een “narratieve verbeelding” en hebben een dialogische,
empathische functie.
Kern:
Gedegen onderwijs moet gericht zijn op burgerschap en –zin, op bekwaamheden die
het individu helpen een zinvol leven te leiden in de maatschappij waarin hij zich
bevindt. De inzet van onderwijs is de positieve vrijheid (=het vermogen v/h individu
om zelf vorm en zin te geven aan haar bestaan).
27
Download