Ge_-_omgaan_met_de_b(...)

advertisement
DPB- Gent / PEDIC
Nascholing : DE DA VINCI CODE
Woensdag 17 januari 2007
GESCHIEDENIS
Agnes Claeys
[email protected]
AANKNOPINGSPUNTEN BIJ DE LEERPLANNEN 2DE EN 3DE GRAAD
1. Bronnenkritiek: omgaan vanuit de historische methode met het gevarieerd (visueel en
geschreven) historisch informatiemateriaal
De leerlingen kunnen diverse soorten primaire en secundaire bronnen herkennen. Ze kunnen
historische en algemene vaardigheden toepassen op uiteenlopende soorten bronnen waaronder
ook producten en media van de informatie- en communicatietechnologie. (doelstelling 25)
De leerlingen kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen, wat betekent
zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie
van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van
zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. ..... (doelstelling 20)
2. Bewustzijn van het constructie- en interpretatiekader
De leerlingen kunnen het discussie- en constructiekarakter van de historische kennis aantonen.
Ze kunnen argumenten geven voor de verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden.
(doelstelling 24)
3. Zelfstandig een onderzoeksopdracht uitvoeren
De leerlingen kunnen tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig
probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen
zelf de te volgen procedures vinden. .... (zie doelstellingen 21, 22)
4. Actualiteit
De leerlingen kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op
het heden betrekken ....(doelstelling 23)
5. Gevallenstudie kunnen synchroon en diachroon zijn.
Historische figuren, belangrijke historische feiten, historische mythen enzovoort zijn enkele
voorbeelden ... (leerplan p. 25)
6. Vakoverschrijdend denken en werken (leerplan p. 33)
Geschiedenis - 2
Omgaan met bronnen
Inhoud
Inleiding
1. Zin en onzin van de canon. Relevantie van de inhouden.
2. De wetenschappelijke methode
3. Wat doet de Da Vinci Code.
3.1
3.2
Problemen van de onderzoeksvraag
Probleem van het geschiedenisbeeld
4. BBC reportage: onderzoek van de televisiemakers
Simon Raikes (producent), Kashaf Chaudhry (regisseur), gepresenteerd door de acteur
Tony Robinson.
Zie ook syllabus NEDERLANDS – Beatrijs VAN DER PAELT, Een lees- en kijkoefening)
‘The real Da Vinci code’, documentaire van BBC, 2006.
5. Wat is de rol van het beeld en het woord in de interpretatiegeschiedenis?
Geschiedenis - 3
Omgaan met bronnen1
Inleiding
Ankersmit, één van de belangrijkste Nederlandse geschiedsfilosofen, stelt de vraag hoe we het
verleden present kunnen stellen. Het verleden is niet meer aanwezig, en is een niet
recupereerbaar feit. Historici creëren dus een geschiedenisbeeld (Huizinga is nog steeds een
goed voorbeeld) of construeren via een onderzoek een samenhangend verhaal dat zelf heel wat
interpretatie bevat. Dat onderzoek moet beantwoorden aan een wetenschappelijke methode, die
we gewoonlijk bronnenonderzoek noemen. Sommige historici pogen dit verleden tot leven te
wekken en hebben het over de historische ervaring of sensatie (Jo TOLLENBEEK en Tom
VERSCHAFFEL, De Vreugden van Houssaye, Apologie van de historische interesse,
Wereldbibliotheek, 1992) en willen de geschiedschrijving als belangeloos presenteren, dus met
geen ander doel voor ogen dan zichzelf. Anderen zijn van mening dat het geschiedenisonderzoek
in dienst moet staan van het heden vanuit de welbekende opvatting dat we het verleden moeten
kennen om het heden te begrijpen. Nog anderen menen dat het perspectief van
geschiedenisonderwijs vanuit het hedendaags belang moet bestudeerd worden. Meerdere
onderwijskundigen zijn ervan overtuigd dat vooral de onderzoeksmethodes moeten aangeleerd
worden, dat de canon (en de inhoud) er niet toe doet en dat in onze informatiemaatschappij de
verdediging ervan een voorbijgestreefd standpunt is en zelfs ideologisch geladen is (nl. wie of wat
bepaalt de canon?).
Welke gevaren uit een eenzijdige visie kunnen voortvloeien toont de Da Vinci code aan.
1. Zin en onzin van de canon. Relevantie van de inhouden.
Ik herhaal hier voor de niet-historici/ae wat in de Diocesane Mededelingen van december is
geformuleerd.
Op 12 november verklaarde de bekende Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum in een interview
met Jean-Pierre Rondas op Klara dat ze voorstander is van de vorming van de ‘humanitas’ in het
onderwijs door literatuur, kunst, geschiedenis, kortom door ‘Bildung’, die heden ten dage te lijden
heeft aan de overaccentuering van de vaardigheden en competenties. Ze vindt dit belangrijk om
de jonge mensen te leren omgaan met de wereld van vandaag en om morele gevoeligheid te
ontwikkelen. Ook het kritische denken moet voortdurend geoefend worden.
Ze staat met haar inzichten recentelijk niet alleen. Verontrust over de gebrekkige kennis van de
geschiedenis is in Nederland de discussie op gang gekomen over de canon en is een speciale
commissie samengesteld die een aantal items (een 50tal) heeft opgesteld. Deze zouden de
identiteitsvorming beogen. Hier wringt het schoentje. Bij nalezen van deze thema’s valt het op dat
vooral de Nederlandse geschiedenis beoogd wordt. Bovendien is de noodzaak om een
Nederlandse identiteit te bevorderen via deze items zeer problematisch. Hier zit het gevaar van
politieke en ideologische beïnvloeding. Zoals we weten wordt en werd geschiedenis voortdurend
gebruikt in allerlei argumentaties. Niet gehinderd door historische kennis en besef kan heel wat
onzin verteld worden en zijn manipulaties mogelijk. In Geschiedenis Magazine (januarinummer,
2006) wijst Kees Ribbens op het gevaar en het probleem van de selectie van de inhoud die altijd
1
Het onderwerp van de Da Vinci code is inhoudelijk niet van directe toepassing in de 3de graad,
wel eventueel in de 2de graad. Bronnenkritiek is exemplarisch voor alle jaren. De bijdrage bevat
mogelijke onderzoeksvragen voor de vrije ruimte. Op de website van THOMAS,
www.godsdienstonderwijs.be, ‘In de kijker’ (zie in de syllabus ‘godsdienst’) vind je heel wat
passende onderzoeksvragen.
Geschiedenis - 4
een soort manipulatie inhoudt. Anderzijds wil ik de bekende en gerenommeerde historicus H. W.
von der Dunk citeren, die provocerend stelt dat “de verwaarlozing van die (culturele) erfenis
vandaag in het onderwijs neerkomt op een intellectuele castratie”. (Steeds minder leren, essays,
Uitgave vrienden van het Gymnasium, Utrecht).
Tegelijk stijgt de belangstelling voor de ‘lieux de mémoire’ en hebben politici initiatieven
genomen om het bewustzijn van het recente verleden te actualiseren in het kader van “Nooit
meer oorlog en nooit meer Auschwitz”. Zonder ernstige historische vorming schieten deze
lovenswaardige initiatieven echter hun doel voorbij, was het standpunt dat heel wat Vlaamse
historici hebben ingenomen.
Dat kennis belangrijk is lijkt me evident. Marc Reynebeau heeft onlangs een lijstje van allerlei
historische verwijzingen in de krant en het nieuws van een bepaalde week opgesteld. Het kan
dus geen kwaad van één en ander op de hoogte te zijn. Kritische zin ontwikkelen in het
luchtledige kan natuurlijk niet; er moet kennis zijn.
Historische vorming en besef betekent echter meer dan een lijstje met leerinhouden. Hoewel de
hedendaagse situatie niet bepalend kan zijn voor de inhoudelijk relevantie, speelt het toch mee in
de keuzes van de leerinhouden. Medespeler zijn is niet hetzelfde als bepaler zijn. De selectie is
altijd een ingreep maar hoeft niet willekeurig te zijn of enkel te beantwoorden aan soorten
onderzoeksvaardigheden of aan de belangstellingswereld van de leerlingen. De selectie moet
rekening houden met wat overgedragen moet worden om inzicht te krijgen in de evolutie zoals die
zich tot in onze tijd uitstrekt en is geënt op het inzicht in de wortels van de cultuur (of culturen),
waaraan we schatplichtig zijn.
Ons onderwerp vraagt een bewustzijn van de christelijke en verlichtingstraditie in Europa
(en het westen). Dat dit bewustzijn er alleen kan zijn als we kennis genomen hebben van
deze traditie is vanzelfsprekend. Dat die kennis er niet (meer) is, is o.a. de
verantwoordelijkheid van het onderwijs. Geschiedenis heeft tot taak deze evolutie in de
perceptie van de wereld en de mens inzichtelijk te maken.
2. De wetenschappelijke methode
De wetenschappelijke methode volgt de weg van de feitelijkheid en wil in het voetspoor van
Ranke weten “wie es eigentlich gewesen ist”. Vandaar dat de historische waarheid de bronnen
kritisch leest en bekijkt en de leerlingen attent maakt op het verschil tussen primaire en
secundaire bronnen en tussen subjectief en objectief. Dit laatste is echter allesbehalve evident,
waarover later meer. De bronnen zijn meestal complex en vragen om interpretatie. Dit is een
tweede moeilijkheid. Deze interpretatie wordt bepaald door de aard van de bronnen, door de
vraagstelling, door de verbanden die gelegd worden, door het herkennen van structuren. Deze
worden gevoed door het bestaande arsenaal aan kennis en geschiedenisbeelden. De methode
maakt gebruik van een grote variëteit aan bronnen, van verhaal en beeld tot statistieken,
cijfermateriaal, getuigenissen en interviews enz. Het bestaan maar ook de afwezigheid van
bronnen is relevant voor de probleemstelling.
Dat we een geschiedenisbeeld construeren (zie een goede inleiding door Chris LORENZ, De
constructie van het verleden, Boom, Amsterdam) wil niet zeggen dat deze niet aan strenge en
kritische onderzoeksregels onderworpen is.
Ik wil hier enkele punten onder de aandacht brengen om deze te confronteren met ons thema van
de Da Vinci code (zie 3).
Geschiedenis - 5
2. 1 Problemen van de onderzoeksvraag.





Selectie van het thema. Waardoor wordt het thema bepaald?
Werkhypothese.
Keuze en selectie van het bronmateriaal.
Studie van de bronnen. Hoe de taal van het verleden begrijpen (hermeneutiek,
contexten)?
Interpretatie (zie punt 2)
2.2 Problemen van het geschiedenisbeeld.



Naast analyse is er nood aan een samenhangend geheel, wat betekenis genereert.
Er is steeds een spanning tussen de hedendaagse observator en het verleden. (Peter
Schmidt poogt bij het bekijken van het Lam Gods door te dringen in de betekeniswereld
van die tijd.)
Het verleden heeft een duurzaamheid (een evoluerende, maar ook werkzame traditie).
3. Wat doet de Da Vinci code?
Demystificatie staat machteloos tegenover diegenen die in mythes willen geloven.
Hobsbawn
Werkelijkheid en fictie
De roman van Dan Brown heeft als plot een (‘historisch’) onderzoek. Zijn bron is M. Baigent,
Richard Leigh, H. Lincoln, (Holy blood, holy grail) Het heilige Bloed en de heilige Graal, Baarn,
Trion, 1999. Dan Brown mag dat doen, want het is fictie, maar suggereert wel het bestaan van
een historische werkelijkheid: “Alle beschrijvingen van kunstwerken, architectuur, documenten en
geheime rituelen zijn waarheidsgetrouw”. De grens tussen fictie en realiteit wordt hier dun. De
lezer bepaalt zelf zijn interpretatiekader: wil hij er een realiteitsdimensie aan geven of is hij uit op
leesplezier (spannend plot). De gehele verantwoordelijkheid ligt dus bij de lezer. Iets anders is het
gesteld met het ‘historisch’ werk(en) waarop de roman gebaseerd is; er zijn zoveel
overeenkomsten dat de lezer de indruk krijgt met de historische werkelijkheid te maken te hebben
(zie de notie fact-fiction, syllabus Nederlands-3de graad TSO - Riet DE VOS, p.5). 2 Het boek
creëert dus een historisch beeld dat zijn eigen dynamiek kent.
Als Marguerite Yourcenar of Hella Haase de geschiedenis voor hun roman bestudeert, is er een
zekere trouw aan de geschiedenis. Ook voor de recent bekroonde roman Les Bieveillantes heeft
Littell heel wat archiefwerk verricht en historische literatuur geraadpleegd. Wat hier problematisch
wordt, is dat er een letterlijke werkelijkheidswaarde aan wordt toegekend en dat het een
waardegeladen thema (religie) betreft.
In de 18de en vooral 19de eeuw ontstond de historische wetenschap en tegelijk de historische
roman. Dankzij de vooruitgang van de (exacte) wetenschappen heeft de verlichting (met het
humanisme als voorloper) de kritische en rationele dimensie in het hart van het denken geplaatst,
2
Umberto Eco heeft op een meer intellectueel verantwoorde manier hetzelfde gedaan met de
Naam van de Roos en hanteerde in een meesterlijke mix enerzijds middeleeuwse teksten en
beelden en anderzijds verwijzingen naar de twintigste-eeuwse schrijver Borges.
Geschiedenis - 6
hetgeen in elk onderzoek een vaste verworvenheid is. Anderzijds heeft de romantiek de
geschiedenis tot inspiratiebron gemaakt voor fictie maar ook voor ideologie. Zo spoorde die
culturele stroming bijvoorbeeld met het opkomend nationalisme, waarin de volkeren hun eigen
verleden uitvonden (vooral roemruchte veldslagen zoals de Guldensporenslag, de slag op het
Merelveld in Servië-Kosovo spraken tot de verbeelding en dienden de historische retoriek). In de
beeldende kunst waren de historische taferelen in (vb. Gallait, Dernier hommage aux comtes
d’Egmont et de Hornes). Er ontstonden feestelijkheden met mythische allures. Ook andere
interpretatiekaders ontstonden, er was marxistische en liberale geschiedschrijving. Ze vormen
historische beelden (kruistochten, ridderverhalen), die een eigen leven gaan leiden. Peter
Schmidt maakt er ons attent op dat Jezus “beurtelings een romanticus, een socialist (cf. Ensor,
De intrede van Christus), een universeel denkend filosoof, een apocalypticus enz....” werd. Ook
de 20ste eeuw heeft een heel arsenaal aan interpretatieve kaders opgebouwd.
Het besef van interpretatiekaders is dus belangrijk (zie punt 3). Het probleem begint echter
wanneer deze interpretaties niet op streng wetenschappelijke onderzoeksregels stoelen en niet in
dialoog staan met de bestaande kennis en interpretatie, en dus de lezer misleiden.
Onderzoeksvragen3
- Vergelijk enkele passages uit de roman met beweringen uit Heilig Bloed, heilige Graal.
- Geef enkele bronnen waarop de onderzoekers van Heilig Bloed, heilige Graal zich steunen.
Confronteer deze met historische onderzoekscriteria.
- Geef enkele bronnen uit de Da Vinci code en beoordeel deze vanuit historische criteria:
betrouwbaarheid ( t.a.v. enkele criteria), contexten, interpretatie. (zie verder)
- Hoe verwerken auteurs historisch materiaal? (kan aanleiding zijn tot een vakoverschrijdend
thema) Hoe verwerken films een historisch thema?
3.1 PROBLEMEN VAN DE ONDERZOEKSVRAAG
DE SELECTIE VAN HET THEMA wordt hier beïnvloed door de eigen cultuur (zie
achtergrondtekst Peter MALFLIET: Hoe de Da Vinci code kraken? ).
Feminisme is een relatief recent verschijnsel. De homofilie is niet nieuw maar staat wel in de
hedendaagse belangstellingssfeer. Sexualiteit is uit de privésfeer gekomen. Vandaar de
belangstelling voor Maria Magdalena en de visie op de vrouw, het ‘huwelijk’ van Jezus, de
Johannesfiguur op het schilderij van Leonardo Da Vinci.
We leven in een cultuur van het wantrouwen. Vooral de kerk blijft massale kritiek torsen.
Vragen worden dan in dit perspectief gesteld zoals de vrouwvijandige kerk (verbod van het
priesterschap voor vrouwen). In de Da Vinci code wordt de pastoor van Rennes-le-Chateau,
Saunière, verdacht gemaakt wegens zijn riante levensstijl, die de speculaties voedt dat hij over
geheime inkomsten beschikt4.
Alle ideologieën delen in dit wantrouwen (het ‘einde van de grote verhalen’). Er is een erosie van
elke waarheidsaanspraak. Hier komen we in een paradoxale situatie terecht: aan de ene kant is
er in onze tijd een fascinatie voor de realiteit in zijn pure feitelijkheid. De symbolische
werkelijkheid ligt moeilijk. Het onthullen van de waarheid krijgt als functie door wetenschappelijk
onderzoek de letterlijke zekerheid te bieden. Anderzijds heeft de kritische dimensie vooral twijfel
gezaaid aan de overgeleverde ‘waarheden’ en is er een wildgroei aan allerlei alternatieve
opvattingen en geloofszekerheden (soms in sekten en organisaties, waartegen een organistatie
als Skepp reageert). Er lijkt een nood aan geloof (zie achtergrondtekst - Peter MALFLIET: “De
3
Alle onderzoeksvragen generen verschillende subvragen.
Er zijn uitgebreide rekeningen (o.a. missen) gevonden die de zogenaamde extreme rijkdom
verklaren.
4
Geschiedenis - 7
post-moderne mens stoot tegen de grenzen van het louter rationele en wetenschappelijke
denken.” p. 4 ; Umberto Eco: “Omdat men in niets gelooft gelooft men alles”).
De hedendaagse interesse voor het
mysterieuze en het apocriefe is groot (zie
achtergrondtekst - Peter MALFLIET, p.4). Weliswaar kunnen complottheorieën, esoterie en
geheimzinnigheid altijd op grote belangstelling rekenen, maar vooral in tijden van uitgeholde
zekerheden, gecombineerd met een zucht naar de sensatie, die de kassa doet rinkelen, zijn
complottheorieën verzekerd van succes. Talloos zijn de voorbeelden van verdachtmakingen (cf.
bijdrage van Klassieke Talen - Geert KENTANE over Plinius). In de middeleeuwen waren heksen
en joden verantwoordelijk voor het uitbreken van de pest; joden werden ook geacht de
wereldheerschappij te veroveren en dus gevaarlijk voor de eigen cultuur (zowel in Rusland als in
Duitsland circuleerden complottheorieën. Deze ‘Protocollen van de wijzen van Sion’ werden door
Hitler en zijn geestesgenoten zeer ernstig genomen.) In de Da Vinci code is de graal het geheim
van het nakomelingenschap, zijn de tekens geheime codes, zijn de bronnen de apocriefe
evangeliën, legenden, ridderverhalen, ......
De vermenging van fictie en realiteit is in de media schering en inslag is. De documentaires
worden docudrama’s. Ook de reality-tv kan rekenen op grote belangstelling. Het verleggen van
de grenzen betekent een vervaging ervan. In de Da Vinci code is er sprake van heel wat
historisch feitenmateriaal (Tempeliers, Katharen, ....)
Onderzoeksvragen
1. Wat is de relevantie van de vraag?5
2. Waarom en wanneer werden sommige evangeliën apocrief verklaard? Welke historische
gebeurtenissen, organisaties, opvattingen enz. komen ter sprake? Illustreer de vermenging van
fictie en realiteit met voorbeelden. Wanneer ontstonden de verhalen van de Graal? ....
Geschiedenis en bijbelexegese
Sinds de historische wetenschap ontwikkeld is, wordt de vraag naar de historische Jezus
natuurlijk gesteld (zie bijdragen van Peter Malfliet, Geert Kentane). De exegese doet reeds
decennia lang onderzoek. Ook de kerkgeschiedenis is uitputtend beschreven.
De specificiteit van het verscheiden bronmateriaal noopt tot diversiteit in de onderzoeksmethodes
en aangepaste hermeneutiek. Evangeliën, legenden, mythen, ridderromans, kronieken, verhalen,
moeten in hun eigenheid begrepen worden. Stichtelijke literatuur, volksverhalen zijn ingebed in
culturele context. Hier past literaire kritiek (zie verder).
Een onderzoek van een religieus onderwerp als de boodschap van de historische Jezus is
evident verschillend van een onderzoek naar andere historische figuren. Enerzijds is er het
probleem van de verre onbereikbare oorsprong (je kan in plaats van zekerheid een hoge mate
van waarschijnlijkheid bereiken wanneer de diverse bronnen een zekere mate van convergentie
vertonen). Anderzijds zijn het verleden en de traditie als een palimpsest overschreven geraakt
door de geschiedenis van de receptie van de boodschap, aangepast aan allerlei contexten, door
de talrijke aanslibbingen, teweeggebracht door de kerk, die de hoeder is van de traditie, en door
de theologisch-filosofische verwerkingen. De specificiteit van het religieuze thema, dat een
geloofshouding herbergt, beïnvloedt (en bemoeilijkt ) een sereen onderzoek, zowel van de
exegeten die van binnenuit en dus op de zaak betrokken zijn, als van de ‘buitenstaanders’. Van
5
Het thema geeft aanleiding om de eigen culturele achtergrond te bevragen. Zo ligt de religie in
de hedendaagse belangstellingssfeer, met beeldvorming van de islam, het christendom, het
creationisme enz.
Geschiedenis - 8
deze moeilijkheid en complexiteit maken de schrijvers van Heilig Bloed en de Da Vinci code e.a.
gebruik.
Hier bevindt zich de spanning tussen de historiciteit en de a-historisch (“eeuwige”) opgevatte
waarheid, tussen de letterlijkheid van de oorsprong en de betekenissen, tussen de feitelijkheden
en de symbolische orde, tussen de duurzaamheid van de geschiedenis en het actuele, tussen het
begrijpen in de context en de uitlopers naar (en confrontatie met) het heden, tussen de zovele
disciplines onderling (geschiedenis, theologie, filosofie, sociologie, psychologie, politieke en
sociale- maatschappelijke en cultuurwetenschappen e.a.). Het samengaan van “Ratio en Fides”
is een moeilijke evenwichtsoefening en uitdaging.
De status van de wetenschap als bron van de waarheid is zeer groot. Dus het vormen van kritisch
denken is essentieel in het onderwijs en hoort men te weten hoe onderzoek gevoerd wordt.
Als een “noodzakelijke voorwaarde” schrijft Raoul Bauer (in Tertio 26-01-05) “voor elke eerlijke
poging om te komen tot historisch inzicht”...moet het verleden “in zijn eigen tijd (moet) gelaten
worden, met alles wat dit meebrengt aan contextualiteit. Tegelijk speelt het verleden een rol in het
heden: de verbondenheid over de tijd heen is nodig, omdat ze toelaat om de vroegere
personages in hun menselijk optreden te begrijpen”.
WERKHYPOTHESE
Op zoek naar het geheim willen de auteurs de kerk ontmaskeren die haar gezag (macht) en de
traditie (wantrouwen tegenover sexualiteit, vrouwonvriendelijke houding) wil handhaven.
Daaruit volgt het opzoeken en gebruiken van alternatief bronmateriaal (esoterie, apocriefe
geschriften, geheime genootschappen).
KEUZE VAN BRONMATERIAAL
De figuren zijn zeer dubieus en subjectief: Voorbeelden: Pierre Pantard, zogenaamde
afstammeling van de Merovingische koningen, een extreem-rechtse antisemiet, oprichter van
‘Rénovation nationale française’ in 1941, in het oog gehouden door de politie, grootmeester van
de Priorij van Sion die in tegenstelling tot zijn beweringen in plaats van 3245 slecht 4 leden telde,
kortom een mythomaan. William Saint-Clair van Rosslyn. Gérard de Sède en zijn surrealistische
spielerei.
Gebruik van valse bronnen: vb. de ‘Dossiers secrets’ met de leden van de Priorij van Sion.
Weglaten van alle bronnen die het verhaal tegenspreken. De confrontatie met de historici gaan
de auteurs uit de weg (zie videofragment).
De interpretatie is gegeven en suggestief (zie 3.2).
Onderzoeksvragen
Geef een voorbeeld van een valse bron. Welke bronnen werden gebruikt en waarom?6
6
Het is van belang dat de leerlingen motiveren waarom ze bepaalde bronnen gebruiken (leren
verantwoorden en beoordelen van de bronnen, vooral bij gebruik van internetsites; daarvoor
moeten ze de historische criteria hanteren).
Geschiedenis - 9
3.2 PROBLEEM VAN HET GESCHIEDENISBEELD
Er is altijd een onderzoekskader; dit betekent een stand van zaken in het wetenschappelijk
onderzoek en een interpretatiekader, dat steeds bijgesteld kan worden. Naast strenge
bronanalyse is er een interpretatieve samenhang nodig.
In het geval van de Da Vinci code en het omstreden historisch werk is er wel samenhang door de
selectie van de bronnen vanuit de vooropgestelde these en dus niet vanuit een cultuurhistorische
analyse. Er wordt geen rekening gehouden met de aard van de bronnen: o.a. het vermengen van
de genres als legenden, ridderromans, evangeliën, mythes; de tijdsdimensie wordt vervalst of
verwaarloosd: middeleeuwse achtergrond, 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse fictie. Ook het
beeldmateriaal en de symboliek in de architectuur worden aangepast aan de stelling. Het
begrijpen van de symboliek gebeurt niet via het inzicht in zijn inbedding in de tijd en cultuur maar
wordt vooral een zoektocht naar (geheime) codes (vb. Rosslyn Chapel; Het laatste avondmaal
van Da Vinci).
De interpretatie is vooral suggestief. De radicale andersheid van de bronnen behoedt voor
argumentatie, waardoor er geen mogelijkheid is tot verificatie (door het geheim van de bron).
Toch is falsificatie in dit geval gemakkelijk (zie tv-reportage, THOMAS-website, M. ETCHEGOIN,
F. LENOIR, De Da Vinci code gekraakt, Spectrum, 2005). Voor uitgewerkte voorbeelden, zie
xyllabus Nederlands - Beatrijs VANDERPAELT, Een lees- en kijkoefening).
Beeldvorming is belangrijk. Ook het leren omgaan met beeldtaal is dus belangrijk. Onwetendheid
(kennis) en gebrek aan ervaring (vaardigheid) zijn de voedingsbodem voor het gebrekkige kritisch
denken. (zie ook esthetica).
Geschiedenis - 10
4. BBC reportage: onderzoek van de televisiemakers, Simon Raikes (producent), Kashaf
Chaudhry (regisseur), gepresenteerd door de acteur Tony Robinson.
Zie ook syllabus NEDERLANDS – Beatrijs VAN DER PAELT, Een lees- en kijkoefening)
1. Status Quaestionis




Uitgangspunt is het laatste Avondmaal van Leonardo Da Vinci
Onderzoekskader rond het centrale thema: het gegeven met het klassieke bijbelse verhaal
Introductie tot de vraag: de roman de Da Vinci code en het alternatief verhaal met de
bewering dat het berust op feiten (interview met Dan Brown).
Onderzoek naar de historische feiten (verificatie- en falsificatiemethode van de theorie) of de
Queeste van “The Real Da Vinci”.
2. Opbouw rond 6 iconen (pentagram met Maria Magdalena in het midden)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De Graal, (als beker of geheim)
Tempeliers
Maria Magdalena
Katharen
Priorij van Sion
Rosslyn Chapel
3. Methode
1. Opzoeken van al de plaatsen uit de roman.
2. Informatie verzamelen over alle thema’s (Tempeliers, Katharen, legenden, literatuur,
tradities, architectuur enz.) door interviews met specialisten, onderzoekers en
betrokkenen (Opus Dei). Zo komt het onderscheid tussen fictie en realiteit duidelijk uit de
verf.
3. Confrontatie van M. Baigent met de wetenschappers en specialisten terzake (historici,
filologen) door gebruik van interviews (zie voorbeeld in syllabus Nederlands – Beatrijs
VAN DER PAELT, Een lees- en kijkoefening.) Bronnen verifiëren en falsifiëren
(betrouwbaarheid van de personen en documenten).
4. Uitgebreid beeldmateriaal.
4. Conclusie
“ Dan Brown heeft veel argumenten om te bewijzen dat de graal de bloedlijn is, maar dit is het
meest overtuigende. Het is zuiver, logisch, het voelt authentiek, het is zinnig. Er is maar één
probleempje, het is larie."
De ‘reporter’ (acteert en) hanteert de regels van de historische onderzoeksmethodes en stelt zich
open en objectief op. Hij erkent de verschillende soorten bronnen die in hun eigenheid
gerespecteerd worden (legenden), heeft oog voor de contexten, de traditie enz.
De presentatie is levendig en boeiend. Goede montage van het beeldmateriaal, afwisseling Voice
over (informatie) en presentator, interviews en illustratieve beelden van de tocht.
Geschiedenis - 11
5. Wat is de rol van het beeld en het woord in de interpretatiegeschiedenis?
Op de video zien we een interview met Da Vinci codetoeristen, die hun ‘gedeeltelijk’ geloof aan
de Dan Brownroman bevestigen.
Beelden zijn hardnekkig en creëren mythes en voeden opvattingen. Nieuwe inzichten vinden
moeilijk hun weg tot bij het ruimere publiek. Het voortdurend in vraag stellen en bijstellen van de
inzichten behoren tot de wetenschappelijke activiteit.
Elke tijd kent zijn beeldvorming. Om een klassiek voorbeeld aan te halen: de ‘renaissancemens’
(o.a.Vasari) was ervan overtuigd dat een nieuwe tijd aangebroken was (wat inderdaad op veel
vlakken het geval was) na de donkere periode die de naam middeleeuwen kreeg. De breuk met
de klassieke oudheid werd lange tijd in de verf gezet, wat manifest onjuist is. Het zijn de
middeleeuwers en de arabische filosofen, die Aristoteles en de antieke filosofie behoed hebben
van de vergetelheid. In vorige eeuw deden Régine Pernoud en met haar veel andere historici hun
best om die periode te rehabiliteren. In de publieke opinie blijven de middeleeuwen echter
duister, irrationeel, barbaars en achterlijk.
Hetzelfde gebeurt met het fenomeen van de verlichting, die gericht is op een toekomst van
vooruitgang en ontvoogding. Deze gedachte wordt bijvoorbeeld voortdurend naar voren gehaald
om de islam als niet-verlichte godsdienst te kenmerken.
Er zijn talloze voorbeelden van mystificaties, tendentieuze en ongenuanceerde representaties en
ideologisch gebruik en misbruik van de geschiedenis.
Romans en films spelen hierbij een grote rol (De impact van films zoals Schindlers list, Der
Untergang, De pianist e.a. historische films is zeer groot). Dit is geen probleem. De verbeelding,
creativiteit en interpretatieve denkactiviteit zijn belangrijke kwaliteiten van een cultuur. Alleen
moeten zij in hun eigen zijnswijze en eigen waarheid begrepen worden. Dan Browns roman is
echter een (vervalsende) spielerei met historische gegevens in dienst van een ‘spannend’ plot en
een provocerende inhoud.
Historici zijn geacht mythejagers te zijn (Hobsbawn) maar moeten beseffen dat ook zij in een
interpretatief (en steeds voorlopig) kader werken, dat geëxpliciteerd moet worden. Ze kunnen
naast hun kritische, ontmaskerende activiteit zich inleven in een tijd en een coherent beeld
ontwikkelen door hun verbeelding, door literatuur, filosofie en kunst te betrekken, door de
verscheidenheid van de bronnen te raadplegen, en dat in eerbied voor het bronmateriaal. Zo
proberen ze de mens, zijn geschiedenis en traditie te begrijpen.
In dit denken moeten we de leerlingen inleiden en begeleiden.
Download