Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: fietsen. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • fiets Ik fiets op mijn fiets. Wij • De juf • Mijn fiets fietst met mij. • fietst Wij fietsen dus samen. Allebei… De kinderen • Max • • fietsen Blij !! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik fiets naar school. De juf fietst in de regen. De kinderen fietsen op de stoep. Maak de zin af met het werkwoord fietsen. Joris_______________ naar de winkel. Tim en Max _________________ naar de stad. Ik ________ naar school. pagina 1 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: brullen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • brul Ik brul als een leeuw. Wij • De leeuw brult terug. De leeuwen • • brult Wat een grote bek! De leeuw • Joep • We brullen samen. • brullen Fijn toch…dat hek. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik brul als een leeuw Mama brult als een leeuw. De leeuwen brullen heel hard. Maak de zin af met het werkwoord brullen. Joris_______________ als een leeuw. De leeuwen _________________ heel hard. Ik ________ als een leeuw. pagina 2 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: koken. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm wij • • kook Ik kook soep. papa • ik • Jij kookt pasta. • kookt de kok • Wim en Jet • We koken samen, een hele maaltijd. • koken Lekker. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. De kok kookt een lekkere maaltijd. De kinderen koken helemaal zelf. Ik kook soep van tomaten. Maak de zin af met het werkwoord koken. Anne _______________ macaroni met saus. Ik _________________ soep voor mijn zus. Koks ________ in een restaurant. pagina 3 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: spelen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • speel Ik speel niet alleen. Wij • Fen • Jij speelt met mij • speelt Wij spelen verstoppertje De kinderen • Het meisje • Samen spelen is leuk. • spelen …wie niet weg is… Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik speel met jou. Pim speelt op het plein. De kinderen spelen in het gras. Maak de zin af met het werkwoord spelen. Raoul _______________ met een bal. Jelmer en Willem _________________ met Kapla. Ik ________ met mijn broer. pagina 4 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: lopen. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Alexander • • lopen Ik loop naast jou. Wij • Ik • • loop Jij loopt naast mij. Wij lopen naast elkaar. De meisjes • Jij • In de rij…. • loopt Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik loop naar school. De jongen loopt in de regen. De kinderen lopen op de stoep. Maak de zin af met het werkwoord lopen. Joris _______________ naar het klimrek. De kinderen _________________ naar de gymzaal. Ik ________ naar huis. pagina 5 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: zingen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm ik • • zing Ik zing een lied. mijn opa • mijn oma • Jij zingt met mij mee. • zingen We zingen maar door, wij • de vogels • Wij zingen in koor. • zingt …voor jou! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. De vogels zingen een mooi lied. Ik zing een mooi lied voor jou. Mijn oma zingt vals. Maak de zin af met het werkwoord zingen. Wij_______________ in koor: lang zal hij leven. Mark _________________ niet mee, hij is boos. Ik ________ over een regenboog. pagina 6 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: dansen. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm jij • • dans Ik dans op de maat. ik • wij • Wie danst met mij mee? • dansen Dan dansen we samen. De hele klas… alle kinderen • Pepijn • • danst in de disco. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik dans graag. De kinderen dansen in de disco. De aap danst op de muziek. Omcirkel het juiste woord en schrijf de zin over. Floris_______________ in de disco. Ik _________________ op mijn kamer. Wij ________ op de maat. pagina 7 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: kletsen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • kletsen Ik klets met jou. Wij • De juf • Jij kletst met mij. • klets De juf wordt gek. De kinderen • Max • Wij kletsen en kletsen. • kletst Kletsmajoor!! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik klets altijd. Marieke kletst nooit. De kinderen kletsen de hele dag. Maak de zin af met het werkwoord kletsen. Ik _______________ heel graag met jou. Imme en Lotte _________________ altijd !! Laura ________ ook graag. pagina 8 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: lachen. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm meneer John • • lach Ik lach om jou grap. ik • wij • Jij lacht om mijn lach. • lachen Nu lachen we samen. De slappe lach. de man • Erik • • lacht Hahaha!! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Wij lachen om een grap. Ik lach me krom. David lacht om de Donald Duck. Maak de zin af met het werkwoord lachen. Wij _______________ om een grap. Ik _________________ om de clown. Joris ________ om Buurman en Buurman. pagina 9 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: schommelen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Huub • • schommelen Ik schommel, jij duwt. Guus • De jongens • Nu mag jij. • schommel We schommelen, elk een keer Dirk en Juul • ik • Jij schommelt, ik duw. • schommelt Heen en weer. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik schommel heen en weer. Wij schommelen in de speeltuin. Mama schommelt niet graag. Maak de zin af met het werkwoord schommelen. Jan_______________ heen en weer. Taco en Tim _________________ samen. Ik ________ in de speeltuin. pagina 10 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: klimmen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • klimmen Ik klim in een boom. Wij • Rosa • Jij klimt achter mij aan. • klimt tot de top van de boom De jongens • Het meisje • We klimmen naar boven • klim De klimboom!! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Wij klimmen op het klimrek. Ik klim naar de top van de berg. De kinderen klimmen in de boom. Maak de zin af met het werkwoord klimmen. Joris_______________ de trap op. Janneke en Juul _________________ graag. Ik ________ omhoog. pagina 11 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: vliegen. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • vlieg Ik vlieg in een vliegtuig. Wij • De juf • Jij vliegt met mij mee. • vliegen Jij passagier De kinderen • Max • Ik ben piloot. • vliegt We vliegen met plezier. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. De vogels vliegen hoog in de lucht. Het vliegtuig vliegt boven de wolken. Ik vlieg als een vogel. Maak de zin af met het werkwoord vliegen. De mussen _______________ weg. Ik _________________ naar Afrika. De piloot ________ naar Spanje pagina 12 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: kijken Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • kijkt Ik kijk. Wij • Jij kijkt mee. De juf • • kijk …. naar de TV De kinderen • Max • Wij kijken samen • kijken Chillen op de bank. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Daan kijkt naar het bord. De juf kijkt de sommen na. Wij kijken door het raam. Maak de zin af met het werkwoord kijken. Imme _______________ door het raam. Bart en Koen _________________ naar een bloem. Ik ________ naar jou. pagina 13 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: werken. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • werk Ik werk hard. Wij • De hele klas werkt hard. De juf • • werkt We werken superhard. De juf kijkt na… De kinderen • Max • • werken Allemaal een 10!!. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Kim werkt bij de bakker. Ik werk heel hard op school. Papa en mama werken allebei. Maak de zin af met het werkwoord werken. Ik_______________ in een winkel. Roos _________________ in de supermarkt. Dokters ________ in een ziekenhuis. pagina 14 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: lezen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • lees Ik lees een woord. Wij • De juf • Jij leest een woord. • leest tot het boek uit is. De kinderen • Max • We lezen samen... • lezen Dat was spannend! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik lees een dik boek. De kinderen lezen al een uur. Anne leest heel graag. Maak de zin af met het werkwoord lezen. Joris_______________ de Donald Duck. Ik _________________ jou voor uit Floddertje. Wij ________ samen in 1 boek. pagina 15 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: rennen. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • rennen Ik ren naar jou. Wij • De juf • Jij rent snel weg. • ren We rennen en rennen. Tikkie !! De kinderen • Max • • rent Jij bent hem. Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Tim en Floor rennen naar de zee. Ik ren heel hard. De jongen rent naar huis. Maak de zin af met het werkwoord rennen. De kinderen _______________ door de gang. Ik _________________ naar het plein. Pim ________ naar zijn moeder. pagina 16 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: knippen Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • knippen Ik knip in mijn haar. Wij • Oeps, mislukt.. De juf • • knip Kappers knippen knap De kinderen • Max • Nu knipt de kapper. • knipt Best mooi, mijn haar! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik knip een papier in 2 stukken. Julia knipt in haar vinger. Au! De kinderen knippen plaatjes uit. Maak de zin af met het werkwoord knippen. Kappers _______________ de hele dag. Ik _________________ jou haar heel kort. Lotte ________ heel netjes. pagina 17 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: duiken. Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • zwem Ik zwem in de zee. Wij • De juf • • zwemmen We zwemmen samen in de zon. De kinderen • Max • Een dolfijn zwemt met mij mee. • zwemt Dol fijn!! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Ik zwem naar de kant. De kinderen zwemmen in zee. Noor zwemt heel hard. Maak de zin af met het werkwoord duiken. Jens _______________ voor diploma B. Gerard en Pim _________________ een wedstrijd. Ik ________ niet graag in koud water. pagina 18 van 19 Oefenblad werkwoorden, tegenwoordige tijd Werkwoord: schrijven Trek een lijn naar het juiste Werkwoordvorm Ik • • schrijf Ik schrijf jou een brief. Wij • De juf • Jij schrijft terug. • schrijft Met een pen De kinderen • Max • We schrijven elkaar. • schrijven Pen-vrienden!! Schrijf de zin over en onderstreep het werkwoord. Wij schrijven brieven naar elkaar. Bas schijft een gedicht. Ik schijf in mijn schrift. Omcirkel het juiste woord en schrijf de zin over. Sem _______________ een brief aan Kim. De kinderen _________________ in hun schrift. Ik ________ een brief aan papa. pagina 19 van 19