Cursus n - De tuin van het geluk

advertisement
Cursus n.c. zedenleer 3e graad ASO
Wat is
wijsbegeerte?
Wat is het doel van de filosofie? De vlieg de weg te tonen om
uit de vliegenstolp te geraken.
(Ludwig Wittgenstein)
there is more between heaven and the world than your
philosophy can grasp, Horatio
(Shakespeare, Hamlet)
Edward Hopper, Excursion into philosophy
Paul Gordyn
Wat is wijsbegeerte
2
Inhoud
1 WAT IS FILOSOFEREN (HET DOEL EN DE METHODE VAN WIJSBEGEERTE) .......................3
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
DEFINITIE: FILOSOFEREN IS RATIONEEL KENNIS ZOEKEN ..................................................................3
FILOSOFIE WIJST AUTORITEITEN AF ................................................................................................5
FILOSOFIE IS VAAK ABSTRACT EN (INGEWIKKELD) SYSTEMATISCH ....................................................7
FILOSOFIE STELT ZEER VAAK HET VANZELFSPREKENDE IN VRAAG ....................................................8
FILOSOFEREN IS KRITIEK GEVEN EN DUS VAAK GEVAARLIJK .......................................................... 12
2 WAAROVER FILOSOFEREN (HET ONDERWERP VAN DE WIJSBEGEERTE) ...................... 14
2.1 FILOSOFEREN KAN OVER ALLE ONDERWERPEN ........................................................................... 14
2.2 OPSPLITSING VAN DE FILOSOFIE IN WETENSCHAP EN (MODERNE) FILOSOFIE ................................. 15
2.2.1 De filosofische en de wetenschappelijke methode ........................................................ 15
2.2.2 Opsplitsing van de oorspronkelijke filosofie in wetenschap en (de moderne) filosofie ... 16
2.3 DE 3 DEELGEBIEDEN VAN DE (MODERNE) WIJSBEGEERTE ............................................................. 18
2.3.1 Epistemologie .................................................................................................................. 18
2.3.2 Metafysica........................................................................................................................ 19
2.3.3 Ethica ............................................................................................................................... 20
Samenvattend schema van de onderwerpen van de wijsbegeerte ........................................... 21
Oefening .................................................................................................................................... 21
Schema : Ontstaan en onderwerpen van de filosofie................................................................ 22
2.4 BELANG VAN DE STUDIE VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE ............................................... 23
3 WAAROM FILOSOFEREN (HET MOTIEF VAN DE WIJSBEGEERTE) ..................................... 25
3.1 W AAROM FILOSOFEN FILOSOFEREN ............................................................................................ 25
3.2 W AAROM IEDEREEN ZOU MOETEN FILOSOFEREN.......................................................................... 26
Wat is wijsbegeerte
3
1 Wat is filosoferen (het doel en de
methode van wijsbegeerte)
1.1 Definitie: filosoferen is rationeel kennis zoeken
Filosofie
Filosoferen (= wijsbegeerte beoefenen) is het zoeken naar kennis (= het geven van antwoorden op
vragen) op een rationele wijze, d.w.z. door zelf na te denken en zijn verstandelijke vermogens te
gebruiken, vanuit de overtuiging dat op deze wijze de betrouwbaarste kennis (= de beste
antwoorden) bereikt kan worden.
Het doel van de wijsbegeerte is dus het verzamelen van kennis.
Dit doel deelt de wijsbegeerte met godsdiensten en religies (spirituele “wijsheid”,
“geloofswaarheden”) en met bepaalde kunstwerken (bv. kunst die iets wil vertellen over het leven of
over de samenleving).
De methode (de weg om dat doel te bereiken) is echter verschillend: filosofie gebruikt de rationele
methode. Om te begrijpen wat filosoferen is, moet dus de rationele methode verder uitgelegd
worden.
Rationaliteit
Door zijn verstand kan de mens afstand nemen van de onmiddellijke ervaring, van wat hij nu en hier
ziet.
Hij kan zich in de plaats van een ander stellen, of inbeelden dat hijzelf op een andere plaats staat en
hij kan zich een toekomstig tijdstip voorstellen.
Rationeel zijn (m.a.w. je verstand gebruiken) betekent dan ook: een zaak vanuit verschillende
standpunten (of vanuit verschillende tijdstippen) bekijken en deze verschillende standpunten (of
tijdstippen) samen brengen en samen beschouwen.
Rationeel zijn betekent dus: je stelt je niet tevreden met het eerste beste antwoord op een vraag
(zelfs al klinkt dat plausibel), maar spoort op wat allemaal van belang kan zijn bij het beantwoorden
van de gestelde vraag. Je zoekt wat er verkeerd kan zijn aan het eerste antwoord, om zo dat
antwoord aan te vullen, te nuanceren.
Je vraagt je telkens af bij een antwoord: “kan het ook niet anders zijn?”, "is er nog geen ander
standpunt dat ik ook in overweging moet nemen?”, “is er geen andere manier om naar het
onderwerp te kijken?”. Als je zo'n standpunt vindt, moet je dat ook in rekening brengen. Je moet
beide zienswijzen samen brengen om een genuanceerder antwoord (of fijnere, meer overlegde
keuze) te bereiken. Vervolgens kan je op zoek gaan naar nog andere standpunten om mee te
overwegen, tot je denkt dat je alle (of toch alle belangrijke) standpunten hebt overwogen.
Je blijft de zaak vanuit alle mogelijke hoeken onderzoeken, corrigeert jouw antwoord of vult het
verder aan, tot je zegt “nu zie ik geen andere manier meer om naar de zaak te kijken en neem ik
mijn laatste antwoord aan als het beste antwoord”.
Twee voorbeelden van rationeel zijn:
- rationeel nadenken over de ruimte is niet zeggen "ik zie de zon opkomen en ondergaan,
dus de zon draait rond de aarde", maar verder denken, bedenken "soms lijkt het of een
trein van mij wegrijdt, terwijl later blijkt dat in werkelijkheid ik in beweging ben gekomen,
dus misschien is het ook zo met de zon en de aarde" en dan verder zaken zoeken die
de zaak kunnen beslissen
- een rationele keuze maken wil zeggen niet enkel rekening houden met de onmiddellijke
gevolgen van een handeling (bv. door te drinken ga ik vrolijk worden, ga ik mijn
problemen vergeten, ga ik plezier maken met anderen), maar ook met de toekomstige
gevolgen (bv. door te drinken ga ik straks niet meer weten wat ik doe en ga ik morgen
Wat is wijsbegeerte
4
een kater hebben, en als ik veel drink, nog later problemen met mijn lever krijgen) en
deze tegen elkaar afwegen (wat weegt het meest door? is het plezier de prijs van de
nadelen waard?).
Plato (Grieks wijsgeer, circa 400-350 v. Chr.) omschreef als één van de eersten de rationele
methode.
Hij noemde ze de "dialectische" methode.
Je vertrekt van een stelling (een zogenaamde these) en zoekt vervolgens een tegenargument, een
stelling die de eerste stelling in een bepaald opzicht tegenspreekt (de tegenstelling of antithese).
Vanuit de oorspronkelijke stelling en de tegenstelling kan je de oorspronkelijke stelling corrigeren
(bv. nuanceren, vervolledigen). Zo kom je tot een nieuwe stelling die rekening houdt met zowel de
oorspronkelijke stelling als de tegenstelling. Deze nieuwe stelling noemt men de synthese.
Maar ook de synthese kan weer in vraag gesteld worden door een antithese. De eerste synthese
is een these geworden, die door rekening te houden met de nieuwe antithese, gecorrigeerd moet
worden tot een tweede synthese.
Elke nieuwe synthese komt een stukje dichter bij de waarheid, of de ultieme synthese, dat is een
stelling waarbij je geen tegenstelling meer kan bedenken.
Of zo'n ultieme synthese bestaat, is een filosofisch discussiepunt.
De dialectische methode is dus het voeren van een soort discussie-dialoog, met anderen of met
jezelf.
De school van Plato, Jean Delville, 19e eeuw
Het volgen van de rationele methode heeft een aantal gevolgen, die wezenlijke kenmerken van
filosoferen inhouden.
Wat is wijsbegeerte
5
1.2 Filosofie wijst autoriteiten af
Filosofie wijst autoriteiten af
Filosoferen is zelf nadenken over het beste antwoord op een vraag. Een filosoof neemt dus nooit
zomaar een antwoord aan omdat iemand anders dat geeft. Een filosoof wijst autoriteiten (bv.
religieuze leiders, politieke leiders) af als bron van kennis.
Poincaré (Frans geleerde, rond 1900) was een groot verdediger van de vrijheid van denken en
het vrij onderzoek.
Bekend is volgende uitspraak:
Het denken mag zich nooit onderwerpen, noch aan een dogma, noch aan een partij,
noch aan een hartstocht, noch aan een belang, noch aan een vooroordeel, noch aan om
het even wat, maar uitsluitend aan de feiten zelf, want zich onderwerpen betekent het
einde van alle denken.
Juist het afwijzen van autoriteiten ligt aan de basis van het ontstaan van de wijsbegeerte.
Ontstaan van de filosofie als afwijzen van autoriteiten
In bijna alle vroege samenlevingen worden de antwoorden op vragen gegeven door mythes, dat zijn
verhalen over religieuze wezens. De geleerden zijn priesters, tovenaars en dergelijke.
Men neemt de mythische kennis aan, omdat dat dat steeds zo geweest is. De kennis gaat over van
de ene op de andere generatie. Om de juistheid van hun antwoorden aan te tonen, beweren de
priesters soms dat ze die kennis hebben gekregen van hogere wezens.
Rond 600 v. Chr. kwam er in Griekenland kritiek op deze mythische kennis.
Door de handelsreizen was duidelijk geworden dat ieder volk andere mythes had, dus dat de
mythische kennis moeilijk waar kon zijn. Enkel op vlak van de wiskunde was er veel
overeenstemming.
Sommige geleerden beweerden dat mythes enkel menselijke fantasievoorstellingen zijn.
Xenofanes (tussen 600 en 500 v. Chr.) was één van de eerste Griekse filosofen.
Hij gaf volgende kritiek op de mythes:
De negers vormen hun goden zwart en stompneuzig, de Thraciërs de hunne blond en met
blauwe ogen. Ja, als ossen en paarden en leeuwen hadden kunnen schilderen, dan
zouden zij hun goden de gestalte van ossen en paarden en leeuwen hebben gegeven!
Die geleerden probeerden daarom een nieuwe manier uit om kennis te verzamelen, met de
wiskundige methode als voorbeeld. Ze begonnen zelf na te denken en om goed het nieuwe van hun
methode te benadrukken, vonden ze voor zichzelf een nieuwe naam uit: ze noemden zich filosofen,
d.w.z. zij die naar kennis streven.
Ze hoopten tot kennis te komen waarover iedereen het eens was, net zoals bij de wiskunde.
Behalve m.b.t. enkele vragen uit de natuurkunde (bv. de wet van Archimedes) kwam er van
overeenstemming niet veel in huis.
De filosofen gaven verklaringen aan de hand van abstracte begrippen i.p.v. de goden, maar
evenmin als bij de mythen bereikten ze veel overeenstemming.
Wat is wijsbegeerte
6
Xenofanes redeneert over de goden als volgt:
omdat het voltooide niet kan geboren worden uit het onvoltooide, kan god niet geboren zijn en is
dus eeuwig. Als er meer goden waren, vervolgt de filosoof, zouden er hogere en lagere goden
kunnen zijn, maar een lagere god is ondenkbaar. Als ze allen gelijk zouden zijn, zouden ze een
wezenlijk kenmerk van het goddelijke missen, nl. het "hoger zijn". De enige conclusie is dat er
maar één god is.
Democritus (circa 450-400 v. Chr.) ontwikkelde de theorie dat er geen goden bestaan, maar
enkel materie, die kan opgedeeld worden in uiterst kleine deeltjes die niet meer gedeeld kunnen
worden, atomen.
Toch zetten de eerste filosofen een zeer belangrijke stap op kennisvlak: ze ontwikkelden hun
theorieën zelf i.p.v. ze over te nemen uit de traditie of van een leidende figuur.
In de strip Calvin en Hobbes zijn de hoofdfiguren genoemd
naar 2 denkers:
 de theoloog Calvijn (begin jaren 1500), die kritiek gaf op
het traditionele christelijke geloof
 en de Engelse filosoof Hobbes (rond 1650), die als eerste
na de middeleeuwen een filosofie over mens en
maatschappij ontwierp die niet langer steunt op god.
Wat is wijsbegeerte
7
1.3 Filosofie is vaak abstract en (ingewikkeld) systematisch
Als je een zaak langs verschillende kanten bekijkt, heb je nieuwe woorden nodig om de
verschillende zienswijzen samen in één woord uit te drukken. Je krijgt dan abstracte woorden.
Soms bekijken filosofen de zaak van zo veel kanten dat de bestaande woorden niet meer volstaan.
Ze zien zich verplicht om hun eigen, nieuwe woorden te maken.
Als je een zaak langs verschillende kanten bekijkt, moet je ook orde proberen te brengen in de
verschillende zienswijzen: hoe hangen ze samen? welke zienswijzen zijn de belangrijkste en welke
zijn mindere belangrijk?
Je bent verplicht om het geheel te ordenen tot een samenhangend systeem. Maar de samenhang is
niet altijd eenvoudig.
Filosofen komen dan ook vaak tot een uitleg aan de hand van samenhangende, vaak ingewikkelde
systemen, opgebouwd met abstracte begrippen.
Als je zo'n uitleg voor de eerste keer leest, kan het zijn dat je er niets van begrijpt. Daardoor hebben
velen de idee dat filosofie vaak zinloze woordenkramerij is.
Wie zich echter inwerkt, ziet meestal geleidelijk aan de samenhangen van het systeem en de
betekenis van de abstracte begrippen.
Dat is overigens niet alleen zo bij filosofie, maar ook bij wiskunde of wetenschap (die allebei vormen
van de rationele methode zijn: zie verder). Hogere wiskunde is door weinigen te begrijpen, maar
daarom niet minder juist of zinvol.
De filosoof drukt zich vaak ingewikkeld uit, omdat hij denkt dat enkel een ingewikkelde formulering
de ingewikkelde werkelijkheid volledig kan vatten.
Om zo’n formulering begrijpelijk te maken, moet je vaak de formulering vereenvoudigen.
Sartre (Frans filosoof, circa 1900-1970) is een filosoof die eigen begrippen maakte, zoals het
voor-zich-zijn (in het Frans: être pour soi), het in-zich-zijn (en-soi), het niet (le néant).
Zijn hoofdwerk L’être en le néant (Het zijn en het niet) is niet gemakkelijk om te lezen.
Een voorbeeld van een zin die toch niet gemakkelijk wegleest:
Het bewustzijn is een zijn waarbij in z’n zijn sprake is van zijn voor zover dit zijn een
ander dan het eigen zijn impliceert.
Je zou dit als volgt kunnen vereenvoudigen: als je bewust bent, is er altijd iets anders dan jezelf
waarvan je bewust bent.
Het betekent dat mensen altijd geconfronteerd worden met zaken los van henzelf.
Let op: een filosoof schrijft niet moeilijk om moeilijk te doen, enkel omdat hij denkt dat het nodig is
om de waarheid juist weer te geven.
Sommige filosofen schrijven eenvoudige, toegankelijke teksten.
Wat is wijsbegeerte
8
1.4 Filosofie stelt zeer vaak het vanzelfsprekende in vraag
Evidenties in vraag stellen
Bij het zich afvragen “is deze zienswijze wel juist? kan het ook niet anders zijn?” zal de filosoof zeer
vaak ook het meest vanzelfsprekende in vraag stellen.
Mensen hebben meestal ideeën waar ze nooit aan twijfelen, die ze als vanzelfsprekend
beschouwen. Maar is het is niet omdat mensen iets vanzelfsprekend vinden – d.w.z. het nooit in
vraag stellen – dat het ook waar is.
Als we op zoek gaan naar het juiste antwoord volgens de rationele methode, moeten we ons
afvragen of ook die vanzelfsprekende zaken misschien niet anders zijn.
Je kan rationaliteit, zoals hierboven beschreven, ook als volgt uitdrukken: "rationeel zijn" komt neer
op antwoorden (of keuzes) die jij of anderen evident (vanzelfsprekend) vinden toch opnieuw in vraag
stellen.
De filosoof is iemand die bij elk antwoord op een vraag – als hij dat nodig acht om de echte
waarheid te achterhalen - opnieuw "waarom" vraagt, omdat hij zich steeds afvraagt "kan het ook niet
anders zijn?"
Filosoferen is het evidente in vraag stellen, is kritiek geven op bestaande antwoorden (of
handelswijzen van mensen), is steeds verder vragen.
Schopenhauer (eerste helft van de jaren 1800) drukt dit kenmerk van filosofie zo uit (in zijn werk
Über Philosophie und ihre Methode):
Om te filosoferen moeten twee fundamentele voorwaarden worden voldaan: men moet
de moed hebben geen enkele vraag die men op het hart heeft, te verzwijgen, én men
moet al het vanzelfsprekende voor ogen houden, om het als een probleem te kunnen
opvatten.
Relativeren
Een andere manier om dit kenmerk - het vanzelfsprekende in vraag stellen - uit te drukken is: de
filosoof moet kunnen relativeren.
Hij moet iets dat hij als absoluut (onaantastbaar, onbetwijfelbaar) beschouwde kunnen relativeren,
de waarde of waarheid ervan durven betwijfelen.
Dit komt tot uitdrukking in de zegswijze “iets (bv. een ongeluk) filosofisch opnemen”, d.w.z. het
belang ervan relativeren.
Funderen
Nog een manier om dit kenmerk - het vanzelfsprekende in vraag stellen - uit te drukken is: de
filosoof houdt zich bezig met het funderen van een stelling, van kennis.
Hij onderzoekt of een fundament – datgene waarvan men vertrekt, dat men niet in vraag stelt, dat
men als vanzelfsprekend beschouwt – een voldoende sterk fundament is, of men het toch niet moet
in vraag stellen en op zoek gaan naar een beter fundament.
Natuurlijk moet de filosoof meestal wel eens stoppen met waarom te vragen, met een stelling
opnieuw in vraag te stellen, en moet hij een laatste stelling aannemen, een nieuw fundament
aannemen. In principe zal de filosoof echter altijd argumenteren waarom hij daar stopt, waarom hij
een bepaalde stelling als fundament van zijn theorie aanneemt.
En bijna steeds zal er wel een andere filosoof komen om dat fundament opnieuw in vraag te stellen.
Het is immers twijfelachtig of er een fundament bestaat dat onbetwijfelbaar is en door iedereen
aanvaard wordt.
Wat is wijsbegeerte
9
Descartes (Frans filosoof, stierf in 1650) vroeg zich af of er zaken zijn waarvan je 100% zeker kan
zijn. Volgens hem kan je aan ongeveer alles twijfelen aan het bestaan van de wereld of van je
lichaam. Er is slechts 1 zaak die je niet kan betwijfelen, nl. dat jij twijfelt.
Toen ik mij vervolgens bezighield met de vraag wàt ik was, en besefte dat ik kon doen alsof
ik geen lichaam had, en dat de wereld niet bestond, en dat ik nergens was, maar dat ik
daarom nog niet kon doen alsof ik zelf niet bestond; integendeel: ik begreep dat uit het feit
dat ik aan alles kon twijfelen, op zeer evidente en zekere wijze volgde dat ik bestond [...]
terwijl ik dat alles nu overwoog concludeerde ik dat ik een substantie was waarvan heel het
wezen of de natuur slechts is dat ze denkt en die om te bestaan geen plaats nodig heeft, en
niet afhankelijk is van enig stoffelijk ding. Dit Ik, dat wil zeggen, de ziel, waardoor ik ben wat
ik ben, is dus geheel van het lichaam onderscheiden
Descartes vat deze zekerheid samen in de beroemde uitspraak cogito, ergo sum (ik denk, dus
ik ben).
Het is ook de vraag of we veel opschieten met deze zekerheid. Wat hoe zit het bestaan van de
wereld en van mijn lichaam?
Om het bestaan daarvan aan te tonen kan Descartes niets anders dan een beroep te doen op god
(die mij daarover toch niet zal bedriegen).
Ondertussen heeft Descartes met zijn redenering echter een kloof aangebracht tussen “de geest”
(“de ziel”, mijn bewustzijn) en de materie (mijn lichaam).
Zo’n kijk op de wereld noemt men dualistisch.
Voorbeelden uit de geschiedenis van de wijsbegeerte
Er zijn in de geschiedenis van de filosofie ontelbare voorbeelden te vinden van deze houding – het
evidente in vraag stellen -, voorbeelden waarbij de niet-filosoof ongelovig het hoofd schudt “dat gaat
nu toch wel te ver, die filosoof is gek”.
Een mooi voorbeeld van hoe ver sommige filosofen gaan bij het in vraag stellen van evidenties
vinden we bij Zeno (5e eeuw v. Chr.) en zijn redenering over Achilles en de schildpad.
Zeno werd beroemd om zijn paradoxen: de dingen zijn misschien niet zoals we denken dat ze zijn.
Als je begint te redeneren kom je tot verrassende besluiten.
Zo denken de mensen dat de dingen in de wereld voortdurend in beweging zijn. Ze zien bv. de
held Achilles, bekend om zijn snelheid, een schildpad achtervolgen en denken dat de held op een
bepaald ogenblik de schildpad inhaalt en voorbij steekt.
Dat is echter een illusie. Als je een beetje logisch nadenkt, moet je tot het besluit komen dat
Achilles de schildpad nooit kan inhalen.
Immers, stel dat Achilles dubbel zo snel loopt als onze (turbo) schildpad, die een voorsprong heeft
van 100 meter. Na 10 seconden heeft Achilles 100 meter gelopen, maar ondertussen is de
schildpad ook 50 meter vooruitgegaan. De volgende 5 seconden legt Achilles die 50 meter af, en
toch ligt de schildpad nog 25 meter voor. In geen tijd (2,5 seconden) legt Achilles die afstand af,
maar, inderdaad, de schildpad ligt nog altijd 12,5 meter voor. De achterstand van Achilles zal wel
steeds verkleinen, maar nooit nul worden, omdat, als Achilles de lengte van zijn achterstand heeft
afgelegd, ook de schildpad is opgeschoven. De schildpad blijft altijd een voorsprong behouden en
Achilles zal de schildpad nooit inhalen. Het is dus een illusie te denken dat beweging bestaat.
Voortbouwend op deze en soortgelijke redeneringen ontwikkelden Zeno en andere filosofen uit
Elea een speciale filosofie over het bestaan.
Hun kerngedachte is: het zijn is één, onveranderlijk en onvergankelijk. Veelheid en verandering
bestaan niet en zijn zoals alle zintuiglijke waarnemingen slechts illusies.
Parmenides (circa 540 – 470 v. Chr.), de leermeester van Zeno, vatte de theorie als volgt samen
(op een zeer abstracte wijze): "het zijnde is, het niet-zijnde is niet."
Wat is wijsbegeerte
Ook Einstein (natuurkundige, eerste helft jaren 1900) stelde de meest evidente zaken in vraag en
ontwikkelde zo de theorie over de relativiteit van de tijdsduur.
Iedereen denkt dat een seconde voor zichzelf even lang duurt als voor een ander (het gaat hier
niet om de subjectieve belevingsduur, die psychologisch bepaald wordt op basis van het feit of
men zich verveelt of niet; het gaat hier wel degelijk om de objectieve fysische duur, zoals die
gemeten wordt door een juist werkende klok).
Om bepaalde waarnemingen over sterren te kunnen uitleggen, vroeg Einstein zich af of het wel
klopt dat de tijd voor iedereen even lang duurt.
Hij stelde de volgende hypothese op: als jij stilstaat, maar ik beweeg t.o.v. jou, dan gaat voor mij
de tijd trager lopen. Door berekeningen stelde hij zelfs een formule op: als ik t.o.v. jou een
snelheid v heb, dan kan jouw t’ berekend worden vertrekkend vanuit mijn tijd t volgens de
volgende formule (waarbij c staat voor de onveranderlijke snelheid van het licht):
t’ = __ _t___
v²
1 - ---c²
Met een voorbeeld: als jij op de aarde blijft en ik wegvlieg in een ruimteschip met snelheid van
8/10 van de lichtsnelheid, en jij neemt met mij contact op na 50 aardse jaren, dan zal er voor mij in
mijn ruimteschip maar 30 jaar verstreken zijn (jouw klok is 50 jaar vooruit gegaan en jij bent 50
jaar verouderd, mijn klok is maar 30 jaar vooruitgegaan en ik ben maar 30 jaar verouderd).
Alle natuurkundigen stellen ondertussen dat deze theorie juist is (op aarde ervaren we dit nooit
omdat de verschillen in onze snelheden t.o.v. elkaar veel te klein zijn om de – wel degelijk
aanwezige - verschillen in tijdsduur met zelfs de fijnste klokken te kunnen meten of om de
verschillen te kunnen merken.
De meeste mensen en culturen vinden dat zwakken moeten geholpen worden en dat het zeker
niet goed is dat iemand een zwakkere vernietigt.
Nietzsche (Duits filosoof, 2e helft jaren 1800) stelde dat juist het tegenovergestelde juist is.
Medelijden is uitgevonden door de zwakken, omdat ze daar voordeel bij hebben, maar het is een
slechte zaak, want het ondermijnt het leven.
Waar het op aan komt is een sterke mens te zijn, die risico’s aangaat, “ja zegt tegen het leven”,
uitdagingen aangaat, heerst over anderen: een Übermensch zijn.
Een Übermensch heeft het recht, of zelfs de plicht, om een zwakke die hem hindert, te
elimineren.
10
Wat is wijsbegeerte
De afgelopen 200 jaar hebben vele denkers onderzocht waardoor de mensen bepaald worden.
Wat iemand doet is het gevolg van:

zijn ervaringen in zijn kindertijd (theorie van o.a. Freud)

de socio-economische klasse waartoe iemand behoort (theorie van o.a. Marx)

lichamelijke factoren zoals genen of hormonen (biologische benadering).
De conclusie lijkt te zijn dat een mens niet vrij is, dat zijn karakter en zijn handelingen op
voorhand vastliggen en het gevolg zijn factoren (biologisch, economisch, psychologisch) die hij
zelf niet heeft gekozen.
Sartre (Frans filosoof, circa 1900-1970) stelde het belang van deze theorieën in vraag en nam
een radicaal ander standpunt in: de mens is volledig vrij en dus volledig verantwoordelijk voor
zichzelf en voor zijn daden en zijnswijze.
Om dit te beargumenteren gebruikte hij zijn zelf gemaakte begrippen en-soi en pour-soi.
De (niet-menselijke) dingen bestaan als een op-zich-zijn (en-soi), ze bestaan in (of op) zichzelf.
Dit betekent: dingen vallen samen met zichzelf, ze zijn wat ze zijn zonder meer, ze kunnen
zichzelf niet veranderen. Een steen blijft een steen (tenzij een natuurkracht of de mens hem
verandert in een hoopje stof, of in een beeldhouwwerk).
De mens daarentegen bestaat als een voor-zich-zijn (pour soi). Dit betekent: de mens heeft een
zelfbewustzijn, waardoor hij over zichzelf kan nadenken, zichzelf beoordelen, zichzelf kan
bekijken zoals hij ook de andere dingen bekijkt. Hij kan van zichzelf afstand nemen. Maar dit
brengt mee dat hij ook zichzelf kan veranderen.
De mens heeft geen vooraf gegeven wezen, geen vooraf of voor goed vastgelegd karakter of
gedragswijze. De mens kan vrij zijn karakter en gedrag bepalen. Hij is verplicht zelf zijn karakter
en gedrag te "kiezen". Je wordt niet als een agressief persoon geboren, of als een geleerde, of
als iemand met rechtse ideeën, nee, je kiest ervoor om dat te worden.
De mens kan loskomen van de manier waarop hij vroeger bestond en op een andere manier
gaan bestaan. Hij kan afstand nemen van zijn "essentie" die hij tot nu toe gehad heeft en kiezen
voor een nieuwe "essentie".
Stel dat je door een ervaring in je kindertijd (of door de cultuur waarin je leeft, of door de klasse
waarin je opgroeit) agressief bent geworden. Door je zelfbewustzijn kan je je bewust worden van
deze karaktertrek en van de oorzaak ervan. Maar juist daardoor is die karaktertrek voor een stuk
die van een ander geworden (je persoon die je kritisch bekijkt) en komt er bij jezelf als het ware
plaats vrij om een ander karakter te ontwikkelen. Je krijgt het besef dat de karaktertrek die je tot
nu toe bepaald heeft, jou niet levenslang moet bepalen. Je kan kiezen om die bepaling te
wijzigen.
Slechts 250 jaar terug was slavernij nog algemeen aanvaard. Nu kunnen we ons nog amper
voorstellen dat mensen ooit dachten dat ze met andere mensen mochten doen wat ze wouden,
zelfs doden.
Vandaag denken nog de meeste mensen dat ze met bepaalde wezens, nl. dieren, mogen doen
wat ze willen, zomaar gevangen houden en doden als het hen belieft.
Peter Singer vindt deze houding even onverantwoord als de goedkeuring van slavernij.
Als je de filosofie achter de rechten van de mens, waardoor slavernij werd afgeschaft,
consequent doordenkt, dan moet je het principe erachter (doe aan een ander niet wat je niet wil
dat ede ander aan jou doet) ook toepassen op dieren. Dieren hebben dus niet enkel het recht
om geen pijn aangedaan te worden, maar ook het recht op vrijheid en het recht op leven.
Als dit zou toegepast worden, moet de mens zijn levenswijze drastisch veranderen (o.a. geen
vlees meer eten, geen dieren houden voor kleding). Singer is dus een lastige filosoof, die vaak
aangevallen wordt.
Volgens Singer komt er echter een tijd waarin de mensen niet zullen begrijpen dat er ooit
mensen waren (nl. wij hier en nu) die dieren gevangen hielden en doodden, net zoals wij de
slavernij van vroeger niet meer begrijpen.
11
Wat is wijsbegeerte
12
1.5 Filosoferen is kritiek geven en dus vaak gevaarlijk
Filosofen wijzen autoriteit af als bron van kennis en stellen een gegeven antwoord steeds opnieuw
in vraag.
Dit betekent dat filosoferen neerkomt op het geven van kritiek.
Ze geven zelfs kritiek op datgene wat de meeste mensen vanzelfsprekend vinden.
Vele mensen vinden deze kritische houding van de filosoof niet leuk. Ze vinden de filosoof een
lastpost, zeker als die kritiek geeft op hun eigen handelswijze of opvattingen. Ze denken (terecht of
onterecht) dat ze in hun belangen zullen geschaad worden of ze zien op tegen de moeite en de
moeilijkheden die meestal met verandering gepaard gaan.
De filosoof valt hen echter lastig en spoort hen toch tot verandering aan, om een ander antwoord op
een vraag te geven of hun wijze van handelen te veranderen. De meesten willen zich van de
lastpost ontdoen. Dat kan op meerdere manieren.
Meestal wordt er eenvoudig weg naar de filosoof niet geluisterd. Hij wordt beschouwd als een gek of
wordt belachelijk gemaakt.
“Ik blaf, dus ik ben.”
Soms wordt de filosoof als een lastpost of een gevaar verjaagd of gevangen gezet en in het extreme
geval zelfs ter dood veroordeeld.
Een mooie verwoording van de kritische functie van de filosofie en het gevaar daaraan
verbonden vinden we bij Socrates (één van de filosofen die ter dood veroordeeld werd en de
gifbeker dronk, in 399 v. Chr.):
Wanneer gij mij ter dood brengt, zult gij niet licht iemand anders vinden die, het moge ook
belachelijk klinken, door de goddelijke wil op de nek gezet is van de staat, als op die van
een paard dat wel rijzig is van gestalte en van goed ras, maar precies ter wille van zijn
gestalte ietwat traag en dat daarom de prikkel van een paardenvlieg nodig heeft. Zo
schijnt de godheid mij aan u vastgehecht te hebben als iemand die u prikkelt, man voor
man, u aanspoort en berispt en u van 's morgens tot 's avonds overal blijft aanklampen.
Zo'n man zal niet gemakkelijk meer in uw midden verschijnen en, zo gij mij gelooft, zult
gij mij sparen. Toch kon het wel gebeuren dat gij plots wrevelig wordt, net als mensen die
men uit hun slaap rukt, dat gij mij driftig een klap geeft, naar Anytus luistert en mij
lichtvaardig ter dood veroordeelt en dan voor de rest van uw leven blijft doorslapen, tenzij
althans de godheid, bezorgd om uw welzijn, u iemand anders stuurt.
uit de Apologie of Verdedigingsrede (neergeschreven door Plato)
Wat is wijsbegeerte
13
De filosoof staat steeds voor de keuze of hij verder blijft gaan met kritiek te geven en dus eventueel
levensgevaar loopt, of daarentegen zijn leven wil veilig stellen en daarom stopt met kritiek te geven.
De geschiedenis van de filosofie toont voorbeelden van beide houdingen.
Socrates werd in 399 v; Chr. ter dood veroordeeld. Hij kreeg de gelegenheid te vluchten en in
ballingschap te gaan, maar hij weigerde en dronk de gifbeker.
Ongeveer 40 jaar eerder was een andere filosoof, Anaxagoras, ter dood veroordeeld wegens
goddeloosheid. Hij verkoos te vluchten uit Athene en zo in leven te blijven.
Dezelfde tegenstelling vinden we in Italië op het einde van de 16e eeuw.
Galileï (Italiaans natuurfilosoof, rond 1600) beweerde dat niet de zon rond de aarde draaide, maar
omgekeerd. Toen hij hiervoor door de Inquisitie werd aangeklaagd, herriep hij in het openbaar zijn
natuurfilosofische stellingen en ontliep zo een veroordeling.
Zijn tijdsgenoot Giordano Bruno ontwikkelde een pantheïstische filosofie (d.w.z. er bestaat geen
god los van het heelal: god valt samen met het heelal). Ook hij werd aangeklaagd door de kerk,
maar hij weigerde zijn leer te herroepen en werd in 1600 op de brandstapel verbrand.
De reactie van de mensen is uiteraard niet filosofisch.
Een filosoof geeft kritiek, maar ook kritiek op zichzelf. Als iemand anders zijn ideeën of gedrag
bekritiseert, zal hij luisteren naar die kritiek en over nadenken.
Hoe een filosofisch ingesteld persoon dan wel zou moeten reageren, wordt zeer mooi verwoord
door de Franse filosoof Montaigne (2e helft van de jaren 1500) in één van Essais:
Als iemand het met mij oneens is, wekt hij mijn aandacht, niet mijn woede. Ik leg contact met
de mens die mij weerspreekt en het mij lastig maakt. De waarheid hoort voor ons allebei het
algemene doel te zijn.
Weinig mensen reageren zo, de meesten zijn woedend op de filosoof.
Montaigne drukt echter goed uit waarom de meeste filosofen toch de moed vinden om dit gevaar te
trotseren: ze zijn ervan overtuigd dat hun kritische houding tot waarheid leidt, tot meer zekerheid.
Die zekerheid is belangrijk, want meer zekerheid leidt tot meer geluk, ook van de personen die de
filosoof met zijn kritiek lastig valt.
Wat is wijsbegeerte
14
2 Waarover filosoferen (het onderwerp
van de wijsbegeerte)
2.1 Filosoferen kan over alle onderwerpen
Filosoferen is rationeel (kritisch, doorvragend) nadenken.
Filosoferen is het tegengestelde van:
 een antwoord zomaar overnemen van iemand anders
 tevreden zijn met het eerste beste antwoord.
Deze filosofische houding is mogelijk bij elke vraag. Bij elke vraag kan je dus filosoferen.
Iedereen filosofeert trouwens af en toe in zijn leven.
Een voorbeeld: een meisje is ongewenst zwanger.
Het meisje kan abortus laten uitvoeren omdat haar ouders zeggen dat dat het beste is, of ze kan dat
weigeren omdat de katholieke kerk dat verbiedt. Of ze kan een beslissing nemen, zomaar, vlug,
vertrekkend van haar eerste reactie. Al deze houdingen zijn niet filosofisch.
Een filosofische houding is: al de voordelen en nadelen van de 2 mogelijke beslissingen nagaan en
dat die tegen elkaar afwegen. Ze kan daarbij rekening houden met een verbod van de kerk of met
de mening van haar ouders, maar ze denkt daarover in elk geval na (heeft de kerk wel gelijk? wat is
de waarde van de argumenten van de ouders?).
Bij de meeste mensen blijft het filosoferen beperkt tot vragen die onmiddellijk belang hebben voor
hun leven. Ze filosoferen over de vraag ook zeer concreet, vertrekkend vanuit de eigen situatie.
De denker, Rodin
Beroepsfilosofen denken ook na over vragen die niets te maken hebben met het eigen leven, of
waarbij het verband met het eigen leven minder duidelijk is.
Ze zullen een vraag ook algemener behandelen, bv. is abortus iets goeds of slecht?
Als je de geschiedenis van de filosofie bekijkt, dan zie je dat filosofen zich ongeveer met elke vraag
hebben beziggehouden.
Wel is er vanaf de jaren 1600 een opdeling van de vragen gekomen.
Wat is wijsbegeerte
15
2.2 Opsplitsing van de filosofie in wetenschap en (moderne)
filosofie
2.2.1 De filosofische en de wetenschappelijke methode
Ontstaan van de wetenschappelijke methode
Rond 1600 grijpt er uiterst belangrijke ontwikkeling plaats in de wijsbegeerte: er komt een bijzondere
vorm van de rationele methode tot stand, nl. de wetenschappelijke methode.
Een aantal Europese natuurfilosofen (zoals Galileï en Newton, die zichzelf nog steeds als filosoof
betitelden) verfijnen de rationele methode tot de wetenschappelijke methode.
Essentieel voor de wetenschappelijke methode is het experiment, waarmee men theorieën kan
controleren in een omgeving die men zelf volledig kan controleren. Om tot een juiste theorie te
bekomen, zal men bij het experimenteren zo veel mogelijk variaties aanbrengen: alle factoren van
een situatie worden gelijk gehouden, behalve 1 factor die men wijzigt en vervolgens kijkt men wat
die wijziging voor gevolgen heeft.
Experimenten uitvoeren houdt steeds variëren in. Iets wat aanvankelijk juist lijkt (bv. een loden bal
zal vlugger op de aarde vallen dan een blad papier met dezelfde massa), blijkt niet meer waar te zijn
als je de omstandigheden in een bepaald opzicht gewijzigd hebt (bv. in het luchtledige zullen de bal
en het papier even vlug vallen). Door zoveel mogelijk variaties uit te testen, hopen de
wetenschapslui toch tot een waarheid te komen die steeds blijkt te kloppen, welke variatie verder
nog aangebracht wordt.
De wetenschappelijke methode is dus een bepaalde uitvoering van de algemeen filosofische (=
rationele) methode. De kenmerken beschreven in deel 1 blijven dan ook aanwezig. Zo blijft het
kritiek geven en het in vraag stellen van evidenties centraal.
Wetenschappers gaan een theorie zo veel mogelijk in vraag stellen, ze gaan kritiek uiten op
theorieën, die van anderen, maar ook die van zichzelf. Ze vragen zich voortdurend af of de zaken
ook niet anders in elkaar kunnen steken. Juist daarom gaan ze bij een experiment steeds variaties
uittesten.
Waar in de gewone wereld de meeste mensen niet graag hebben dat hun ideeën (of handelswijzen)
aan kritiek worden onderworpen en dan ook zelf niet kritisch over hun ideeën nadenken, doen
wetenschappers dat in hun wetenschappelijk werk juist zoveel mogelijk, omdat ze weten dat ze pas
op die manier zo dicht mogelijk bij een juiste stelling zullen komen. Wetenschappers zijn voor elkaar
en voor zichzelf even "vervelend" als filosofen, maar dat wordt juist geapprecieerd.
De wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-1994) stelde dat de wetenschappelijke vooruitgang niet
gerealiseerd wordt door "verificatie" (dat is zoveel mogelijk bewijzen zoeken voor een hypothese),
maar door "falsificatie": de wetenschappers proberen zoveel mogelijk tegenbewijzen voor een
hypothese te vinden.
Hoe meer een theorie weerstand biedt aan zo'n falsificatie, hoe dichter de theorie de waarheid
benadert.
Een andere gelijkenis tussen filosofie en wetenschap is het gebruik van abstracte termen (vele
wetenschappelijke begrippen kunnen niet gedefinieerd worden door de concrete, ervaarbare
werkelijkheid, maar zijn nieuw uitgevonden, theoretische termen).
Wie voor de eerste keer een wetenschappelijke theorie bestudeert, begrijpt die meestal ook niet
onmiddellijk (het lijkt wartaal, met duistere redeneringen). Net zoals bij een filosofische theorie moet
de lezer zich inwerken in de wetenschappelijke materie.
Wat is wijsbegeerte
16
Succes van de wetenschappelijke methode
Door het gebruik van de experimentele methode kan men komen tot vrij zekere kennis, dat is kennis
die door de overgrote meerderheid van rationeel denkende mensen niet betwijfeld wordt en waarvan
de betrouwbaarheid blijkt door de werking van praktische toepassingen en door het uitkomen van
voorspellingen.
De resultaten van de nieuwe methode waren op het gebied van de natuurfilosofie indrukwekkend.
Het verschil (in betrouwbaarheid en algemene aanvaarding) tussen de kennis met deze nieuwe
methode verworven en de vroegere filosofie was zo groot dat men vanaf de 17e eeuw een nieuw
woord ging gebruiken: filosofie werd wetenschap (bv. natuurfilosofie werd natuurkunde).
Er stelt zich echter een probleem met de wetenschappelijke methode.
Probleem van de wetenschappelijke methode
Het grote probleem met de wetenschappelijke methode is dat ze enkel voor eenvoudige zaken kan
toegepast worden, nl. vragen over de niet-menselijke natuur.
Bij complexere verschijnselen is de wetenschappelijke methode moeilijk, in beperkte mate of zelfs
helemaal niet toe te passen, omdat er slechts een beperkt aantal of zelfs helemaal geen
experimenten kunnen gebeuren.
Bij vragen over de mens kunnen soms experimenten bedacht worden, die echter om ethische
redenen niet uitgevoerd worden.
Bij vragen over samenlevingen of over de wereld in zijn geheel zijn experimenten helemaal niet
mogelijk.
Dit alles heeft geleid tot een opsplitsing van de kennis.
2.2.2 Opsplitsing van de oorspronkelijke filosofie in wetenschap en (de
moderne) filosofie
Opsplitsing in drie kennisterreinen
Voor volgende terreinen van de werkelijkheid is de experimentele methode vlot toepasbaar:
 fysica
 chemie
 biologie
 lichaam van de mens.
Deze terreinen noemt men niet langer filosofie, maar exacte wetenschap.
Ook voor volgende terreinen probeert men experimenten te gebruiken:
 gedrag van de mens: psychologie
 werking van samenlevingen: sociologie
 werking van cultuur: cultuurwetenschap (culturele antropologie)
 organisatie van de materiële behoeftenbevrediging: economie
 werking van taal: linguïstiek
 hoe wordt een samenleving (het best) bestuurd: politieke wetenschap
 hoe werkt het gerecht (het best): rechtswetenschap.
Het gebruik van experimenten blijft echter vrij beperkt. Men is meestal verplicht de rationele
methode te gebruiken zonder experimenten.
Deze kennisterreinen worden meestal wel wetenschap genoemd (bv. “humane wetenschappen”),
maar in feite zijn ze maar voor een klein stukje exact wetenschappelijk en voor het grootste stuk
filosofie. Dit blijkt uit het bestaan van meerdere rivaliserende scholen.
Wat is wijsbegeerte
17
Ten slotte zijn er vragen waar je nooit experimenten kan bij gebruiken. Deze vragen blijven 100%
filosofie.
In feite kan je drie kennisterreinen onderscheiden:
1. de exacte wetenschappen (natuurkunde, chemie, biologie) waarin de wetenschappelijke
methode (dus vooral experimenten) ten volle kan toegepast worden
2. de wetenschappen waar de wetenschappelijke methode maar voor een deel kan toegepast
worden, vooral omdat de mogelijkheid tot experimenten beperkt is (deze kennisterreinen
hangen ergens tussen wetenschap en filosofie in).
3. kennisterreinen waar de experimentele wetenschappelijke methode principieel niet kan
bereikt worden. Dit gebied wordt nog steeds filosofie genoemd.
De filosofie sinds de jaren 1600-1700 noemt men de moderne filosofie, in tegenstelling tot de
filosofie uit de oudheid en uit de middeleeuwen (de filosofie die nog alle kennisterreinen
behandelde).
Definitie van filosofie sinds het ontstaan van de wetenschappelijke methode
De definitie die staat op pagina 3 is vandaag de dag beperkt geworden:
filosoferen is het zoeken naar kennis op een rationele wijze, i.v.m. vragen die niet (of nog
niet) exact wetenschappelijk (= door middel van experimenten) kunnen opgelost worden.
De vraag die zich nu stelt is: voor welke vragen (kennisgebieden) kan de experimentele methode
principieel niet gebruikt worden?
Het antwoord hierop zal duidelijk maken wat het onderwerp van de moderne wijsbegeerte juist is.
Wat is wijsbegeerte
18
2.3 De 3 deelgebieden van de (moderne) wijsbegeerte
Je kan een drietal soorten vragen onderscheiden waarbij de experimentele (wetenschappelijke)
methode principieel niet kan bereikt worden (en dus nooit bereikt zal worden). Het kennisterrein
"filosofie" bestaat daarom zelf uit drie deelgebieden.
2.3.1 Epistemologie
Omschrijving van epistemologie
Een eerste reeks wijsgerige vragen betreft de kennis en de rationele (o.a. de wetenschappelijke)
methode zelf: wat is kennis, wat is wetenschap, wat is de grondslag van de wetenschappelijke
methode, wat is rationaliteit, kan rationaliteit overal bereikt worden?
Dit deelgebied van de filosofie noemt men de kennisleer of epistemologie.
Enkele voorbeelden van epistemologische vragen:
- hoe kunnen we iets kennen?
- is kennis absoluut (voor iedereen hetzelfde) of relatief (afhankelijk van bepaalde
zaken)?
- bestaat er objectieve kennis of is kennis steeds subjectief (afhankelijk van de persoon
die kent)?
- kan de mens als eindig wezen het oneindige kennen?
- is de rationele kennis inderdaad betrouwbaarder dan andere kennis?
- hoe ontstaan nieuwe wetenschappelijke theorieën?
- kunnen bepaalde wetenschappen (bv. biologie) herleid worden tot andere
wetenschappen (bv. chemie)?
Vragen over kennis zullen steeds wijsgerig blijven en kunnen nooit wetenschappelijk
beantwoord worden, want zolang je vragen stelt over de wetenschappelijke methode, is die
wetenschappelijke methode nog onbestaande voor jou. Je bent immers nog op zoek naar de
wetenschappelijke methode door je vraag.
Een onderdeel: logica
Een speciaal onderdeel dat ook in de kennisleer wordt bestudeerd is de logica, dat is de leer over
het correct redeneren.
Enkele voorbeelden van zaken bestudeerd in de logica:
- wanneer is een redenering correct?
- welke foutieve redeneringen zijn er?
Wat is wijsbegeerte
19
2.3.2 Metafysica
Omschrijving van metafysica
Een tweede reeks vragen betreft de vragen naar de wereld en de werkelijkheid die niet in de
wetenschap aan bod kunnen komen.
Het gaat dan niet over een concrete beschrijving van bepaalde gebieden uit de werkelijkheid, maar
over een algemene beschrijving van de werkelijkheid in haar totaliteit (het wezenlijke van de
werkelijkheid).
Het kan ook gaan over een eventuele werkelijkheid die naast de gewone, concrete werkelijkheid zou
kunnen bestaan.
Dit deelgebied van de filosofie wordt metafysica genoemd.
Enkele voorbeelden van metafysische vragen:
- is de werkelijkheid die we waarnemen de enige bestaande werkelijkheid?
- bestaat god?
- is er een leven na de dood?
- is alles materie of bestaat er een "geestelijke" werkelijkheid?
- is het bestaande noodzakelijk of daarentegen toevallig?
Dit soort vragen zullen steeds wijsgerig blijven en kunnen nooit wetenschappelijk beantwoord
worden. Ze gaan immers over een dieperliggend wezenskenmerk van de totaliteit van de
werkelijkheid of over een onzichtbare werkelijkheid, dus een werkelijkheid die niet rechtstreeks
kan ervaren worden. Daardoor kan aan de eis van de wetenschap tot "toetsing van kennis door
streng gecontroleerde ervaring" (= experimenten) niet voldaan worden.
Twee onderdelen van de metafysica: ontologie en antropologie
Een speciaal onderdeel van de metafysica is de ontologie (of zijnsleer): de vragen gaan dan niet
over de wereld, maar over het zijn (het bestaan) in het algemeen genomen.
Enkele voorbeelden van ontologische vragen:
- wat betekent "zijn" juist?
- bestaat "het niets"?
- is er slechts één manier van zijn (bv. enkel materie) of meerdere (bv. materie en geest)?
Een ander onderdeel is de (wijsgerige) antropologie: de metafysische vragen gaan dan over de
mens in het algemeen beschouwd.
Enkele voorbeelden van antropologische vragen:
- wat is juist het menselijke van de mens?
- wat is het verschil tussen een mens en een robot?
- heeft de mens een vrije wil of is hij steeds gedetermineerd?
- heeft de mens een ziel die los staat van zijn stoffelijk lichaam?
- is de mens van nature goed of slecht? egoïstisch of altruïstisch?
- wordt de mens meer bepaald door zijn genen of door zijn culturele omgeving en zijn
opvoeding?
Wetenschappen die grotendeels metafysica zijn
“Wetenschappen” die zeer sterk aanleunen bij de metafysica zijn psychologie, sociologie,
cultuurwetenschap.
Deze wetenschappen bevatten bijna steeds antropologische (of zelfs ontologische) uitgangspunten
die zelf niet wetenschappelijk bewezen kunnen worden.
Wat is wijsbegeerte
20
2.3.3 Ethica
Omschrijving van ethica
Een derde reeks wijsgerige vragen gaat over hoe de mensen moeten handelen en de waarden en
de regels die ze daarbij gebruiken: wat is goed en wat slecht, wat is rechtvaardig en wat onrecht,
wat is waardevol, wat maakt gelukkig, hoe moet een samenleving georganiseerd worden?
Dit deelgebied van de filosofie wordt ethiek (ethica) of moraalfilosofie genoemd.
De ethische vragen kunnen algemeen (abstract zijn), zoals bij deze voorbeelden:
- bestaan er regels die objectief zijn (voor iedereen gelden) of zijn morele regels steeds
subjectief en relatief?
- hou kunnen morele regels gefundeerd worden? waarom moet een mens in feite
bepaalde regels volgen?
- hoe kunnen mensen gelukkig worden?
- bestaat er één basisregel waar de andere kunnen uit afgeleid worden?
De ethische vragen kunnen ook gaan over zeer concrete handelswijzen, zoals:
- is klonen (abortus, euthanasie, gebruik van genotsmiddelen, …) toelaatbaar?
Dit soort vragen zullen steeds wijsgerig blijven en kunnen nooit wetenschappelijk beantwoord
worden.
Sommigen stellen dat deze vragen objectief kunnen beantwoord worden, los van de subjectieve
voorkeur van mensen. Om dit te beargumenteren moeten ze echter beroep doen op bepaalde
metafysische stellingen (bv. dat er een andere wereld bestaat waarin de objectieve waarden
bestaan als echte voorwerpen) en zijn ze dus niet wetenschappelijk.
Anderen stellen dat elk antwoord op die vragen een subjectieve voorkeur inhoudt. Het is volgens
hen logisch gezien immers onmogelijk om uit een feit een norm (een regel, een gebod) af te
leiden.
Uit het feit bv. dat joden mensen zijn, kan je logisch niet afleiden dat je geen joden mag doden.
Die conclusie kan je enkel trekken als je ook stelt dat je geen mensen mag doden, maar dat is
geen feit, maar een andere morele regel. De regel "je mag geen joden doden" wordt dus
afgeleid uit een andere (ruimere) regel "je mag geen mensen doden".
Deze visie op morele regels (nl. een regel kan enkel uit een andere, reeds aanvaarde regel
afgeleid worden) is een specifieke kennistheoretische stelling en is dus evenmin
wetenschappelijk, maar enkel filosofisch.
Een onderdeel: politieke filosofie
Een speciaal onderdeel van de ethica is de politieke filosofie: de ethische vragen gaan dan over een
grote groep van mensen of over de ordening en de handelswijze van de gehele samenleving.
Enkele voorbeelden van politieke vragen:
- is democratie het beste systeem?
- welk economisch systeem zou de voorkeur moeten genieten?
- kunnen vrijheid en gelijkheid met elkaar verzoend worden?
- hoe moet een samenleving zich opstellen tegenover vreemdelingen?
- hoe moet de globalisering georganiseerd worden?
Wetenschappen die grotendeels ethica zijn
“Wetenschappen” die zeer sterk aanleunen bij de ethica zijn economie, politieke wetenschappen,
rechtswetenschappen.
Deze wetenschappen bevatten bijna steeds ethische uitgangspunten die zelf niet wetenschappelijk
bewezen kunnen worden.
Wat is wijsbegeerte
21
Samenvattend schema van de onderwerpen van de wijsbegeerte
epistemologie
o.a. logica
filosofie
(kennis)
(redeneren)
metafysica
o.a. ontologie
antropologie
(wereld)
(zijn)
(mens)
ethica
(goed en kwaad)
(samenleving)
o.a. politiek
De drie deelgebieden van de filosofie (epistemologie, ethica en metafysica) werden kernachtig
samengevat door de Duitse wijsgeer Kant (1724-1804) in volgende uitspraak:
Elk belang van mijn rede zit vervat in volgende drie vragen:
1. Wat kan ik weten?
2. Wat moet ik doen?
3.Waarop mag ik hopen?
Oefening
1.
Hier zijn 7 filosofische uitspraken:
a.
b.
c.
d.
Een stelling en de tegengestelde stelling kunnen niet beiden tegelijkertijd waar zijn.
Elke mens is een wolf voor de ander (Thomas Hobbes).
Alle kennis ontstaat uit zintuiglijke waarnemingen. (John Locke)
Alle productiemiddelen (fabrieken) zouden geen privé-bezit mogen zijn, maar bezit van de
gehele gemeenschap, want anders gaan de bezitters van de productiemiddelen (de
kapitalisten) de andere mensen (de arbeiders) uitbuiten. (Karl Marx)
e. Alles wat bestaat, bestaat noodzakelijk, want het is een onafwendbaar gevolg van zijn
oorzaken.
f. Doe nooit iemand anders iets aan, wat je niet wil dat die ander jou aandoet. (de
zogenaamde gouden regel)
g. Een mens bestaat (zoals de rest van de wereld) uit atomen, die bij zijn dood naar alle
kanten uiteen stuiven, zodat er geen leven na de dood kan zijn. (Epicurus)
Plaats het nummer van uitspraak dat hoort tot het volgende deelgebied van de filosofie:
antropologie:
epistemologie:
logica:
metafysica:
ethica:
ontologie:
politiek:
2.
Hier zijn 7 stellingen:
a. Het niets "nietst" (Heidegger)
b. Naast de wetenschappelijke methode bestaat er een intuïtieve methode die evenveel
zekerheid oplevert.
c. De mens is een politiek dier. (Aristoteles)
d. Genetische manipulatie moet wettelijk verboden worden.
e. Als "a b", dan volgt daaruit "niet-b  niet-a".
f. Er bestaat geen god.
g. Gelijkheid is belangrijker dan vrijheid.
Plaats het nummer van uitspraak dat hoort tot het volgende deelgebied van de filosofie:
antropologie:
epistemologie:
logica:
metafysica:
ethica:
ontologie:
politiek:
wetenschapsfilosofie:
Wat is wijsbegeerte
22
Schema : Ontstaan en onderwerpen van de filosofie
Tijdsbalk
eerste samenlevingen
|
I. Hoe kennis verwerven? steunen op autoriteit
rond 600 vòòr. Chr.
|
vanaf 1600 na Chr.
|_________________________________________
rationele methode
wetenschappelijke methode
omschrijving methode
antwoorden gegeven
in verhalen over goden
uit traditie
zelf antwoorden zoeken
door na te denken, dwz
de zaak langs alle
kanten bekijken
antwoorden zoeken door
experimenten uit te voeren, dwz
variabelen te variëren
naam van de kennis
mythische kennis
filosofie
wetenschap
naam van de geleerden
priesters, tovenaars,
filosofen
wetenschappers
genezers
de wetenschap. methode is slechts voor bepaalde vragen mogelijk
 filosofie en wetenschap blijven naast elkaar bestaan
II. Voorbeelden gestelde vragen
hoeveel is 2 plus 2?
hoe kan je een zware steen verplaatsen?
wanneer groeit graan?
hoe bewegen sterren?
waarom wordt iemand ziek?
m
y
t
h
i
hoe reageert een mens bij een gebeurtenis?
hoe gedragen groepen mensen zich?
hoe organiseer je best de productie van goederen?
s
c
h
e
hoe weet je of iets waar is en je je niet vergist?
wanneer is een redenering juist of fout?
a
n
t
bestaat god? is er een andere werkelijkheid?
w
is er 1 manier van zijn (bv.materie) of 2 (bv. ook geest)? o
heeft de mens een vrije wil of niet?
o
mag je liegen? zijn normen absoluut?
wie moet de samenleving leiden?
r
d
e
n
f
i
l
wiskunde
natuurkunde
scheikunde, biologie
sterrenkunde
geneeskunde,…
o
psychologie
sociologie
economie,…
s
o
alg. epistemologie
logica
f
alg. metafysica
ontologie
antropologie
i
e
moraalfilosofie
politieke filosofie
exacte wetenschap
deels exacte wetenschap,
deels (nog) filosofie
epistemologie
metafysica
ethica
filosofie
Wat is wijsbegeerte
23
2.4 Belang van de studie van de geschiedenis van de filosofie
Filosofie omvat ook steeds de studie van de filosofiegeschiedenis.
In de exacte wetenschappen worden vroegere theorieën die nu achterhaald zijn, niet meer
bestudeerd of aangeleerd. Dat ligt anders in de filosofie.
De filosofen zijn het onderling niet eens welke epistemologische, metafysische of ethische theorieën
achterhaald zijn en welke niet. Elke theorie, ook uit lang vervlogen tijden, geeft een mogelijk
antwoord op de gestelde vragen en is dus de moeite waard om te bestuderen. De filosoof vraagt
zich steeds af "kan het ook niet anders zijn?". Een bijzondere vorm van deze vraag is "zou die of die
vroegere filosoof al niet het beste antwoord hebben gegeven?".
Bij de behandeling van een filosofisch probleem zal men dus steeds nagaan welke antwoorden in de
loop van de geschiedenis van de filosofie reeds werden gegeven, niet uit historisch interesse, maar
om te kijken wat men van de vroegere filosofen eventueel kan overnemen.
Vele nieuwe filosofische stellingen zijn dan ook herformuleringen van vroegere ideeën.
Het is niet de bedoeling de geschiedenis te bestuderen omwille van de geschiedenis (tenzij je dat op
zich interessant vindt), maar zelf filosoferen zonder zich te buigen over de geschiedenis betekent
dat je opnieuw het warm water wil uitvinden.
Het is nodig een algemeen overzicht van de geschiedenis te kennen om te weten welke filosofen jou
misschien behulpzaam kunnen zijn als je een filosofische vraag aanpakt.
Epistemologische vraag: bestaan er absolute zekerheden?
ja
kunnen we niet
weten
oudheid
Plato
middeleeuwen
alle filosofen
nee
sofisten
sceptici
16e eeuw
17e eeuw
18e eeuw
19e eeuw
20e eeuw
Plato
Descartes
Spinoza
Kant
Hume
Comte
Marx
positivisten
Epicurus
Nietzsche
postmodernisme
Descartes
Hobbes
Wat is wijsbegeerte
Metafysische vraag: bestaat god?
god bestaat
oudheid
Plato
middeleeuwen
alle filosofen
kunnen we niet
weten
sceptici
16e eeuw
17e eeuw
18e eeuw
19e eeuw
20e eeuw
Nietzsche
god bestaat niet
Democritus
Epicurus
Giordano Bruno
Descartes
Locke
Kant
Spinoza
Hume
Hegel
Kierkegaard
Levinas
postmodernisme
Marx
Diderot
d’Holbach
Marx
Nietzsche
Sartre
Russell
Popper
Sartre
Ethische vraag: is gelijkheid mogelijk / noodzakelijk?
oudheid
ongelijkheid is
nodig
Plato
middeleeuwen
alle filosofen
tussenpositie
16e eeuw
Thomas Moore
17e eeuw
Bossuet
18e eeuw
Adam Smith
19e eeuw
Hegel
Nietzsche
Hitler
neoliberalen
20e eeuw
volledige gelijkheid
kan en moet
(Epicurus)
Locke
Hobbes
Rousseau
Stuart Mill
Marx
Popper
Rawls
Sartre
24
Wat is wijsbegeerte
25
3 Waarom filosoferen (het motief van de
wijsbegeerte)
3.1 Waarom filosofen filosoferen
Filosoferen is de rationele methode gebruiken om betrouwbare antwoorden te komen op vragen.
De vraag is: waarom willen filosofen (waaronder de wetenschappers) vragen beantwoorden,
waarom willen ze kennis?
Er zijn twee motieven (beweegredenen) om naar kennis te streven.
Een eerste mogelijke reden is nieuwsgierigheid, anders gezegd verwondering over alles wat er
bestaat. Men wil dan kennis om de kennis.
De eerste die deze visie verdedigde was Plato:
Niets past beter bij een filosoof dan het gevoel van de verwondering. Een andere
oorsprong dan dit gevoel heeft de filosofie niet.
(uit in zijn dialoog Theaetetus)
Een andere reden is dat kennis ons mogelijkheden geeft om ons geluk te vergroten.
Door kennis kunnen we beter onze behoeften bevredigen, kunnen we een betere samenleving
opbouwen, kunnen we ons geruster voelen over wat er met ons gebeurt.
Epicurus (rond 340 v. Chr.) stelt uitdrukkelijk dat hij filosofische kennis nastreeft in zover die
helpt om gelukkig te worden:
Het is onmogelijk om de meest wezenlijke angsten weg te nemen, als men niet weet
wat de aard van het heelal is, en nog bang opziet tegen iets dat in de mythen
thuishoort. Zonder natuurwetenschap is het daarom niet mogelijk om puur te genieten.
Als wij niet werden geplaagd door angst voor de hemellichamen en voor de dood - de
angst namelijk dat de dood iets is dat ons aangaat - en evenmin door gebrek aan
inzicht in de grenzen van pijn en van onze verlangens, dan zouden wij de
natuurwetenschap niet nodig hebben.
Met de opkomst van de moderne natuurwetenschappen (vanaf de 16e eeuw) komt het praktische nut van
kennis nog meer op de voorgrond.
Volgens Francis Bacon (Engelse filosoof, rond 1600) is het doel van de filosofie de
beheersing van de natuur tot nut van de samenleving.
Hij drukt dit uit in zijn beroemde gezegde:
Kennis is macht.
Wat is wijsbegeerte
26
Marx (Duits filosoof, rond 1850) schreef:
De filosofen hebben tot nu toe de wereld geïnterpreteerd. Het komt erop
aan de wereld te veranderen.
3.2 Waarom iedereen zou moeten filosoferen
Het volstaat om nog even de voorbeelden van epistemologische, metafysische en zeker ethische
vragen te overlopen, om onmiddellijk in te zien: vele filosofische vragen moeten door elke mens
beantwoord worden.
Je bent ervan overtuigd dat er steeds maar één juiste manier is om iets te bekijken, of je meent dat
iedereen zijn waarheid heeft. Je gelooft in god of niet. Je denkt dat mensen vooral voor zichzelf
zorgen of je denkt dat mensen ook met anderen (kunnen) rekening houden. Je doet zaken omdat je
ze "goed" vindt en je laat zaken achterwege omdat je ze "slecht" vindt.
Ieder van ons heeft dus eigen antwoorden op de vragen gesteld in de epistemologie, antropologie
en metafysica, ethica en politiek (hoewel niet iedereen zich bewust is van al zijn opvattingen
terzake).
Deze antwoorden, deze overtuigingen zijn zelden het resultaat van een filosofische studie, d.w.z.
van persoonlijk rationeel nadenken. Daarom gebruikt men ook andere begrippen:
- de persoonlijke antwoorden op filosofische vragen
= levensbeschouwing
- de persoonlijke antwoorden op metafysisch vlak
= wereldbeeld
- de persoonlijke antwoorden op antropologisch vlak
= mensbeeld.
Onze persoonlijke levensbeschouwing kan filosofisch van aard zijn (als ze tot stand is gekomen na
rationeel nadenken), maar meestal is dat niet het geval. Meestal is ze per toeval tot stand gekomen,
als het resultaat van onze levensgeschiedenis en van de vele zaken die ons beïnvloeden (onze
opvoeding, ons karakter, onze persoonlijke ervaringen, onze omgeving, de tijd waarin we geboren
worden enz.).
We zouden echter een andere levensbeschouwing kunnen hebben. We kunnen in principe altijd een
andere levensbeschouwing kiezen. Dat is de menselijke vrijheid (dit thema werd behandeld door de
Franse existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre).
Het is aangeraden om van deze vrijheid gebruik te maken.
De cruciale vraag is immers: wie garandeert ons dat de levensbeschouwing die we per toeval
verworven hebben voor ons de beste is, d.w.z. het meest bijdraagt tot ons geluk?
Iedereen die volwassen is zou zijn eigen levensbeschouwing kritisch moeten onderzoeken en
eventueel aanpassen, anders gezegd, zijn levensbeschouwing omvormen in een persoonlijke
filosofie. Iedereen zou aan filosofie moeten doen.
De meesten zijn echter geneigd de "vervelende" filosoof in zichzelf het zwijgen op te leggen.
Onze eigen filosofie bewust opbouwen, betekent niet dat iedereen filosofie als vak moet gaan
studeren. Het betekent wel concreet filosofisch bezig zijn, in het algemeen, maar zeker op
momenten dat we problemen hebben of belangrijke keuzes maken.
De filosofie kan ons daarbij helpen. De filosoof ziet dat als zijn taak.
In zijn brief aan Menoikeus schrijft Epicurus:
Wie beweert dat de tijd om te filosoferen nog niet is aangebroken, of dat deze tijd
al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor geluk of dat
die tijd al voorbij is.
Download