samen de toekomst van werk en inkomen onderzoeken

advertisement
SAMEN DE TOEKOMST VAN WERK
EN INKOMEN ONDERZOEKEN:
AANZET TOT EEN ONDERZOEKSAGENDA
Verslag van werk van de rondetafelconferentie
‘Toekomst van werk en inkomen in een globaliserende
economie en de rol van de vakbeweging en de
wetenschap’, 23 november 2016
2
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF VAN CATELENE PASSCHIER, ANNETTE DE GROOT
EN PAUL DE BEER
4
INLEIDING6
1. ONDERZOEKSAGENDA
1.1 Korte beschrijving van de hoofdthema’s
9
9
1.2 Uitvoering onderzoeksagenda
12
2. 15
RONDETAFELCONFERENTIE VAKBEWEGING EN WETENSCHAP
2.1 De toekomst van werk en inkomen
15
2.2 Groeiende ongelijkheid: crisis of trend
19
3. VERSLAG VAN 8 RONDETAFELBIJEENKOMSTEN
23
3.1 Rondetafelbijeenkomst arbeidsmarkt in ontwikkeling
23
3.2 Rondetafelbijeenkomst arbeidsvoorwaarden, loonontwikkeling,
pensioenen in een globaliserende economie
30
3.3 Rondetafelbijeenkomst (mede)zeggenschap en governance
35
3.4 Rondetafelbijeenkomst sociale zekerheid in ontwikkeling
39
3.5 Rondetafelbijeenkomst kwaliteit van de arbeid
43
3.6 Rondetafelbijeenkomst positie en strategie van de vakbeweging
50
3.7 Rondetafelbijeenkomst decentralisatie van arbeidsmarktbeleid
en regio’s
3.8 Rondetafelbijeenkomst circulaire economie
58
63
BIJLAGE:
Deelnemers aan rondetafelbijeenkomst d.d. 23 november 2016
72
3
WOORD VOORAF
Vakbeweging en wetenschap hebben van oudsher veel met elkaar samengewerkt.
De oprichters van de vakbeweging in de negentiende eeuw werden vaak mede
geïnspireerd door het werk van wetenschappers, zoals Karl Marx. Omgekeerd inspireerden de acties van vakbonden sociale wetenschappers om hiernaar onderzoek
te doen. Vakbonden, op hun beurt, schakelden regelmatig betrokken wetenschappers in om voor hen onderzoek te doen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw
ontstonden aan veel universiteiten wetenschapswinkels, waarin onderzoekers
tezamen met of op verzoek van maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, onderzoek deden naar actuele maatschappelijke vraagstukken.
De laatste decennia is de band tussen vakbeweging en wetenschap echter zwakker
geworden. Onderzoekers aan universiteiten zijn zich steeds meer gaan richten op
publicaties in academische tijdschriften (peer reviewed journals), die voor vakbondsmensen vaak moeilijk toegankelijk zijn. De vakbonden kregen minder belangstelling voor de wetenschappelijke onderbouwing van hun standpunten, onder
meer omdat wetenschappers vaak lastige vragen stellen en kanttekeningen plaatsen bij de aannames van de vakbonden.
Wij menen dat het tijd is dat vakbeweging en wetenschap de banden weer aanhalen. De vakbeweging heeft de wetenschap nodig in het licht van de vele ingrijpende
veranderingen die op ons af komen. Denk aan de technologische ontwikkeling, vergrijzing, globalisering, migratie en de flexibilisering. Wetenschappelijke inzichten
kunnen hopelijk ook helpen bij het versterken van de positie van de vakbeweging,
die in veel landen in het defensief is. Omgekeerd kunnen wetenschappers baat hebben bij meer samenwerking met de vakbeweging. Valorisatie wordt steeds belangrijker als criterium om wetenschappelijk onderzoek te beoordelen. Door samenwerking met de vakbeweging kan het onderzoek van wetenschappers meer
maatschappelijke impact krijgen en kunnen zij in hun onderzoek ook belangrijke
praktijkervaringen betrekken.
In ons streven om de banden tussen vakbeweging en wetenschap aan te halen
hebben de FNV en het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht,
de handen ineen geslagen. Op 23 november 2016 hebben we ruim vijftig wetenschappers en evenveel vakbondsmensen uitgenodigd om een dag lang met elkaar
4
van gedachten te wisselen over een gezamenlijke onderzoeksagenda. Na twee plenaire lezingen hebben zij in acht werkgroepen met elkaar besproken wat we weten,
maar ook wat de belangrijkste openstaande vragen zijn op acht belangrijke terreinen van vakbondswerk. In dit boekje vindt u een verslag van deze conferentie.
We beschouwen deze conferentie nadrukkelijk als een startpunt voor een, naar wij
hopen, duurzame samenwerking tussen vakbeweging en wetenschap. Terwijl wij
zelf de komende tijd nadrukkelijk verdere samenwerking met wetenschappers zullen zoeken, nodigen wij ook alle wetenschappers die in samenwerking met de vakbeweging onderzoek zouden willen doen uit om contact met ons op te nemen.
Catelene Passchier
Vicevoorzitter FNV
Annette de Groot
Manager Beleidsadviesgroep FNV
Paul de Beer
Directeur Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging
5
INLEIDING
De FNV (en breder de vakbeweging als geheel) staat voor een menswaardige maatschappij met Echte banen. Een maatschappij met kansen voor alle mensen die werken, willen werken of gewerkt hebben. Een maatschappij waarin kwaliteit en vakmanschap belangrijk is, zekerheid wordt geboden en iedereen recht heeft op een
fatsoenlijk inkomen waar je goed van kunt leven. Een maatschappij waarin betrokkenheid en zeggenschap vanzelfsprekend is. Een rechtvaardige maatschappij met
een solidaire verdeling van werk, inkomen en welvaart. Een maatschappij waarin
duurzaam beheer van de aarde hand in hand gaat met een sociaal-rechtvaardige
oplossing voor de gevolgen van het mondiale milieubeleid op arbeid. Een maatschappij waarin niemand wordt uitgesloten en diversiteit en pluriformiteit de norm
zijn. Een maatschappij waarin mensen collega’s zijn, geen concurrenten. Daarvoor is
een sterke vakbond nodig.
De FNV constateert dat we door een moordende concurrentie in een race naar
beneden terecht zijn gekomen, waardoor de FNV de brede agenda niet kan realiseren. Op een steeds groter wordend speelveld gelden, door de terugtredende overheid, nagenoeg geen spelregels meer. En dan geldt het recht van de sterkste.
Internationale bedrijven organiseren hun productie in wereldwijde ketens en schuiven met werkgelegenheid. Via internetplatforms verdwijnt werkgeverschap. Ze
besteden zoveel mogelijk uit en spelen werkenden en overheden tegen elkaar uit.
Terwijl de multinationals en de rijken succesvol belasting ontduiken, wordt wat we
collectief hebben opgebouwd afgebroken; verzekerde rechten worden omgezet in
voorzieningen. Inkomens van werkenden en niet-werkenden staan onder druk; senioren worden gekort op hun pensioen. Werkenden worden geacht meer te doen voor
minder. Werkgelegenheid verdwijnt door globalisering en robotisering. Werkgevers
en overheid schuiven de risico’s naar de werkenden en niet-werkenden. Er is echter
niets onvermijdelijks aan deze trend. Een nieuw offensief voor Echte banen, een
fatsoenlijk inkomen en een sterkere vakbond is kansrijk als we de oneerlijke concurrentie op arbeidskosten weten te stoppen.
Wetenschappelijk onderzoek is van groot belang om antwoorden te krijgen op de
vraag hoe de vakbeweging de huidige ontwikkelingen kan beïnvloeden en nieuwe
ontwikkelingen kan interpreteren. Dat is de reden geweest om een rondetafelconferentie met vakbeweging en wetenschap te organiseren.
6
Tijdens deze conferentie kwamen ruim honderd wetenschappers, onderzoekers en
vakbondsmensen (vakbondsleden, -medewerkers en -bestuurders) bijeen om deze
sociaaleconomische ontwikkelingen te schetsen en te duiden.
In acht afzonderlijke rondetafelbijeenkomsten spraken zij over ontwikkelingen op
een specifiek beleidsgebied: (inter)nationale arbeidsmarkt in ontwikkeling; arbeidsvoorwaarden, loonontwikkeling en pensioenen in een globaliserende economie;
zeggenschap en governance; sociale zekerheid; kwaliteit van de arbeid, gezond en
veilig werken; positie en strategie vakbeweging ; decentralisatie van arbeidsmarktbeleid en regio’s; circulaire economie,
In de rondetafelbijeenkomsten gingen zij ook na hoe toekomstig onderzoek, naar
vraagstukken die relevant zijn voor werkenden, kan worden bevorderd. Ook is aandacht besteed aan de vraag hoe wetenschap en vakbeweging elkaar kunnen versterken. De conferentie heeft ertoe geleid dat vakbondsmensen en wetenschappers samen de eerste stap hebben gezet om een onderzoeksagenda te formuleren
en het netwerk weer te verstevigen en vernieuwen.
Naast het overleg in afzonderlijke rondetafelbijeenkomsten hebben twee sprekers
hun visie gegeven op de ontwikkelingen in de wereld van de arbeid en de rol van de
vakbeweging. Hiermee kreeg iedereen voorafgaand aan de rondetafelgesprekken
7
een gezamenlijk kader mee als startpunt. Robert Went (WRR) verzorgde een inleiding over de toekomst van werk en inkomen vanuit macro-economisch perspectief.
Paul de Beer (wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging, De Burcht) sprak over
de groeiende ongelijkheid in Nederland.
Dit rapport doet verslag van de uitkomsten van de rondetafelconferentie.
Hoofdstuk 1 beschrijft allereerst de hoofdlijnen van de onderzoeksagenda in ontwikkeling, die tijdens de rondetafelconferentie tot stand is gekomen. Daarna komt
de uitvoering van de onderzoeksagenda agenda aan bod. Robert Went en Paul de
Beer schetsen in hoofdstuk 2 hun analyse en uitdagingen voor werk en inkomen.
Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van de dialoog in de acht rondetafelbijeenkomsten en een uitgebreidere beschrijving van de eerste aanzet die is gedaan voor
de onderzoeksagenda per rondetafelbijeenkomst. De bijlage vermeldt de deelnemers op 23 november, zonder wie dit boekje er niet zou zijn.
8
1.ONDERZOEKSAGENDA
VAN DE RONDETAFELS
1.1 KORTE BESCHRIJVING VAN DE HOOFDTHEMA’S
Deze paragraaf biedt een globaal overzicht van de gesprekken over de onderzoeksagenda van de rondetafels. Onderstaand staan de hoofdthema’s kort
beschreven die de eerste aanzet vormen van de onderzoeksagenda. Voor een
uitgebreider overzicht wordt verwezen naar de verslagen van de afzonderlijke
rondetafelbijeenkomsten.
Het overzicht laat een enorme variëteit aan onderwerpen zien waarnaar verder
onderzoek nodig is. De aanzet voor een onderzoeksagenda van de rondetafels is
voornamelijk een nationale agenda, gericht op de positie van de vakbeweging (i.c.
FNV ) in relatie tot nationale ontwikkelingen. Dit overzicht is trouwens niet alleen
gericht op beleidsvragen op nationaal niveau, maar ook op vragen op sectoraal,
regionaal en bedrijfsniveau. Dit vraagt zowel om (nieuwe) feiten, inzicht in (nieuwe)
trends en ontwikkelingen, als om onderzoek dat bijdraagt aan strategieontwikkeling en aan de politieke opstelling van vakbeweging, werknemers en ondernemingsraden. Verschillende onderzoeksmethoden worden gesuggereerd, variërend
van (macro) kwantitatief trendonderzoek tot (micro) kwalitatief onderzoek. In relatief veel agenda’s wordt gepleit voor casestudieonderzoek, vanuit de behoefte
om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in de praktijk en de (mogelijke) rol
van vakbeweging en or.
HOOFDTHEMA’S VAN DE ONDERZOEKSAGENDA RONDETAFELS
1. ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING
• Arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt: zijn werkgevers bereid om te inves­
teren in (vak)ontwikkeling van werknemers? Aanvullend kun je de
vraag stellen onder welke condities werknemers bereid zijn te investeren.
• Recentelijk heeft ook de WRR gepubliceerd over flexarbeid. Niet belicht is de
rol van de cao. Zijn er cao-afspraken die flexarbeid stimuleren?
• Onderzoek naar de ‘klusjeseconomie’. Aan de ene kant lijk je, als je werkzaam
bent in de klusjeseconomie, meer zeggenschap te hebben over zaken als
werktijden en hoeveelheid werk. Van de andere kant levert het ook onzekerheid
op. Onderzocht zou kunnen worden hoe deze twee zaken zich tot elkaar
9
verhouden (zeggenschap en onzekerheid). Is het een het ander waard?
• Of: Is het een bewuste keuze van mensen om zo te werken of is het ingegeven
door werkloosheid / gebrek aan andere opties?
• Scholing: als er meeneembare scholingsbudgetten beschikbaar zijn, wordt
het verplaatsen van werk naar werk dan ook makkelijker? En wat voor effect
heeft het op de bereidheid om scholing te volgen als het scholingsbudget meer
inzichtelijk is voor de werknemer?
• Onderkant arbeidsmarkt: op welke wijze kunnen latente vacatures naar boven
gehaald worden. Kunnen technologie en sociale innovatie hier een rol in
spelen?
• Op welke wijze is effectieve arbeidsbemiddeling mogelijk en eventuele andere
interventies om de onderkant van de arbeidsmarkt te ondersteunen? Daarbij
moet ook gekeken worden naar Duurzame Inzetbaarheid. Kan er gesteld
worden dat hoe duurzamer de arbeidsmarkt, hoe meer werkgelegenheid?
2. ARBEIDSVOORWAARDEN, LOONONTWIKKELING,
PENSIOEN IN EEN GLOBALISERENDE ECONOMIE
• Wel veel ideeën maar nog geen aanzet tot een onderzoeksagenda. Vraagt nog
om nadere uitwerking door betrokkenen. Benadrukt is het belang van een
maatschappelijke agenda van de vakbeweging. En geopperd wordt het
belang van cultuur in het arbeidsvoorwaardenproces nader te bekijken.
3. MEDEZEGGENSCHAP EN CORPORATE GOVERNANCE
• De verhouding medezeggenschap en vakbond zou onderwerp van onderzoek
moeten zijn. Er worden verschillende voorstellen voor onderzoeksactiviteiten
gedaan.
• Onderzoek naar de kwaliteit van de medezeggenschap en de condities en
mogelijkheden om die kwaliteit te versterken.
• De arbeidsorganisatie verandert en wat kan de rol van de medezeggenschap
daarbij zijn (denk aan flexarbeid, zeggenschap in de keten etc.)?
4. SOCIALE ZEKERHEID IN ONTWIKKELING
• Past de huidige Inrichting van sociaal zekerheidsstelsel nog bij de
veranderingen op de arbeidsmarkt en in de arbeidsorganisatie?
10
• Wat is daarbij de rol van de vakbeweging?
• Meer aandacht voor de rol van Europa en de bijdrage aan een gelijk speelveld
voor iedereen?
5. KWALITEIT VAN DE ARBEID
• Nieuwe technologieën: vooral case studies nodig die zicht geven op
organizational choice en wat werknemers nodig hebben om technologische
ontwikkelingen mede te kunnen richten. En oog hebben voor nieuwe
ontwikkelingen zoals de afroepeconomie of platformeconomie. • Gevaarlijke stoffen: Er is veel kennis maar wat ontbreekt, is kennis over
de feitelijke blootstelling op de werkvloer. • Werkdruk/organisatie van de arbeid/ flexibilisering. Goed onderzoek naar
oorzaken blijft van belang. Wat gebeurt er werkelijk op de werkvloer? En zijn
alternatieve vormen van organiseren een antwoord op werkdruk en flex?
11
6. POSITIE EN STRATEGIE VAKBEWEGING
• Onderzoek naar het ontstaan van het neoliberaal klimaat en de rol van
de vakbeweging daarin.
• Ledenonderzoek: huidige en potentiële leden; houding FNV tov. leden; verhouding met niet-leden.
• Analyse huidige sociaal economische ordening en de (internationale) arbeidsverhoudingen.
• Onderzoek naar belangwekkende thematieken samen met betrokkenen: robotisering, ketens, plan voor laaggeschoolde ouderen.
• Evaluatie van vakbondsstrategieën: succes en mislukkingen; nationaal,
bedrijfstak, bedrijf, lokaal; activerend vakbondswerk.
• Experiment samen met de overheid als werkgever (bijv. arbeidsduurverkorting
bij de overheid).
7. DECENTRALISATIE ARBEIDSMARKTBELEID EN REGIO’S • Internationaal vergelijkend onderzoek hoe vakbonden invulling geven aan
(decentralisatie van) arbeidsmarktbeleid. • Wat zijn succesvolle activeringselementen voor adviescentra?
• Garantiebanen tot 2020. Onderzoek onder betrokkenen wat zij nodig hebben
om structureel aan het werk te komen en te blijven.
• Hoe kan FNV regionaal inspelen op robotisering? Of op Bol.com.
• Inclusieve arbeidsmarkt: hoe ontwikkelt zich een inclusieve regionale
arbeidsmarkt?
8. CIRCULAIRE ECONOMIE
• Co-creatie en pilotstudies naar bedrijven/sectoren hoe zij de transitie maken
naar een circulaire economie.
• Wens om nieuwe economische modellen te ontwikkelen waar CBS mogelijk een
rol in kan vervullen.
• Circulaire economie brengt veranderingen mee in het werk. Welke
veranderingen? • Sociale innovatie: Case beschrijvingen van goede voorbeelden.
1.2 UITVOERING SAMENWERKING
De rondetafelconferentie vormt de start van een langdurige samenwerking tussen
de FNV en wetenschappers. Ook de uitvoering van deze agenda wordt gezien als
12
een uitdrukking van die samenwerking tussen wetenschappers en de FNV. Die
samenwerking zien wij langs de lijn van de onderzoeksagenda’s van diverse
partijen en via het netwerk Wetenschap en Vakbeweging.
ONDERZOEKAGENDA’S
Bij de rondetafels zijn rondom acht thema’s diverse mensen bijeen gekomen.
Met elkaar is één of meerdere vraagstukken verkend. Tevens zijn er verschillende
denklijnen met mogelijke onderzoeksvragen bedacht. We hebben de rondetafels
gevraagd om met een onderzoeksagenda te komen. Dit is inmiddels in meer of minder mate vormgegeven.
Een gezamenlijke uitvoering kan via verschillende lijnen plaatsvinden. Een van de
mogelijkheden is het gezamenlijk indienen van onderzoeksaanvragen. Dat kan bij
subsidiërende organisaties (Europees, nationaal, sectoraal, regionaal), door het in
te bedden in bestaande huidige onderzoeken bij de universiteit, de Burcht of onderzoeksbureaus, door het op te nemen in de onderzoeksagenda van de FNV, en door
(onderzoek) stages en scripties.
De Burcht heeft haar eigen onderzoeksagenda; ideeën die uit de rondetafelbijeenkomsten komen en hierin passen, kunnen hierin ook worden meegenomen. Het kan
ook tot aanvullende ideeën leiden voor de agenda van de Burcht. We gaan er vanuit
dat dat ook geldt voor deelnemers uit andere organisaties zoals universiteiten en
onderzoeksbureaus als TNO, CPB en SCP. Wij hopen dat ook zij zich in hun reguliere
werk en onderzoeken laten inspireren door de rondetafels en het netwerk.
De FNV zal op basis van haar congresresolutie en Meerjarenbeleidsplan 2017-2021
(die in mei 2017 worden vastgesteld) een eigen onderzoeksagenda opstellen. De
rondetafelbijeenkomsten zijn hiervoor deels een inspiratiebron en kunnen ook de
agenda helpen verwezenlijken. Voor de FNV is daarbij niet alleen het nationale
speelveld van belang. Het internationale speelveld is steeds belangrijker en zal
daarom ook specifieke aandacht krijgen in de FNV-onderzoeksagenda. De FNVonderzoeksagenda zal in de komende maanden verder vorm krijgen.
De FNV is daarnaast geïnteresseerd in onderzoeken en ontwikkelingen die zij niet
zelf direct in haar agenda opneemt. De wetenschap inspireert en stimuleert tot
nieuwe denkrichtingen. Dit houdt de vakbeweging alert en soms kan het een
13
spiegel voorhouden. Beide zijn nodig in de snel veranderende wereld om relevant
te blijven. De FNV zal daarom met nieuwsgierigheid kijken naar de ideeën, voorstellen en onderzoeken die voortkomen uit de rondetafels en uit het netwerk.
NETWERK WETENSCHAP-VAKBEWEGING
Ook streven we ernaar dat de deelnemers aan de acht bijeenkomsten elkaar regelmatig (in ieder geval jaarlijks) ontmoeten om de uitvoering van de onderzoeksagenda te bespreken. Hierbij gaat het dan allereerst om de agenda’s die neergezet
zijn door de acht rondetafels. Het kan soms ook interessant zijn om specifieker in te
gaan op de onderzoeksagenda of een onderzoek van de FNV, de Burcht of die van
één van de andere betrokken organisaties.
De Beleidsadviesgroep van de FNV en De Burcht nemen de verantwoordelijkheid
hierin op zich op deze bijeenkomsten te organiseren en met de betrokkenen uit het
netwerk een interessante agenda voor te bereiden.
14
2. RONDETAFEL­CON­FE­REN­
TIE VAK­BEWEGING EN
WETENSCHAP
Op 23 november 2016 organiseerden de FNV en De Burcht (wetenschappelijk
bureau voor de vakbeweging) een rondetafelconferentie in Amsterdam over de
toekomst van werk en inkomen in een globaliserende economie en de rol van
de vakbeweging en de wetenschap.
De dag startte met een plenair gedeelte, waarin een beeld geschetst werd van
de toekomst van werk en inkomen in onze globaliserende economie. Dr. Robert
Went (WRR) en Paul de Beer (De Burcht) namen ons mee in hun beeld en visie
en benoemden uitdagingen voor wetenschap en vakbeweging.
Robert Went is econoom en werkt bij de Wetenschappelijke Raad voor
Regeringsbeleid (WRR). Hij schrijft daarnaast met journalist Hella Hueck over de
economie van overmorgen voor RTL en Follow the Money, en twittert over economie en globalisering als @went1955. Zijn website vind je op www.robertwent.nl
Paul de Beer is bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen op de Henri Polak leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. In deze functie is hij tevens wetenschappelijk directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht
en mede-directeur van het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van
de Universiteit van Amsterdam.
2.1. DE TOEKOMST VAN WERK EN INKOMEN IN NEDERLAND.
DOOR ROBERT WENT
Een ‘olifant in de kamer’ voor de vakbeweging en de wetenschap.
De ongelijkheid tussen landen is afgelopen decennia kleiner geworden, maar binnen de meeste landen zijn de verschillen groter geworden. Terwijl in arme landen,
met name China, grote groepen in inkomen omhoog gingen, stagneerde het inkomen van grote groepen aan de onderkant en in het middensegment van rijkere landen. Die ontwikkelingen zijn samengevat in de inmiddels wereldberoemde ‘olifant’
15
90
80
70
REAL INCREASE
60
50
40
30
20
10
0
-10
5
15
25
35
45
55
65
75
85
95
PERCENTILE OF GLOBAL INCOME DISTRIBUTION
van Branko Milanovic, voormalig chief economist van de Wereldbank en met onder
andere Piketty, Atkinson en Stiglitz leidend onderzoeker op het gebied van
ongelijkheid.
TOENAME REËEL INKOMEN 1988 - 2008 IN PERCENTIELEN
VAN DE MONDIALE INKOMENSVERDELING
Deze toename van ongelijkheid is, anders dan wel eens gedacht of geclaimd wordt,
geen logisch gevolg van globalisering, maar heeft meerdere oorzaken: globalisering, technologie, en nationaal beleid spelen een moeilijk uit elkaar te halen rol.
Dat zijn geen natuurverschijnselen, maar daar kunnen we meer of minder invloed
op uitoefenen.
GLOBALISERING
Globalisering wordt vaak als een soort natuurverschijnsel gepresenteerd, maar er
zijn – en worden nog steeds – spelregels afgesproken voor grensoverschrijdende
handel, financiële stromen, mensen en data. Die kunnen dus ook veranderen. Dat
zien we bijvoorbeeld aan de lopende discussie over wat minister Ploumen ‘de rest
van vrijhandel’ heeft genoemd, n.a.v. de verkiezing van Trump, Brexit en de oppositie tegen TTIP en CETA.
16
MENUKAART VOOR GLOBALISERING
Sterke natiestaat & democratie:
dan geen globalisering (afschermen van wereldmarkt)
Sterke natiestaat & globalisering:
dan geen sterke democratie
Globalisering & democratie:
dan geen sterke natiestaat
Econoom Dani Rodrik heeft als denkmodel het trilemma van de wereldeconomie
gepresenteerd. Je kunt geen nationale staten, hyperglobalisering en democratie
tegelijk hebben, je moet er twee kiezen. Natuurlijk hoef je als land niet voor een
van de uitersten te kiezen, daar zijn gradaties in mogelijk. Maar hierboven zijn de
opties samengevat, en je kunt meer of minder de ene of de andere kant op gaan.
De afgelopen tijd is (hyper)globalisering vaak als doel op zich gezien, maar het tij
begint een beetje te keren.
TECHNOLOGIE
De stoommachine, elektriciteit en ICT hebben de wereld enorm veranderd, en er
is nu veel aandacht voor de opkomst van algoritmen en robots. De manier waarop
technologie wordt ontwikkeld en toegepast ligt echter niet vast, daar hebben
techneuten, overheden, bedrijven en vakbonden, burgers en sociale bewegingen
invloed op.
Technologie overkomt je niet, schrijven we in ons WRR-boek De Robot de Baas
www.wrr.nl/onderwerpen/toekomst-van-werk/documenten/publicaties/2015/12/08/de-robot-de-baas
We doen daarin ook voorstellen voor een ‘inclusieve robotagenda’, waar juist ook
de vakbeweging zich mijns inziens voor zou moeten inzetten. Opdat iedereen beter
wordt van nieuwe technologie.
17
’Digitale investeringen hebben analoge complementen nodig om ervoor te zorgen
dat iedereen er van profiteert’ - Wereldbank 2016
NATIONAAL BELEID
Dat eigen beleid van nationale staten niet verdwijnt door globalisering maar juist
belangrijker wordt, begint gelukkig in steeds bredere kring door te dringen. De crisis van 2008 heeft velen de ogen geopend, want toen bleek dat niet de EU of een
of andere wereldautoriteit ‘onze’ banken gingen redden. Dat moesten nationale
staten doen met nationaal belastinggeld, waar nationale belastingbetalers voor
opdraaien. Er is inmiddels veel discussie over het vinden van een nieuwe balans
tussen wat nationaal geregeld wordt, wat Europees gedaan wordt en wat met
wereldwijde afspraken gedaan moet en kan worden. De bekende econoom Larry
Summers heeft het in dat kader over ‘verantwoordelijk nationalisme’, en Lodewijk
Asscher over ‘progressief patriottisme.’
UITDAGINGEN
De thema’s die ik heb aangesneden zijn groot, ingewikkeld en ook vaak nogal
ongrijpbaar. Maar de vakbeweging kan er niet omheen harder na te denken over en
zich actief te bemoeien met wat inclusieve globalisering betekent, hoe slimme
machines zo ingezet en toegepast kunnen worden dat ook mensen aan de onderkant en in het middensegment er beter van worden, en wat nationaal geregeld
moet worden en niet aan de EU of mondiale instituties en afspraken overgelaten
mag en kan worden. Inzichten uit de wetenschap kunnen daarbij helpen. En
18
omgekeerd is het voor economen en andere sociale wetenschappers van belang om
niet te veel achter hun bureau te zitten maar – in de woorden van Sarah O’Connor
van de Financial Times – vaker ‘modder aan hun schoenen’ te krijgen. Daarom wens
ik de wereld, Europa en Nederland toe dat de vakbeweging en wetenschappers
elkaar vaker weten te vinden.
De sheets van mijn presentatie op de FNV conferentie zijn hier te zien en te
downloaden: www.robertwent.nl/fnv-conferentie/
Robert Went
@went1955
Econoom bij de WRR
2.2. GROEIENDE ONGELIJKHEID: CRISIS OF TREND?
DOOR PAUL DE BEER
Wat heeft de langdurige economische crisis, waar we nu langzaam uitkruipen, betekend voor de maatschappelijke ongelijkheid? Vormt de crisis een trendbreuk en
staan we aan het begin van een nieuw tijdperk? Of keren we terug naar dezelfde
trends als zich aftekenden in de periode vóór de crisis?
Theoretisch kan een crisis zowel tot grotere als tot kleinere ongelijkheid leiden.
Enerzijds treft een economische crisis de rijken vaak extra hard, omdat in een crisis
het vermogen meestal kleiner wordt (bv. door dalende aandelenkoersen) en prestatie-afhankelijke bonussen (die vooral terecht komen bij de topverdieners) afnemen.
Dit draagt bij aan een verkleining van de ongelijkheid.
Anderzijds worden ook personen aan de onderkant vaak hard getroffen.
Laagopgeleiden lopen in een crisis het grootste gevaar om ontslagen te worden
en vallen dan in inkomen terug naar een lagere werkloosheidsuitkering. Paradoxaal
genoeg kan de loonongelijkheid daardoor overigens kleiner worden, omdat de
laagste lonen uit de verdeling wegvallen.
Om het effect van de crisis te kunnen onderscheiden van de trendmatige
ontwikkeling, kijk ik naar de feitelijke ontwikkeling van de ongelijkheid sinds 2000,
zodat we de periode vóór de crisis (van 2000-2008) kunnen vergelijken met de
periode daarna (vanaf 2009). Kijken we allereerst naar de ongelijkheid van de
19
lonen. Die was tussen 2000 en 2005 stabiel, maar is vanaf 2006 iets groter geworden. Zo is de verhouding tussen de 10% hoogste en 10% laagste lonen gestegen
van 3,1 in 2006 naar 3,3 in 2014.
Richten we de blik echter op de inkomensverdeling, dan is Nederland het toonbeeld
van stabiliteit. Let wel, het gaat dan om de ongelijkheid van de gestandaardiseerde
besteedbare inkomens van huishoudens. Hierbij wordt gekeken naar de netto-inkomens, na aftrek van belastingen en premies, en rekening gehouden met de omvang
en samenstelling van het huishouden. Deze verdeling is sinds 2000 vrijwel stabiel,
met alleen een lichte toename van de ongelijkheid in 2013 en 2014 (recentere cijfers zijn nog niet beschikbaar).
Het beeld wordt echter geprononceerder als we ons op de onderkant of de
bovenkant van de verdeling concentreren. Aan de onderkant zijn er wel degelijk
harde klappen gevallen. De armoede is fors toegenomen. Hanteren we de
zogenaamde lage inkomensgrens, dan is het aandeel arme personen tussen 2000
en 2010 afgenomen van ruim 10% naar minder dan 7%, maar daarna weer gestegen naar ruim 9% in 2014. Opmerkelijk is ook, dat er tijdens de crisis zo’n 100.000
banen met een loon tot 10% boven het minimumloon zijn bijgekomen, terwijl het
aantal banen waarin men 20% of meer boven het minimumloon verdient, met bijna
een kwart miljoen is afgenomen. Vóór de crisis was het beeld eerder andersom: het
aantal beter betaalde banen groeide toen sterk, terwijl er nauwelijks laagbetaalde
banen bij kwamen.
Kijken we naar de arbeidsmarktkansen van een aantal groepen met een relatief
zwakke arbeidsmarktpositie, dan is het beeld ook niet gunstig. Tussen 2000 en
2008 wisten laagopgeleiden en migranten hun achterstand ten opzichte van hoger
opgeleiden en mensen van Nederlandse herkomst een beetje in te lopen, maar
vanaf 2009 is hun achterstand weer fors toegenomen. Zo heeft de crisis de winst
van de voorgaande periode weer teniet gedaan. Nog zorgelijker is de situatie van
personen met een arbeidsbeperking. Sinds de crisis is het aantal werkenden met
een arbeidsbeperking drastisch gedaald: met meer dan een kwart miljoen.
Ondertussen heeft men aan de top ook wel iets van de crisis gemerkt. Vooral de
topverdieners hebben een stapje terug moeten doen. Verdienden de bestuurders
van de grootste ondernemingen in 2007 nog 90 maal zoveel als het minimumloon,
in 2012 was dat teruggevallen naar 52 maal zoveel. Dat betekent dat een
20
topbestuurder in een week tijd toch nog altijd evenveel verdiende als een minimumloner in een heel jaar!
Veel vermogens zijn gekrompen tijdens de crisis, maar dat geldt vooral voor de
waarde van woningen, waardoor veel huizen ‘onder water’ zijn komen te staan (dat
betekent dat de waarde van de woning lager is dan de hypotheekschuld). Het
vermogen van de rijkste tien procent heeft de crisis juist goed doorstaan. In 2014
was hun gemiddelde vermogen van ruim € 750.000 meer dan een ton gestegen ten
opzichte van 2006.
Zetten we alle cijfers op een rijtje, dan blijkt dat de trend vóór de crisis gemengd
was: in sommige opzichten nam de ongelijkheid af (de armoede daalde, de positie
van laagopgeleiden en migranten verbeterde), in andere opzichten nam ze toe (de
topsalarissen stegen sterk, de loonongelijkheid nam licht toe). Tijdens de crisis
21
stonden de meeste seinen echter op rood: de loonongelijkheid groeide, de armoede
steeg, de arbeidsparticipatie van laagopgeleiden, migranten en arbeidsbeperkten
daalde en de vermogensverschillen groeiden. Alleen de topsalarissen leverden ook
wat in.
Kort samengevat kunnen we zeggen dat vóór de crisis iedereen profiteerde van de
welvaartsgroei, maar de bovenkant het meest. De ongelijkheid nam daardoor toe.
Tijdens de crisis heeft iedereen de gevolgen van de welvaartsdaling ondervonden,
maar degenen aan de top het minst. En zo is de ongelijkheid verder toegenomen.
Een belangrijke opdracht voor onderzoekers in de komende tijd zou daarom moeten
zijn om verder te onderzoeken wat deze trendmatige groei van de ongelijkheid verklaart en wat er tegen te doen is. Op dit punt is weliswaar al veel onderzoek verricht, maar we weten nog steeds niet goed wat het (relatieve) belang is van ontwikkelingen als globalisering, technologische ontwikkeling en individualisering. Piketty
heeft weliswaar de groei van het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen
onderzocht, maar ging voorbij aan de vraag waarom de positie van de factor arbeid
steeds verder is verzwakt. Tot slot is het ook de vraag wat de economische perspectieven voor de toekomst zijn. Gaan we een langdurige periode van groei tegemoet, waarvan ook de mensen aan de onderkant zullen profiteren, of dreigt er juist
een langdurige stagnatie? En wat betekent dat voor de mogelijkheden om het welzijn van alle burgers te vergroten?
Genoeg te doen voor vakbeweging en wetenschap! Aan het werk!
22
3.VERSLAG VAN
ACHT RONDETAFEL­
BIJEENKOMSTEN
Elke deelverslag kent de volgende opzet:
• Korte schets van het onderwerp van de rondetafelbijeenkomst.
• Korte weergave van de inleidingen.
• Beschrijving van de gespreksonderwerpen, zo mogelijk in categorieën
onderverdeeld.
• Vermelding van de onderzoeksagenda: hoofdthema’s en onderdelen.
3.1 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘ARBEIDSMARKT
IN ONTWIKKELING’
In de bijeenkomst ‘arbeidsmarkt in ontwikkeling’ stonden de onderwerpen scholing/
loopbaan, flexibilisering en onderkant arbeidsmarkt centraal. Patricia van Echteld
(wetenschappelijk medewerker SCP), Patricia Faber (beleidsadviseur en bestuurder
loopbaan FNV) en Patricia van der Heijden (beleidsadviseur FNV) verzorgden de
inleidingen.
PATRICIA VAN ECHTELT ‘ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING’
Volgens Patricia van Echtelt zijn combineren en flexibiliseren kernwoorden voor de
arbeidsmarkt in ontwikkeling. Daarin zijn werken, zorgen en leren onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Zo ontstaat de combinatiesamenleving. Werknemers hebben niet
alleen een baan, maar combineren een baan steeds vaker met zorg, een studie of
nog een baan ernaast.
Het SCP verzamelt voor haar tweejaarlijks onderzoek naar de aanbod van arbeid
gegevens van 4500 werkenden en niet-werkenden tussen de 16 en 66 jaar. Aan
deze groep wordt een breed scala aan onderwerpen voorgelegd waaronder flexibilisering, mobiliteit, scholing en de combinatie arbeid en zorg. Zo wordt gemeten of
ontwikkelingen in het arbeidsaanbod zich bewegen in de richting die de overheid
wenst. Ook is onderzocht of deze mensen tevreden zijn met het leven. Het blijkt
dat mensen met een baan gelukkiger zijn dan mensen zonder baan en mensen met
23
een tijdelijk contract minder gelukkig zijn dan mensen met een vast contract. Ook
blijkt dat mensen met zorgtaken het lastig vinden om werk en zorg te combineren,
de combinatiedruk neemt toe.
Bij het selecteren van personeel blijkt gezondheid een belangrijk selectiecriterium
voor werkgevers. De treft mensen aan de onderkant van de samenleving het
meest, want zij hebben vaak ook nog met andere problemen te maken, zoals schulden. Dit belemmert de kans op werk voor deze groep.
Opvallend is dat werkenden niet meer zijn gaan leren, terwijl je die ontwikkeling
wel zou verwachten op basis van overheidsbeleid dat gericht is op een leven lang
leren. Groepen die duidelijk minder doen aan werkgerelateerd leren zijn
laaggeschoolden, ouderen en flexwerkers.
De uitdagingen voor overheidsbeleid ten aanzien van het aanbod van arbeid zijn
volgens Patricia van Echtelt:
• Langer doorwerken op een flexibele arbeidsmarkt; is dat voor iedereen mogelijk?
Beleid moet ervoor zorgen dat alle groepen mee kunnen blijven doen, anders
ontstaat een collectiviteitsprobleem.
• Faciliteren van combineren; beleid moet het combineren van werken, zorgen en
leren beter faciliteren. Gebruik van flexibel werken en verlofregelingen is nu niet
voor iedereen mogelijk.
• Positie van ouderen; ouderen zijn kwetsbaar op de arbeidsmarkt, beleid moet
gericht zijn op duurzame inzetbaarheid.
• Er zijn grenzen aan de “combinatiesamenleving”. De optelsom werken, zorgen en
leren is voor sommige groepen, bv. mensen met gezondheidsproblemen, niet te
doen. Daar moet het beleid rekening mee houden.
PATRICIA FABER ‘FOCUS OP DE ONDERKANT VAN DE ARBEIDSMARKT’
Patricia Faber gaat in op de gevolgen van flexibilisering van de arbeidsmarkt voor
werknemer en werkgever. Flexibilisering zie je sterk aan de onderkant van de
arbeidsmarkt en daar worden negatieve gevolgen door werknemers sterk gevoeld.
Het gaat niet alleen over de onzekerheid van werk en inkomen, maar ook over te
weinig mogelijkheden voor scholing en ontwikkeling. Ze heeft zelf onderzocht
waarom laagopgeleide werknemers niet kiezen voor (bij)scholing terwijl daar wel
geld beschikbaar voor is. Zij concludeert dat de mogelijkheden tot opleiding vaak
24
niet bekend zijn bij de werknemer of dat de werknemer niet weet wat hij precies
wil. Daarnaast speelt een rol dat ontwikkelen en leren voor sommige werknemers
eng is.
Tijdens de crisis was er minder baanmobiliteit van werknemers en werd er minder
geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling. Tegelijkertijd steeg de werkloosheid en
flexibiliseerde de arbeidsmarkt. Het aantal werkende armen en de onzekerheid van
werkenden zijn toegenomen. Evenals Patricia van Echtelt constateert zij dat werk
en privé steeds lastiger te combineren zijn. Door de flexibilisering staat de sociale
cohesie in de samenleving onder druk en leven de mensen bij de dag. Als deze trend
zich langer voortzet ontstaat er een hele onrustige samenleving.
Duurzame inzetbaarheid staat de laatste jaren hoog op de agenda. Maar tege­
lijkertijd is de relatie tussen werkgever en werknemer door flexibilisering van
contracten steeds minder duurzaam geworden. Waarom zou een werkgever inves-
25
teren in de scholing van een werknemer met een flexibel contract, als de
volgende werkgever daarvan de vruchten plukt? Daarnaast is er bij een flexibel
contract een lagere wederzijdse bereidheid van werkgever en werknemer om
iets te doen aan (vak)ontwikkeling.
Volgens Patricia Faber zijn de uitdagingen voor de arbeidsmarkt van de toekomst:
• Robotisering: de verwachting is dat veel banen verdwijnen/veranderen als gevolg
van digitalisering en robotisering. Hoe kunnen werknemers hierop voorbereid
worden?
• Lagere opgeleiden zijn extra kwetsbaar op de arbeidsmarkt; hoe kunnen we
zorgen dat er voldoende werk blijft aan de onderkant en iedereen mee doet?
• Opleiding flexwerkers: de middelen/mogelijkheden voor opleiding zijn
onbereikbaar voor werknemers met een flexbaan.
• Autonomie: hoe zorg je ervoor dat kwetsbare groepen (lager opgeleiden
en flexwerkers) meer autonomie krijgen over in hun werk?
PATRICIA VAN DER HEIJDEN (FNV)
’DRINGEN AAN DE ONDERKANT VAN DE ARBEIDSMARKT’
Patricia van der Heijden geeft aan dat diverse groepen aangewezen zijn op de
onderkant van de arbeidsmarkt. Het is dringen aan de onderkant (zie afbeelding).
Deze mensen willen allemaal graag werken; een eigen inkomen verdienen in een
passende baan, die zekerheid geeft, voldoening en ruimte voor ontwikkeling. Het
probleem is dat die baan niet voor iedereen te vinden is. Werkgevers hebben een
ruime keuze uit werkzoekenden. Er zijn zelfs subsidies die ervoor moeten zorgen
dat sommige groepen aantrekkelijker worden omdat ze anders aan de kant blijven
staan. Een ding is zeker: er is geen plan B voor deze mensen, zij zijn aangewezen
op dit segment van de arbeidsmarkt.
De overheid probeert zoveel mogelijk mensen naar de arbeidsmarkt te bewegen,
bijvoorbeeld met de Participatiewet en het verhogen van de AOW-leeftijd. Maar er
verdwijnen ook veel banen. Daarnaast verandert het werk steeds sneller en worden
arbeidsrelaties flexibeler. Dat geeft druk, met name aan de onderkant. Patricia van
der Heijden noemt enkele voorbeelden, waaruit duidelijk wordt waar de FNV-leden
werkzaam in of aangewezen op het onderste segment van de arbeidsmarkt tegenaan lopen.
26
Mensen die geen baan
kunnen vinden in
het middensegment
van de arbeidsmarkt
(b.v. door
robotisering)
Mensen die na lange
loopbaan uitvallen
en geen relevante
opleiding of werk­
ervaring hebben
Mensen die langer
door moeten werken
en in de hogere
segmenten van de
arbeidsmarkt geen
baan vinden
ONDERKANT
ARBEIDSMARKT
Arbeidsmigranten
zonder relevante
opleiding en of
ervaring
Mensen die vanuit
de Participatiewet
in een garantiebaan
aan de slag hopen
te gaan
Mensen met
een laag
opleidingsniveau
Mensen die
vanuit de
Participatiewet
werken zonder loon
Door een hogere arbeidsparticipatie van ouderen en mensen met een arbeidsbeperking, polarisatie op de arbeidsmarkt en flexibilisering zijn steeds meer mensen aangewezen op het onderste segment van de arbeidsmarkt. Al met al leidt dat tot
meer vraag dan aanbod van banen, werken zonder loon en concurrentie tussen
mensen en groepen. Bij werknemers leidt dat tot onzekerheid, onvoldoende mogelijkheden voor het zelf verdienen van een inkomen en voor scholing/ontwikkeling.
Sommigen zien zich genoodzaakt kleine baantjes te stapelen, wat vervolgens leidt
tot problemen in het combineren van werk en privé.
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende onderwerpen aan de
orde.
(Vak)ontwikkeling
1. (Vak)ontwikkeling smal of breed: moet de (vak)ontwikkeling beperkt zijn
tot de functie die de werknemer op dat moment vervult of ruimer zijn?
2. Belemmeringen voor (vak)ontwikkeling aan de kant van de werkgever. Een deel
27
van de werkgevers wil geen verbinding aangaan met werknemers en stimuleert
(vak)ontwikkeling niet vanuit het oogpunt van kostenbesparing. Een bijkomend
probleem is dat HR-afdelingen op afstand gezet zijn en vaak weinig of geen contact meer hebben met de mensen op de werkvloer.
3. Belemmeringen voor (vak)ontwikkeling aan de kant van de werknemer. Een deel
van de werknemers geeft geen prioriteit aan ontwikkeling, dit wordt gezien als
extra en niet als essentieel. Vaak is voor een werknemer onduidelijk waarom hij
moet investeren in (vak)ontwikkeling en ontbreekt de intrinsieke motivatie.
Ook komt het voor dat werknemers uit angst voor ontslag hun behoefte aan
ontwikkeling niet naar voren durven te brengen.
4. Mogelijkheden en beperkingen van eigen regie. Wil de werkgever wel dat de
werknemer de regie neemt? Werkgevers hebben mogelijkheden om de
ontwikkeling van werknemers te stimuleren, bijvoorbeeld door het aanbieden
van een budget of geven van voorlichting.
De volgende oplossingen voor de problemen inzake de (vak)ontwikkeling zijn
besproken:
a. Scholings- of mobiliteitsplicht: werknemers verplichten tot scholing/
ontwikkeling en mobiliteit is wellicht aanvaardbaar als het gerelateerd is aan de
loopbaan.
b. Opleidingsbudget: geef de werknemer een budget voor opleidingen dat op de
loonstrook zichtbaar is.
c. Transitiebudget: budget voor transitie inzetten voor ontwikkeling na ontslag.
d. Ontwikkeling moet fiscaal niet gezien worden als loon, moet belastingvrij zijn.
Zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt
Zij moeten verplicht worden zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
Probleem hierbij is dat het voor sommige zzp’ers onmogelijk is om premie af te
dragen, vanwege een te laag uurtarief.
Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt
Kwetsbare groepen zijn onder andere mensen met een handicap en migranten.
Versterking van hun positie lukt niet altijd met behulp van wetgeving. Organisaties
zouden zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor de arbeidsparticipatie
van deze groepen. Daarbij is het wel belangrijk dat beleid van bovenaf wordt ondersteund door acceptatie en initiatieven van de werkvloer.
28
ONDERZOEKSAGENDA
De volgende onderwerpen vormen een aanzet tot de onderzoeksagenda voor de
arbeidsmarkt in ontwikkeling:
1.Arbeidsverhoudingen
• Onderzoek naar de bereidheid van werkgevers om te willen investeren in de (vak)
ontwikkeling van werknemers. In welke mate zijn werkgevers hiertoe bereid?
Wat zijn belemmerende en bevorderende factoren? Wat bepaalt hun gedrag en
houding?
• Onderzoek naar de rol van de cao in relatie tot flexarbeid: zijn er cao-afspraken
die flexarbeid stimuleren?
• Onderzoek naar de ‘klusjeseconomie’. Als je werkt in de klusjeseconomie heb je
aan de ene kant meer zeggenschap, bijvoorbeeld over werktijden en hoeveelheid
werk, maar aan de andere kant meer onzekerheid. Onderzocht kan worden hoe
zeggenschap en onzekerheid zich tot elkaar verhouden. Is het één het ander
waard? Is het een bewuste keuze om zo te werken of is het ingegeven door
werkloosheid/gebrek aan andere opties?
2.Scholing
• Maken meeneembare scholingsbudgetten de mobiliteit van werk naar werk
makkelijker? Als het scholingsbudget voor de werknemer inzichtelijker wordt,
heeft dat effect op de bereidheid om scholing te volgen?
3.Onderkant van de arbeidsmarkt
• Op welke wijze kunnen latente vacatures in een organisatie naar boven worden
gehaald? En hoe kunnen hoogwaardige technologie en sociale innovatie hier een
rol in spelen?
• Op welke wijze zijn effectieve arbeidsbemiddeling en andere interventies
mogelijk om werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt te
ondersteunen? Daarbij moet ook gekeken worden naar duurzame inzetbaarheid.
Is er een relatie tussen duurzaamheid van de arbeidsmarkt en werkgelegenheid?
29
3.2 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘ARBEIDSVOORWAARDEN,
LOONONTWIKKELING EN PENSIOENEN IN EEN
GLOBALISERENDE ECONOMIE’
Deze rondetafelbijeenkomst heeft zich gebogen over de ontwikkelingen rondom
arbeidsvoorwaarden, loonontwikkeling en pensioenen en gekeken welke krachten
hier achter schuil gaan. Met daarbij nadrukkelijk de vraag welke ontwikkelingen
stuurbaar en welke niet, en wat de rol van instituties is. Pim Paulusma en Paul de
Beer verzorgden de inleidingen
Pim Paulusma (beleidsadviseur Arbeidsvoorwaarden FNV) doet de aftrap en
kijkt op macro- en op bedrijfsniveau naar de Nederlandse economie.
Vakbonden moeten de ambitie hebben om de prijs van arbeid te beïnvloeden en dit
niet aan de markt over te laten. Daar is macht en organisatiegraad voor nodig.
Lastig is dat het productieproces anno 2016 veelal is opgeknipt en dat mensen zich
ook anders organiseren, minder via de formele instituties zoals in de jaren ’70. De
vraag is hoe we hier meer grip op kunnen krijgen.
Achterliggend doel voor de vakbeweging is - meer nog dan voorheen - om
werkzekerheid voor iedereen te creëren. En dit is lastig in een veranderende
samenleving, waarbij de trend is dat het aantal werkenden met een vast contract
permanent lijkt te dalen en het aantal mensen met een flexibel contract stijgt.
Werkgevers kijken in dit proces primair naar (korte termijn) kostenbesparingen.
Hoe bouwen we (tegen)macht op en hoe organiseren we meer mensen? In een
wereld van innovatie en veel technologische ontwikkelingen is het lastig om
werkenden zekerheid te geven. Wel kunnen we eisen dat werkgevers aan
werknemers de gelegenheid geven zich te scholen om de vereiste skills te
verkrijgen om voldoende mee te kunnen draaien in een veranderende maatschappij.
Belangrijker nog is dat we meer invloed krijgen op de wijze waarop de economie is
georganiseerd, wordt gestructureerd. De reikwijdte van cao’s verandert, het wordt
lastiger om iets te regelen omdat cao-grenzen gepasseerd worden. Onvoldoende
duidelijk is wat de gevolgen van globalisering zijn, steeds meer werk wordt
uitbesteed, ketens bestaan uit steeds meer schakels en werknemers zijn aan het
eind van het verhaal vaak het haasje.
30
Op bedrijfsniveau gaan bedrijven op verschillende manieren met bijvoorbeeld flexibele arbeid en andere zaken om. Als vakbeweging hebben we dit nog niet helemaal
scherp en volledig in kaart gebracht. We moeten ook aandacht besteden aan de
grote en relevante trends in de economie op dit moment en aan de vraag hoe we
hier als vakbeweging meer vat op krijgen.
Paul de Beer, (directeur van het wetenschappelijk instituut van de
vakbeweging, de Burcht) gaat verder in op de constatering dat de maatschappij,
de omgeving van de vakbeweging verandert. Drijvende krachten hierbij zijn de
globalisering en de technologische en demografische ontwikkelingen. Instituties
(als SER en STAR) zitten hier nog tussen en kunnen een bemiddelende rol spelen.
Deze instituties zijn weliswaar formeel hetzelfde gebleven, maar hun rol is in de
loop der jaren wel veranderd.
De vraag rijst ook of er sprake is van een cultuuromslag, of is er nog steeds sprake
van (dezelfde) dominante waarden en normen?
Een belangrijke sociaaleconomische trend is dat er vanaf de jaren tachtig van
de vorige eeuw sprake is van toegenomen loonverschillen in Nederland. Deels is
dit een gevolg van een hoger opleidingsniveau van een (aanzienlijk) deel van de
31
beroepsbevolking.
Een andere vraag is of de toename van het percentage flexibel werkenden toe te
schrijven is aan technologische ontwikkeling of is er een verband met globalisering?
Paul de Beer sluit aan bij recente publicaties zoals die van het Centraal Plan Bureau,
dat constateert dat de omvang van de flexibele schil primair een keuze van bedrijven zelf is. In landen om ons heen maken ze andere keuzes. In België bijvoorbeeld
is het aantal flexwerkers geringer. De Beer is van mening dat het niet onlogisch is
dat bedrijven in bepaalde mate mee willen bewegen met de economische ontwikkeling, maar dat een flexibele schil van pakweg 10% wel genoeg is.
Over de pensioenen merkt hij op dat de meeste Europese landen een vergelijkbare
ontwikkeling als wij doormaken, waarbij mensen – mannen én vrouwen – een
aanzienlijke hogere levensverwachting hebben. Na forse discussies heeft dit in
Nederland al geleid tot een verschuiving van de pensioengerechtigde leeftijd, veel
buurlanden zijn nog niet zover en moeten de omslag nog maken. Als gevolg van
specifieke redenen (lage rente en groeiende pensioenverplichtingen voor de
toekomst als gevolg hiervan) klinkt in Nederland de roep om te komen met
verdergaande, ingrijpende stelselwijzigingen van ons pensioensysteem. Paul de
Beer werpt op dat het het wel erg op een self fulfulling prophecy begint te lijken en
betwijfelt of een dergelijke ingrijpende stelselwijziging wel nodig is (de aanwezigen
zijn het met hem eens).
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen
aan de orde.
Cultuuromslag?
Is er sprake van een cultuuromslag in het denken en handelen aangaande werk,
werkgeverschap en werknemerschap. Die ‘’cultuur’’ is geen constante, maar
beweeglijk . Iets wat we nu als normaal zien is dat over dertig jaar misschien niet
meer. Voorbeeld: we kijken tegenwoordig anders aan tegen overwerken dan
voorheen, of tegen een vier- of vijfdaagse werkweek, of tegen het werken door
mannen en vrouwen. Een van de onderzoekers merkt vervolgens op dat we
‘’cultuur’’ weliswaar niet op een kwantitatieve wijze kunnen meten, maar wel op
andere (kwalitatieve) wijze in beeld kunnen brengen. De ‘’wereld is veranderd’’
wordt gezegd, maar mensen zorgen hiervoor. Bij banken overheersten bepaalde
32
normen en waarden, gaandeweg is dat aan het veranderen, soms in meerdere mate
en soms minder.
Drijvende krachten
Naast de eerder genoemde wordt overheidsingrijpen ook als driver beschouwd.
Flex arbeid
Geconstateerd wordt dat aan flex-arbeid tegenwoordig een negatieve betekenis
heeft, ooit was dat anders. Voor werknemers betekent het nu onzekerheid rond het
behoud van het werk, terwijl werkgevers bang zijn voor de (financiële) risico’s om
mensen langer in dienst te houden.
Sommigen zijn van mening dat het de FNV goed gelukt is om de flex-problematiek
op de agenda te krijgen, maar dat de problemen nog onverminderd groot zijn.
Discussie ontstaat over het causale verband tussen flex en beloning. Sommigen
schetsen het beeld van ‘de’ flex-werker als iemand die flex-werker blijft, vaak een
lager loon ontvangt, minder scholing krijgt en een mindere onderhandelingspositie
heeft. Anderen zien niet zo’n causale relatie en zijn van mening dat flex niet per se
de oorzaak hoeft te zijn van de slechte betaling.
Rol en strategie vakbonden
Vakbonden moeten inspelen op de veranderende cultuur door bijvoorbeeld ook
niet-leden te laten meebeslissen. Young & United probeert nieuwe werkwijzen te
gebruiken en nieuwe doelgroepen te bereiken. Anderen wijzen op het belang van
crowd funding als manier om grotere groepen te interesseren voor bepaalde
doelstellingen – buiten de gebaande paden – en als voorbeeld noemen zij de
vluchtelingenproblematiek.
Gememoreerd wordt ook de voorzitter van de Amerikaanse sociologenvereniging
die onderzoek heeft gedaan naar Occupy, naar groepen die normaal gesproken niet
worden verbonden aan de vakbeweging.
In de VS bleek het succesvol als vakbonden, alvorens zich te verbinden met lokale
initiatieven en kerkelijke activiteiten, (opnieuw) beginnen met probleemdefiniëring..
Via onder meer organizing kunnen machtsverhoudingen worden veranderd. Kritiek
33
is dat dergelijke samenwerkingsverbanden vaak rond slechts een thema actief zijn,
vaak niet duurzaam en te weinig gericht op machtsvorming. Anderzijds kalft de
(traditionele) machtsvorming richting bestaande instituties nu vaak af.
Pensioenen
Sommigen zien de huidige discussie over pensioenen als onvermijdelijk.
Demografische ontwikkelingen (mensen leven langer, er is sprake van ontgroening/
vergrijzing) leiden tot aanpassingen van het stelsel maar ook tot onzekerheid. Dit
laatste zal nog toenemen als er kortingen op uitkeringen plaatsvinden, maar
hiervan lijkt vooralsnog (eind december 2016) nauwelijks sprake te zijn.
Ook speelt een generatieconflict: jongeren zien hun toekomstige
pensioenuitkeringen verdampen, maar is dit reëel? Kun je verwachtingen voor
veertig jaar goed inschatten?
Wellicht zou vanuit pensioenfondsen meer aandacht moeten komen voor
beleggingen. Met als gevolg mogelijk spanning tussen rendement en principes.
Pensioenfondsen kijken minder dan voorheen naar de langere termijn en willen
meer kortetermijnresultaten zien.
De veronderstelling is dat duurzaam, ethisch beleggen minder rendement oplevert,
maar is dit ook zou? Sommigen pleiten voor meer beleggingen in Nederland en dan
vooral voor duurzame beleggingen. Hier liggen mogelijkheden voor beïnvloeding
door de vakbeweging, gezien de positie van de vakbeweging in
pensioenfondsbesturen. Tegelijkertijd wordt de vraag geopperd of de vakbeweging
eigenlijk wel deel moet uitmaken van het pensioensysteem. Als
pensioenfondsbestuurder ben je feitelijk ook “medeplichtig” aan het huidige beleid.
Zou je niet vrijer moeten kunnen denken, dromen van een betere samenleving? Tot
slot wordt nog opgemerkt dat de vakbeweging met veel groepen in de samenleving
in gesprek moet gaan, meer nog dan nu het geval is, met jongeren en met lokale
groepen.
ONDERZOEKSAGENDA
Deze rondetafelbijeenkomst heeft niet afgesloten met een concrete
onderzoeksagenda. Wel wordt opgemerkt dat de vakbeweging met veel groepen in
34
de samenleving in gesprek moet gaan (jongeren, lokale groepen) om nieuw beleid
te ontwikkelen.
En de vakbeweging zou zelf de maatschappelijke agenda moeten formuleren en
(ver)beeldend zijn. In dat verband wordt de suggestie gedaan om een aantal
onderzoekers uit te nodigen om te werken aan hun droom, hoe ziet deze
samenleving er uit? Hoe zou je richting een betere maatschappij kunnen gaan, een
duurzamere samenleving en welke rol zou de vakbeweging hierbij spelen?
Praktische, positieve verhalen, out of the box. Via een prijsvraag kunnen we deze
onderzoekers selecteren.
Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat cultuur in de zin van normen, waarden,
referentiekader en expliciete ideologische opvattingen een belangrijke maar
grotendeels onderbelichte rol spelen in de feitelijke arbeidsvoorwaardenvorming.
3.3 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘(MEDE)ZEGGENSCHAP
EN GOVERNANCE’
In de bijeenkomst ‘medezeggenschap en governance’ staat centraal de vraag hoe
de (mede)zeggenschap zich de komende jaren zal ontwikkelen in een
globaliserende en flexibiliserende economie waarin steeds meer in ketens en
netwerken geproduceerd gaat worden. Welke vormen van (mede) zeggenschap zijn
daarin adequaat? En: wat gaat er in de zeggenschap en structuur van
ondernemingen veranderen? Ten slotte is relevant: welke vormen van (mede)
zeggenschap en governance zou de vakbeweging moeten bevorderen en hoe zou
ze dat moeten doen? Via welke interventies zijn gewenste ontwikkelingen te
beïnvloeden? Niko Manshanden en Robbert van het Kaar verzorgden de
inleidingen.
Niko Manshanden (Beleidsadviesgroep FNV) problematiseert vooral de relatie
tussen ondernemingsraad (OR) en vakbond. Over ‘OR en vakbond als strategische
partners’ zijn binnen de vakbond heel verschillende geluiden te horen. Dat loopt
uiteen van “OR -leden doen toch niet wat je wil, dus die moeten we maar links laten
liggen” tot “ik heb altijd vooroverleg met de OR voordat ik met de directie praat” en
alles daar tussenin. Het verschilt sterk per sector. De vraag is niet alleen of en in
hoeverre OR en vakbond partners zijn maar ook hoe vakbond en OR elkaar kunnen
35
versterken. Daaraan gekoppeld is de vraag welke rol de wetenschap in dit verband
kan vervullen.
Robbert van het Kaar (AIAS- UvA) betoogt in zijn inleiding dat de Nederlandse
medezeggenschap goed is gepositioneerd ten opzichte van management, bestuur,
werknemers en vakbeweging. Dat geldt ook voor het overlegklimaat en de formele
bevoegdheden. Maar de band tussen OR en vakbond en OR en Raad van
Commissarissen (RvC) is relatief zwak.
De kennis van vakbonden op bedrijfsniveau is beperkt. De invloed van werknemers
op de strategie van het bedrijf vindt in Nederland vooral plaats via de OR, minder
via de RvC. In landen als Duitsland, Oostenrijk en Zweden is dat omgekeerd. In die
zin is de formele positie van de Nederlandse OR dus robuust te noemen.
36
Ondernemingsraden concentreren zich op drie vraagstukken. Maar de vraag is of
een OR alle drie ter hand kan nemen, aangezien elk vraagstuk een andere positie
vereist ten opzichte van management, RVC en achterban. Ten eerste zijn dit de
strategische vraagstukken en corporate governance. Ten tweede HR-onderwerpen
(employability, scholing, flexibele arbeid) en tenslotte de arbeidsvoorwaardelijke
onderwerpen, waarbij de link met de vakbeweging belangrijk is.
De vakbeweging zelf richt zich te weinig (ook via de middelen van de OR) op de
“harde onderwerpen: Corporate Governance, insolventie, pensioenen, fusies en
overnames, zetelverplaatsing, riskante financieringsvormen. De dagelijkse prioriteiten van de vakbeweging bepalen de (onderzoeks)agenda. Er is onderbenutting van
het enquêterecht, het voordrachtsrecht en de mogelijkheden van de OR bij faillissementen.
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen
aan de orde.
Verhouding vakbond-medezeggenschap
Een deel van de aanwezigen, met name vanuit de wetenschappelijke hoek, is van
mening dat de FNV te weinig gebruik maakt van de mogelijkheden van de OR en
kansen laat liggen, waardoor ze minder invloed heeft dan mogelijk is.
Medezeggenschap is een vehikel om op organisatieniveau invloed uit te oefenen. Er
zijn belangenverschillen tussen OR en vakbeweging, maar ook gemeenschappelijke
belangen. En de FNV heeft als voordeel boven OR-en dat ze niet gebonden is aan
de grenzen van het bedrijf of de sector.
ONDERZOEKSAGENDA
De volgende onderwerpen maken onderdeel uit van de onderzoeksagenda:
1.Medezeggenschap en vakbond
De verhouding medezeggenschap en vakbond zou onderwerp van onderzoek
moeten zijn. In dat verband zijn de volgende activiteiten zinvol:
• Beschrijvend onderzoek van situaties van geslaagde en minder geslaagde
samenwerking tussen bond en OR.
• Wat willen vakbonden in het algemeen en FNV in het bijzonder met
medezeggenschap?
37
• Kunnen OR en vakbeweging meer samen doen en elkaar versterken?
• Hoe denkt men binnen vakbeweging over ontwikkelingen op bestuurskundig
gebied?
• Hoe gaat de vakbeweging om met ‘harde’ (mede)zeggenschapsonderwerpen (corporate governance, insolventie, pensioenen, fusies en overnames, zetelverplaatsing, riskante financieringsvormen)? Belangrijk onderwerp of marginaal?
• Wat zijn de wensen/behoeften van de OR ten opzichte van de vakbeweging?
• Gevolgen van de bestaande taakverdeling (OR doet de strategie, vakbeweging
arbeidsvoorwaarden en sociale plannen).
• Omgaan met vertrouwelijke informatie (fusies, insolventie); gevolgen voor informatiestroom en tijdstip van inschakeling.
2.Kwaliteit van medezeggenschap
Onderzoek naar deze kwaliteit en de mogelijkheden om die kwaliteit te verbeteren
wordt eveneens relevant geacht. Te denken valt aan:
• Een onderzoek naar ‘Wat is (er nodig voor) goede medezeggenschap’.
• Onderzoek naar normen voor medezeggenschap: wat zijn de verschillen tussen
medezeggenschap, participatie en inspraak
• OR en strategisch beleid: waarom houden OR -en zich weinig met strategische
onderwerpen bezig? Strategische beslissingen worden beleid en krijgen effecten,
maar de OR loopt meestal achter de feiten aan. Dat is onderzoek waard: waaróm
houden OR -en zich hier zo weinig mee bezig? Hebben ze niet genoeg kennis,
gebruiken ze die niet of is er te weinig externe deskundigheid? Durven ze hun
rug niet recht te houden, de confrontatie niet aan te gaan? In welke mate spelen
besluitvormingsprocessen in groepsprocessen een rol? Je moet qua samenstelling
geluk hebben: er zijn een paar strategen, visionairen nodig met doorduw-capaciteiten én op de juiste posities. Over een onderwerp als outsourcing: de OR kijkt
niet breed genoeg… En de verhouding met de vakbondsbestuurder is een factor.
• Aandacht voor scholing or-en en ondersteuning door deskundigen.
• Onderbenutting (enquêterecht, voordrachtsrecht, faillissementen).
• Gebruik van machtsmiddelen door de OR.
• Gebruik van (externe) expertise door de OR.
• Het lijkt erop dat werknemersparticipatie/medezeggenschap minder effectief is
in bedrijven met veel laagopgeleiden. Wat zijn daarvan de oorzaken (ontbreekt
het aan vaardigheden, motivatie)? En wat zouden vakbonden hiermee kunnen en
moeten: hun leden trainen, begeleiden, om op die manier de medezeggenschap
38
te versterken en via deze weg ook invloed hebben?
• Meer centraal en op strategisch niveau acteren is ingewikkeld voor
laaggeletterden. Hoe gaan we hier mee om?
• Meer centraal en op strategisch niveau acteren is ingewikkeld voor
laaggeletterden. Hoe gaan we hier mee om?
• Wat is de effectiviteit en kwaliteit van kleinere or-en.
3.De positie van medezeggenschap in het licht van sociaal-economische
veranderingen
• Wat is de rol van de OR bij flexarbeid
• Wat is de rol van de OR bij pensioenen
• Financiële dienstverlening staat zwaar onder druk . Digitalisering, banen weg,
hoe moeten OR-en daarmee omgaan?
• Modellen voor een ketenaanpak.
• Onderzoek naar verander(en)de organisatievormen en de betekenis voor de
medezeggenschap.
UITVOERING ONDERZOEKSAGENDA
De deelnemers aan de brainstorm vinden de opbrengst interessant en zijn bereid
over enige tijd door te praten over mogelijke onderzoeksonderwerpen. Waarbij men
nader wenst in te gaan op de huidige prioriteiten van de vakbeweging per sector en
overkoepelend onderzoek voor de lange termijn. Er zijn nog geen ideeën over de
uitvoering. Bijvoorbeeld waar het gaat om subsidiëring, inzet van studenten,
realisatie binnen een bestaand project.
3.4 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘SOCIALE ZEKERHEID
IN ONTWIKKELING’
In de bijeenkomst ‘sociale zekerheid in ontwikkeling’ stonden de effecten van de
wet- en regelging en uitvoering van de sociale zekerheid voor zowel de
samenleving als het individu centraal.
Romke van der Veen (hoogleraar Sociologie van arbeid en organisatie aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam) verzorgde de inleidingen.
Romke van der Veen ‘Sociale zekerheid in ontwikkeling’
Romke van der Veen schetst trends en ontwikkelingen op het gebied van sociale
39
zekerheid in een globaliserende economie. Vervolgens geeft hij de belangrijkste
kennisvragen en daaraan gekoppelde uitdagingen voor het Nederlandse stelsel in
het algemeen en de vakbeweging in het bijzonder. Volgens Van der Veen zijn de
belangrijkste ontwikkelingen en trends:
• Het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel is complex en combineert neoliberale
kenmerken met sociale investeringen.
• In Nederland zie je geen sterk stijgende inkomensongelijkheid, een gemiddelde
vermogensongelijkheid, een hoge arbeidsparticipatiegraad, relatief lage
werkloosheid en armoede. Nederland heeft vergeleken met andere Westerse
landen een hoge participatiegraad maar het minste aantal gewerkt uren (1,5
verdienerseconomie).
Daarnaast hebben we te maken met actuele problemen, zoals:
• Verschil in sociale zekerheid tussen zelfstandigen en werknemers
• Beperkte participatie van arbeidsgehandicapten
• Afstemming tussen landelijk-,regionaal/gemeentelijk- en sectoraal-niveau
• Beperkte effectiviteit van maatregelen op het gebied van activering, scholing en
van employment services voor uitkeringsgerechtigden
Belangrijke kennisvragen voor de wetenschap en de vakbeweging zijn
volgens Van der Veen:
1. Wat zijn de gevolgen van het verplaatsen van risico’s?
2. Hoe handhaven we reciprociteit van sociale zekerheid?
3. Werken sociale investeringen?
4. Hoe kan de werking van employment services verbeterd worden?
5. Hoe verhouden staat, markt, werkgever, werknemer en sociale partners zich tot
elkaar in een toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid?
6. In hoeverre vertrouwen burgers instituties en hebben ze behoefte aan
eigenaarschap als het gaat om sociale zekerheid?
Uitdagingen voor de toekomst zijn volgens Van der Veen:
1. Globalisering en individualisering.
2. Een gelijk speelveld binnen Europa en herverdeling van risico’s tussen landen.
3. Arbeidsmarkt van de toekomst: digitale, open economie.
4. Inrichting van het stelsel, waarbij tegemoet gekomen wordt aan
individualisering, risicodeling, reciprociteit en nieuwe risico’s.
40
5. Rol vakbeweging; wordt de vakbond partner in sociaal overleg, actievoerder,
verzekeraar, dienstverlener of combineert zij deze rollen?
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen
aan de orde:
Beleving versus cijfers
De deelnemers signaleren een kloof tussen het beeld dat Van der Veen schetst en
de beleving van mensen. Mensen ervaren op meerdere terreinen toenemende onzekerheid, niet alleen op het gebied van werk en inkomen, ook bv. op het gebied van
wonen. Daarnaast hebben mensen verwachtingen die niet uitkomen en maatregelen die goed bedoeld zijn pakken soms verkeerd uit voor individuen.
Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is de afgelopen vijftig jaar enorm veranderd. Vaste arbeidsrelaties
en contracten zijn flexibeler geworden, maar regelingen zijn hier niet op
aangesloten. Het systeem is paternalistisch, niet gericht op eigen regie. Ook is
scholing steeds belangrijker bij preventie en participatie, daar moet meer aandacht
aan besteed worden. Voorbeelden uit het buitenland kunnen daarbij helpen. Ook
41
werknemerschap en werkgeverschap veranderen. Dit heeft effect op de inrichting
van de sociale zekerheid.
Sociale zekerheid:
• Nader onderzoek is nodig naar het verhaal achter de statistieken.
• Het stelsel moet robuuster, nu worden continu nieuwe regelingen ingevoerd en
oude afgebouwd. Aanpassing van het stelsel moet wel, maar geen snelle
invoering en een goede overgangsregeling.
• Naast provisie (= sociale uitkering) moet meer gedaan worden aan preventie en
participatie.
• Zelfstandigen willen zelf de regie en hebben minder vertrouwen in instituties.
Dat kan niet in het huidige stelsel.
• In een geïntegreerde Europese arbeidsmarkt zou de sociale zekerheid ook op
Europees niveau geregeld moet worden.
• Kun je verschillende groepen uitkeringsgerechtigden maatwerk bieden, waarbij
het stelsel meer vangnet (bescherming) of meer het leren van arbeidsmoraal
(dwang) is?
• Hoe werken systemen waarbij de taakverdeling tussen staat, markt, werkgever,
werknemer en sociale partners verschilt?
• Samenwerking tussen vakbeweging en wetenschap:
• Welke normatieve keuzes liggen ten grondslag aan politieke en economische
initiatieven?
• Hoe kunnen we de kennis van de wetenschap en de vakbeweging gebruiken en
welke kennis hebben we al, maar gebruiken we niet?
• Onderzoek naar de stapeling van effecten voor individuen mist.
• Naast statistische informatie (cijfers van CBS en UWV) is leefwereld-onderzoek
naar de beleving van mensen nodig. Randomised controlled trial onderzoek
domineert en verdiepingsonderzoek is schaars.
• De vakbond wordt opgeroepen de regie te nemen in vernieuwing van sociale
zekerheid.
ONDERZOEKSAGENDA
De volgende vragen vormen een aanzet voor de onderzoeksagenda op het gebied
van sociale zekerheid:
I. De inrichting van het stelsel:
• Hoe kun je inspelen op individualisering en hoe verhoudt dit zich tot risicodeling?
42
• Hoe willen we de risico’s verdelen en wie dragen die?
• Hoe gaan we om met nieuwe risico’s op het gebied van werken, zorgen en leren?
• Hoe kan sociale zekerheid het beste uitgevoerd worden?
II. Rol van de vakbeweging:
• Wil de vakbond wel of geen partij zijn bij sociaal overleg?
• Gaat de vakbond actie voeren?
• Wordt de vakbond voor eigen leden actief als verzekeraar op het gebied van
sociale zekerheid?
• Welke diensten (employment services) biedt de vakbond aan?
• Kan de vakbeweging de regie nemen in de Nederlandse sociale zekerheid,
zoals in andere landen, bijvoorbeeld Zweden?
III. De rol van Europa:
• Een geïntegreerde markt versus natiestaat en grenzen dicht?
• Rol van de euro?
• Gelijk speelveld voor iedereen?
• Herverdeling van risico’s tussen landen?
3.5 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘KWALITEIT VAN DE ARBEID’
In de bijeenkomst ‘kwaliteit van de arbeid’ stonden de ontwikkelingen in de
kwaliteit van de arbeid centraal. Wat zijn die ontwikkelingen? Via welke
interventies zijn deze te beïnvloeden? En wat is daarin de rol van wetenschap?
Wim van Veelen en Steven dHondt verzorgden de inleidingen.
In de presentaties en de discussies naar aanleiding van de presentaties is een
aantal punten aan de orde gekomen – zowel met betrekking tot de verhouding
vakbeweging/wetenschap als tot een aantal inhoudelijke onderwerpen.
VERHOUDING VAKBEWEGING/WETENSCHAP
Wim van Veelen (FNV) constateert in zijn presentatie dat de wetenschap
onvoldoende in staat is om zich nog los van commerciële belangen in te zetten
voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. De financiering van de vroegere
wetenschapswinkels bood ‘kritische’ wetenschappers een positie om los van
commerciële belangen onderzoek te doen. Van Veelen vraagt zich af wat de
43
vakbeweging wetenschappers te bieden heeft.
Steven dHondt (TNO/KU Leuven): ‘Wetenschap en vakbond blijken elkaar niet
meer te vinden als het gaat om het verbeteren van de kwaliteit van de arbeid van
werknemers. Een belangrijke reden is dat ‘arbo’ vooral een belangenafweging is
geworden. Wetenschappers zijn zelden uitgenodigd bij die belangenafweging.
Nochtans is sprake van stijgende risico’s voor de kwaliteit van de arbeid.1 Een mank
lopende arbodienstverlening bemoeilijkt echter het zicht op de stijgende risico’s.
Dalende cijfers voor verzuim en arbeidsongeschiktheid zeggen niet alles. De conclusie is dat wetenschap en vakbond meer moeten doen om samen te komen.’
Dhondt geeft tegengas tegen de scherpe inzet van Van Veelen: er zijn nog wel
degelijk wetenschapswinkels (al zijn het er inderdaad weinig en dient er
tegenwoordig voor het onderzoek ook betaald te worden), maar belangrijker is volgens Dhondt dat de vakbeweging zélf er onvoldoende in slaagt om de wetenschapsagenda op Europees (EU-OSHA) en nationaal niveau (MAPA) te beïnvloeden.
Arbo is teveel een belangenafweging tussen sociale partners geworden, waarin de
wetenschappelijke onderbouwing van bijvoorbeeld arbocatalogi en branche-afspraken zeer mager is. Ook Christis stelt, tijdens de discussie, dat de FNV is ‘meegezogen in de zelfregulering’. Een derde bal die Dhondt, tijdens de discussie over de presentaties, terugkaatst, is dat de vakbeweging zélf ook niet met bijvoorbeeld
meetapparatuur de bedrijfsvloer opgaat. Deze constatering wordt gedeeld door
Christis, die opmerkt dat vanuit het HBO veel doet aan onderzoek om werkdruk te
verlagen, maar dat hij de vakbeweging in zijn onderzoekspraktijk eigenlijk zelden of
nooit tegenkomt.
In de discussie over het eerste punt (onvoldoende sturing op de onderzoeksagenda)
merkt Van Veelen op dat die agenda ook altijd een compromis is en noodzakelijkerwijs moet zijn. Echt kritisch onderzoek wordt door de werkgeversvertegenwoordigers namelijk op afstand gehouden. Dat is nu juist een reden waarom de vakbeweging zelfstandig tot een onderzoeksagenda moet komen.
Van Veelen merkt bovendien op dat bijvoorbeeld in de SER werkgevers maar wat
1) Zie recentelijk P. Smulders & S. van de Bossche (2016), Neergaande trend in de kwaliteit
van de arbeid, in: ESB, jg. 101 (4742), 13 oktober 2016
44
roepen, zonder wetenschappelijke evidentie, en daar te vaak mee wegkomen. Ook
worden risico’s in vergaande mate als een individuele verantwoordelijkheid
gepresenteerd, waar groepen werknemers en, toegegeven, soms ook wel
bondsbestuurders opvallend makkelijk in meegaan. Dat is eens te meer een reden
om ervoor te zorgen dat de vakbeweging goed beslagen ten ijs komt. Christis merkt
hierover op dat de kennis er soms wel degelijk is, maar dat er in het beleid aan voorbijgegaan wordt. Mensen in de vakbond moeten zich bovendien trainen om de
juiste (wetenschappelijke) argumenten te gebruiken in beleidsdiscussies. Ook is er
behoefte aan wetenschappelijk onderbouwde normen die nader invulling geven
aan de algemene doelvoorschriften in de wet- en regelgeving.
Dit leidt tot de volgende tussenconclusie:
• De vakbeweging heeft een belangrijke rol bij het agenderen van sociale/ethische
45
kwesties op Europees en nationaal niveau, maar de invloed in paritaire gremia is
beperkt.
• De vakbeweging heeft daarom belang bij het ontwikkelen van een zelfstandige
onderzoeksagenda, juist ook om goed beslagen ten ijs te komen in sociale dialoog
over kwaliteit van de arbeid. Dit helpt ook om de tendens tot individualiseren van
structurele problemen op het gebied van kwaliteit van de arbeid te counteren –
een punt dat ook breed gedeeld werd door de aanwezige wetenschappers.
• Bestaande wetenschappelijke kennis moet beter worden ontsloten én handzaam
ter beschikking worden gesteld aan vakbondsmensen in de (beleids)praktijk. Het
ontsluiten van kennis vereist dat de vakbond goed op de hoogte is van wat er
speelt in wetenschappelijke kring maar met name ook in het HBO (lectoraten).
• Daarnaast is het van belang vast te stellen waar vakbondsmensen in de (beleids)
praktijk behoefte aan hebben, welke lacunes zij constateren. Die behoefte kan
bestaan uit het gebruik van wetenschappelijke informatie in de lobby, in de
publiciteit én in de praktijk op de werkvloer (sectoren). Doel van wetenschap is
met name werknemers(vertegenwoordigers) handvatten te bieden om regie te
nemen over hun eigen arbeidsomstandigheden.
THEMATISCH
Belangrijke onderwerpen die op de agenda zouden moeten staan zijn, blijkens de
discussie, te verdelen rond een drietal themavelden:
• Werkdruk/organisatie van de arbeid/functie-inhoud.
• Gevaarlijke stoffen.
• Nieuwe technologische ontwikkelingen zoals robotisering, digitalisering en
platformisering.
Deze thema’s zijn deels geadresseerd in de presentaties van Van Veelen en Dhondt
en deels ook naar boven gekomen in de gedachtewisseling tussen de aanwezige
wetenschappers en beleidsadviseurs van de FNV.
Werkdruk/organisatie van de arbeid/functie-inhoud
Werkdruk is één van de grote ziekmakers, en niet voor niets één van huidige
speerpunten van de FNV. Aan de andere kant wordt de discussie over werkdruk al
snel de richting van individualisering opgestuurd. Deze twee ontwikkelingen
onderstrepen het belang van goed onderzoek naar de structurele oorzaken rond
deze thematiek.
46
Het is wellicht het meest effectief om in te zetten op ‘alternatieve vormen van
organiseren’. Dit is overigens een onderwerp dat al langere tijd op de agenda staat,
maar in de loop der jaren van ‘sociaal-innovatief organiseren’ is verworden tot ‘slimmer werken’ (waarbij slim vooral ook uitmondt in “met zo weinig mogelijk mensen”).
Alternatieve vormen van organiseren was het thema waaraan in de bijeenkomst de
meeste prioriteit werd toegekend.
Belangrijk is dat de wetenschap rond dit thema zeer sterk kijkt naar wat er
werkelijk op bedrijfsniveau gebeurt. Casestudies als bijvoorbeeld bij Gazelle (Pot)
zijn een belangrijke methode om de conceptuele discussies over kwaliteit van de
arbeid zoals die in de jaren ’90 reeds speelden aan te vullen met praktijkonderzoek.
Daarbij is tevens van belang dat niet alleen gekeken wordt naar bedrijven waar de
FNV al sterk is, maar ook naar de effecten van externe flex (Sam Groen): deze
hebben niet alleen gevolgen voor onze leden in die bedrijven, maar ook voor de
flexkrachten. De aandacht voor flex sluit ook goed aan op de discussie over
‘vakmanschap’ én productkwaliteit, waarmee ook een brug wordt geslagen naar
werkgevers.
Gevaarlijke stoffen
Er wordt momenteel al veel onderzoek gedaan naar de hazards van stoffen – in het
bijzonder ook in het kader van REACH. Dit is echter met name op basis van
toxicologisch en dierexperimenteel onderzoek. Wat ontbreekt is kennis over de
feitelijke blootstelling op de werkvloer (Theodori). Ook zou het wenselijk zijn om
meer inzet te plegen op monitoring van grenswaarden (Van Broekhuizen). Ook als
je wilt weten of regelgeving voldoende effectief is, moet er informatie worden
gegenereerd over de feitelijke situatie op de werkplek (Dhondt). Ook kan dergelijke
informatie een rol spelen bij een vakbondsstrategie om blootstelling aan
gevaarlijke stoffen publicitair uit te nutten (zie Chroom VI, Dhondt). Ten slotte zou
het goed zijn als er een betere link wordt gelegd met bedrijfsartsen, die nu nog veel
te weinig beroepsziekten melden (terwijl dit interessante informatie biedt in het
kader van REACH (Theodori)).
Nieuwe technologische ontwikkelingen
Beide voornoemde thema’s kunnen ook worden geïntegreerd in een meer anticiperende benadering, waarin de vakbeweging in een vroeg stadium van
47
technologische ontwikkeling aandacht vraagt voor de mogelijke gevolgen van
nieuwe technologieën voor de kwaliteit van de arbeid. Voorbeelden zijn robotisering, digitalisering en platformisering die niet alleen gevolgen hebben voor de
werkgelegenheid, maar zeker ook voor functie-inhoud (taken, autonomie, arbeidstijden). Zie ook het thema ‘de mens als robot’ (Van Willigenburg).
Ook op het gebied van gevaarlijke stoffen en andere agentia (EMV bijvoorbeeld) is
het wenselijk om vanuit een vakbondsperspectief na te denken over “emerging
risks”. Hoe moeten we omgaan met stoffen of technologieën waarvan we nu de
mogelijke langetermijnrisico’s nog niet kunnen inschatten (Popma)? Wat is de betekenis van het voorzorgsbeginsel in de praktijk van werknemers (Van Broekhuizen,
Van Veelen)?
In een vroeg stadium sturing geven aan technologische ontwikkelingen vereist dat
men in een vroeg stadium nadenkt over de mogelijke gevolgen van die nieuwe
technologie. Daarbij helpt zeker om technologische ontwikkeling niet te bezien vanuit een deterministische visie op technologie, maar als ‘organisational choice’ (Pot).
Dit vergt een anticiperende benadering vanuit de vakbeweging, maar ook eens
strategie om mede sturing te geven aan risico-onderzoek.
48
Naast de genoemde thema’s, die ook aansluiten bij de zwaartepunten in het
arbobeleid van de FNV, zijn uiteraard ook andere onderzoeksthema’s op het gebied
van kwaliteit van de arbeid denkbaar, zoals bijvoorbeeld de kwestie “zware
beroepen” (beter: zwaar werk), die een belangrijke rol spelen in de recent
opgelaaide discussie over de AOW. Ook een thema als kort-cyclische arbeid is nog
steeds actueel, en met het oog op de platformisering van de arbeid wellicht zelfs
actueler dan ooit. Dergelijke onderwerpen zouden opgenomen kunnen worden in
een bredere onderzoeksagenda.
Een specifiek onderwerp, dat ook in de inbreng van Dhondt ter sprake kwam, is
de kwaliteit van de arbodienstverlening – in het bijzonder de vraag of de huidige
arbodienst nog wel in staat is onafhankelijk te opereren. Deze laatste vraag kan
ook in een breder onderzoeksveld worden ingebed, namelijk onderzoek naar het
hele stelsel van de arbowetgeving: wat is eigenlijk de opbrengst van het hele
systeem sinds 1994? Wat draagt de risico-inventarisatie en -evaluatie eigenlijk
bij aan betere arbeidsomstandigheden? Hebben de instrumenten binnen het ‘zorgsysteem’ wel effect, of zijn andere factoren wellicht bepalender (zoals feitelijke
machtsverhoudingen, bedrijfscultuur, de afstand van deskundigen tot de werkvloer)? En, niet onbelangrijk: wat heeft de vakbeweging de afgelopen decennia
eigenlijk bereikt op het belangrijke terrein van veilig en gezond werk? Wat kunnen
we leren van de praktijkervaringen op verschillende niveaus (landelijk, branche,
bedrijf), opdat de inzet van de vakbeweging effectiever wordt?
HOE VERDER?
Nader uitwerken van de hierboven geschetste onderzoekslijnen, ook in samen­
spraak met praktijkmensen (bestuurders, kaderleden) en met wetenschappers die
niet aanwezig waren op de eerste ontmoeting. In het bijzonder verfijnen van specifiekere onderzoeksvragen. Een belangrijk punt hierbij is dat ervoor gewaakt moet
worden dat het onderzoek meegaat in de huidige trend van individualisering van
veiligheid en gezondheid, bijvoorbeeld ‘behaviour based safety’ en individueel
gezondheidsmanagement en leefstijlprogramma’s (zoals BRAVO).
Een belangrijk punt van overweging is dat eventueel onderzoek méér moet zijn dan
desk-research. De suggestie van Dhondt dat vakbondsleden zélf de vloer opgaan
om arbeidsomstandigheden in kaart te brengen, wijst op het methodologische
belang van activerend vakbondsonderzoek (in de jaren ‘70/’80 ook wel
49
‘actie-onderzoek’ genoemd).2 Juist in de samenwerking tussen onderzoekers en
kaderleden op bedrijfsniveau kan de samenwerking FNV en wetenschap toegevoegde waarde hebben – niet alleen inhoudelijk, maar ook methodologisch. Een
praktijkgerichte aanpak leidt tot inzichten waar vakbondswerk in bedrijf waarschijnlijk meer mee gebaat is dan met objectieve/ wetenschappelijke kennis van
meer generalistische snit.
3.6 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘POSITIE EN STRATEGIE
VAN DE VAKBEWEGING’
In deze rondetafelbijeenkomst is gesproken over de positie en strategie van de
vakbeweging in de sterk veranderde arbeidsmarkt en politieke omgeving. Is het
voor de vakbeweging voldoende om harder en beter te doen wat ze de laatste
vijftig jaar heeft gedaan, of zijn andere antwoorden nodig? En naar wie kunnen we
dan kijken: naar de VS waar veel bonden organizing gebruiken om leden te werven,
naar Scandinavië waar de vakbond diep geworteld is in de sociale zekerheid of naar
Zuid-Europa waar bonden geregeld de confrontatie zoeken? En: wat is de rol van
een vakbeweging waarvan één op de vijf werknemers lid is; is er inderdaad een
legitimiteitsprobleem? Saskia Boumans en Wim Eshuis verzorgden de inleidingen
Saskia Boumans (BAG FNV) neemt de historische situering van de Nederlandse
vakbeweging binnen de driehoek samenleving-klasse-markt van Richard Hyman,
Engelse professor arbeidsverhoudingen, als uitgangspunt. En bespreekt dan een
aantal oplossingen vanuit dit perspectief.
Hyman beschrijft in zijn boek ‘Understanding European Trade Unionism’ (2001) drie
historische archetypes van vakbonden in Europa. Geen enkele bond voldoet
uiteraard volledig aan een profiel, maar neigen in meer of mindere mate naar één of
twee archetypen. Grofweg kunnen we deze archetypen als volgt samenvatten: een
markt georiënteerde vakbond definieert en gedraagt zich primair als
ledenorganisatie, een op de samenleving georiënteerde vakbeweging wil het
algemeen belang dienen, en een op klasse georiënteerde bond ziet zichzelf als
klasse-organisatie.
2) Voor een recenter voorbeeld zie H. von Unger (2013), Partizipative Forschung :
Einführung in die Forschungspraxis, Wiesbaden : Springer Fachmedien
50
Boumans plaatst de FNV binnen dit model als een vakbond die het meest neigt naar
oriëntering op de samenleving. Denk hierbij aan het poldermodel met haar overleginstituties, de sociale akkoorden, de avv, de sterke landelijke invloed en de zwakke
aanwezigheid in bedrijven, en het streven naar het vermenselijken van het kapitalisme binnen haar grenzen.
Als we met deze typering in ons achterhoofd kijken naar de manieren waarop de
Nederlandse vakbeweging de dilemma’s waar ze voor staat het hoofd biedt, dan
geeft dit ons handvaten in het denken over de consequenties van deze keuzes.
1. TERUGLOPEND LEDENAANTAL EN ORGANISATIEGRAAD DIE DE
TEGENMACHT EN LEGITIMITEIT VERMINDERT.
Nederland kende een organisatiegraad van boven de veertig procent in 1960 en zit
nu op een organisatiegraad van zo’n 17 procent. Een gevolg is dat de
51
onderhandelingsmacht vermindert en de legitimiteit van de vakbeweging onder
druk staat. Op welke manier wordt hierop gereageerd en kunnen we hiervan een
aantal gevolgen schetsen?
Een optie die wordt verkend, is het vergroten van de waarde van het lidmaatschap,
bijvoorbeeld via voordelen alleen-voor-leden af te spreken of door organizing dat
sterk focust op ledenwerving, opbouw van comités en dat te koppelen aan het
oplossen van ‘diepgevoelde en breed gedragen issues’. Beide oplossingen doen
denken aan het archetype van de vakbond als ledenorganisatie, met een marktoriëntatie. De mogelijkheid om verbeteringen in arbeidsvoorwaarden te kunnen
afspreken is op deze manier sterk verbonden aan het aantal leden.
Vanuit de politiek daarentegen zien we druk om de waarde van het lidmaatschap te
verminderen. Vakbonden moeten (nog) beter het algemeen belang dienen door alle
werknemers te consulteren en te laten stemmen bij cao-onderhandelingen. Dit vergroot het draagvlak van de cao en de legitimiteit van de rol van de vakbeweging, zo
is het idee. Het onderscheid tussen lid en geen lid vermindert daardoor. Nu al heeft
iedereen baat bij cao’s en in op deze manier hebben niet-leden ook zeggenschap
over richting en invulling van de cao. In dit scenario blijft de individuele belangenbehartiging - de juridische dienstverlening - over als members-only voordeel. In
Nederland zien we dat het CNV en de Unie deze beweging maken, terwijl de FNV
zich juist minder profileert op individuele dienstverlening dan ze in de jaren 90
deed.
2. DE VERSPLINTERING VAN DE ARBEIDSMARKT WAARDOOR DE COLLECTIEVE
BASIS ONDER WERK VERMINDERT .
De versplintering zien we terug in de organisatie van arbeid (flexibele productie)
waardoor de inrichting van de arbeidsmarkt (o.a. flexschil) en de samenstelling van
de actieven op de arbeidsmarkt (zzp’ers, arbeidsmigranten, jongeren-in-opleiding)
mede is veranderd.
De sterk versplinterde arbeidsmarkt stelt de vakbeweging voor een aantal keuzes.
Om er maar één te noemen: wie vertegenwoordigt ze? Werknemers (klasse), alle
werkenden (samenleving) of alleen leden dan wel een nauw gedefinieerde beroepsgroep binnen een sector (markt)? De FNV heeft deze vraag formeel beantwoord
door alle werkenden te willen organiseren, ook zzp’ers en arbeidsmigranten. In de
praktijk levert dit af en toe spanningen op: is een werknemer de norm en zou een
52
zzp’er eigenlijk ook een werknemer moeten worden? Zo niet, waar ligt dan de grens
van het ondernemerschap? Vrije tariefvorming? Zo ja, wordt de sociale zekerheid
opengesteld voor zzp’ers? Ook bij het organiseren van jongeren dringen zich vragen
op: de meeste jongeren die werken doen dat naast school of studie en ‘verdringen’
vanwege hun opleidingsniveau en behoefte aan flexibiliteit werkende jongeren,
dat wil zeggen jongeren die klaar zijn met school en werken voor de kost. Beide
groepen hebben andere belangen.
3. INTERNATIONALISERING EN VERMARKTING VAN DE ECONOMIE.
Enerzijds zien we dat de onderhandelingsruimte van individuele werkgevers
vermindert (multinationals, aanbestedingsregels) en tegelijkertijd is er een
toenemende concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onder andere het
importeren van lagelonenarbeid, met een race naar beneden als gevolg.
Hoe opereren vakbonden hierin? We zien dat bonden werkgevers aanspreken op
hun rol als sociale partner. Het Rijnlandse model van moreel werkgeverschap
waarbij er samen gezocht wordt naar oplossingen, is hierbij een leidraad
(maatschappij). Een andere benadering, die we terugzien bij organizing
bijvoorbeeld, is de erkenning van een belangentegenstelling en het bouwen we aan
een vakbondsagenda die we op basis van machtsopbouw willen realiseren (markt).
4. WERK ALS ONDERNEMERSCHAP.
De overheersende opvatting over werk is geworden dat werk de enige waardevolle
manier is om te participeren in de maatschappij en dat werk ondernemerschap in
zich draagt. Deze invulling van werk laat weinig ruimte voor onderlinge solidariteit.
Mesen verworden tot elkaars concurrent.
Een manier om hiermee om te gaan is door het algemeen belang te benadrukken als
rechtvaardiging voor vakbondseisen (maatschappij). De acties in de zorg gaan sterk
over de kwaliteit van de zorg, de acties van leerkrachten over te grote klassen, de
acties van de beveiligers op Schiphol over de veiligheid voor passagiers. Een andere
manier is door te benadrukken dat werkenden het recht hebben op en opkomen
voor goede arbeidsomstandigheden en goed loon als waarden op zichzelf (klasse).
Wim Eshuis (wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging, de Burcht) richt
zich in zijn inleiding op de mogelijkheden en beperkingen van de vakbeweging op
53
microniveau, het niveau van bedrijven en individuen. Die invalshoek is mede gebaseerd op praktijkervaringen en wetenschappelijk onderzoek naar de rol van ondernemingsraden in bedrijven met een sterke vakbondspositie, naar werknemersonderzoek met werknemers in de bouw en naar belangenbehartiging van en
onderzoek naar de positie van werkslachtoffers (slachtoffers van arbeidsongevallen
en beroepsziekten).
Eshuis concludeert op basis daarvan dat er naast ‘organizing’ meer dan voldoende
potentieel is voor allerlei vormen van (activerend) vakbondswerk zoals vakbondswerk via de OR, via werknemersonderzoek, en met werkslachtoffers. Werknemers
in het algemeen en vakbondsleden in het bijzonder blijken zeer wel bereid om ervaringen te delen, zich te organiseren en hun stem te laten horen, al dan niet
gesteund door de vakbond.
Hij constateert echter dat deze ‘goudmijn’ maar in beperkte mate wordt benut.
Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Een van de oorzaken is de politiek
van de vakbeweging (gericht op consensus op nationaal en sectoraal niveau en veel
minder op lokaal en bedrijfsniveau) en de daarmee samenhangende
organisatiestructuur (een klassieke gecentraliseerde bureaucratie) waarin een topdownbenadering dominant is . Dit gaat ten koste van een voor activerend
54
vakbondswerk noodzakelijke ‘bottom-upcultuur. Daarnaast constateert hij dat
onvoldoende kennis en inzicht bestaat in de effectiviteit van verschillende vakbondsstrategieën, waaronder vormen van activerend vakbondswerk. Bovendien
wordt er weinig geëxperimenteerd met moderne vormen van activerend vakbondswerk waarmee mogelijk nieuwe groepen werknemers en potentiële leden georganiseerd kunnen worden.
Eshuis doet een aantal voorstellen om de positie van de vakbeweging te
verstevigen. Hét uitgangspunt moet zijn dat de vakbeweging samen mét leden,
maar ook met niet-leden, beleid moet ontwikkelen, mede op basis van de
ervaringen, wensen en verlangens van die werknemers. Vakbondswerk op
bedrijfsniveau moet net zoveel gewicht krijgen als dat op bedrijfstak en nationaal
niveau. Daarin past een gekantelde vakbondsorganisatie: minder invloed van de top
van de vakbond, meer capaciteit om op bedrijfsniveau veranderingen te realiseren.
Onderzoek naar verschillende vormen van activerend vakbondswerk en de
effectiviteit hiervan past daarbij.
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen allerlei gespreksonderwerpen aan de
orde die we kunnen samenvatten in twee thema’s, namelijk de positie van de
Nederlandse vakbeweging (in verleden, heden en toekomst) en de strategie van de
vakbeweging.
Positie Nederlandse vakbeweging
Waardoor is de vakbeweging in de huidige positie terechtgekomen? En wat is haar
eigen rol hierin? Is er sprake van voluntarisme: is de ontwikkeling van Rijnlands
model naar neocorporatisme bewust beleid waaraan ook de vakbond heeft meegewerkt? En hoe verhoudt zich dat dan tot de opstelling van de Duitse en Belgische
vakbeweging? Dit veronderstelt een goede analyse van het neoliberalisme: ga eens
goed kijken naar hoe het in elkaar zit, en wat daarvan de gevolgen zijn voor het
handelen en het bewustzijn van de vakbeweging.
Strategie vakbeweging
In de bespreking van dit thema kwamen de volgende onderwerpen aan bod:
• Wordt er niet een valse tegenstelling geschapen tussen verschillende
oplossingsrichtingen en strategieën (polderen/activisme)?
55
• Is globalisering en robotisering al dan niet een sterke bedreiging voor de positie
van de vakbeweging?
• Wordt er niet teveel beleid gemaakt dat te ver afstaat van de werkelijkheid van
werknemers?
• De positie van de Nederlandse vakbeweging is sterker dan menig medewerker bij
de vakbond denkt. Is er niet teveel zelfverwijt bij medewerkers en (kader)leden
van de vakbeweging?
• Er is een historische analogie tussen de huidige periode en die van 1890-1914.
Onderzoek leert dat de vakbeweging toen en nu zelf heeft bijgedragen aan de
context. Onderzoek is nodig naar andere modellen van vakbondsorganisatie.
• Historisch-vergelijkend onderzoek hoe bijvoorbeeld vakbonden in Nederland,
Duitsland, België en Engeland ieder op eigen wijze zijn omgegaan met de
uitdagingen/bedreigingen van de wereld na de ‘dertig gouden’ jaren.
• Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van activerend vakbondswerk
per context. In welke context werkt organizing wel en in welke niet?
• Inzicht in mogelijkheden tot bewustwording en tot de ontwikkeling van politiek
bewustzijn onder leden is zeer relevant voor een vakbeweging. Hoe kan je
bevorderen dat mensen zich identificeren met de vakbond en de
vakbondsthema’s?
• De veronderstelling bestaat dat weinig van andere landen wordt geleerd, klopt
dat?
• Zet best practices uit verleden eens op een rij.
• Ontwikkel een eigen visie op werkgelegenheid, want daaruit kan de vakbeweging
kracht putten.
• Analyseer het succes VNO-NCW. Zou je dat moeten kopiëren?
• Maak meer gebruik van de mogelijkheden van de overheid als werkgever: wat kan
de overheid als werkgever betekenen voor betere arbeidsverhoudingen?
Vergelijk het aannemen van flex schoonmaakpersoneel in vaste dienst.
• Onderzoek de mogelijkheden om de aantrekkingskracht van de vakbeweging op
jongeren en zzp’ers te vergroten.
• Omgang met leden, hoe verhoudt de FNV zich tot haar leden (klant centraal,
klantenbinding)?
• De vakbeweging zou moeten nagaan hoe het ouderenprobleem kan worden
opgelost. Met name laaggeschoolde ouderen werken onder belastende
omstandigheden. Zij zullen naar alle waarschijnlijkheid op den duur niet in staat
zijn tot duurzaam werk . Met arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en sterke
56
inkomensachteruitgang als gevolg.
• Onderzoek de mogelijkheden tot arbeidsduurvermindering en kom met een plan.
ONDERZOEKSAGENDA
De volgende onderwerpen maken onderdeel uit van de onderzoeksagenda.
1. Onderzoek naar het recente verleden: het ontstaan van het neoliberale klimaat
(in ieder geval in Nederland, zo mogelijk historisch vergelijkend tussen
vakbonden in Nederland, Duitsland, België en Engeland) en de rol van vakbonden
daarin.
2. Studie naar de huidige economische en maatschappelijke orde (bv. grensoverschrijdende ketens waar nationale oplossingen niet meer volstaan; werking van
het hedendaagse bedrijfsleven (het spel en de knikkers: waar wordt het
gespeeld, hoe wordt het gespeeld en wie wint de pot?).
3. Onderzoek naar (recente) concrete vakbondsstrategiëen en methoden: wat kunnen we leren van binnen- en buitenlandse praktijken (successen en mislukkingen) op (inter)nationaal niveau, op bedrijfstakniveau, op het niveau van het
bedrijf en op lokaal niveau. Speciale aandacht voor strategieën van activerend
vakbondswerk.
4. Studie van de leden (kennen wij onze huidige en potentiële leden, hoe denken
ze, hoe gaat FNV met leden om, kunnen leden en niet-leden meer bewust raken
van en zich engageren met de vakbondsagenda, die in de kern hun eigen agenda
is).
5. Studie van ontwikkelingen die om een antwoord vragen: robotisering, overschot
aan werknemers, tekort aan werk, maar ook grensoverschrijdende ketens. Hierin
past ook aandacht voor onderzoek naar de problematiek van laaggeschoolde
ouderen die werken onder belastende omstandigheden. Welke oplossingen
kunnen we met hen bedenken? Onderzoek de mogelijkheden van een eigen
plan hiervoor.
6. Onderzoek naar de mogelijkheden van de overheid als werkgever om experimenten uit te voeren op het gebied van arbeid, bijvoorbeeld naar arbeidsduurvermindering.
7. Wat kunnen we leren van het succes van VNO NCW? 57
3.7 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘DECENTRALISATIE
VAN ARBEIDSMARKTBELEID EN REGIO’S’
In de bijeenkomst “decentralisatie van arbeidsmarktbeleid en regio’s” stond de aansluiting van economie en arbeidsmarkt op lokaal, nationaal en internationaal niveau
centraal. Ook de gevolgen van technologische ontwikkeling en innovatie voor de
toekomst van werk en de arbeidsmarkt werden besproken. En de vraag hoe onderwijs, overheid, werkgevers en vakbonden samenwerken om werknemers voor te
bereiden op deze ontwikkelingen. Marc van der Meer (Tilburg University, Centrum
Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel) en Ron van Baden (regiocoördinator
FNV) verzorgden de inleidingen.
Marc van der Meer ‘Een lerende regio; uitdagingen voor de korte
en lange termijn’
Marc van der Meer geeft de belangrijkste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
weer: flexibele contracten, meer transities naar andere banen/beroepen, meer
transities tussen werken, leren en zorgen en nieuwe sociale risico’s.
In antwoord op deze ontwikkelingen zijn sociale investeringen nodig in:
1. Onderwijs als fundament.
2. Versoepelen van transities tussen banen en tussen werken, leren en zorgen.
3. Vangnet voor sociale bescherming en re-integratie op maat.
Marc van der Meer geeft aan dat economisch beleid, sociaal beleid en
beroepsonderwijs steeds meer regionaal met elkaar verbonden worden. In de
triple-helix werken onderwijs, overheid en bedrijfsleven samen op regionaal niveau
en sluiten beroepsonderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar aan.
In de regio wordt de internationale dynamiek sterk gevoeld. Bedrijven moeten zich
snel aanpassen en verwachten dat werkenden en het beroepsonderwijs mee
veranderen. Onderwijs en onderzoek zorgen voor nieuwe kennis en innovatie,
waarmee bedrijven nieuwe producten en productietechnieken kunnen ontwikkelen
en de regionale economie groeit. Regio’s verschillen van elkaar, ze richten zich op
hun sterke kanten. In de regio Brainport (Eindhoven en omgeving) bijvoorbeeld is
de samenwerking tussen onderwijs/onderzoek en bedrijven sterk ontwikkeld.
Onderwijs moet responsief zijn, dat betekent:
58
• Expliciete aandacht voor regionale economische ontwikkeling.
• Een netwerk in de regio.
• Ontwikkelingen in beroepen/technieken vertalen in op maat gesneden
opleidingen.
• Organisatorische flexibiliteit.
De rol van vakbonden was aan het begin van deze eeuw duidelijk, er was een
tripartite arbeidsmarkt. Nu wordt de arbeidsmarkt meer regionaal en moeten
vakbonden zichzelf opnieuw uitvinden. Bovendien zijn vakbonden sectoraal
georganiseerd. Van der Meer concludeert dat zowel voor het beroepsonderwijs als
voor vakbonden geldt dat ze beter moeten inspelen op ontwikkelingen in de regio.
Aandachtpunten daarbij zijn:
• Nationaal beleid met een regionale uitwerking (diversiteit).
• Bedrijfsnetwerken in de regio trekken zich van bestuurlijke netwerken weinig
aan.
Ron van Baden ‘Hoofdpunten en dilemma’s FNV en regionale arbeidsmarkt
De FNV heeft een structuur die sectoraal is. Dat zie je terug op de terreinen waar
we actief zijn: cao’s, pensioenfondsen en O&O-fondsen. De arbeidsmarkt is in
hoofdzaak lokaal/regionaal. De FNV kiest er nadrukkelijk voor de positie op de regionale arbeidsmarkt te versterken. Met het sociaal akkoord van 2013 heeft de FNV
een plek gekregen in de regionale werkbedrijven. De werkbedrijven hebben een
belangrijke rol in het behalen van de doelen van de participatiewet en proberen hun
werkterrein uit te breiden naar de brede regionale arbeidsmarkt.
Op het niveau van provincies en gemeenten zijn economie, werk en scholing vaak
bestuurlijk gescheiden. In de regio zie ik juist steeds vaker samenwerking, in de
zogenaamde triple-helix van onderwijs, overheid en bedrijfsleven. Daar zie je
economie en arbeidsmarkt juist samenkomen. De FNV zoekt daarin haar rol. We
doen vaak wel mee als het om de onderkant van de arbeidsmarkt gaat.
De FNV zet nu in op adviescentra in de regio; er lopen op dit moment pilots. Deze
centra ondersteunen werkenden bij de transitie van werk naar werk of van
uitkering naar werk.
De FNV is vooral sterk in traditionele bedrijven en sectoren. Bij nieuwe, snel
groeiende bedrijven, als Bol.com hebben we maar weinig leden, terwijl we daar met
59
werkgevers afspraken zouden moeten maken over het invullen van nieuwe
werkgelegenheid. Ron van Baden geeft aan dat je in de regio Brainport, waar hij
actief is, enorme groei en ontwikkeling van de lokale economie en werkgelegenheid
ziet. De FNV probeert daar een rol te spelen, in samenwerking met onderwijs/
onderzoek, werkgevers en lokale overheid. Het lastige is dat we sterk sectoraal
georganiseerd zijn en erg gefocust op de onderkant van de arbeidsmarkt.
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen
aan de orde.
Positie en rol vakbonden in het (regionale) arbeidsmarktbeleid
De rol van vakbonden in de regio is vaak niet duidelijk en moet opnieuw worden
uitgevonden. De FNV is sectoraal georganiseerd. Het vergt veel afstemming om op
regionaal niveau een rol te spelen, omdat meerdere sectoren betrokken zijn bij één
bedrijf. Daarnaast zijn de gesprekspartners steeds minder traditioneel en zijn
innovatienetwerken belangrijker. Als de vakbond in wil gaan op deze trends moet
ze vernieuwen en proactief meedoen. Bij faillissement van een bedrijf zou de
vakbond niet alleen een goede ontslagregeling moeten eisen, maar een inclusief
programma, met afspraken over opleiding, groei en ontwikkeling voor werknemers.
De FNV heeft ook een netwerkfunctie, ze kan kaderleden uit verschillende
sectoren met elkaar in contact brengen.
De vakbond kan de effecten van globalisering van productieprocessen op de
regionale arbeidsmarkt inzichtelijk maken.
De vakbond moet inspelen op het verdwijnen van banen op MBO-niveau en de
onvrede die ontstaat bij de middenklasse. Dit speelt op regionaal niveau, net als de
problematiek van laagopgeleiden. Het is van belang dat deze kwetsbare groepen
werk houden. Maar werkgevers faciliteren vaak geen opleidingen voor een andere
beroepen of sectoren, net als O&O fondsen. Regionale werkcentra zijn van belang
omdat het UWV geen actieve rol meer speelt in arbeidsbemiddeling.
Regionale arbeidsmarktanalyses
Werkgeverspunten richten zich vaak op het ad hoc invullen van vacatures. Ze kijken
niet vooruit naar ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt, de te verwachten
60
groei/krimp van bedrijven en beroepen. Mensen die zich bezig houden met
arbeidsbemiddeling lezen onderzoeken en beleidsrapporten vaak niet. Het
inventariseren van best practices en afstemming tussen regio’s en sectoren kan
goede arbeidsbemiddeling helpen. Daarnaast is meer onderzoek nodig naar de
uitstroom van werkenden bij reorganisaties op regionaal niveau.
Er werken hier veel meer Duitsers dan Nederlanders in Duitsland. De kansen van
Nederlandse werkzoekenden op de Duitse arbeidsmarkt worden overschat. Er
wordt veel verdiend omdat de arbeidsmarkt voor werkzoekenden ondoorzichtig is.
Een goede regionale marktanalyse kan dit verbeteren.
Definitie van arbeid
We zouden moeten nadenken over een nieuwe definitie van arbeid, waar
61
bijvoorbeeld ook mantelzorg onder valt. De sectorale benadering is te strikt en
biedt te weinig zicht op de arbeidsmarkt en de definitie van arbeid. Daarnaast moeten individuele en collectieve arbeid beter op elkaar aansluiten.
Werkgelegenheid
• Hoe moet je omgaan met werk dat verdwijnt? Kun je bedrijven/industrieën die
(dreigen te) verdwijnen ondersteunen?
• Een aantal beroepen op MBO-niveau verdwijnt. Kun je daarvoor alternatieven
ontwikkelen?
• Hoe kunnen mensen uit de doelgroep van de participatiewet aan het werk geholpen worden? Kun je voor deze groep duurzaam werk creëren?
ONDERZOEKSAGENDA
De volgende onderwerpen vormen een aanzet om te komen tot een onderzoeksagenda voor de regionale arbeidsmarkt:
1. Benchmark en fitting practices door middel van internationaal onderzoek. Hoe
vervullen bonden in andere landen hun rol in de regio? Er bestaat een forum
Beroepsonderzoek met een regionale benadering voor de UK, Denemarken etc.
En Marc van der Meer heeft onderzoek gedaan naar bedrijfsnetwerken in
Zwitserland en Denemarken.
2. Onderzoek op regionaal niveau naar de garantiebanen-afspraak, die tot 2020
loopt. Dit onderzoek zou zich moeten richten op de duurzaamheid van de plaatsing; wat gebeurt er met mensen na plaatsing en wat helpt mensen om structureel aan het werk te blijven?
3. Onderzoek naar doelgroepen op de arbeidsmarkt, hoe ontwikkelen zij zich? En
hoe krijg je een inclusieve, regionale arbeidsmarkt? Transities tussen banen en
tussen werken, leren en zorgen nemen toe. Hoe kun je de scheiding tussen werk
en uitkering opheffen, zodat een participatiemaatschappij ontstaat?
4. Wat zijn succesvolle activeringselementen, voor adviescentra?
5. Hoe kan de FNV inspelen op trends als globalisering en robotisering? Hoe ontwikkelt de rol van de FNV zich in de regio, bijvoorbeeld bij BOL.com? Wat is de rol
van de vakbond in het (beroeps)onderwijs?
62
3.8 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘CIRCULAIRE ECONOMIE’
In deze rondetafelbijeenkomst is verkend wat de verwachte impact zal zijn van de
transitie van de lineaire economie naar de circulaire economie. Daarbij is vooral de
vraag gesteld: wat betekent dit voor arbeid en werk? Meer specifiek: welke verschuivingen en veranderingen zullen zich voordoen op de arbeidsmarkt, en welke
antwoorden kunnen we daar op formuleren? Wat betekent de circulaire economie
voor de organisatie van het werk zoals werkprocessen, veranderende inzet van
arbeid en concurrentieverhoudingen. Wat betekent dit voor arbeidsverhoudingen
in organisaties en voor verhoudingen tussen kapitaal en arbeid? De supply chain
verdient hierbij ook aandacht. Henri de Groot en Els Bos verzorgden de inleidingen.
Henri de Groot (VU en Kroonlid SER) benadrukte in zijn inleiding dat het
duurzaamheidsvraagstuk geen hype is. Malthus (1798) gaf al aan dat er grenzen
zijn aan ons systeem, dat inzicht is niet nieuw. De laatste tijd neemt aandacht voor
circulaire economie toe. Zie het aantal publicaties met het trefwoord circulaire
economie. Hij gaf in zijn inleiding een schets van de problemen en de mogelijke
oplossingen. De kern van het probleem is dat er sprake is van grondstoffeninefficiëntie . De VS bijvoorbeeld heeft “9 aardes” nodig om zo door te kunnen gaan.
Overigens verschilt de grondstoffeninefficiëntie. Qua grondstoffenefficiëntie doet
Nederland het behoorlijk goed, terwijl Denemarken, maar ook Zweden het niet zo
goed doen.
Dit onderstreept de noodzaak tot verandering. Er is sprake van een onvermijdelijkheid. Er moeten grenzen komen aan de groei. Daarom is de transitie van een lineaire
economie naar een circulaire economie onvermijdelijk en van groot belang voor toekomstige generaties (onze kinderen en kleinkinderen).
De circulaire economie heeft consequenties voor de arbeidsmarkt. De circulaire
economie brengt allemaal beloftes met zich mee, zoals bijvoorbeeld dat het
100.000 extra banen oplevert. Maar dit is niet de manier om naar de arbeidsmarkt
te kijken, en naar de circulaire economie. De arbeidsmarkt is gebleken zeer flexibel
te zijn, met een enorm aanpassingsvermogen. Het is van alle tijden om een
frictiewerkloosheid te hebben van 6%, veel meer of minder zal het niet zijn.
De circulaire economie zal ook invloed hebben op de vaardigheden (‘skills’) die zijn
vereist op de arbeidsmarkt. Wat betekent de transitie naar een circulaire economie,
en welke arbeid hebben we dan nodig? En hoe gaan we werkenden scholen, welke
scholing hebben zij nodig? Dit deel van de transitie verdient aandacht.
63
De Groot benadrukt het belang van goede data. Tot nu is er bijvoorbeeld bij
Eurostat geen goede dataopbouw, daar moeten we nu heel snel voor gaan zorgen.
Ook zijn betere modellen nodig : tot op heden hebben we nog geen goede modellen. Dat is een opdracht aan het CPB. Ook economen moeten zich gaan richten op
het maken van andere modellen, die zich ook richten op andere productieprocessen.
En de modellen waarbij vanuit bijvoorbeeld ook andere belastingsystemen wordt
geredeneerd verdienen ook veel meer aandacht.
Els Bos (Beleidsadviesgroep FNV) benadrukte dat FNV bezig is een vakbondsperspectief over circulaire economie te ontwikkelen.
Duidelijk is dat FNV mensen centraal wil stellen. Voor FNV geldt als uitgangspunt
dat ze naar een duurzame en CO2-arme economie wil. FNV steunt samen met de
internationale vakbeweging de klimaatafspraken in Parijs. FNV is van mening dat
milieu en werkgelegenheid twee zijden van dezelfde medaille zijn. FNV is ook actief
in het kader van het Energieakkoord. En FNV voert actie als het nodig is om de stem
van de werknemers te laten horen.
FNV onderschrijft het SER-advies om in 2050 een heel eind op weg te zijn naar een
circulaire economie. Voor FNV is het niet meer de vraag óf we moeten omschakelen
64
naar een andere manier van produceren en consumeren maar de vraag hóe we dat
doen, op een rechtvaardige manier. Hoe zorgen we ervoor dat een duurzame economie ook duurzame arbeidsrelaties betekent en hoe nemen we iedereen hierin en
voorkomen we afwenteling?
Circulaire economie kan een belangrijke bijdrage leveren aan een meer duurzame,
CO2-arme economie, mits het uiteraard ook die doelstelling omarmt. En mits
circulair niet alleen gaat om grondstoffen en materialen maar ook over de mensen
die deze grondstoffen winnen, verbouwen, maken en verwerken. En dat niet alleen
hier in Nederland. Want je kunt ook gewoon voor circulair ondernemen zijn zonder
daarmee een meer duurzame economie voor ogen te hebben. Gewoon omdat dit als
nieuw business model geld oplevert en je op een goedkopere manier in de
benodigde arbeid kunt voorzien. Circulaire economie zet eigenlijk ons hele denken
over bezit en ons economisch systeem op de kop.
Voor FNV is een economie pas echt circulair als de werknemer met respect wordt
behandeld, het werk zinvol is, de arbeidsrelatie duurzaam en de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op orde zijn. Een circulaire economie kan een
opwaardering van het ambacht, van vakmanschap betekenen. En bij een circulaire
economie hoort duurzaamheid, wat betekent lang houdbaar/bruikbaar, dus niet
steeds andere of nieuwe, geen losse flexibele en wisselende arbeidsrelaties?
Duurzaam betekent lang houdbare arbeidsrelaties waarin je investeert, waarin je
aan onderhoud doet (scholing) en die je soms moet repareren (mediation). Zo’n
duurzame arbeidsrelatie leidt tot grote loyaliteit en betrokkenheid en dus tot
betere producten en diensten. In het SER-advies staat dan ook terecht de opmerking ‘dat ook in een circulaire economie de arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op orde moeten zijn’
PLAATS VAN DE ARBEID IN EEN CIRCULAIRE ECONOMIE
Dat arbeid in ons huidige economische systeem eerst en vooral als een kostenpost
wordt gezien weten en ervaren we dagelijks. Maar hoe is dat straks in een circulaire
economie? Het zou toch mooi zijn als een nieuw denkmodel over onze economie
ook eindelijk weer eens de MENS meer centraal zou zetten en serieus nemen. Als
de circulaire economie ook voor de werknemers iets zou opleveren. Bijvoorbeeld
meer aandacht voor vakmanschap en werknemers weer meer betrekken bij de wijze
waarop in een bedrijf de productieprocessen verlopen.
65
Als we anders omgaan met grondstoffen en producten, is er dan ook sprake van
andere, nieuwe gezondheid of veiligheidsrisico’s en wat betekent circulaire
economie voor de arbeidsomstandigheden?
Uiteraard is een vakbond geïnteresseerd in de vraag of circulaire economie kansen
biedt voor nieuwe en duurzame werkgelegenheid? Ontstaan er nieuwe beroepen
of functies, verdwijnen er functies en beroepen. Moeten we andere vaardigheden
aanleren. Op deze vragen hebben we vanuit de SER commissie een begin van een
antwoord gevonden, maar er zijn ook nog veel vragen te stellen.
NIEUWE BUSINESS MODELLEN
Bij een circulair denkmodel horen ook nieuwe business modellen. Een voorbeeld: we
kopen producten niet meer, maar we nemen diensten af. Dit betekent dat mogelijk
ook rollen en posities van werkgever, werknemer en consument veranderen.
Circulaire economie betekent dat een bedrijf opereert in ketens en dat
samenwerking met veel andere partijen en expertises belangrijk wordt. Het belang
van platforms en netwerken neemt toe. Dit roept vragen op als: zijn werkgevers
nog wel aannemers van arbeid? Welke consequenties heeft dit voor werknemers en
voor de factor arbeid? En moeten we dingen afleren of aanleren om te kunnen
werken in een circulair bedrijf? En investeert de werkgever daar dan in? Of is het
uiteindelijk business as usual en gaat het weer alleen om de winst?
Daarbij stuiten we ook op modellen, bijvoorbeeld rond de deeleconomie die we
minder kunnen waarderen omdat hier wel erg slordig met arbeid wordt
omgesprongen en verdringing plaatsvindt. Onder het mom van nieuwe economie
worden regels en verworvenheden die mensen moeten beschermen soms achteloos
over boord gezet.
Als we grote verwachtingen hebben van een circulaire economie, hoe komt het dan
dat sectoren die daar een belangrijke rol in vervullen nog zo laag gewaardeerd
staan. Neem de afval- en recyclingsector. Als afval en recycling zo belangrijk is, hoe
kan het dan dat de afval- en recyclingsector er niet veel beter voorstaat, dat
werknemers niet veel hoger in aanzien staan en beter betaald worden? Hoe kan het
dan dat de werknemers in deze sector moeten vechten voor een fatsoenlijke cao,
dat gemeenten nog steeds bijstandsgerechtigden zonder loon en met behoud van
uitkering in deze sector durven laten werken? Hoe komt het dan dat deze sector
nog zo weinig respect krijgt? Waarom maken de voorstanders van de circulaire
66
economie zich niet samen met ons sterk voor opwaardering en een betere
arbeidsmarktpositie voor wie in deze sector werkzaam is? Het is immers een
van de visitekaartjes van de circulaire economie.
Allemaal vragen, interessant voor discussie. Wij hebben de antwoorden niet, maar
we zijn wel geïnteresseerd in de zoektocht naar wat nieuwe economische modellen
inhouden en betekenen voor arbeidsverhoudingen.
Ja, er zijn kansen op nieuwe werkgelegenheid, voor hoog, maar ook lager
opgeleiden. Dat leren ons onderzoeken uit het buitenland. Maar hoe pakt dat uit
voor Nederland? Voor welke groepen en waar, in welke sectoren dan? En er is ook
sprake van verlies aan werkgelegenheid, bijvoorbeeld bij grondstof-intensieve
bedrijvigheid. Hoe zit het daar dan?
ONDERZOEK
Over dit alles zijn nog nauwelijks onderzoeksdata beschikbaar. Uitkomsten van
onderzoek lopen uiteen. Ook de SER adviseert meer onderzoek naar
werkgelegenheids- en arbeidsmarkteffecten van de circulaire economie te doen.
CIRCULAIR ONDERNEMEN EN DE CULTUUR VAN DE ONDERNEMING
De bedrijfscultuur zal moeten veranderen. Een circulair bedrijf zal zijn
medewerkers mee moeten nemen in de filosofie van circulair produceren. Alleen
samen kun je zoiets wegzetten. Dat vraagt om leiderschap van de ondernemer,
dat betekent medewerkers betrekken. Sociale innovatie is nog belangrijker dan
innovatie.
BEKENDHEID EN VOORLICHTING
De bekendheid met circulaire economie is nog klein. Er is een groep koplopers. Ook
bij de vakbond zijn die er en vindt een aantal kaderleden het ook een belangrijk en
interessant onderwerp om mee bezig te zijn en erover na te denken hoe het met
hun vak anders, beter kan. Maar er is eerst nog veel voorlichting nodig. Daarvoor
bestaat nog nauwelijks materiaal of programma’s gericht op werknemers. Wij
zouden graag zien dat daar in het kabinetsbrede programma faciliteiten voor
komen. Het ontwikkelen van handelingsperspectieven voor werknemers in een
circulaire economie moet daarom deel uitmaken van een kabinetsbreed programma
(zie het SER-advies).
67
Kortom: wij hebben meer vragen dan antwoorden. En dat is misschien ook wel heel
logisch. We staan immers nog maar aan het begin van een lange weg richting een
circulaire economie. Het kabinetsbrede programma gaat door met daarin de
opdracht voor het maken van transitieagenda’s op een aantal prioritaire dossiers.
Daarin krijgt ook de sociale agenda een plek. Daar liggen ook aanknopingspunten
om verder onderzoek te doen en een vertaalslag te maken naar de concrete
werkvloer.
GESPREKSONDERWERPEN
Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen
aan de orde.
Cocreatie van FNV met een bedrijf dat werkt aan circulaire economie.
Het is interessant om terug te kijken wat de succesfactoren zijn bij geslaagde
transities naar een meer circulaire economie en een duurzame aanpak. Maar welke
voorspellende waarde heeft dat voor nieuwe initiatieven? Is het niet een betere
aanbeveling om te zorgen dat je je als FNV meer richt op cocreatie, meeontwikkelt
en uitvindt wat de juiste aanpak is in het betreffende bedrijf?
Typering van bedrijven
Er zijn verschillende bedrijven te typeren, niet ieder bedrijf is een goede partner.
Bedrijven zijn onder te verdelen in voorlopers, volgers en tegenstrevers. Bij de
voorlopers zullen we veranderende arbeidsverhoudingen aantreffen. Wij, de FNV,
weten wel in welke bedrijven we een gesprekspartner zijn, met wie we cocreatie
kunnen vormgeven. Het vergt wel een andere werkwijze van de FNV. We gaan
samen opzoek naar de oplossingen , het is een leerproces, dat je als FNV aan kan
gaan met bedrijven, werkgevers.
Participerend
Vanzelfsprekend met een eigen agenda, en uitgangspunten, maar daarnaast
ook werkende weg uitvinden wat de beste aanpak is.
Cases verzamelen
Vooral voor beleid van de overheid en voor de organisatie van de branche zijn
case-beschrijvingen relevant. Een clustering van case-beschrijvingen kan voeding
zijn van overheidsbeleid.
68
Global challenges
Internationale waardeketens en netwerken bieden kansen voor een integrale
aanpak over ketens. We hebben behoefte aan koplopers. Waarbij het ook van
belang is dat er niet afgewenteld kan worden. Juist de hele keten is van belang
bij nieuwe initiatieven in de circulaire economie.
Fiscaal stimuleren vanuit het principe “De vervuiler betaalt”
In dat geval is het uitgangspunt:
• Arbeid (gunstiger fiscaliteit)
• Hergebruik stimuleren
• Niet-duurzaam gebruik extra belasten.
Circulaire economie bij start-ups
Waar gebeurt het? Initiatieven van onderaf, in bijvoorbeeld het midden- en
kleinbedrijf(MKB) of kleine start-ups. Hoe pakken zij het aan? Tegen welke
vraagstukken lopen zij aan? En zijn wij als FNV in beeld bij deze initiatieven?
Leiding in de bedrijven
Bijvoorbeeld een CEO die het belang van circulaire economie ziet is heel belangrijk
bij het realiseren en doorvoeren van deze transitie. Draagvlak in de top van het
bedrijf, is noodzakelijk.
Vakmanschap van werknemers
De stijl van leidinggeven in een bedrijf is een belangrijke factor bij het succes van
een verandering naar meer duurzaam produceren. Belangrijke aspecten zijn:
waarderen van het vakmanschap, verantwoordelijkheid geven en daarop ook
aanspreken, eigenaarschap, etc. Verandering van ‘shareholders ‘ naar ‘stakeholders’!
Meer verantwoordelijkheden delen. Werknemers zijn meer dan KPI (key
performance indicators). Een Illustratief voorbeeld in dit verband is het volgende:
Een bedrijf waarin werknemers een aandeel in het bedrijf ontvingen ging op een
verantwoorde manier met de productiemiddelen om. De moertjes en bouten die
werden gebruikt werden niet meer zomaar in het rond geschopt, maar werden
zorgvuldig bij elkaar gehouden om ze een tweede leven te geven. Letterlijk
“eigenaarschap” levert meer verantwoordelijkheid op en een duurzamere aanpak,
het “betaalt” zichzelf uit.
69
Kosten en baten van circulaire economie
Bij circulaire economie en verduurzamen van productie, gaat het vaak over de
kosten die er gemoeid zijn bij het anders gaan produceren. Er wordt bijna nooit
gesproken over kosten als je het niet doet. Andere economische argumenten zijn
interessant, dus niet wat kost het als je het doet, maar wat kost het als je het niet
doet?! Wat levert het op? Tijd voor andere economische modellen.
Bewustwording
Bewustwording in de samenleving is heel belangrijk. Het is heel belangrijk dat je
als burger weet wat je kan doen, wat is het handelingsperspectief. Dus benoem
niet alleen het probleem dat de aarde opwarmt, dat we een te grote voetafdruk
hebben, maar laat zien wat je wel kan doen, en wat dat bijdraagt. Het gevoel van
machteloosheid is een gevoel dat we moeten voorkomen, en bestrijden.
Bewustwordingscampagne zou in ieder geval door de overheid moeten worden
opgepakt!
Politiek
Ook in de politiek lijkt men zich vooral te bekommeren om het klimaat, en niet
of nauwelijks om de arbeid. Daar is nog een weg te bewandelen voor de FNV.
Dit geldt ook voor de links-georiënteerde politieke partijen.
Economie
Hoe willen wij de economie zien, moet het gaan om hoger en groter, of is kwaliteit
ook een aspect dat we moeten meenemen? Welzijn als onderdeel van het BBP?
Vermarkten van de FNV
Wat kunnen wij, de FNV doen om onszelf beter te vermarkten.
ONDERZOEKSAGENDA
De volgende onderwerpen maken deel uit van de onderzoeksagenda.
1.Co-creatie
Cases creëren, FNV als partner bij initiatieven waarbij in bedrijven/sectoren een
overgang plaats vindt van een lineaire naar een circulaire economie. Waar bij zowel
voor de initiatiefnemer (werkgever) als de FNV de te bewandelen wegen nieuw en
onbekend zijn.
70
Dit is een uitgangspunt voor de FNV opvatting over “duurzame arbeid”.
2.Vakmanschap
De circulaire economie brengt veranderingen in het werk met zich mee. Dit levert
de volgende vragen op:
• Welke veranderingen nemen we waar of kunnen we verwachten? kwalitatief en
kwantitatief?
• Wat betekenen deze veranderingen voor het onderwijs en scholing?
• Hoe kan je het vakmanschap van werkenden waarborgen? Welke gevolgen
hebben deze veranderingen voor de vakinhoud?
• Hoe kan de FNV dit beïnvloeden op een positieve manier?
3.Sociale innovatie
• Organisatie innovatie in bedrijven, welke ervaringen zijn er al opgedaan? Wat zijn
de succesfactoren? Case beschrijvingen van goede voorbeelden.
• Circulaire economie, en duurzame inzet van werkenden, betekent dat er andere
vormen van leidinggeven, eigendomsverhoudingen, een andere visie op
ondernemerschap. Welke sociale innovaties brengen de duurzame inzet van
werkenden dichter bij?
4.Nieuwe economische modellen
• De circulaire economie is een economie gericht op duurzaamheid en verantwoord
omgaan met productiemiddelen, hulpbronnen… de huidige economische modellen
bieden onvoldoende basis voor circulaire economie. Wens om nieuwe
economische modellen te ontwikkelen.
• Het belang van nieuwe dataverzameling, bijvoorbeeld door CBS.
71
BIJLAGE
DEELNEMERS RONDETAFELCONFERENTIE ‘TOEKOMST
VAN WERK EN INKOMEN’ D.D. 23 NOVEMBER 2016
RONDE TAFEL ‘ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING’
Wetenschap: Bastian Ravesteijn (Harvard Medical School), Fabian Dekker (EUR),
Jan Dirk Vlasbom (SCP), Jasmijn van Harten (UU), Marloes de Graaf-Zijl (CPB),
Patricia van Echtelt (SCP), Peter Donker van Heel (de beleidsonderzoekers),
Sonja Bekker (TU), Tinka van Vuuren (OU), Ronald Dekker (TU).
FNV: Adri den Bakker, Egon Groen, Gea van Riessen, Jeroen Brandenburg, Jos
Hendriks, Kevin Augustijn, Patricia Faber - Uit het Broek, Patricia van der Heijden,
Paul van Kruining, Renate Bos, Siem Waiboer, Wilma Daams.
RONDE TAFEL ‘ARBEIDSVOORWAARDEN, LOONONTWIKKELING,
PENSIOENEN IN EEN GLOBALISERENDE ECONOMIE’
Wetenschap: Wike Been (Uva), Paul de Beer (De Burcht), Natascha van der Zwan
(Universiteit van Leiden), Janna Besamusca (UvA), Reijer Hendrikse
(Vrije Universiteit Brussel), Dimitris Pavlopoulos (VU).
FNV: Peter de Haan, Pim Paulusma, Margriet Kraamwinkel, Aldert Boonen,
Thom Bijenhof (Ledenparlement FNV), Klara Boonstra (FNV/WBS), Marcel Nuyten,
Erik-Jan Leeuw.
RONDE TAFEL ‘MEDEZEGGENSCHAP EN GOVERNANCE’
Wetenschap: Agnes Akkermans (RU), Sjaak Slingerland (COR-voorzitter KPN),
Jan Heijink (SOMz), Hans Schenk (UU) voordrachtcommissaris), Rinse Jellema
(bestuurskundige), Frank Schreiner (onderzoeker/adviseur), Tineke de Rijk
(voordrachtcommissaris), Carl Splinter (onderzoeker), Eric Nijst (OR-lid bij Achmea),
Roderick Sluiter (RU), Jan Kees Looise (U Twente, SOMZ), Robbert van het
Kaar (UvA).
FNV: Marianne van der Pol, Ben Bleumer, Niko Manshanden, Tonny Groen,
Mathilde Dekker, Peter de Jong.
RONDE TAFEL ‘SOCIALE ZEKERHEID IN ONTWIKKELING’
Wetenschap: Romke van der Veen (EUR), Anja Eleveld (VU), Els Sol (UvA),
Henk Spies (+Confidence), Ivo Kuypers (Prae Advies & Onderzoek), Nicolette van
72
Gestel (TU).
FNV: Maaike Zorgman, Ab Dominicus, Bart Louwman, Gabrielle Choma,
Harry Ortmans, Janny Bax, Marian Hemminga.
RONDE TAFEL ‘KWALITEIT VAN DE ARBEID’
Wetenschap: Steven dHondt (TNO), Carel Hulshof (AMC-UvA), Frank Pot (RU), Jac
Christis (Hanzehogeschool), Marie-Claire Troost (zelfstandig onderzoeker), Demi
Theodori (RIVM), Suzan Robroek (Erasmus MC), Pieter van Broekhuizen (UvA),
Wilfried Notten (Erasmus).
FNV: Jan Popma, Wim van Veelen, Khalid Azougagh, Gerard Reinders,
Naima van Willigenburg, Sam Groen.
RONDE TAFEL ‘POSITIE EN STRATEGIE VAN DE VAKBEWEGING’
Wetenschap: Lisa Berntsen (TU), Stan de Spiegelaere (ETUI), Merijn Oudenampsen
(TU), Jan Cremers (TU), Peter van der Valk (zelfstandig onderzoeker), Matthias van
Rossum (ISG), Mirjam de Rijk (zelfstandig onderzoeker), Wim Eshuis (de Burcht),
Meine Pit (Perspect).
FNV: Saskia Boumans, Annette de Groot, Biedjai Oepasie, Derk Jansen, Erik van
de Haar, Roel Berghuis, Jos Hendriksen, Annie van Wezel, Anja Jongbloed,
Catelene Passchier.
RONDE TAFEL ‘DECENTRALISATIE VAN ARBEIDSMARKTBELEID EN REGIO’S’
Wetenschap: Jouke van Dijk (RUG), Leni Beukema (Hanze Hogeschool),
Jana Verschoor (TU), Hedwich Vermeulen (RU), Marc van der Meer (TU).
FNV: Ron van Baden, Coby Adema, Hans Hupkes, Yde van den Burgh,
Henny Siwabessy, Katja Ünlütürk, Ina von Pickartz, Marie-Thérèse Rooijackers,
Arnoud Hoogsteen, George Evers, Thomas van Duin, Imke van Gardingen.
RONDE TAFEL ‘CIRCULAIRE ECONOMIE’
Wetenschap: Henri de Groot (VU), Erik van Seventer (WUR), Nicole van Buren (RLI),
Kees Baldé (CBS), Rob Verhoef (TATA Steel).
FNV: Andrée Ruiters, Bart van Gageldonk, Els Bos, Fred van Anrooy, Huub de Rouw,
Ingrid Pallada, Irene Laureijs, Jethro Warbroek, Patrick van Klink, Ali Gunduz,
Wilma Roos.
73
74
COLOFON
Dit is een uitgave van de FNV en Wetenschappelijk Bureau
voor de vakbeweging De Burcht
Oplage 175 stuks
Druk FNV
fnv.nl
deburcht.nl
Download