Karaktervorming - God als opvoeder Bijbels-theologische lijnen Dr. Sjaak van den Berg, missionair predikant IZB – Martinikerk, Groningen 1. Inleiding De jaarlijkse tweedaagse conferentie voor missionair werkers/predikanten van de IZB staat in het teken van ‘karaktervorming’. Dit gebeurt met in het achterhoofd de vraag: hoe blijven christenen in Nederland overeind en worden ze niet meegezogen in de zuigkracht van de secularisatie? Zelf niet meegezogen worden is ook een voorwaarde om door God gebruikt te kunnen worden in het verspreiden van het evangelie van Jezus Christus. Het onderwerp van de conferentie is een uitwerking van het thema ‘discipelschap’, een belangrijke focus in het meerjarenbeleid van de IZB. Als we spreken over karaktervorming moeten goed onderscheiden dat het woord ‘karakter’ verschillende betekenislagen heeft. Je kunt er iemands specifieke gedragsvoorkeur of persoonlijkheidsstructuur mee aanduiden. Door het woord karaktervorming te gebruiken in de context van heiliging, zou de gedachte kunnen postvatten dat het bij ‘discipelschap’ gaat om het uniformeren van mensen naar een bepaald sjabloon. Bijvoorbeeld: iedereen die Jezus volgt moet een toegeeflijke en meegaande persoonlijkheid worden; of juist omgekeerd. Dit is een onjuiste opvatting over heiliging en kan een bron van frustratie worden. Je persoonlijkheidsstructuur is niet te veranderen. Tijdens de conferentie gebruiken we het begrip karakter niet op deze manier. We kennen het woord echter ook in een ander verband, bijvoorbeeld als we spreken over een karaktervolle wijn. Het gaat daarbij om een wijn die zijn goede smaakeigenschappen op een krachtige wijze laat proeven. Een andere wijn kan op een andere wijze karaktervol zijn, met weer andere, unieke smaakkenmerken. Op soortgelijke wijze kun je spreken over karaktervorming van de gelovigen. De specifieke eigenschappen van geloven in Jezus Christus worden door God in het leven van de gelovige op smaak gebracht. Daarbij worden de unieke persoonlijke kenmerken van mensen niet uitgewist, maar komen ze juist tot hun recht. Ook het specifieke van de kracht van God in mensen in deze tijd, wordt duidelijk geproefd. Een gelovige is allesbehalve een uniforme eenheidsworst. Karaktervorming is een prachtig woord om de pedagogiek van God mee aan te duiden. Die term refereert aan het Vaderschap van God en daarmee komen eigenlijk alle kanten van ons leven aan de orde: de omgang met God in de binnenkamer, maar ook het leven waaraan je je stoot, de verleidingen van buitenaf en de begeerten van 1 binnenuit. Het gaat bovendien om het vinden en uitvoeren van de opdracht, want met het oog waarop word je door God gevormd.1 In deze beknopte brochure geef ik een Bijbels-theologische verkenning van het onderwerp. 2. Oudtestamentische motieven In de weergave van Gods weg met Israël geeft het Oude Testament van sommige personen in het Oude Testament een uitgebreidere beschrijving dan van anderen. Daarmee wordt ook een ontwikkeling in het karakter van deze mensen beschreven. God beïnvloedt het leven van mensen op zo’n manier dat ze een diepgaande verandering ondergaan. Abram/Abraham gaat in zijn leven een weg met God die louterend werkt. Hij wordt weggeroepen uit zijn veilige omgeving, om het te wagen met de belofte van God. De uitgestelde vervulling van de belofte dat hij een zoon zal krijgen, leert hem te leven in het vertrouwen dat God zijn belofte gestand doet. Abrahams geloof is niet altijd even sterk, zijn keuzes zijn niet altijd zuiver, maar er tekent zich wel ontwikkeling, groei af. Gods opdracht om Izak te offeren is hét moment waarop de beproefdheid van zijn geloof blijkt (Gen. 22/Hebr.11:17-19). Jozef is een ander karakter dat uitgebreid wordt beschreven. Als meest geliefde zoon van vader Jakob is hij een verwende narcistische figuur, die geen flauw idee heeft wat zijn woorden uitrichten in zijn naaste omgeving. Het interesseert hem ook niet. Pas als slaaf in Egypte, wat een zware beproeving is geweest, verandert hij. In het huis van Potifar geeft hij niet toe aan heftige verleiding. De periode in de gevangenis is een verdere vorm van loutering.2 Wanneer zijn broers zich bij het paleis van de farao melden, is hij niet meer zo selfcentered dat hij meteen zijn wraak op hen botviert. Je merkt wel iets van een worsteling met gevoelens van boosheid, maar zijn conclusie is dat God hem vooruit heeft gestuurd om hen en de Egyptenaren in het leven te behouden. Jozef is gelouterd en daardoor wordt hij een goede leider, die in staat is over zijn eigen pijn heen te stappen en een bron van zegen te zijn voor zijn omgeving. Mozes’ leven laat een soortgelijke lijn zien. Opgevoed als prins aan het hof van farao, raakt hij rond zijn 40e geïnteresseerd in zijn roots en trekt hij zich het lot aan van zijn broeders. Zijn pogingen om zijn volk te bevrijden lopen op niets uit. Er volgt een 1 2 Zie ook het interview in Tijding, winter 2012 p7vv. Psalm 105:16-22 vertelt over deze periode. Vers 19 is voor meerdere uitleg vatbaar, maar je kunt lezen als: tot de tijd van zijn woord uitkwam, heeft de rede van de HEER hem gelouterd. Het woord waarvan sprake is, kun je opvatten als de dromen die hij in Kanaan had gehad, over de korenschoven die voor de zijne bogen, alsook de droom over de hemellichamen die zich voor hem buigen. Ook afgezien van deze uitleg van Psalm 105, is Jozef werkelijk veranderd in zijn periode in Egypte. 2 periode van veertig jaar in de woestijn met de kudde van zijn schoonvader. Dan acht God het de tijd om Mozes te gaan gebruiken. Zelf acht die zich daar op dat moment niet geschikt voor. Het kost God behoorlijk veel overtuigingskracht om hem zover te krijgen dat hij gaat. De trotse, goed opgeleide prins heeft de woestijn nodig gehad om leider te kunnen worden en uit te groeien tot ‘de meest zachtmoedige mens op aarde’. Zo zijn er nog meer mensen aan te wijzen die in de loop van hun leven door God geoefend werden in het leven met Hem. Vaak werden ze ook voorbereid op een taak waartoe God hen riep. Ook in de geschiedenis van het volk Israël als geheel is er een pedagogische lijn te zien. Vooral de reis door de woestijn van het volk Israël wordt in verschillende gedeelten beschreven als een belangrijke periode van opvoeding en training. In Exodus 13:17 lezen we dat God overweegt dat het niet verstandig is voor Israël om de kortste weg te nemen naar Kanaän, omdat ze niet zijn voorbereid op de verovering van het beloofde land. Daarom leidt God hen door de woestijn. Deuteronomium vertelt dat Mozes op de drempel van het beloofde land het volk herinnert aan Gods grote daden en aan de weg van de beproevingen, waarop God hen heeft gebracht. God deed dit om hen op te voeden: Ook moet u heel de weg in gedachten houden waarop de HEERE, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft, opdat Hij u zou verootmoedigen, en u op de proef zou stellen om te weten wat er in uw hart was, of u Zijn geboden in acht zou nemen of niet. Hij verootmoedigde u, Hij liet u hongerlijden en Hij liet u het manna eten, dat u niet kende en ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te laten weten dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de HEERE komt. De kleren die u droeg zijn niet versleten en uw voet raakte niet opgezwollen in deze veertig jaar. Weet dan in uw hart dat de HEERE, uw God, u gehoorzaamheid bijbrengt zoals een man zijn zoon gehoorzaamheid bijbrengt, en neem de geboden van de HEERE, uw God, in acht door in Zijn wegen te gaan en door Hem te vrezen (Dt. 8:2-6). De bedoeling is dus dat Israël deze lessen uit de opvoeding in de woestijnperiode onthoudt en toepast, nu ze op het punt staan om het beloofde land binnen te gaan. Deze fundamentele episode uit de geschiedenis van Israël, de exodus en de woestijnreis, vormt een basiservaring waaraan nieuwe situaties en omstandigheden worden gerelateerd. Vaak gebeurt dit om ongehoorzaamheid aan de kaak te stellen, zoals bijvoorbeeld in Hosea: Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen. Maar hoe meer zij hen riepen, hoe meer zij van onder hun ogen wegliepen. Aan de Baäls offerden zij en voor de afgodsbeelden brachten zij reukoffers – Ik echter leerde Efraïm lopen. Hij nam hen op Zijn armen,maar zij erkenden niet dat Ik hen genas. (Hosea 11:1-3; zie ook bijvoorbeeld Psalm 78, 105 en 106). Psalm 66 bezingt juist de positieve uitwerking van de beproevingen van God verwoord in woestijn- en intochtervaringen, om de eigen situatie te duiden: Komt en 3 ziet Gods daden; Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen: Hij veranderde de zee in het droge, te voet trokken zij door de rivier. Daar verheugden wij ons in Hem, die door zijn sterkte voor eeuwig heerst, wiens ogen de volken gadeslaan. Laten de weerspannigen zich niet verheffen, sela. Prijst, o volken, onze God, en laat luide zijn lof weerklinken, die onze ziel herleven deed, en niet toeliet, dat onze voet wankelde. Want Gij hebt ons getoetst, o God, ons gelouterd, gelijk men zilver loutert; Gij hebt ons in het net gebracht, banden gelegd om onze heupen; Gij deedt mensen over ons hoofd rijden, wij zijn door vuur en door water gegaan; maar Gij voerdet ons uit in de overvloed (Ps. 66:6-12). Wanneer je er op gaat letten, blijkt er een patroon van opvoeding en karaktervorming te zijn, in de weg die God met gelovigen gaat. Het gaat erom dat zij leren vertrouwen op zijn beloften. God leert hen gehoorzaamheid, ter voorbereiding op een bepaalde taak. De schrijver van de Hebreeënbrief benoemt in hoofdstuk 11 een hele rij van mensen die zo geleefd hebben. Ze kunnen voor ons als identificatiefiguren dienen: Abel, Henoch, Noach, inderdaad ook Abraham en zijn vrouw Sara, Isaäk, Jakob, enzovoort. Gods bemoeienis heeft lang niet altijd tot gevolg dat mensen gehoorzamen. Er is ook sprake van terugval of van een grote hardnekkigheid. Het is geen automatisme dat Gods weg een zuivering van het karakter met zich meebrengt. 3. Nieuwtestamentische lijnen 3.1 Zoonschap - Beproeving in de woestijn In het Nieuwe Testament is er eenzelfde lijn van opvoeden zichtbaar. Ook hier speelt het exodusmotief met de woestijnervaring een belangrijke rol. In de eerste plaats is de positie van Jezus te noemen. Hij wordt geïdentificeerd met de zoon die God uit Egypte heeft geroepen (Mt. 2:15, Hosea 11). Voorafgaand aan het openbare optreden van Jezus, vlak na zijn doop, wordt Hij de woestijn in gedreven om te worden verzocht (Mt. 4:1-11). Jezus weerstaat de verzoekingen van de duivel door te citeren uit de rede van Mozes, vlak voor de intocht in het beloofde land (Dt. 8:3; 6:16 en 6:13). Hij ondergaat dus, als zoon, eenzelfde programma van beproeving als Israël in de woestijn. In deze woestijnperiode leert Hij zijn tegenstander goed kennen en wordt Hij geoefend in gehoorzaamheid aan de roeping in zijn leven. De Hebreeënbrief zegt expliciet over het leven van Jezus, dat Hij ‘gehoorzaamheid leerde door te lijden’ (Hebr. 5:7-9). Jezus is gehoorzaam, waar Israël dat niet was. Zijn gehoorzaamheid is fundamenteel omdat Hij door zijn gehoorzaamheid de volmaakte priester kon zijn, die verzoening bewerkt voor onze zonden (Hebr. 4:14-5:10). Dit is echter niet het enige. Jezus is niet plaatsvervangend gehoorzaam, alsof onze gehoorzaamheid er nu niet meer toe doet. Het Nieuwe Testament gebruikt de metafoor van de woestijn namelijk voor het leven van de gelovigen. Het gedrag van de Israëlieten wordt als een negatief voorbeeld voorgehouden aan de christelijke 4 gemeente (1 Kor. 10:1-22). En de eed van God dat ‘niemand van de volwassen Israëlieten in zijn rust zal ingaan’, fungeert als een krachtige aansporing om vooral niet te vertragen (Hebr. 3:1-4:13 ). De ervaringen van Israël in de woestijn zijn het referentiekader voor de Hebreeënbriefschrijver om het geloofsleven te duiden. De traagheid, of verslapping, van de gelovigen wordt bekritiseerd. Heel expliciet wordt het opvoedende karakter van Gods bemoeienis met de gelovigen verwoord in Hebr. 12:4-11: God tuchtigt ons om ons in het gareel te krijgen. Deze opvoeding van God wordt wel nauw verbonden met de weg die Jezus Christus is gegaan. Vooral in het begin van de Hebreeënbrief wordt de menswording van Jezus zo toegepast, dat we ons in alle omstandigheden aan Hem kunnen toevertrouwen: Hij is de barmhartige Hogepriester, die op alle wijzen als wij is verzocht geweest en die ons te hulp wil komen (Hebr. 2:17v.). Daarnaast hebben we een vrije toegang tot de troon van de genade, zodat we met vertrouwen tot God kunnen gaan (Hebr. 4:1416). Aan het begin van hoofdstuk 12 wordt Jezus de ‘leidsman en de voleinder van het geloof’ genoemd. Deze woorden geven aan dat Hij het parcours van de geloofswedloop heeft verkend en begaanbaar heeft gemaakt (archèkos), en deze weg ten einde heeft volbracht (teleiootès). De gedachte die daar vooral wordt onderstreept, is dat je achter Jezus aan moet gaan, omdat Hij het heeft mogelijk gemaakt. De strekking van de Hebreeënbrief, die de woestijnreis het meest consequent ‘vertaalt’ naar het gemeenteleven, is vooral een waarschuwende: geef niet toe aan de neiging om te verslappen en te vertragen onderweg naar het hemelse vaderland. Het gaat om het leren gehoorzamen van God. 3.2 Discipel-zijn – Matteüs-evangelie Een ander nieuwtestamentisch beeld dat betrekking heeft op ‘karaktervorming’ is het leerling-zijn. Ook dat heeft sterke pedagogische connotaties. In de evangeliën, en zeker in dat van Matteüs, is dit een belangrijk thema. Het Matteüs-evangelie is een oefenboek, om de opvattingen, eigenschappen en gewoonten van de Meester. 3 Cruciaal in het Matteüs-evangelie is de Bergrede. Deze staat op een strategische plaats: net na het roepen van de eerste leerlingen. Aan het einde van het evangelie wordt op deze rede teruggegrepen, wanneer Jezus zijn leerlingen laat samenkomen 3 Zie Charles H. Talbert, What Is a Gospel. The Genre of the Canonical Gospels, Macon 19852 (Philadelphia 1977) die de opvatting verdedigt dat de evangeliën passen binnen het genre van de antieke biografie. Er bestonden verschillende soorten in de oudheid. Sommige waren bedoeld om een juiste interpretatie van de leer van een belangrijk filosoof te geven. Andere om de overeenkomst tussen de meester en een bepaalde school aan te duiden. In deze categorie is bijvoorbeeld LucasHandelingen goed in te passen. De categorie waar Matteüs goed in valt is die van de hermeneutische biografie. De biografiesoort was erop gericht om de waarachtigheid van de hoofdpersoon aan te wijzen door aan te geven dat leer en leven van deze figuur geheel corresponderen. Dit achterliggende bedoeling was dat de biografie gelezen werd zodat de lezers de hoofdpersoon zouden navolgen. 5 in Galilea, op de berg waar Hij hen bevelen had gegeven (Mt. 28:16).4 Ondanks hun falen kunnen de leerlingen, dankzij de opstanding van de Gekruisigde, terug naar het begin, om zich te oefenen in de lessen van de Bergrede. Bovendien krijgen ze daar de opdracht om alle volken leerlingen te maken van Jezus. Jezus geeft in de zaligsprekingen, aan het begin van de Bergrede, een karakterisering van de leerlingen. Zij kenmerken zich niet door grote en dappere dingen, maar veeleer door nederigheid en zuiverheid. Leerling-zijn van Jezus betekent hier op aarde vaak veel verdragen. De wereld is in de Bergrede helemaal in het vizier. Niet alleen doordat er een grote schare toehoorders is (zelfs van inwoners van Syrië en Dekapolis) maar ook door de inhoud van de toespraak: ‘Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken (Mt 5:14-16). Leerling-zijn heeft dus een belangrijke uitwerking op de wereld. Het gaat er in zekere zin om, hetzelfde te zijn als Jezus voor Israël is (Mt. 4:12-16). Een belangrijk aspect van ‘licht’ en ‘zout’ zijn, is dat leerlingen niet schijnheilig zijn, zoals andere leraren in Israël, maar dat leer en leven samenvallen (Mt.6). Op deze wijze verwerven ze gezag, zoals Jezus gezag had (Mt. 7:28v). Wij zouden tegenwoordig zeggen dat Jezus’ leerlingen authentiek (moeten) zijn. 3.3 Navolgen – identificatie Nauw verweven met discipelschap is Jezus’ oproep tot navolging. Deze oproep geeft het leerling-zijn een bijzondere intensiteit. Bij het leerling- of discipel-zijn kunnen we het best denken aan de wijze waarop jongeren in vroeger tijd een ambacht leerden: de leerjongen, die van zijn meester het ambacht leerde, bracht het na verloop van tijd tot gezel. Zo gaat het ook bij de leerlingen van Jezus. Ze worden geoefend in een manier van leven, in gehoorzaamheid aan God. ‘Toen zeide Jezus tot zijn discipelen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden (Mat. 16:24-25). Zoals Jezus zichzelf heeft verloochend om gehoorzaam zijn roeping te volgen, zo moeten ook zijn leerlingen zichzelf verloochenen, om hun leven te vinden. Deze belangrijke aansporing maakt opnieuw duidelijk dat de vorming die Jezus voorstaat in het geheel niet bedoeld is om mensen te creëren die superieur zijn aan anderen. Veeleer gaat het erom dat we meegekruisigd worden met Jezus. Dit betekent immers: weet hebben van onze zonden die het kruis verdienen en alleen via de weg van het kruis, als het laten afsterven, kunnen worden genezen. Leerlingen worden opgeroepen zich geheel met Jezus te identificeren, als een belangrijke 4 Dit is een mogelijke vertaling van eivj to. o;roj ou- evta,xato auvtoi/j o` VIhsou/j. Ook als deze vertaling niet wordt gekozen blijft het staan dat Mt vertelt dat de leerlingen teruggaan naar Galilea, de plaats waar het allemaal begon. 6 voorwaarde om werkelijk te leren wat Jezus onderwijst. Dit is een moeizame weg, die veel weerstand oproept bij de leerling, en daarom ook veel tijd en oefening vergt. In het Matteüs-evangelie wordt Petrus, meer nog dan in de drie andere levensbeschrijvingen van Jezus, ten voorbeeld gehouden aan de lezers, om hen aan te sporen toch deze weg te gaan. 5 Petrus is voor de lezers een toegankelijke figuur om zich mee te identificeren, om zo ook zelf leerling van Jezus te worden. Petrus was in de Vroege Kerk al snel zeer bekend; hij had veel gezag en invloed. Naar alle waarschijnlijkheid is hij in Rome de marteldood gestorven. Hij was iemand bij wie, net als bij Jezus zelf, woord en daad samenvielen, zelfs in de uiterste consequentie. Voor de Vroege Kerk was Petrus dus een held aan wie je je kon optrekken. Dat Matteüs ervoor kiest om hem als ‘instapfiguur’ te gebruiken is zeer te begrijpen. De manier waarop Petrus wordt geschetst is tegelijk heel toegankelijk. Petrus is een menselijke mens; een grote mond en een klein hartje; grote liefde, maar klein vertrouwen. In het evangelie faalt hij uiteindelijk in zijn streven om Jezus te volgen. Het evangelie eindigt niet zo positief over hem, maar hij krijgt dus, evenals de anderen, een kans om opnieuw naar Galilea te gaan. In het licht van de uiteindelijke afloop van Petrus’ leven is dat een troostrijke gedachte. Petrus zelf heeft ook over navolging geschreven en daarbij het missionaire aspect daarvan benadrukt. In zijn eerste brief schrijft hij hierover. De brief is gericht aan kleine groepen christenen die worstelen om staande te blijven te midden van een cultuur die argwanend op hen reageert en hen vaak onrecht aandoet.6 Ze zijn op aarde vreemdelingen. Hun eigenlijke identiteit is dat ze burgers zijn van het komende koninkrijk van Christus (o.a. 1:1 en 2:9v). Deze identiteit hebben ze gekregen doordat ze zijn wedergeboren door het Woord van God. Ze kunnen in deze nieuwe eigenheid groeien door dit Woord tot zich te nemen. Op deze wijze vormen ze reeds hier en nu een heilig priesterschap, het volk van God dat de grote daden van God verkondigt (2:1-10). Meer dan eens noemt Petrus de navolging van Christus in één adem met het verdragen van onrecht (2:19-25, 3:13-22 en 4:12-19). In hoofdstuk 2 wordt als belangrijkste les aangereikt dat Jezus niet terugschold, maar het in handen gaf van de Vader die rechtvaardig oordeelt (vanaf vers 22). In hoofdstuk 3 wordt een verband gelegd tussen het lijden van Jezus en het feit dat Hij daardoor onrechtvaardigen tot God zou leiden (3:18). Hoofdstuk 4 benadrukt dat na lijden eenmaal verheerlijking zal komen, omdat dit ook met Jezus is gebeurd (vers 13). In dit alles benadrukt Petrus de uitwerking van deze navolging op de naaste omgeving van christenen. Het gaat om zegenen en niet vervloeken van de vijanden, met het doel onrechtvaardigen tot God te brengen. Behalve het verdragen van kwaad dat anderen je aan kunnen doen, is er ook het kwaad waartoe we zelf geneigd. Ook dat brengt Petrus in verband met het navolgen 5 M. J. Wilkins, The Concept of Disciple in Matthew's Gospel: As Reflected in the Use of the Term [Mathètes] , Leiden 1988. 6 Een goede studie over 1 Petrus is R. Feldmeier, Die Christen als Fremde, Tübingen 1992. 7 van de weg die Jezus is gegaan. In 4:1-6 wordt het lijden van Jezus in het vlees als reden aangevoerd om niet meer te zondigen. Het is bedoeld als aansporing en ter compensatie van de drang (vanuit de vroegere vriendengroep) om mee te doen met zondig gedrag (4:4). Petrus houdt dus de weg van Jezus voor aan de verstrooide christenen, om hen te helpen om staande blijven, en om voor de anderen in hun omgeving een duidelijk zichtbare wegwijzer te zijn naar Jezus Christus. In het centrum van de brief staat dan ook de aansporing om ten allen tijde bereid te zijn om rekenschap te geven van de hoop die in ons is (3:15). Die hoop heeft een duidelijk eschatologisch perspectief. Dit blijkt uit identiteit van de gelovigen. De hemelse erfenis (1:3v.) en de onverwelkelijke erekrans (5:4) die Christus zal geven, zijn belangrijke bronnen van aansporing voor de gemeente. De apostel Paulus gebruikt het concept van navolgen ook. Een belangrijke tekst hierover is te vinden in de Filippenzenbrief. In hoofdstuk 2 spoort hij de gemeente aan om zich de gezindheid van Jezus toe te eigenen. Het doel daarvan is onder meer missionair, namelijk dat de gemeenteleden ‘schijnen als lichtende sterren te midden van een krom en verdraaid geslacht’ (v15). Paulus gebruikt zichzelf daarbij als voorbeeld. Hij zegt in dezelfde brief, wanneer hij uiteen heeft gezet dat hij aan Christus gelijk wil worden: Weest mijn navolgers (3:17). Ook in de eerste brief aan de gemeente van Korinte stelt de apostel zichzelf ten voorbeeld. Hij laat zijn aansporing vooraf laat gaan door de uitspraak dat hij de leden van de gemeente zelf ‘verwekt’ heeft en dus hun vader is (1 Kor. 4:16). Verderop in dezelfde brief zegt hij: Volg mij na, zoals ik Christus navolg (11:1). Navolging van Christus leidt er dus toe dat mensen zichzelf gaan zien als een navolgenswaardig voorbeeld en zich als zodanig presenteren. 3.4 Tussenbalans Tot dusver zien we deze lijn zich in het Nieuwe Testament aftekenen: Jezus leert gehoorzaamheid tijdens zijn leven op aarde. Hij is de vervuller van de weg die God in het Oude Testament ging met mensen. Zijn gehoorzaamheid heeft alles te maken met het dragen van de straf op de ongehoorzaamheid. Dit is echter niet het enige. Hij zet een spoor uit voor zijn volgelingen, waarin zij kunnen gaan. Hij bestrijdt zonde niet alleen door de straf erop te betalen. Hij betrekt mensen bij het spoor van gehoorzaamheid dat Hij trekt. Hij leert mensen sterven aan hun eigen begeerten en angsten, en opstaan in een nieuw leven. Hij maakt leerlingen, die op hun beurt anderen leerling moeten maken. Leerling ben je wanneer je Jezus navolgt, of als je degenen navolgt die Jezus volgen. In deze weg leren gelovigen karakteristieke eigenschappen van Jezus overnemen. Zowel voor de eigen identiteit als gelovigen, als ook voor uitwerking op de omgeving is deze karaktervorming van belang. Karaktervorming is dus vooral het karakter van Jezus krijgen. Zelfverloochening is daarbij een belangrijk woord. 8 In de theologie van Paulus neemt het gelijk worden aan Jezus als de nieuwe mens een centrale plaats in. De doop is het symbool van het begin van het samengroeien of verweven raken met Jezus’ weg (Rom 6:5). Dit betekent sterven met Hem en opstaan in een nieuw leven. In Romeinen 8, aan het slot van Paulus’ uiteenzetting van de werking van de genade in het leven van mensen, is de gelijkvormigheid aan Christus het doel van de weg die God met de gelovigen gaat (vs. 29). Alle omstandigheden in het leven, zelfs het kwade dat ons treft (verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger,…), worden door God ingezet om dit doel te bereiken. Dit proces van samengroeien met Christus kan ook worden verwoord als een ‘veranderd worden naar het beeld van God’ (2 Kor. 3: 18). Dit is een proces dat op deze aarde begint, maar eerst op nieuwe aarde haar voltooiing krijgt. Er zijn nog twee accenten die ons helpen om karaktervorming nog beter in beeld te krijgen: 3.5 Inwendige vernieuwing De verandering van de gelovige naar het beeld van Christus of van God vindt daadwerkelijk plaats in het hier en nu. Het is dus meer dan alleen een eschatologische belofte; het is ook meer dan de ‘toerekening’ van Christus’ heiligheid aan de gelovigen. Deze verandering wordt in het heden begonnen en al verder uitgewerkt door de Heilige Geest (bijv. 2 Kor.3:7-17). Het gaat om de vernieuwing van de inwendige mens (2 Kor 4:16) of een hervorming van het denken (Rom. 12:2). In de opvatting van de apostel over de mens is sprake van een drieslag: vlees (lichaam), ziel en geest.7 Gelovigen worden opgeroepen om geestelijke mensen te worden. Dat zijn mensen die zich laten regeren door hun geest, die de woonplaats is van de Heilige Geest (vgl. Rom. 8:16). Het vlees en de psyche hebben die aansturing door de G/geest nodig, wil de mens niet geregeerd worden door zondige begeerten van het vlees, of door emoties en smaakvoorkeuren. De ‘natuurlijke’ mensen zijn dus zij, in wier leven het werk van de Geest nog niet ver heeft doorgewerkt en het herstel van de menselijke geest als aanstuurder van het hele menselijke bestel nog onvoldoende voortgang heeft gemaakt. 8 Daardoor laten ze zich leiden door het vlees, of door de ziel (psyche), die haar emotionele voorkeuren laat gelden en ook gemakkelijk wordt meegenomen door het vlees. Een passage die helpt om het belang hiervan te begrijpen is 1 Kor. 2. Er blijken in Korinthe gelovigen te zijn die nog psychikos zijn (HSV: ‘natuurlijk’) en zij die reeds pneumatikos (‘geestelijk’) zijn. De aanleiding om dit onderscheid tussen psychikos en pneumatikos te benoemen is vooral de verdeeldheid in de gemeente over de manier waarop er gepreekt wordt (Paulus is bijvoorbeeld te saai). De verdeeldheid heeft 7 Deze driedelige mensvisie is, naar mijn idee overtuigend, uiteengezet door G.H. van Kooten, Paul’s Anthropology in Context, Tübingen 2008. 8 Voor een goed begrip. Dit proces is op aarde nooit af. Paulus is zich er pijnlijk van bewust dat hij zolang hij op aarde leeft niet verlost is van het vlees, waardoor er zondige begeerten actief blijven, die hem op een verkeerd spoor willen brengen (Rom. 7). 9 grote gevolgen voor het functioneren van de gemeente en de apostel dringt daarom aan op een verdere groei. Hier blijkt dat de gemeenschap van de gelovigen een belangrijke plaats is om zich te oefenen in het zich verwerven van het karakter van Jezus Christus.9 Dit accent op inwendige verandering, het gevolg van wedergeboorte, is een belangrijke tegenwicht van het nadoen van Jezus. Navolging kan het idee oproepen: gewoon hetzelfde doen als Jezus. Maar wil het daadwerkelijke karaktervorming naar Jezus’ beeld zijn, moet het een bron moet hebben in de Heilige Geest, die onze inwendige mens verandert naar het beeld van Jezus Christus. 3.6 Strijd: sport en vechten De inwendige verandering door de Geest kan het idee van passiviteit oproepen. In Filippenzenbrief gebruikt de apostel juist een metafoor uit de sportwereld, om tot uitdrukking te brengen hoe hij aan Christus gelijk wil worden: ‘Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan. Niet dat ik al zover ben en mijn doel al heb bereikt. Maar ik houd vol in de hoop eens dat te kunnen grijpen waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft. Broeders en zusters, ik beeld me niet in dat ik het al heb bereikt, maar één ding is zeker: ik vergeet wat achter me ligt en richt mij op wat voor me ligt. Ik ga recht op mijn doel af: de hemelse prijs waartoe God mij door Christus Jezus roept’ (Fil. 3:10-14). De prijs is het ‘aan Christus gelijk worden’. De wil om die overwinning te halen, is ontstaan in de ontmoeting met Jezus. Met het oog op die prijs gaat Paulus recht op zijn doel af. In het Grieks staat er scopos, en het beeld dat hij gebruikt is die van een langeafstandswedstrijd, waarbij Griekse hardlopers in rechte banen heen en weer renden, en steeds bij het keerpunt (scopos) moesten draaien. Zo ziet Paulus zijn leven: omwille van de prijs, het ‘aan Christus gelijk zijn’, houdt Paulus zich aan de rechte lijn door zich te focussen op zijn scopos. Het gebruiken van dit beeld roept veel op. Het gaat om inspanning, afzien en volhouden: karakter tonen. Dit wordt nog duidelijker wanneer je de achtergronden van de Griekse sportcultuur in de oudheid kent. 10 Erg opvallend is de enorme ernst waarmee de sport werd beleefd. Het gaat niet om een hobby, wat joggen op zaterdagmorgen omdat dat van jezelf moet, waar verder geen consequenties aan verbonden zijn. De sporters in de oudheid onderwierpen zich aan allerlei strenge regels. Ze gingen verplicht tien maanden tevoren in training, met een streng dieet en een strak trainingsschema. Een latere tijdgenoot van Paulus, de Griekse filosoof Epictetus, schrijft over de implicaties van verliezen en je terugtrekken: ‘In de 9 Vgl ook 1 Kor 13, waar het belang van liefde (zoals Christus die had) voor het functioneren van het gemeenteleven wordt geschilderd. 10 De gegevens en citaten van Griekse niet Bijbelse auteurs in dit gedeelte heb ik goeddeels ontleend aan: Jerry M. Hullinger, ‘The Historical Background of Paul’s Athletic Allusions’, Bibilotheca Sacra 161 [July-September 2004], 343-359. 10 Olympische spelen kun je niet worden verslagen en je dan zomaar vertrekken. In de eerst plaats zul je namelijk worden onteerd, niet alleen voor de mensen van Athene of Sparta of Nicopolis, maar voor de hele wereld. Verder, wanneer je je terugtrekt zonder voldoende reden, zul je worden gegeseld. En deze geseling zal worden uitgevoerd eerst nadat je een zware les krijgt geleerd die dorst en een zware hitte met zich meebrengt en het bekogeld worden met handenvol zand.’ Om dit alles te vermijden spanden de atleten zich juist bovenmate in om de overwinning te behalen. Nog liever sterven dan opgeven. De Alexandrijnse Jood Philo bijvoorbeeld schrijft daarover: ‘Ik ken worstelaars en pankratiasten (deelnemers aan een vorm van free-fighting, JvdB.) die in hun liefde voor roem en verlangen naar de overwinning volhouden tot het punt van de dood, wanneer hun lichamen het al aan het opgeven zijn. Maar zij gaan door met ademhalen en worstelen alleen op hun geesteskracht, een geest die ze hebben getraind om alle vrees met verachting te verwerpen.’ Het streven om aan Christus gelijk te worden is niet alleen een strijd die voor de apostel of voor de individuele gelovige geldt, het is ook van belang voor de gemeente als geheel. In dit verband zegt de apostel namelijk, wat we al eerder lazen: weest mijn navolgers. Een soortgelijke aansporing met het beeld van een hardloopwedstrijd is ook te vinden in Hebreeën 12. Het gaat daar om het lopen van dezelfde wedstrijd als die Jezus heeft gelopen. Je voelt je in een groot stadion met een geweldige hoeveelheid toeschouwers, als deelnemer aan een lange duurloop: ‘Welnu dan, laten ook wij, nu wij door zo'n menigte van getuigen omringd worden, afleggen alle last en de zonde, die ons zo gemakkelijk verstrikt. En laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God. Want let toch scherp op Hem Die zo'n tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen, opdat u niet verzwakt en bezwijkt in uw zielen. U hebt nog niet tot bloedens toe weerstand geboden in uw strijd tegen de zonde’ (Rom. 12:14). Iedere spoor van een vrijblijvendheid is verdwenen. Het gaat echt ergens om in geloof. Het vraagt een grote zelfdiscipline (karakter) van de sporters en gelovigen om deze loop te voltooien in het spoor van Jezus Christus, en op deze wijze een te worden met Hem. Het gaat erom weerstand te bieden aan de zonde en onrecht dat je wordt aangedaan te verdragen. Daarbij focussen we op Hem, die ons daarin is voorgegaan. Nauw verbonden met deze sportsymboliek (die ook nog voorkomt in 2 Tim. 4:7; ‘goede strijd gestreden… loop voleindigd’), gebruikt Paulus ook veel taal die te maken heeft met strijden. Soms lopen de beelden van een wedstrijd en een echte strijd in elkaar over (in de uitleggeschiedenis, zoals bij 1 Tim 1:18 / 6:12). Op andere plaatsen is het duidelijk dat het gaat om oorlogssymboliek. Paulus spreekt bijvoorbeeld over het ‘doden van de leden die op de aarde zijn’ (Kol. 3:5; Rom. 8:13). In een beschouwing over de gevolgen van de doop, schrijft hij dat je de leden van je lichaam 11 ‘niet langer moet gebruiken als wapenen van de ongerechtigheid in dienst van de zonde, maar als wapens van de gerechtigheid’ (Rom. 6:13). Het gelijkvormig worden aan Jezus Christus vergt een strijd op leven en dood. Efeze 6 spreekt verder nog over het aandoen van de ‘wapenrusting van God’, om te strijden tegen de geestelijke machten die zich buiten ons bevinden. 4. Samenvatting In het Oude Testament roept God mensen tot een leven met Hem. Hij vormt hun leven tot een bestaan in afhankelijkheid van en gehoorzaamheid aan Hem. Dat maakt hen karakteristiek. Mensen worden op deze wijze ook belangrijke schakels in de heilsgeschiedenis. Het volk Israël ondergaat eenzelfde weg van opvoeding en vorming. De ervaringen in de woestijn zijn daarbij fundamenteel. In Jezus Christus komt God veel dichterbij om gehoorzaamheid te leren. Hij vormt de karakters van zijn kinderen naar het beeld van zijn vleesgeworden Zoon. Jezus gaat de weg van gehoorzaamheid door het lijden en sterven heen en baant zo een weg voor wie Hem volgt. Christelijke karaktervorming is gelijk-worden aan Jezus Christus. Dit betekent: afsterven aan de zonde en opstaan in een nieuw leven. Het betekent ook: zelfverloochening, met het oog op de redding van de ander. Alleen door deze karaktervorming kunnen we de krachten van de wereld weerstaan, en zijn we bruikbaar als instrumenten in Gods hand. 5. Toegift: Relatie met Reformatorische traditie De hierboven geschetste bijbels-theologische lijn sluit goed aan op de reformatorische traditie. Aan de hand van de ‘Drie formulieren van enigheid’ duid ik dit in het kort aan. 5.1 Heidelberger Catechismus Velen kennen de opmerking in de Heidelberger Catechismus dat gelovigen ‘slechts een klein begin van de gehoorzaamheid hebben’ (zondag 44, vraag en antwoord 114). De Heidelberger Catechismus is hier iets minder optimistisch dan het doopformulier (die spreekt over ‘soms uit zwakheid in zonden vallen), maar wil zeker niet leren dat het alleen om vergeving van zonden draait. Na het zinnetje over een ‘klein beginsel’ staat er namelijk dat een gelovige begint om met ‘een ernstig voornemen niet alleen naar enkele, maar naar alle geboden van te leven’. Het daaropvolgende antwoord spreekt over ‘een ijver om door gebed en de genade van de Heilige Geest vernieuwd te worden naar het beeld van God.’ Bovendien besteedt de Heidelberger Catechismus maar liefst 33 van de 52 zondagen aan het ‘leven der dankbaarheid’, wat aangeeft dat het een belangrijk onderwerp is. 12 In de zondagen die gaan over de betekenis van Jezus Christus legt de Heidelberger Catechismus steeds de verbinding met de gelovige. Bij de uitleg van de betekenis van de ‘gezalfde’ (zondag 12) worden de drie ambten van Christus doorvertaald naar de christen. De kruisdood van Christus (vraag en antwoord 43) betekent dat mijn oude mens met Hem begraven wordt, ‘opdat de boze lust van het vlees mij niet meer regeert en ik me Hem als offer wijd’. De opstanding van Jezus heeft ook deze uitwerking, ‘dat ik door zijn kracht wordt opgewekt tot een nieuw leven’ (vraag en antwoord 45). Dit wordt opnieuw opgepakt in vraag en antwoord 64, waar de gelijkenis van de wijnstok en de ranken wordt aangehaald om duidelijk te maken dat we met onze goede daden weliswaar niets verdienen, maar dat ze toch onmisbare kenmerken zijn van gelovigen. Antwoord 8 geeft aan dat gelovigen wedergeboren worden door de Geest van God. In de uitleg van de doop komt de wedergeboorte en de rol van de Heilige Geest daarin weer terug (vraag en antwoord 70). Zondag 33 benoemt bekering als het proces van ‘afsterven van de oude en het opstaan van de nieuwe mens’. De Heidelberger Catechismus kent dus ook een proces van vernieuwing van de gelovige in dit leven. De leer van plaatsvervanging door Jezus Christus op het terrein van de rechtvaardigmaking, waar de Catechismus in het dispuut met de Roomskatholieke leer veel nadruk op legt, staat dit in het geheel niet in de weg. Op het gebied van de heiligmaking is er geen plaatsvervanging van de gelovige door Christus, maar een samengroeien van de gelovige met Hem. 5.2 Nederlandse Geloofsbelijdenis De ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is op zichzelf al een indrukwekkend voorbeeld van navolging van Jezus Christus. De schrijver Guido de Brès gaf zijn leven voor het evangelie van Jezus Christus. In de belijdenis wordt een front gemaakt tegen de Rooms-katholieke leer van de 16de eeuw en tegen doperse interpretaties van het evangelie. Toch betekent dit niet dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis zich terugtrekt op het ene dogma van de plaatsvervanging door Christus. Artikel 24 belijdt inzake de heiligmaking en de goede werken: ‘Wij geloven, dat dit ware geloof door het horen van het Woord van God en door de werking van de Heilige Geest, hem doet wedergeboren worden en maakt tot een nieuwe mens. Het doet hem leven in een nieuw leven en bevrijdt hem van de slavernij der zonde. Daarom is er geen sprake van dat dit rechtvaardigende geloof de mensen onverschillig zou maken voor een vroom en heilig leven. Integendeel, zonder dit geloof zullen zij nooit iets doen uit liefde tot God, maar alleen uit liefde tot zichzelf en uit vrees verdoemd te worden. Het is dan ook onmogelijk dat dit heilig geloof niets in de mens zou uitwerken. Wij spreken immers niet van een onvruchtbaar geloof, maar van een geloof dat de Schrift een geloof noemt dat door de liefde werkt (Gal. 5:6) en de mens beweegt zich te oefenen in de werken, die God in zijn Woord geboden heeft.’ Het artikel over de doop (34) benoemt een aantal aspecten van het sacrament die het karakteristieke van geloven in Jezus Christus benadrukken. De insteek wordt gekozen bij de besnijdenis, die het volk Israël apart zette ten opzichte van de 13 omringende volkeren. De doop is in plaats van de besnijdenis gekomen. ‘Hierdoor worden wij in de kerk van God opgenomen en van alle andere volken en vreemde godsdiensten afgezonderd, om geheel aan Hem toe te behoren, wiens merk en veldteken wij dragen.’ Uiteraard loopt deze beschrijving snel het risico om te worden beschuldigd van vervangingstheologie. De strekking echter van deze belijdenis is bijbels en sluit goed aan op de theologie van vreemdelingschap uit 1 Petrus: apart gezet voor God als zijn volk. De doop heeft een markerende werking. Door de doop worden we ingelijfd in het volk van God en zijn we bijwoners, totdat we in het vaderland aankomen. De uitdrukking ‘veldteken’ heeft militaire connotaties en wijst op onze roeping om onder het vaandel van koning Jezus te strijden tegen de zonde. Terzijde, in artikel 13 behandelt de belijdenis de voorzienigheid van God. Dit is een lastig onderwerp, verbonden met allerlei twijfels en aanvechtingen. De belijdenis zegt in relatie hiermee: ‘We stellen ons er tevreden mee dat we leerlingen (oude versie: leerjongeren) van Jezus Christus zijn, om alleen te leren wat Hij ons onderwijst in zijn Woord, zonder de grenzen daarvan te overschrijden.’ Het begrip leerjongen is interessant omdat dit een begrip is uit de gilde-opleiding. Als je een vak wilde leren begon je als leerjongen bij een meester. Vervolgens kon je gezel worden en uiteindelijk zelf een meester. Die connotatie komt dicht bij het begrip van leerling-zijn in het Matteüs-evangelie. De ‘waaromvragen’ worden op deze wijze in het licht van navolging en het dragen van een kruis geplaatst. 5.3 De Dordtse Leerregels Het minst geliefd onder alle belijdenisgeschriften zijn de Dordtse Leerregels, vooral vanwege de polemische ontstaansgeschiedenis en het onderwerp ‘uitverkiezing.’ Het geschrift gaat echter over veel meer dan alleen de verkiezing. Een belangrijk deel is gewijd aan de vernieuwing van de mens. In hoofdstuk 3 en 4 gaat het over de verandering in de mensen die gaan geloven, oftewel het begin van het herstel van het beeld van God. Een enkel citaat daaruit: ‘Gods Geest opent het geslotene, Hij vermurwt het verharde en besnijdt het onbesneden hart. Hij schenkt de wil nieuwe hoedanigheden en de dode wil maakt Hij levend, de verkeerde goed, de onwillige gewillig, de weerspannige gehoorzaam. Hij beweegt en sterkt de wil zo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen. … Waar de hardnekkige weerstand van het vlees eens volkomen de overhand had, daar krijgt nu door de Geest een gewillige en oprechte gehoorzaamheid de overhand en hierin is de waarachtige en geestelijke vernieuwing en vrijheid van onze wil gelegen.’ 5.4 Ten slotte De traditie waarin wij staan, heeft door het front waartegen ze zich voornamelijk keert, namelijk de Rooms-katholieke nadruk op verdiensten van goede mensen, sterk benadrukt dat we rechtvaardig worden verklaard op grond van Christus’ volbrachte werk. Ondanks deze accentuering van de werking van Gods genade, kennen de drie bekende Nederlandse protestantse belijdenisgeschriften veel waarde toe aan de 14 inwendige vernieuwing van de mens. In onze tijd is er reden om juist deze kant te benadrukken vanwege de positie waarin we nu verkeren. Christenen moeten nu worden toegerust om als minderheid een duidelijk herkenbare eigenheid te hebben; zowel voor zichzelf, alsook voor de mensen om hen heen die Jezus (nog) niet kennen. Het is zaak dat we ons het gereformeerde denken over levensheiliging eigen maken. Daarbij gaat het om het besef dat heiliging alles te maken heeft met de inwendige vernieuwing door de Heilige Geest en christocentrisch is, het besef van eigen onmacht zonder God, en de wetenschap dat zonde een partner tot de dood is. Het vormt een belangrijk tegenwicht tegen de al te triomfantelijke en optimistische verwachtingen die soms vanuit evangelische hoek worden opgewekt. De eigenheid van het gereformeerde leidt tot een grotere mate van realisme en voorkomt schijnheiligheid. 15