Begrippenlijst H3 sociale psychologie

advertisement
Begrippenlijst sociale psychologie
Hoofdstuk 3: Het sociale zelf
Zelfconcept
- Een interne representatie van wie je denkt te zijn en bevat aspecten die refereren aan sekserollen,
etnische identiteit, persoonlijkheid, bekwaamheden, hobby’s enz.
- De verzameling van opvattingen en gedachten over onszelf.
Zelfregulatie
- De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel te
veranderen aan de hand van interne standaarden.
- De actor die weet, het agens die het stuur van ons dagelijks leven in handen heeft.
Zelfschema’s
Mentale structuren die men hanteert om zelfrelevante kennis te organiseren en de
informatieverwerking ervan te sturen.
Zelfstandigheid en afhankelijkheid
De mate waarin men de klemtoon legt op het individuele dat boven de groep gezet wordt versus
onderlinge afhankelijkheid, samenwerking en sociale harmonie.
Introspectie
- Het proces van ‘in jezelf kijken’.
- Het observeren en onderzoeken van interne processen, zoals denkbeelden, emoties en motivaties.
Zelfperceptietheorie
De theorie die stelt dat men gedachten en gevoelens kan afleiden uit observatie van het eigen gedrag
en de situatie waarin het gedrag plaatsvindt.
Gelaatsfeedbackhypothese
De hypothese dat veranderingen in de gelaatsuitdrukking de aanleiding kunnen zijn tot
corresponderende veranderingen in emoties.
Intrinsieke motivatie
De motivatie om een activiteit uit te voeren die voortkomt uit de eigen interesse, vanwege de
uitdaging, of gewoonweg omdat men de activiteit leuk vindt.
Extrinsieke motivatie
De motivatie om een activiteit uit te voeren die voortkomt uit factoren die losstaan van de activiteit
zelf, maar wel allerlei voordelen, zoals geld, erkenning of het vermijden van straf met zich
meebrengt.
Overrechtvaardigingseffect
De vermindering van de intrinsieke motivatie voor activiteiten die worden geassocieerd met beloning
of andere extrinsieke factoren.
Sociale vergelijkingstheorie
Stelt dat mensen hun eigen capaciteiten en opinies evalueren door ze met die van anderen te
vergelijken.
Tweefactoren emotietheorie
De theorie die stelt dat de ervaring van emoties op twee factoren is gebaseerd: fysiologische
opwinding en een cognitieve interpretatie van die opwinding.
Significante anderen
Personen die een sterke impact hebben in hoe we over onszelf denken.
Zelfwaardering
De affectieve component van het zelf, bestaande uit een algemene evaluatie van het zelf en een
algemene inschatting van iemands waarde.
Zelfdiscrepantietheorie
De theorie die stelt dat de discrepantie tussen het actuele zelf enerzijds en het ideale zelf en ‘ought
self’ anderzijds, leidt tot een lagere zelfwaardering die gepaard gaat met negatieve emoties.
Ought self
De eigenschappen waarvan men vindt dat men ze zou moeten hebben, wat refereert aan
plichtsbesef en verantwoordelijkheid.
Ideale zelf
De eigenschappen waarvan men wil dat men ze zou hebben.
Zelfgidsen
Persoonlijke maatstaven (ought self en ideale zelf)
Privaat zelfbewustzijn
De tendens om zich op interne gedachten en gevoelens te richten.
Publiek zelfbewustzijn
De neiging om vooral aandacht te besteden aan het beeld dat anderen (het publiek) van ons vormen.
Zelfuitputting
Nadat men zelfcontrole heeft uitgeoefend, is er een tijdelijke verminderde capaciteit om
zelfregulatieprocessen uit te voeren.
Impliciet egotisme
Een automatische, onderhuidse vorm van verheerlijking van alles wat met het zelf te maken heeft.
Zelfhandicappering
Gedrag bedoeld om de eigen prestaties te ondermijnen zodat men een excuus heeft voor de te
verwachten mislukking, terwijl bij onverwacht succes de bekwaamheid extra in de verf gezet wordt.
Neerwaartse sociale vergelijking
De defensieve neiging om zichzelf te vergelijken met anderen die minder succesvol, gelukkig, of
welgesteld zijn.
Zelfpresentatie
Het proces waarbij men vorm tracht te geven aan de impressies die anderen van ons vormen.
Schijnwerpereffect
De overtuiging dat de publieke schijnwerpers meer op ons gericht zijn dan in de realiteit.
Zelfverificatie
Het verlangen door anderen gezien te worden zoals men zichzelf ziet, waardoor men het zelfbeeld
kan bevestigen.
Zelfsturing
De neiging om het gedrag af te stemmen op de eisen van sociale situaties en andere personen.
Subjectief welbevinden
Geluk of tevredenheid met het leven zoals gemeten met een vragenlijst.
Download