Algemeen overheidsmanagement Deel 1: Algemeen overheidsmanagement (dag 1, VM) Deel 2: HRM- en veranderingsmanagement (dag 1, VM) Deel 3: Organisatiemanagement (dag 2, NM) Deel 4: Financieel en prestatiemanagement (dag 1, NM) Deel 5: Kwaliteitsmanagement (dag 2, VM) ALGEMEEN OVERHEIDSMANAGEMENT DEEL 1: Algemeen overheidsmanagement 1. de opkomst van een nieuwe overheidsmanager Definitie: overheidsmanagement = het inschakelen van mensen om dingen gedaan te krijgen POSDCORB = Planning Organizing Staffing Directing Coordinating Reporting Budgetting Soorten management: * functioneel * omgevingsmanagement * bijzondere managementvormen Overheidsmanagement = publiek management * rol van de overheid in de markteconomie * politieke functies NPM = New Public Management de omschakeling van een bureaucratische naar een ondernemingscultuur 7 kenmerken: * meer verantwoordelijkheid voor het topmanagement * duidelijke prestatienormen * grotere nadruk op outputcontrole * desaggregatie van grote bureaucratieën * meer concurrentie binnen de publieke sector * nadruk op managementtechnieken uit de publieke sector * nadruk op discipline en zuinigheid bij het gebruik van publieke middelen Illustraties van nieuw overheidsmanagement * tien principes van Osborne en Gaebler * “A better governement with less costs”, Al Gore DEEL 2: HRM en veranderingsmanagement I .Overheidsbeleid: sessie 1: human resources management: basisprincipes 1. wat is personeelsbeleid/- management? Personeelsbeleid = het geheel van doelstellingen, middelen, activiteiten tav de factor arbeid in de organisatie. Personeelsmanagement = het geoperationaliseerde personeelsbeleid. 2. Personeelsbeleid in functie van … * het mensbeeld: de opvattingen die men heeft over de gedragingen van de mens XY-therorie Mc Gregor: X: mensen moeten gemotiveerd worden door allerlei belonende en bestraffende technieken Y: motivatie is een kwestie van het creëren van een omgeving waarin de natuurlijke motivatie van mensen haar weg kan vinden * de organisatiecultuur: de door de organisatieleden gedeelde waarden, normen, doeleinden, verwachtingen, … “hire and fire” tegenover levenslange werkgarantie. * de organisatiefilosofie: de opvatting over het functioneren van een organisatie. visie1: de organisatie als machine, mens is klein radertje visie2: organisatie als organisch geheel dat voortdurend in ontwikkeling is. 3. HRM als één specifieke, historische benadering van het personeelsbeleid 3.1: paternalisme personeelsbeleid = zorg voor materiële werkomstandigheden, loonbetaling en administratie, disciplinaire maatregelen en wat filantropische aspecten. 3.2: scientific management het zo efficiënt mogelijk inzetten van de werkmens opdat deze zoveel mogelijk presteert. Vb. bandwerk 3.3: human relations niet alleen materiële, maar ook immateriële zaken werken motiverend. 3.4. revisionisme mens = wezen dat zich via zijn job wil verwezenlijken, organisatie moet deze zelfrealistatie mogelijk maken. 3.5: vermaatschappelijking het personeelsbeleid moet bijdragen tot maatschappelijk belangrijke waarden. 3.6: verzakelijking de mens is een strategische factor in de organisatie, de bijdrage die het personeel levert tot het realiseren van de doelstellingen van de organisatie wordt een belangrijk criterium. Het ontstaan van Human Resources Management. 4. Wat is HRM? 4.1: Modellen van HRM * Het model van Tichy: prestatie staat centraal. hoe HRM activiteiten kunnen ingezet worden ifv de prestatie en op welke wijze ze elkaar beïnvloeden. * Het model van Muylaert, Salembier, Vanoverwalle: het individu staat centraal. 4.2: twee doelstellingen van HRM * de zakelijke versie: nadruk ligt op Resource management. * de sociaal georiënteerde versie: nadruk ligt op Human management. Dubbele doelstelling: * Ervoor zorgen dat de organisatie over het benodigde personeel beschikt, zowel kwalitatief als kwantitatief om de doelstellingen van de organisatie te verwezenlijken. * ervoor zorgen dat het personeel zich volledig kan ontplooien en gemotiveerd en tevreden is in de arbeidsorganisatie. 5. Essentialia van HRM 6 essentiële kenmerken: * de mens is van strategisch belang voor het succes van de organisatie * het personeelsmanagement moet geïntegreerd worden in het strategisch organisatiebeleid * een positieve mensvisie * integratie van en consistentie in de personeelsinstrumenten * personeelsverantwoordelijkheid van de lijnmanagers * contingentiedenken 6. activiteitsgebieden van moderne HRM 6.1: omschrijving van de werkdomeinen schema 6.2: omschrijving van de managementrollen 10 managementrollen * personeelsbeheer * algemene diensten * beheer van personeelssystemen en – instrumenten * organisatiebeheer * competentiebeheer * strategie-implementatie *begeleiding van veranderingen * totale kwaliteitszorg * communicatie II Competentiemanagement in Vlaanderen. Ruimte voor groei Competentiemanagement heeft als doel de competenties van medewerkers en teams in kaart te brengen om ze vervolgens optimaal in te zetten en te ontwikkelen. Competentiemanagement/HRM: Als men weet over welke competenties werknemers moeten beschikken, kan deze informatie de leidraad vormen voordeelaspecten van het personeelsbeleid en kunnen de verschillende HRM-instrumenten en technieken op elkaar worden afgestemd. Verticale integratie: competentiemanagement als brug tussen de organisatieobjectieven en de individuele capaciteiten van medewerkers. vertrekkend van uit de bedrijfsstrategie: men leidt uit de strategische competenties de organisatorische en individuele competenties af vertrekkend van uit medewerkers: de eigenschappen en talenten van het personeel zijn het uitgangspunt om een strategisch verschil voor het bedrijf te realiseren. 2 onderzoeksvragen: 1. wat is het draagvlak van competentiemanagement in Vlaanderen? 2. In welk HR opzicht verschillen organisaties van elkaar die wel en niet aan competentiemanagement doen? Definitie competentiemanagement: onder een systeem van competentiemanagement verstaan we een samenhangend geheel van methoden die erop gericht zijn competenties van individuen en groepen in kaart te brengen, optimaal in te zetten en te ontwikkelen en dit met het oog op de realisatie van de organisatiedoelen en het performanter maken van de medewerkers. Welke bedrijven passen competentiemanagement toe? de organisatiegrootte (eerder grotere organisaties) de aard van de activiteit (dienstverlenend) hoger opleidingsniveau onderhevig aan sterke en onvoorspelbare vraagschommeling voeren een kwaliteitsstrategie ipv innovatiestrategie Competentiemanagement en de horizontale fit Organisaties met een competentiebeleid stemmen hun activiteiten goed op elkaar af en voeren zo een coherent personeelsbeleid. Evaluatie (functionerings- en beoordelingsgesprekken) vormen een input voor andere HR activiteiten (detecteren van opleidingsbehoeften, input voor prestatiebeloning en loopbaanontwikkeling). Kan beter voor selectie en werving, wel meer toepassing van assessment en simulatieoefeningen. Competentiemanagement en de verticale fit Competentiemanagement zorgt voor een meer strategische verankering. Een basisvoorwaarde is wel dat HR meer al volwaardige partner betrokken wordt bij het veranderingsproces. Case Stad Gent Conclusie Er is een draagvlak voor competentiemanagement in Vlaanderen. Competentiemanagement fungeert als mogelijke hefboom voor de verdere professionalisering van HR. III. Hedendaagse dilemma’s in de motivatie van ambtenaren 1. Inleiding het concept motivatie: bestaande theorieën over motivatie en arbeidsmotivatie motivatie = hetgene dat gedrag (op de werkvloer) drijft, stuurt en onderhoudt. 2. 2 categorieën: - content of need theorieën - process theorieën 2.1 Content theorieën MASLOW: hiërarchie van noden FREDERICK HERZBERG: motivator-hygiëne theorie Hygiënefactoren zoals zekerheid, status, loon, de leiding en andere arbeidsomstandigheden leiden tot extrinsieke motivatie. Motivatoren als erkenning, de aard van het werk zelf, verantwoordelijkheid, ontwikkeling en vooruitgang leiden tot intrinsieke motivatie en zijn gericht op het uitvoeren van de arbeid zelf. DAVID McCLELLAND: need for achievement theorie * need for achievement: de motivatie om een zekere beheersing te ontwikkelen over de omgeving waarin men zich bevindt. * need for affilition: nood aan sociale contacten * need for power: nood om macht te ontwikkelen ADAMS: equity theorie Ongelijkheid veroorzaakt een gevoel van onbehagen, deze ongelijkheid proberen weg te werken is de basis voor gemotiveerd gedrag. = basis voor systemen van prestatiebeloning. HACKMAN en OLDHAM: Job Characteristics Model Het Job Characteristics Model Primaire kenmerken Essentiële psychologische kenmerken Variatie in vaard. Taakidentiteit Taakbelang De ervaren zinvolheid van het werk Autonomie De ervaren verantwoordelijkheid voor het werk Feedback Kennis van de feitelijke resultaten van het werk Persoonlijke en professionele resultaten Veel interne motivatie Uitstekende werkprestaties Veel voldoening in het werk Weinig absentie en verloop Vereiste professionele groei © Pearson Education Benelux, 2003 16-25 2.2: Procestheorieën SKINNER: de theorie van operante conditionering Enkel omwille van de resultaten die het gevolg zijn van de reactie op stimuli, stellen individuen een bepaald gedrag. LOCKE en LATHAM: goalsetting theorie Moeilijke, specifieke doelen leiden tot betere resultaten dan eenvoudige, maar vagere doelen. VROOM: F=E*V F= de motivatie voor een bepaald gedrag E= de verwachting dat dit gedrag kan plaatsvinden V= de valentie van dit doel BANDURA: de theorie van het sociale leren (sociaal cognitieve theorie) gaat uit van een centrale plaats van “self-efficacy” of het gevoel van controle of beheersing over de omgeving en zijn of haar eigen handelingen. DECI en RYAN: SDT: Self Determination Theorie * Intrinsieke motivatie: aan een activiteit deelnemen owv de activiteit zelf, die wordt ervaren als inherent aangenaam en bevredigend. * Extrinsieke motivatie: de activiteit ondernemen owv een doel of gevolg dat los staat van de activiteit zelf. 4 categorieën: - externe regulering: men is gemotiveerd owv de extrinsieke gevolgen die vasthangen aan dit gedrag. - introjectie: bepaalde waarden zijn gedeeltelijk geïnternaliseerd, de waarden maken geen deel uit van het zelf. - identificatie: waarden zijn een onderdeel geworden van het zelf, men identificeert zich ermee. - integratie: de waarden zijn geïntegreerd in het zelfbeeld. 3. Toepasbaarheid van algemene motivatietheorieën binnen de openbare sector JCM (Job Characteristiscs Model): Taakeigenschappen, de mate van autonomie en de mate van feedback hebben een significante invloed op de motivatie van ambtenaren. Taakidentiteit en feedback van collega’s niet. Loon heeft geen effect op de motivatie maar kan wel een belangrijke hygiënefactor zijn (Herzberg) 4. specificiteit van de publieke sector PSM= Public Service Motivation: een individuele predispositie om te beantwoorden aan motieven die uniek of voornamelijk gegrondvest zijn in openbare instituties. 4 motieven: * de aantrekking tot beleid en politiek * interesse in het algemeen belang * medeleven * zelfopoffering MAAR: motieven verschillen in verschillende regio’s + deze waarden evolueren in de geschiedenis: Deze geschillen in rekening brengen! 5. Motivatie van ambtenaren in het New Public Management nog slechts 1 motivator,nml LOON. Crowding out theorie: een extreme focus op extrinsieke motivatoren ondermijnt de intrinsieke motivatie. Een focus op verloning heeft tot gevolg dat andere extrinsieke motivatoren ondermijnd worden. 6. Besluit: hedendaagse dilemma’s in de zoektocht naar motivatie van ambtenaren 3 dilemma’s: * de spanning tussen de overheid en de private sector: algemene theorieën zijn zowel in de private als de openbare sector valide. Maar de openbare sector heeft een zekere specificiteit die niet vervat zit in deze algemene theorieën. * PSM bevat als concept meerdere dimensies en deze dimensies kunnen verschillen qua inhoud. * - Hervormingen geïnspireerd op NPM staan vaak haaks op eerder onderzoek naar motivatie. - deze enge focus op loon kan andere motivaties ondergraven. IV. Een leeftijdsbewust personeelsbeleid binnen de Vlaamse Overheid Generatiepact: Meer jongeren aan het werk De arbeidsmarktkansen en de werkgelegenheidsgraad van ouderen opkrikken De lasten op arbeid verlagen Situatie binnen de Vlaamse Overheid Uitstroom van kennis en ervaring Voorbeeldfunctie van de overheid Veel kennis en ervaring dreigt uit de organisatie te verdwijnen en een stijgende krapte op de arbeidsmarkt zal de zoektocht naar competente nieuwe medewerkers bemoeilijken. Leeftijdsbewust personeelsbeleid als kader LPB = Leeftijdsbewust PersoneelsBeleid = een personeelsbeleid dat erop gericht is personeelsinstrumenten zodanig in te zetten dat gedurende de leeftijdsfasen van de werknemer optimaal gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden van de werknemer. De invulling van LPB is in hoge mate afhankelijk van organisatiespecifieke factoren en verschilt van organisatie tot organisatie. Nood aan een lange termijn visie om te voorkomen dat men vroegtijdig de arbeidsmarkt verlaat. LPB en instroom Bij werving en selectie zijn competenties en relevante ervaring belangrijk, niet leeftijd Een evenwichtige demografische verdeling in de organisatie is bel! Vooral jongere mensen reageren op vacatures LPB en doorstroom Mobiliteit Levenslang leren Loopbaanbeleid Beloning Deze elementen dragen bij tot de ontwikkeling van de medewerker om inzetbaar en flexibel te blijven. Mobiliteit * verticale functieverandering: promotie/demotie (een stapje terug zetten) * horizontale mobiliteit= aanpassing van het takenpakket binnen de job Levenslang leren VTO = Vorming, training en opleidingen ondervertegenwoordiging van ouderen in opleidingen Deelname aan opleidingen wordt bepaald door contextuele factoren, persoonlijke factoren en door de onderwijskundige opzet en uitvoering: 6 grondprincipes! Loopbaanbeleid = afstemming van de capaciteiten en behoeften van de medewerker op de mogelijkheden en behoeften van de organisatie. PLOEG = Plannen, leidinggeven en opvolgen, evalueren en waarderen en gewaardeerd worden. LOC= Loopbaanontwikkelingscentrum * ondersteunt bij loopbaanvragen * stelt individuele ontwikkelingsplannen op * koppelt die aanloopbaanplanning en competentiemanagement Beloning * op basis van anciënniteit en diploma * vastgelegd in statuten en sectorale akkoorden Voorstel om beloning te koppelen aan prestaties: nood aan een objectief meetsysteem en duidelijke, meetbare afspraken zijn voorwaarden. Niet-financiele beloning: het krijgen van verantwoordelijkheid en erkenning van collega’s en leidinggevenden = belangrijke motivator om te blijven werken. LPB en uitstroom Landingsbanen (werk dat niet te belastend is) Deze functieaanpassing combineren met een arbeidsduuraanpassing Outplacementregeling: ondersteuning bij het zoeken naar een nieuwe job Kritische succesfactoren bij het LPB Informatie en communicatie * medewerkers hebben zicht op loopbaankansen, vormingsactiviteiten, … * organisatie kent oa. de loopbaanwensen van medewerkers, … Goed comptentie- en prestatiemanagement * prestaties moeten transparant en objectief meetbaar zijn * het systeem moet door de medewerkers aanvaard zijn Cultuurverandering De ondersteunende, motiverende en sturende rol van de leidinggevende Recente ontwikkelingen Sectoraal akkoord 2005-2007 maatregelen ihkv leeftijdsbewust personeelsbeleid * appreciatierecht tav ambthalve persionering bij ziekte na 60 jaar * belastende beroepen met ploegenarbeid (voorrang bij dagposten) * eindeloopbaanverlof * vervangingspool * perspectiefgesprekken * andere rollen opnemen binnen een functie, vb. peterschap, mentor/coach * ontwikkeling stimuleren * interne mobiliteit stimuleren * cultuurondersteunende communicatie V. Aandachtspunten in het veranderingsproces. 1. Inleiding * aandachtspunten bij het doorvoeren van veranderingsprocessen een conceptioneel model * een methodologie om veranderingsinitiatieven en processen te bestuderen operationalisering – checklist voor veranderingen 2. het algemeen kader voor veranderingen 2.1. veranderingen als fundament van het conceptueel model van X(= beginsituatie) naar situatie Y (= gewenst resultaat) of Y’ (= niet verwacht resultaat) De dynamiek van het veranderingsproces. 2.2. De inhoud – context –procesbenadering PETTIGREW – analysekader 3 dimensies: inhoud, context en proces * de inhoud-dimensie: om zicht te krijgen op veranderingen, moet je de inhoud van de veranderingen begrijpen * context: inner- en outer context - inner context = gericht op de ontvankelijkheid van organisaties voor verandering (ervaringen uit het verleden + eventuele succes- en faalfactoren) - outer context = de mogelijkheid om rekening te houden met de historische, economische, sociale, culturele en politieke omgeving. - het proces: het analytisch beschrijven van het traject dat wordt afgelegd van situatie X naar situatie Y of Y’. 3. van algemeen kader naar aandachtspunten operationalisering van aandachtspunten gestructureerd naar: * context * inhoud * het proces van veranderingen 3.1. de context van het veranderingsproces aanleiding, voorgeschiedenis en outer context 3.1.1. de aanleiding komt tot uiting in een aantal signalen * interne krachten: signalen die uit de organisatie komen en wijzen op nood aan verandering * externe krachten: - sociale krachten: maatschappelijke elementen in de omgeving die invloed hebben op de werking van de organisatie. - politieke krachten: in de vorm van politieke beslissingen - technologie en markt: informatiseringsdruk en verandering in de marktsituatie 3.1.2. voorgeschiedenis van de organisatie mbt veranderingen * inzicht krijgen in vroegere veranderingen * eventuele faal- en succesfactoren * aandacht voor de organisatiecultuur 3.1.3. de outer context de potentiële druk van de maatschappelijke context integreren in de veranderingen. 3.2. de inhoud van de veranderingen 3.2.1. Soort verandering: * structureel: alles wat formeel afgesproken of vastgelegd is * cultureel: de waarden, normen, gewoonten en verwachtingen in de organisatie *radicaal of verderbouwend op vroegere veranderingen 3.2.2. doel van de veranderingen * het belang van de eenheid van veranderingen (voor de hele organisatie of niet) * het doel van de veranderingen formuleren (zowel kwalitatief als kwantitatief) * 3 doelstellingen in het veranderingsproces: - oplossen - effectueren - leren 3.2.3. doelgroep * het erkennen en herkennen van de doelgroep 3.3. Het proces van de veranderingen 3.3.1. planning en voorbereiding, start en implementatie * Actoren: processen vinden plaats dankzij personen! 3.3.2. betrokkenheid E=KxA E= effectiviteit K= kwaliteit van de oplossing A= aanvaardbaarheid ervan voor de betrokkenen Hoe betrekken? * informeren * inspraak verlenen * medezeggenschap Via betrokkenheid een draagvlak creëren en aanspraak maken op de competenties en de expertise die bij de eigen mensen in de organisatie aanwezig is. 3.3.3. communicatie is een essentieel aspect bij verandering * creëert duidelijkheid * een draagvlak voor een gedeelde visie omtrent de gewenste situatie (Y) Het is belangrijk dat er systemen opgezet worden om de communicatie vlot en efficiënt te laten verlopen. 3.3.4. weerstand * de herkomst van de weerstand detecteren * 5 bronnen: gewoonte, het gevaar van verlies van macht, angst voor het onbekende, de perceptie van verdediging en gebrek aan middelen 3.3.5. afronding de verankering van de veranderingen: de nieuwe patronen moeten vastgelegd worden zodat ze de dagelijkse realiteit worden 3.3.6. evaluatie: * objectief: werden de vooropgestelde instrumenten ingevoerd? * subjectief: meten of de instrumenten werden toegepast en of ze hun doel bereikten Vanuit de evaluatie een duidelijk zicht krijgen op het succes of falen van de veranderingen + welke factoren hier mee voor gezorgd hebben. VI. Copernicus, een geslaagd veranderingsproject? Doel Copernicushervorming: van de federale overheid een betere dienstverlener en een betere werkgever maken 1. Reflecteren over verandering van X naar situatie Y of Y’ X = toestand federale administratie anno 1999 * teveel procedures * topambtenaren missen de kwaliteiten en de autonomie om te managen * gedemotiveerd personeel * organisatiecultuur= weerstand tov verandering Y = doelstellingen van het Copernicusproject : “een doeltreffende en zorgzame overheid” Probleem 1: accentverschillen tussen het regeerakkoord en de Bouillon- en Copernicusnota In regeringsnota: Middelen om dit te realiseren: * externe audit van de openbare besturen *een pact voor depolitisering * een nieuwe verhouding tussen de administratie en de ministeriële kabinetten * administratieve vereenvoudiging en wetsevaluatie * een overheid die echt communiceert In de Bouillonnota: Principes: * verhoogde autonomie van de overheidsdiensten * verhoogde responsabilisering van de overheidsmanager * sturen op resultaten * klantgerichtheid * transparantie * eenvoud van regelgeving en processen * bewaken van de geleverde kwaliteit * meetbare effecten De Copernicusnota: doelstellingen: * verhoogde efficiëntie en snelheid van handelen * soepelheid en autonomie in het beheer * responsabilisering van de dragende krachten van de administratie Instrumenten: * nieuwe verhouding tussen politiek en administratie * herschikking van het federaal organogram * invoering mandaatsysteem voor topambtenaren * responsabilisering van het management door ruimere decentrale bevoegdheden * vernieuwing van het personeelsbeleid Probleem 2: algemeen omschreven doelstellingen Probleem 3: de doelstellingen zijn het voorwerp van politieke besluitvorming Probleem 4: Doelstellingen kunnen in meer of mindere mate bereikt zijn, wanneer spreek je van succes? Veranderingsprocessen zijn niet lineair, eerder een cyclisch verloop. 2. conceptueel model voor de studie van verandering * inhoudelijke dimensie * context : inner en outer context * het proces 3. de context van de Copernicushervorming 3.1. de politieke situatie * CVP voor het eerst in de opositie * Guy Verhofstad wil van België een modelstaat maken * er waren verschillende politieke crisissen geweest * veel spanningen tussen politiek en administratie * de politiek maakte van een betere dienstverlening een prioriteit *… 3.2. ervaringen met veranderingen in het verleden * jaren ’80: gericht op het inkrimpen van de publieke sector, wervingsstop * jaren ’90: grootschalige doorlichting van de publieke sector, moderniseringsacties * De federale historiek kent geen continuïteit van beleid. * werknemers uit de openbare sector staan negatief tov organisatieverandering * hervorming = onzekerheid en toename van stress. * geen traditie om werknemers bij veranderingsprocessen te betrekken * eerder bescheiden resultaten 3.3. de organisatiecultuur * een vermijdende cultuur: - fouten worden bestraft en goede prestaties niet beloond - doorschuiven van verantwoordelijkheden - weinig initiatief - sterke weerstand tegen verandering * een oppositionele cultuur: - vaak confrontaties - negativisme wordt beloond - status en invloed verwerven door kritisch te zijn - het nemen van veilige beslissingen - promoot kritiek op fouten en vergissingen van leidinggevenden De gewenste cultuurstijlen: * constructieve cultuur: - moedigt medewerkers aan hun potentieel te verwezenlijken - hoge motivatie en tevredenheid - autonomie in de uitvoering van het werk - een open sfeer - communicatie - beloning en waardering van goede prestaties - moedigt aan initiatieven te nemen - laat eigen doelen vooropstellen - is mensgericht-stimulerend Er is een sterk contrast tussen de gewenste cultuur en de aanwezige cultuurstijlen en de heersende cultuurstijl staat wantrouwend tov veranderingen! 3.4. de inhoud van de Copernicushervorming 3.4.1. een radicale en integrale verandering *Radicaal: - een radicale aanpak is de enige manier om de zaken in beweging te zetten - er bestond wel een acute noodzaak extern, maar niet intern * Integraal: - betreft verschillende managementsdomeinen - alle schakels onderling zijn interdependent en noodzakelijk 3.4.2. een verandering geïnspireerd op het internationale NPM-denken Bronnen Copernicusnota: * OESO-teksten over HRM * internationale public management trends * managementconsultants PUMA = Public Management Service Elke organisatie heeft haar eigenheid, wanneer men geen rekening houdt met de eigenheden ervan, bestaat er grote kans op problemen bij het implementeren van de modellen. De toepasbaarheid van een model wordt niet altijd getoetst. Vb. toepassing van competentiemanagement in de publieke sector 3.4.3. Een nieuwe structuur 3.4.3.1. 1ste pijler: introductie van nieuwe structuren 3.4.3.2. doelstellingen: * homogenere beleidsdomeinen creëren * een nieuwe verhouding tussen administratie en politiek * het doorbreken van de klassieke hiërarchische organisatiestructuur en evolueren naar een netwerkstructuur * de coördinatiecapaciteit van de overheid versterken en een oplossing zoeken voor tijdelijke en transvale projecten. 3.4.3.3.vernieuwingen om de doelstellingen te bereiken * een nieuwe structuur voor de federale overheid (FOD) met vier horizontale en tien verticale FOD’s. * invoering van een beleidsraad en het versterken van de rol van het directiecomité (not done) * afslanken van kabinetten * beleidsvoorbereidende cel en ondersteuning van de beleidsraad * invoeren van een virtuele matrix: horizontale FOD’s ondersteunen de verticale. * instaleren van stafdiensten in elke FOD * oprichting van POD’s (Programmatorische overheidsdiensten): hiervan werden er vier gerealiseerd 3.4.4. Een nieuwe managementcultuur 2de pijler: introductie van een nieuwe managementcultuur * introductie van het managementjargon in de federale overheid. 3.4.5. Een nieuw HRM beleid 3de pijler: evolueren naar een modern HRM beleid * VWS wordt SELOR * aanvankelijk competentiedenken, maar dan koos men toch voor een nieuw concept van vakrichtingen waarin technische kwalificaties en expertise van belang zijn. * probleem: de ontkoppeling tussen prestaties en beloning: men krijgt een hoger loon omdat men slaagt voor een competentiemeting of een gecertificeerde opleiding, niet voor prestaties. * probleem: de beperkte rol van het lijnmanagement 3.4.6. Een nieuwe manier van werken 4de pijler: doelstellingen: * verhogen van klantgerichtheid * vereenvoudiging van processen 3.5. Het proces van de Copernicushervorming Fasen: * plannings- en voorbereidingsfase * beslissingsfase * implementatiefase * afronding * evaluatie 3.5.1. Een elitegestuurde verandering * top-down gestuurd * formulering en uittekening van de visie gebeurde door een beperkte groep * uitwerking door externe experts 3.5.2. Een doorbraak voor de consultants in de federale overheid 2 grote risico’s: * bureaus sturen junior medewerkers met weinig ervaring en gebruiken de opdracht als leerschool * men is geneigd om generieke modellen uit het buitenland toe te passen die zich niet altijd lenen 3.5.3. De topambtenaren opzij geschoven * eerder kennisgeving dan overleg: dit creeert een beperkt draagvlak voor de hervorming bij de top * topambtenaren werden beschouwd als een deel van het systeem 3.5.4. een te trage overdracht van het eigenaarschap van de hervorming het zwaartepunt bleef voor en tijdens het veranderingsproces bij de cel beleidsvoorbereiding liggen 3.5.5. Onvoldoende steun in de regering * de twee trekkers van Copernicus waren Vlamingen * men heeft onderschat dat er in Wallonië een andere visie bestaat op ambtenaren 3.5.6. het verzet van de vakbonden * er was een duidelijke interactie tussen de vakbonden en de politieke partijen waarmee zij gelinkt zijn 3.5.7. betrokkenheid van de ambtenaren 4 maatregelen om die te vergroten: * het aanstellen van nieuwe managers * communicatie * DeArtemisenquete * een nieuwe manier van werken: werkgroepen 3.5.8. Communicatie Eén van de doelstellingen van Copernicus = een betere communicatie. * najaar 2000: onderzoek naar interne en externe communicatie bij de federale overheid Conclusie: een gebrek aan communicatiecultuur en een starre organisatie vormen een handicap voor de interne communicatie. 3.5.9. En de pers… Een grote communicatiecampagne gericht op de pers verhoogt de kwetsbaarheid van het project en de gevoeligheid voor kritiek. 3.6. Wijzigingen onder de nieuwe regering Aanpassingen en bijsturingen van het project * afstand van de naam Copernicus 3.7. Lessons learned John KOTTER: 8 fasen model * urgentiebesef vestigen * leidende coalitie vormen * visie en strategie ontwikkelen * veranderingsvisie communiceren * door empowerment een breed draagvlak voor actie creëren * successen op korte termijn genereren * verbeteringen consolideren en meer verandering tot stand brengen * nieuwe benaderingen in de organisatiecultuur verankeren 3.7.1. De kracht van visie * er werd getracht om vanuit een globale visie de overheidsadministratie een nieuwe dynamiek te geven: dit kan niet binnen één legislatuur afgerond worden 3.7.2. Een complex land * Copernicus was geïnspireerd op hervormingen in het buitenland, maar men moet rekening houden met de complexiteit binnen Belgie 3.7.3. politiek versus technische rationaliteit * zijn overheidshervormingen wel zo apolitiek en neutraal? * oog hebben voor de politieke rationaliteit: het is essentieel dat in de hervormingen voldoende voordelen voor de politici ingebouwd worden 3.7.4. management en recht Een legitiem bestuur veronderstelt de erkenning van 3 basisvoorwaarden (MAES) * het primaat van de democratie * het primaat van het recht * het primaat van het resultaatgerichte overheidsmanagement Deze dienen elkaar in evenwicht te houden. 3.7.5. Het belang van participatie een partnerschap tussen alle stakeholders in veranderingen is cruciaal voor de modernisering. * de implementatie vereist een draagvlak bij de betrokkenen: - indirect: sociaal overleg - direct: de nieuwe communicatiemiddelen en ARTEMIS- enquete 3.7.6. Verandering vraagt tijd Stel geen onrealistische deadlines voorop, dit veroorzaakt ontgoocheling bij de medestanders en de tegenstanders zien een argument voor hun gelijk. 3.7.7. Verwaarloos de implementatiefase niet! E= KxAxI E= effectiviteit K= het project A = acceptatie door betrokkenen I = de wijze waarop het veranderingsproject geïmplementeerd wordt. 3.7.8. Keep it simple Hervormingen moeten vertrekken van eenvoudige principes die op een eenvoudige manier kunnen uitgelegd worden. 3.7.9. Verandering van structuren en cultuur Copernicus heeft veel aandacht besteed aan het creëren van nieuwe structuren, maar zonder een culturele verandering zal de hervorming een kort leven beschoren zijn. 3.7.10. You can’t manage the press De pers als vierde macht! 3.8. Besluit Er bestaan geen standaardtheorieën en methoden om hervormingen te ontwerpen, te implementeren en te evalueren. VII Leiderschap in openbare diensten 1. Leiderschap: een complex begrip * een proces van beïnvloeding: op basis van rationele argumenten en emoties * speelt zich af op verschillende niveaus * is gericht op het wat en hoe met het oog op het bereiken van de doelstellingen van de organisatie Verschil leiderschap – management? 3 benaderingen: * Leiderschap = management * Leiderschap is een onderdeel van management * Leiderschap en management zijn complementaire processen in organisaties KOTTER: management keeps a system under control, leadership creates change. 2. Theorieën van leiderschap * Indeling op basis van verschillende criteria: chronologie, kernsvariabelen en leiderschapsniveau (YUKL). * klassieke indeling: trekkenbenadering, stijlbenadering, situationeel leidinggeven en het nieuw leiderschap. * 3 soorten outcomes: - goal achievement - Group maintenance - organisational alignment een vierde outcome voor openbare diensten: - service to people, end consumers, society, public interest 2.1. Kenmerken en vaardigheden van leiders * 1ste helft 20ste eeuw: Leiderschap is aangeboren: * KATZ: 3 soorten vaardigheden voor managers: - technische vaardigheden - menselijke vaardigheden - conceptuele vaardigheden De noodzaak naar technische vaardigheden neemt af naarmate men opklimt in de organistatie. * Competentiemanagement: - competentie = een persoonskenmerk, beschreven in gedragsmatige termen, dat onderscheidend bijdraagt aan succesvol functioneren en daarmee aan het realiseren van de organisatiedoelen. - managementcompetenties = gedragskenmerken die leiden tot succesvolle prestaties. * BOYATZIS COMTENCY MODEL 5 clusters ook de context is belangrijk 2.2. Leiderschapsgedrag BLAKE and MOUTON “aandacht voor de productie en aandacht voor de mensen” 5 basisstijlen van leidinggeven: 2.2.1. de 1.1. stijl: inhoudsloos leiderschap 2.2.2. de 9.1. stijl: autoritair, disciplinair leiderschap 2.2.3. de 1.9. stijl: country club leiderschap 2.2.4. de 9.9. stijl: coöperatief leiderschap 2.2.5. de 5.5. stijl: functioneel leiderschap 2.3. Interactieproces De essentie van leiderschap is de interactie tussen leidinggevende en medewerker. * LMX = Leader-member exchange theory: leiders ontwikkelen een verschillende relatie met medewerkers, niet alle medewerkers worden dus op dezelfde manier behandeld. * Path-goal theorie (HOUSE): de wijze waarop leiders hun medewerkers motiveren 4 stijlen van leiderschap: - directief gedrag - ondersteunend gedrag - participatief gedrag - prestatiegericht gedrag Welke stijl het meest aangewezen is hangt af van een aantal situationele variabelen die te maken hebben met de kenmerken van de medewerker en de kenmerken van de taak. 2.4. Situationele variabelen De effectiviteit van de leiderschapsstijl hangt erg af van de situatie. * REDDIN: - twee dimensies: taakgericht en mensgericht. - vier leiderschapsstijlen: separatiestijl, relatiestijl, dedicatiestijl, integratiestijl. * FIEDLER: 3 situationele variabelen die bepalen welke leiderschapsstijl het meest aangewezen is: - de taakstructuur - de relatie tussen de leider en de groepsleden - de formele machtspositie van de leider LPC: last preferred coworker: de houding van de leider tov de minst gewaardeerde medewerker: mild = relatiegericht, kritisch = taakgericht. * HERSEY en BLANCHARD Zowel de kenmerken van de medewerkers, de taak als de organisatie kunnen de behoefte aan leiderschap doen afnemen. 2.5. Houding en gedrag van medewerkers * HERSEY en BLANCHARD veel aandacht voor de houding en het gedrag van de medewerkers, de leidinggevende moet zich aanpassen aan de maturiteit van de medewerker. 2 vormen van maturiteit: - technische competentie - inzet, motivatie, zelfvertrouwen 4 basisstijlen van leidinggeven: - instrueren - consulteren - participeren - delegeren Voordeel van deze theorie: de medewerker staat centraal Nadeel van deze theorie: gaat uit van een één-op-één relatie, in een groep zijn er meestal verschillende niveaus van maturiteit. 3. Nieuw leiderschap 3.1. de voorlopers * BURNS: onderscheid tussen transactioneel en transformationeel leiderschap. - transactioneel = de ruilrelatie tussen leider en medewerker: voor wat hoort wat. - transformationeel = de leider spreekt de motieven en behoeften bij de medewerkers aan zodat ze het beste van zichzelf geven. * HOUSE: charismatisch leiderschap Bepaalde leiderschapskenmerken leiden tot bepaalde gedragingen bij de leider die op hun beurt bepaalde effecten teweegbrengen bij de medewerkers. * WEBER: onderscheid tussen charismatisch, traditioneel en legaal gezag. 3.2. BASS Transformationeel en transactioneel leiderschap sluiten mekaar niet uit maar liggen eerder op een continuüm met aan het ene uiteinde transformationeel leiderschap en aan het andere uiteinde laissez-faire leiderschap met in het midden transactioneel leiderschap. * 4 subdimensies van transformationeel leiderschap: - idealised influence (charisma) - inspritaitonel motivation (inspiratie) - intellectual stimulation (intellectuele stimulatie) - individualized consideration (individuele aandacht) * 2 subdimensies van transactioneel leiderschap: - contingent belonen - management by exception * meetinstrument: MLQ = multifactor leadership questionnaire 3.3. Andere perspectieven * BENNIS en NANUS: 4 strategieën: - een nieuwe visie ontwikkelen op de organisatie - een gedeelde identiteit scheppen - vertrouwen creëren - aandacht voor zelfontwikkeling * TICHY en DEVANNA: 3 stappen in organisatie ontwikkeling - het erkennen van de noodzaak aan verandering - het ontwikkelen van een visie - de verandering institutionaliseren * KOTTER: 8 fasen (zie ook lessons learned bij Copernicus project) - urgentiebesef vestigen - leidende coalitie vormen - visie en strategie ontwikkelen - veranderingsvisie communiceren - door empowerment een breed draagvlak voor actie creëren - successen op korte termijn genereren - verbeteringen consolideren en meer verandering tot stand brengen - nieuwe benaderingen in de organisatiecultuur verankeren 4. Leiderschap in de overheid * bureaucratisch model: ambtenaren zijn loyale uitvoerders van het beleid dat door politici is uitgetekend. * 2 concurrerende modellen voor “administratief leiderschap: - enterpeneurial model: focus op innovatief gedrag van de leiders: let managers manage! - stewardship model: focus op verantwoording van de leiders aan politiek verkozenen:make managers manage! * specifieke contextuele factoren ivm leiderschap in de overheid: - duaal leiderschap - het primaat van de politiek (korte termijndenken) - netwerken van organisaties - minder duidelijke en aanvaarde prestatiemaatstaven - een complex netwerk van regels en procedures (regelgeving) - transparantie en het afleggen van verantwoording * Public sector leadership for the 21ste century (2001, OESO) “How to develop more public officials who can draw others into a strong spirit of public service geared to the needs of contemporary society, and thereby make their services to government and to citizens more effective”. 5. Geïntegreerd leiderschap QUINN: * 3 modellen: - het rationeel doel model - het intern proces model - het human relations model * 8 managementrollen: - de bestuurder - de producent - de controleur - de coördinator - de stimulator - de mentor - de innovator - de bemiddelaar