SAMEN DE TOEKOMST VAN WERK EN INKOMEN ONDERZOEKEN: AANZET TOT EEN ONDERZOEKSAGENDA Verslag van werk van de rondetafelconferentie ‘Toekomst van werk en inkomen in een globaliserende economie en de rol van de vakbeweging en de wetenschap’, 23 november 2016 2 INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF VAN CATELENE PASSCHIER, ANNETTE DE GROOT EN PAUL DE BEER 4 INLEIDING6 1. ONDERZOEKSAGENDA 1.1 Korte beschrijving van de hoofdthema’s 9 9 1.2 Uitvoering onderzoeksagenda 12 2. 15 RONDETAFELCONFERENTIE VAKBEWEGING EN WETENSCHAP 2.1 De toekomst van werk en inkomen 15 2.2 Groeiende ongelijkheid: crisis of trend 19 3. VERSLAG VAN 8 RONDETAFELBIJEENKOMSTEN 23 3.1 Rondetafelbijeenkomst arbeidsmarkt in ontwikkeling 23 3.2 Rondetafelbijeenkomst arbeidsvoorwaarden, loonontwikkeling, pensioenen in een globaliserende economie 30 3.3 Rondetafelbijeenkomst (mede)zeggenschap en governance 35 3.4 Rondetafelbijeenkomst sociale zekerheid in ontwikkeling 39 3.5 Rondetafelbijeenkomst kwaliteit van de arbeid 43 3.6 Rondetafelbijeenkomst positie en strategie van de vakbeweging 50 3.7 Rondetafelbijeenkomst decentralisatie van arbeidsmarktbeleid en regio’s 3.8 Rondetafelbijeenkomst circulaire economie 58 63 BIJLAGE: Deelnemers aan rondetafelbijeenkomst d.d. 23 november 2016 72 3 WOORD VOORAF Vakbeweging en wetenschap hebben van oudsher veel met elkaar samengewerkt. De oprichters van de vakbeweging in de negentiende eeuw werden vaak mede geïnspireerd door het werk van wetenschappers, zoals Karl Marx. Omgekeerd inspireerden de acties van vakbonden sociale wetenschappers om hiernaar onderzoek te doen. Vakbonden, op hun beurt, schakelden regelmatig betrokken wetenschappers in om voor hen onderzoek te doen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstonden aan veel universiteiten wetenschapswinkels, waarin onderzoekers tezamen met of op verzoek van maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, onderzoek deden naar actuele maatschappelijke vraagstukken. De laatste decennia is de band tussen vakbeweging en wetenschap echter zwakker geworden. Onderzoekers aan universiteiten zijn zich steeds meer gaan richten op publicaties in academische tijdschriften (peer reviewed journals), die voor vakbondsmensen vaak moeilijk toegankelijk zijn. De vakbonden kregen minder belangstelling voor de wetenschappelijke onderbouwing van hun standpunten, onder meer omdat wetenschappers vaak lastige vragen stellen en kanttekeningen plaatsen bij de aannames van de vakbonden. Wij menen dat het tijd is dat vakbeweging en wetenschap de banden weer aanhalen. De vakbeweging heeft de wetenschap nodig in het licht van de vele ingrijpende veranderingen die op ons af komen. Denk aan de technologische ontwikkeling, vergrijzing, globalisering, migratie en de flexibilisering. Wetenschappelijke inzichten kunnen hopelijk ook helpen bij het versterken van de positie van de vakbeweging, die in veel landen in het defensief is. Omgekeerd kunnen wetenschappers baat hebben bij meer samenwerking met de vakbeweging. Valorisatie wordt steeds belangrijker als criterium om wetenschappelijk onderzoek te beoordelen. Door samenwerking met de vakbeweging kan het onderzoek van wetenschappers meer maatschappelijke impact krijgen en kunnen zij in hun onderzoek ook belangrijke praktijkervaringen betrekken. In ons streven om de banden tussen vakbeweging en wetenschap aan te halen hebben de FNV en het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht, de handen ineen geslagen. Op 23 november 2016 hebben we ruim vijftig wetenschappers en evenveel vakbondsmensen uitgenodigd om een dag lang met elkaar 4 van gedachten te wisselen over een gezamenlijke onderzoeksagenda. Na twee plenaire lezingen hebben zij in acht werkgroepen met elkaar besproken wat we weten, maar ook wat de belangrijkste openstaande vragen zijn op acht belangrijke terreinen van vakbondswerk. In dit boekje vindt u een verslag van deze conferentie. We beschouwen deze conferentie nadrukkelijk als een startpunt voor een, naar wij hopen, duurzame samenwerking tussen vakbeweging en wetenschap. Terwijl wij zelf de komende tijd nadrukkelijk verdere samenwerking met wetenschappers zullen zoeken, nodigen wij ook alle wetenschappers die in samenwerking met de vakbeweging onderzoek zouden willen doen uit om contact met ons op te nemen. Catelene Passchier Vicevoorzitter FNV Annette de Groot Manager Beleidsadviesgroep FNV Paul de Beer Directeur Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging 5 INLEIDING De FNV (en breder de vakbeweging als geheel) staat voor een menswaardige maatschappij met Echte banen. Een maatschappij met kansen voor alle mensen die werken, willen werken of gewerkt hebben. Een maatschappij waarin kwaliteit en vakmanschap belangrijk is, zekerheid wordt geboden en iedereen recht heeft op een fatsoenlijk inkomen waar je goed van kunt leven. Een maatschappij waarin betrokkenheid en zeggenschap vanzelfsprekend is. Een rechtvaardige maatschappij met een solidaire verdeling van werk, inkomen en welvaart. Een maatschappij waarin duurzaam beheer van de aarde hand in hand gaat met een sociaal-rechtvaardige oplossing voor de gevolgen van het mondiale milieubeleid op arbeid. Een maatschappij waarin niemand wordt uitgesloten en diversiteit en pluriformiteit de norm zijn. Een maatschappij waarin mensen collega’s zijn, geen concurrenten. Daarvoor is een sterke vakbond nodig. De FNV constateert dat we door een moordende concurrentie in een race naar beneden terecht zijn gekomen, waardoor de FNV de brede agenda niet kan realiseren. Op een steeds groter wordend speelveld gelden, door de terugtredende overheid, nagenoeg geen spelregels meer. En dan geldt het recht van de sterkste. Internationale bedrijven organiseren hun productie in wereldwijde ketens en schuiven met werkgelegenheid. Via internetplatforms verdwijnt werkgeverschap. Ze besteden zoveel mogelijk uit en spelen werkenden en overheden tegen elkaar uit. Terwijl de multinationals en de rijken succesvol belasting ontduiken, wordt wat we collectief hebben opgebouwd afgebroken; verzekerde rechten worden omgezet in voorzieningen. Inkomens van werkenden en niet-werkenden staan onder druk; senioren worden gekort op hun pensioen. Werkenden worden geacht meer te doen voor minder. Werkgelegenheid verdwijnt door globalisering en robotisering. Werkgevers en overheid schuiven de risico’s naar de werkenden en niet-werkenden. Er is echter niets onvermijdelijks aan deze trend. Een nieuw offensief voor Echte banen, een fatsoenlijk inkomen en een sterkere vakbond is kansrijk als we de oneerlijke concurrentie op arbeidskosten weten te stoppen. Wetenschappelijk onderzoek is van groot belang om antwoorden te krijgen op de vraag hoe de vakbeweging de huidige ontwikkelingen kan beïnvloeden en nieuwe ontwikkelingen kan interpreteren. Dat is de reden geweest om een rondetafelconferentie met vakbeweging en wetenschap te organiseren. 6 Tijdens deze conferentie kwamen ruim honderd wetenschappers, onderzoekers en vakbondsmensen (vakbondsleden, -medewerkers en -bestuurders) bijeen om deze sociaaleconomische ontwikkelingen te schetsen en te duiden. In acht afzonderlijke rondetafelbijeenkomsten spraken zij over ontwikkelingen op een specifiek beleidsgebied: (inter)nationale arbeidsmarkt in ontwikkeling; arbeidsvoorwaarden, loonontwikkeling en pensioenen in een globaliserende economie; zeggenschap en governance; sociale zekerheid; kwaliteit van de arbeid, gezond en veilig werken; positie en strategie vakbeweging ; decentralisatie van arbeidsmarktbeleid en regio’s; circulaire economie, In de rondetafelbijeenkomsten gingen zij ook na hoe toekomstig onderzoek, naar vraagstukken die relevant zijn voor werkenden, kan worden bevorderd. Ook is aandacht besteed aan de vraag hoe wetenschap en vakbeweging elkaar kunnen versterken. De conferentie heeft ertoe geleid dat vakbondsmensen en wetenschappers samen de eerste stap hebben gezet om een onderzoeksagenda te formuleren en het netwerk weer te verstevigen en vernieuwen. Naast het overleg in afzonderlijke rondetafelbijeenkomsten hebben twee sprekers hun visie gegeven op de ontwikkelingen in de wereld van de arbeid en de rol van de vakbeweging. Hiermee kreeg iedereen voorafgaand aan de rondetafelgesprekken 7 een gezamenlijk kader mee als startpunt. Robert Went (WRR) verzorgde een inleiding over de toekomst van werk en inkomen vanuit macro-economisch perspectief. Paul de Beer (wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging, De Burcht) sprak over de groeiende ongelijkheid in Nederland. Dit rapport doet verslag van de uitkomsten van de rondetafelconferentie. Hoofdstuk 1 beschrijft allereerst de hoofdlijnen van de onderzoeksagenda in ontwikkeling, die tijdens de rondetafelconferentie tot stand is gekomen. Daarna komt de uitvoering van de onderzoeksagenda agenda aan bod. Robert Went en Paul de Beer schetsen in hoofdstuk 2 hun analyse en uitdagingen voor werk en inkomen. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van de dialoog in de acht rondetafelbijeenkomsten en een uitgebreidere beschrijving van de eerste aanzet die is gedaan voor de onderzoeksagenda per rondetafelbijeenkomst. De bijlage vermeldt de deelnemers op 23 november, zonder wie dit boekje er niet zou zijn. 8 1.ONDERZOEKSAGENDA VAN DE RONDETAFELS 1.1 KORTE BESCHRIJVING VAN DE HOOFDTHEMA’S Deze paragraaf biedt een globaal overzicht van de gesprekken over de onderzoeksagenda van de rondetafels. Onderstaand staan de hoofdthema’s kort beschreven die de eerste aanzet vormen van de onderzoeksagenda. Voor een uitgebreider overzicht wordt verwezen naar de verslagen van de afzonderlijke rondetafelbijeenkomsten. Het overzicht laat een enorme variëteit aan onderwerpen zien waarnaar verder onderzoek nodig is. De aanzet voor een onderzoeksagenda van de rondetafels is voornamelijk een nationale agenda, gericht op de positie van de vakbeweging (i.c. FNV ) in relatie tot nationale ontwikkelingen. Dit overzicht is trouwens niet alleen gericht op beleidsvragen op nationaal niveau, maar ook op vragen op sectoraal, regionaal en bedrijfsniveau. Dit vraagt zowel om (nieuwe) feiten, inzicht in (nieuwe) trends en ontwikkelingen, als om onderzoek dat bijdraagt aan strategieontwikkeling en aan de politieke opstelling van vakbeweging, werknemers en ondernemingsraden. Verschillende onderzoeksmethoden worden gesuggereerd, variërend van (macro) kwantitatief trendonderzoek tot (micro) kwalitatief onderzoek. In relatief veel agenda’s wordt gepleit voor casestudieonderzoek, vanuit de behoefte om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in de praktijk en de (mogelijke) rol van vakbeweging en or. HOOFDTHEMA’S VAN DE ONDERZOEKSAGENDA RONDETAFELS 1. ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING • Arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt: zijn werkgevers bereid om te inves­ teren in (vak)ontwikkeling van werknemers? Aanvullend kun je de vraag stellen onder welke condities werknemers bereid zijn te investeren. • Recentelijk heeft ook de WRR gepubliceerd over flexarbeid. Niet belicht is de rol van de cao. Zijn er cao-afspraken die flexarbeid stimuleren? • Onderzoek naar de ‘klusjeseconomie’. Aan de ene kant lijk je, als je werkzaam bent in de klusjeseconomie, meer zeggenschap te hebben over zaken als werktijden en hoeveelheid werk. Van de andere kant levert het ook onzekerheid op. Onderzocht zou kunnen worden hoe deze twee zaken zich tot elkaar 9 verhouden (zeggenschap en onzekerheid). Is het een het ander waard? • Of: Is het een bewuste keuze van mensen om zo te werken of is het ingegeven door werkloosheid / gebrek aan andere opties? • Scholing: als er meeneembare scholingsbudgetten beschikbaar zijn, wordt het verplaatsen van werk naar werk dan ook makkelijker? En wat voor effect heeft het op de bereidheid om scholing te volgen als het scholingsbudget meer inzichtelijk is voor de werknemer? • Onderkant arbeidsmarkt: op welke wijze kunnen latente vacatures naar boven gehaald worden. Kunnen technologie en sociale innovatie hier een rol in spelen? • Op welke wijze is effectieve arbeidsbemiddeling mogelijk en eventuele andere interventies om de onderkant van de arbeidsmarkt te ondersteunen? Daarbij moet ook gekeken worden naar Duurzame Inzetbaarheid. Kan er gesteld worden dat hoe duurzamer de arbeidsmarkt, hoe meer werkgelegenheid? 2. ARBEIDSVOORWAARDEN, LOONONTWIKKELING, PENSIOEN IN EEN GLOBALISERENDE ECONOMIE • Wel veel ideeën maar nog geen aanzet tot een onderzoeksagenda. Vraagt nog om nadere uitwerking door betrokkenen. Benadrukt is het belang van een maatschappelijke agenda van de vakbeweging. En geopperd wordt het belang van cultuur in het arbeidsvoorwaardenproces nader te bekijken. 3. MEDEZEGGENSCHAP EN CORPORATE GOVERNANCE • De verhouding medezeggenschap en vakbond zou onderwerp van onderzoek moeten zijn. Er worden verschillende voorstellen voor onderzoeksactiviteiten gedaan. • Onderzoek naar de kwaliteit van de medezeggenschap en de condities en mogelijkheden om die kwaliteit te versterken. • De arbeidsorganisatie verandert en wat kan de rol van de medezeggenschap daarbij zijn (denk aan flexarbeid, zeggenschap in de keten etc.)? 4. SOCIALE ZEKERHEID IN ONTWIKKELING • Past de huidige Inrichting van sociaal zekerheidsstelsel nog bij de veranderingen op de arbeidsmarkt en in de arbeidsorganisatie? 10 • Wat is daarbij de rol van de vakbeweging? • Meer aandacht voor de rol van Europa en de bijdrage aan een gelijk speelveld voor iedereen? 5. KWALITEIT VAN DE ARBEID • Nieuwe technologieën: vooral case studies nodig die zicht geven op organizational choice en wat werknemers nodig hebben om technologische ontwikkelingen mede te kunnen richten. En oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen zoals de afroepeconomie of platformeconomie. • Gevaarlijke stoffen: Er is veel kennis maar wat ontbreekt, is kennis over de feitelijke blootstelling op de werkvloer. • Werkdruk/organisatie van de arbeid/ flexibilisering. Goed onderzoek naar oorzaken blijft van belang. Wat gebeurt er werkelijk op de werkvloer? En zijn alternatieve vormen van organiseren een antwoord op werkdruk en flex? 11 6. POSITIE EN STRATEGIE VAKBEWEGING • Onderzoek naar het ontstaan van het neoliberaal klimaat en de rol van de vakbeweging daarin. • Ledenonderzoek: huidige en potentiële leden; houding FNV tov. leden; verhouding met niet-leden. • Analyse huidige sociaal economische ordening en de (internationale) arbeidsverhoudingen. • Onderzoek naar belangwekkende thematieken samen met betrokkenen: robotisering, ketens, plan voor laaggeschoolde ouderen. • Evaluatie van vakbondsstrategieën: succes en mislukkingen; nationaal, bedrijfstak, bedrijf, lokaal; activerend vakbondswerk. • Experiment samen met de overheid als werkgever (bijv. arbeidsduurverkorting bij de overheid). 7. DECENTRALISATIE ARBEIDSMARKTBELEID EN REGIO’S • Internationaal vergelijkend onderzoek hoe vakbonden invulling geven aan (decentralisatie van) arbeidsmarktbeleid. • Wat zijn succesvolle activeringselementen voor adviescentra? • Garantiebanen tot 2020. Onderzoek onder betrokkenen wat zij nodig hebben om structureel aan het werk te komen en te blijven. • Hoe kan FNV regionaal inspelen op robotisering? Of op Bol.com. • Inclusieve arbeidsmarkt: hoe ontwikkelt zich een inclusieve regionale arbeidsmarkt? 8. CIRCULAIRE ECONOMIE • Co-creatie en pilotstudies naar bedrijven/sectoren hoe zij de transitie maken naar een circulaire economie. • Wens om nieuwe economische modellen te ontwikkelen waar CBS mogelijk een rol in kan vervullen. • Circulaire economie brengt veranderingen mee in het werk. Welke veranderingen? • Sociale innovatie: Case beschrijvingen van goede voorbeelden. 1.2 UITVOERING SAMENWERKING De rondetafelconferentie vormt de start van een langdurige samenwerking tussen de FNV en wetenschappers. Ook de uitvoering van deze agenda wordt gezien als 12 een uitdrukking van die samenwerking tussen wetenschappers en de FNV. Die samenwerking zien wij langs de lijn van de onderzoeksagenda’s van diverse partijen en via het netwerk Wetenschap en Vakbeweging. ONDERZOEKAGENDA’S Bij de rondetafels zijn rondom acht thema’s diverse mensen bijeen gekomen. Met elkaar is één of meerdere vraagstukken verkend. Tevens zijn er verschillende denklijnen met mogelijke onderzoeksvragen bedacht. We hebben de rondetafels gevraagd om met een onderzoeksagenda te komen. Dit is inmiddels in meer of minder mate vormgegeven. Een gezamenlijke uitvoering kan via verschillende lijnen plaatsvinden. Een van de mogelijkheden is het gezamenlijk indienen van onderzoeksaanvragen. Dat kan bij subsidiërende organisaties (Europees, nationaal, sectoraal, regionaal), door het in te bedden in bestaande huidige onderzoeken bij de universiteit, de Burcht of onderzoeksbureaus, door het op te nemen in de onderzoeksagenda van de FNV, en door (onderzoek) stages en scripties. De Burcht heeft haar eigen onderzoeksagenda; ideeën die uit de rondetafelbijeenkomsten komen en hierin passen, kunnen hierin ook worden meegenomen. Het kan ook tot aanvullende ideeën leiden voor de agenda van de Burcht. We gaan er vanuit dat dat ook geldt voor deelnemers uit andere organisaties zoals universiteiten en onderzoeksbureaus als TNO, CPB en SCP. Wij hopen dat ook zij zich in hun reguliere werk en onderzoeken laten inspireren door de rondetafels en het netwerk. De FNV zal op basis van haar congresresolutie en Meerjarenbeleidsplan 2017-2021 (die in mei 2017 worden vastgesteld) een eigen onderzoeksagenda opstellen. De rondetafelbijeenkomsten zijn hiervoor deels een inspiratiebron en kunnen ook de agenda helpen verwezenlijken. Voor de FNV is daarbij niet alleen het nationale speelveld van belang. Het internationale speelveld is steeds belangrijker en zal daarom ook specifieke aandacht krijgen in de FNV-onderzoeksagenda. De FNVonderzoeksagenda zal in de komende maanden verder vorm krijgen. De FNV is daarnaast geïnteresseerd in onderzoeken en ontwikkelingen die zij niet zelf direct in haar agenda opneemt. De wetenschap inspireert en stimuleert tot nieuwe denkrichtingen. Dit houdt de vakbeweging alert en soms kan het een 13 spiegel voorhouden. Beide zijn nodig in de snel veranderende wereld om relevant te blijven. De FNV zal daarom met nieuwsgierigheid kijken naar de ideeën, voorstellen en onderzoeken die voortkomen uit de rondetafels en uit het netwerk. NETWERK WETENSCHAP-VAKBEWEGING Ook streven we ernaar dat de deelnemers aan de acht bijeenkomsten elkaar regelmatig (in ieder geval jaarlijks) ontmoeten om de uitvoering van de onderzoeksagenda te bespreken. Hierbij gaat het dan allereerst om de agenda’s die neergezet zijn door de acht rondetafels. Het kan soms ook interessant zijn om specifieker in te gaan op de onderzoeksagenda of een onderzoek van de FNV, de Burcht of die van één van de andere betrokken organisaties. De Beleidsadviesgroep van de FNV en De Burcht nemen de verantwoordelijkheid hierin op zich op deze bijeenkomsten te organiseren en met de betrokkenen uit het netwerk een interessante agenda voor te bereiden. 14 2. RONDETAFEL­CON­FE­REN­ TIE VAK­BEWEGING EN WETENSCHAP Op 23 november 2016 organiseerden de FNV en De Burcht (wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging) een rondetafelconferentie in Amsterdam over de toekomst van werk en inkomen in een globaliserende economie en de rol van de vakbeweging en de wetenschap. De dag startte met een plenair gedeelte, waarin een beeld geschetst werd van de toekomst van werk en inkomen in onze globaliserende economie. Dr. Robert Went (WRR) en Paul de Beer (De Burcht) namen ons mee in hun beeld en visie en benoemden uitdagingen voor wetenschap en vakbeweging. Robert Went is econoom en werkt bij de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR). Hij schrijft daarnaast met journalist Hella Hueck over de economie van overmorgen voor RTL en Follow the Money, en twittert over economie en globalisering als @went1955. Zijn website vind je op www.robertwent.nl Paul de Beer is bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen op de Henri Polak leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. In deze functie is hij tevens wetenschappelijk directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht en mede-directeur van het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de Universiteit van Amsterdam. 2.1. DE TOEKOMST VAN WERK EN INKOMEN IN NEDERLAND. DOOR ROBERT WENT Een ‘olifant in de kamer’ voor de vakbeweging en de wetenschap. De ongelijkheid tussen landen is afgelopen decennia kleiner geworden, maar binnen de meeste landen zijn de verschillen groter geworden. Terwijl in arme landen, met name China, grote groepen in inkomen omhoog gingen, stagneerde het inkomen van grote groepen aan de onderkant en in het middensegment van rijkere landen. Die ontwikkelingen zijn samengevat in de inmiddels wereldberoemde ‘olifant’ 15 90 80 70 REAL INCREASE 60 50 40 30 20 10 0 -10 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95 PERCENTILE OF GLOBAL INCOME DISTRIBUTION van Branko Milanovic, voormalig chief economist van de Wereldbank en met onder andere Piketty, Atkinson en Stiglitz leidend onderzoeker op het gebied van ongelijkheid. TOENAME REËEL INKOMEN 1988 - 2008 IN PERCENTIELEN VAN DE MONDIALE INKOMENSVERDELING Deze toename van ongelijkheid is, anders dan wel eens gedacht of geclaimd wordt, geen logisch gevolg van globalisering, maar heeft meerdere oorzaken: globalisering, technologie, en nationaal beleid spelen een moeilijk uit elkaar te halen rol. Dat zijn geen natuurverschijnselen, maar daar kunnen we meer of minder invloed op uitoefenen. GLOBALISERING Globalisering wordt vaak als een soort natuurverschijnsel gepresenteerd, maar er zijn – en worden nog steeds – spelregels afgesproken voor grensoverschrijdende handel, financiële stromen, mensen en data. Die kunnen dus ook veranderen. Dat zien we bijvoorbeeld aan de lopende discussie over wat minister Ploumen ‘de rest van vrijhandel’ heeft genoemd, n.a.v. de verkiezing van Trump, Brexit en de oppositie tegen TTIP en CETA. 16 MENUKAART VOOR GLOBALISERING Sterke natiestaat & democratie: dan geen globalisering (afschermen van wereldmarkt) Sterke natiestaat & globalisering: dan geen sterke democratie Globalisering & democratie: dan geen sterke natiestaat Econoom Dani Rodrik heeft als denkmodel het trilemma van de wereldeconomie gepresenteerd. Je kunt geen nationale staten, hyperglobalisering en democratie tegelijk hebben, je moet er twee kiezen. Natuurlijk hoef je als land niet voor een van de uitersten te kiezen, daar zijn gradaties in mogelijk. Maar hierboven zijn de opties samengevat, en je kunt meer of minder de ene of de andere kant op gaan. De afgelopen tijd is (hyper)globalisering vaak als doel op zich gezien, maar het tij begint een beetje te keren. TECHNOLOGIE De stoommachine, elektriciteit en ICT hebben de wereld enorm veranderd, en er is nu veel aandacht voor de opkomst van algoritmen en robots. De manier waarop technologie wordt ontwikkeld en toegepast ligt echter niet vast, daar hebben techneuten, overheden, bedrijven en vakbonden, burgers en sociale bewegingen invloed op. Technologie overkomt je niet, schrijven we in ons WRR-boek De Robot de Baas www.wrr.nl/onderwerpen/toekomst-van-werk/documenten/publicaties/2015/12/08/de-robot-de-baas We doen daarin ook voorstellen voor een ‘inclusieve robotagenda’, waar juist ook de vakbeweging zich mijns inziens voor zou moeten inzetten. Opdat iedereen beter wordt van nieuwe technologie. 17 ’Digitale investeringen hebben analoge complementen nodig om ervoor te zorgen dat iedereen er van profiteert’ - Wereldbank 2016 NATIONAAL BELEID Dat eigen beleid van nationale staten niet verdwijnt door globalisering maar juist belangrijker wordt, begint gelukkig in steeds bredere kring door te dringen. De crisis van 2008 heeft velen de ogen geopend, want toen bleek dat niet de EU of een of andere wereldautoriteit ‘onze’ banken gingen redden. Dat moesten nationale staten doen met nationaal belastinggeld, waar nationale belastingbetalers voor opdraaien. Er is inmiddels veel discussie over het vinden van een nieuwe balans tussen wat nationaal geregeld wordt, wat Europees gedaan wordt en wat met wereldwijde afspraken gedaan moet en kan worden. De bekende econoom Larry Summers heeft het in dat kader over ‘verantwoordelijk nationalisme’, en Lodewijk Asscher over ‘progressief patriottisme.’ UITDAGINGEN De thema’s die ik heb aangesneden zijn groot, ingewikkeld en ook vaak nogal ongrijpbaar. Maar de vakbeweging kan er niet omheen harder na te denken over en zich actief te bemoeien met wat inclusieve globalisering betekent, hoe slimme machines zo ingezet en toegepast kunnen worden dat ook mensen aan de onderkant en in het middensegment er beter van worden, en wat nationaal geregeld moet worden en niet aan de EU of mondiale instituties en afspraken overgelaten mag en kan worden. Inzichten uit de wetenschap kunnen daarbij helpen. En 18 omgekeerd is het voor economen en andere sociale wetenschappers van belang om niet te veel achter hun bureau te zitten maar – in de woorden van Sarah O’Connor van de Financial Times – vaker ‘modder aan hun schoenen’ te krijgen. Daarom wens ik de wereld, Europa en Nederland toe dat de vakbeweging en wetenschappers elkaar vaker weten te vinden. De sheets van mijn presentatie op de FNV conferentie zijn hier te zien en te downloaden: www.robertwent.nl/fnv-conferentie/ Robert Went @went1955 Econoom bij de WRR 2.2. GROEIENDE ONGELIJKHEID: CRISIS OF TREND? DOOR PAUL DE BEER Wat heeft de langdurige economische crisis, waar we nu langzaam uitkruipen, betekend voor de maatschappelijke ongelijkheid? Vormt de crisis een trendbreuk en staan we aan het begin van een nieuw tijdperk? Of keren we terug naar dezelfde trends als zich aftekenden in de periode vóór de crisis? Theoretisch kan een crisis zowel tot grotere als tot kleinere ongelijkheid leiden. Enerzijds treft een economische crisis de rijken vaak extra hard, omdat in een crisis het vermogen meestal kleiner wordt (bv. door dalende aandelenkoersen) en prestatie-afhankelijke bonussen (die vooral terecht komen bij de topverdieners) afnemen. Dit draagt bij aan een verkleining van de ongelijkheid. Anderzijds worden ook personen aan de onderkant vaak hard getroffen. Laagopgeleiden lopen in een crisis het grootste gevaar om ontslagen te worden en vallen dan in inkomen terug naar een lagere werkloosheidsuitkering. Paradoxaal genoeg kan de loonongelijkheid daardoor overigens kleiner worden, omdat de laagste lonen uit de verdeling wegvallen. Om het effect van de crisis te kunnen onderscheiden van de trendmatige ontwikkeling, kijk ik naar de feitelijke ontwikkeling van de ongelijkheid sinds 2000, zodat we de periode vóór de crisis (van 2000-2008) kunnen vergelijken met de periode daarna (vanaf 2009). Kijken we allereerst naar de ongelijkheid van de 19 lonen. Die was tussen 2000 en 2005 stabiel, maar is vanaf 2006 iets groter geworden. Zo is de verhouding tussen de 10% hoogste en 10% laagste lonen gestegen van 3,1 in 2006 naar 3,3 in 2014. Richten we de blik echter op de inkomensverdeling, dan is Nederland het toonbeeld van stabiliteit. Let wel, het gaat dan om de ongelijkheid van de gestandaardiseerde besteedbare inkomens van huishoudens. Hierbij wordt gekeken naar de netto-inkomens, na aftrek van belastingen en premies, en rekening gehouden met de omvang en samenstelling van het huishouden. Deze verdeling is sinds 2000 vrijwel stabiel, met alleen een lichte toename van de ongelijkheid in 2013 en 2014 (recentere cijfers zijn nog niet beschikbaar). Het beeld wordt echter geprononceerder als we ons op de onderkant of de bovenkant van de verdeling concentreren. Aan de onderkant zijn er wel degelijk harde klappen gevallen. De armoede is fors toegenomen. Hanteren we de zogenaamde lage inkomensgrens, dan is het aandeel arme personen tussen 2000 en 2010 afgenomen van ruim 10% naar minder dan 7%, maar daarna weer gestegen naar ruim 9% in 2014. Opmerkelijk is ook, dat er tijdens de crisis zo’n 100.000 banen met een loon tot 10% boven het minimumloon zijn bijgekomen, terwijl het aantal banen waarin men 20% of meer boven het minimumloon verdient, met bijna een kwart miljoen is afgenomen. Vóór de crisis was het beeld eerder andersom: het aantal beter betaalde banen groeide toen sterk, terwijl er nauwelijks laagbetaalde banen bij kwamen. Kijken we naar de arbeidsmarktkansen van een aantal groepen met een relatief zwakke arbeidsmarktpositie, dan is het beeld ook niet gunstig. Tussen 2000 en 2008 wisten laagopgeleiden en migranten hun achterstand ten opzichte van hoger opgeleiden en mensen van Nederlandse herkomst een beetje in te lopen, maar vanaf 2009 is hun achterstand weer fors toegenomen. Zo heeft de crisis de winst van de voorgaande periode weer teniet gedaan. Nog zorgelijker is de situatie van personen met een arbeidsbeperking. Sinds de crisis is het aantal werkenden met een arbeidsbeperking drastisch gedaald: met meer dan een kwart miljoen. Ondertussen heeft men aan de top ook wel iets van de crisis gemerkt. Vooral de topverdieners hebben een stapje terug moeten doen. Verdienden de bestuurders van de grootste ondernemingen in 2007 nog 90 maal zoveel als het minimumloon, in 2012 was dat teruggevallen naar 52 maal zoveel. Dat betekent dat een 20 topbestuurder in een week tijd toch nog altijd evenveel verdiende als een minimumloner in een heel jaar! Veel vermogens zijn gekrompen tijdens de crisis, maar dat geldt vooral voor de waarde van woningen, waardoor veel huizen ‘onder water’ zijn komen te staan (dat betekent dat de waarde van de woning lager is dan de hypotheekschuld). Het vermogen van de rijkste tien procent heeft de crisis juist goed doorstaan. In 2014 was hun gemiddelde vermogen van ruim € 750.000 meer dan een ton gestegen ten opzichte van 2006. Zetten we alle cijfers op een rijtje, dan blijkt dat de trend vóór de crisis gemengd was: in sommige opzichten nam de ongelijkheid af (de armoede daalde, de positie van laagopgeleiden en migranten verbeterde), in andere opzichten nam ze toe (de topsalarissen stegen sterk, de loonongelijkheid nam licht toe). Tijdens de crisis 21 stonden de meeste seinen echter op rood: de loonongelijkheid groeide, de armoede steeg, de arbeidsparticipatie van laagopgeleiden, migranten en arbeidsbeperkten daalde en de vermogensverschillen groeiden. Alleen de topsalarissen leverden ook wat in. Kort samengevat kunnen we zeggen dat vóór de crisis iedereen profiteerde van de welvaartsgroei, maar de bovenkant het meest. De ongelijkheid nam daardoor toe. Tijdens de crisis heeft iedereen de gevolgen van de welvaartsdaling ondervonden, maar degenen aan de top het minst. En zo is de ongelijkheid verder toegenomen. Een belangrijke opdracht voor onderzoekers in de komende tijd zou daarom moeten zijn om verder te onderzoeken wat deze trendmatige groei van de ongelijkheid verklaart en wat er tegen te doen is. Op dit punt is weliswaar al veel onderzoek verricht, maar we weten nog steeds niet goed wat het (relatieve) belang is van ontwikkelingen als globalisering, technologische ontwikkeling en individualisering. Piketty heeft weliswaar de groei van het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen onderzocht, maar ging voorbij aan de vraag waarom de positie van de factor arbeid steeds verder is verzwakt. Tot slot is het ook de vraag wat de economische perspectieven voor de toekomst zijn. Gaan we een langdurige periode van groei tegemoet, waarvan ook de mensen aan de onderkant zullen profiteren, of dreigt er juist een langdurige stagnatie? En wat betekent dat voor de mogelijkheden om het welzijn van alle burgers te vergroten? Genoeg te doen voor vakbeweging en wetenschap! Aan het werk! 22 3.VERSLAG VAN ACHT RONDETAFEL­ BIJEENKOMSTEN Elke deelverslag kent de volgende opzet: • Korte schets van het onderwerp van de rondetafelbijeenkomst. • Korte weergave van de inleidingen. • Beschrijving van de gespreksonderwerpen, zo mogelijk in categorieën onderverdeeld. • Vermelding van de onderzoeksagenda: hoofdthema’s en onderdelen. 3.1 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING’ In de bijeenkomst ‘arbeidsmarkt in ontwikkeling’ stonden de onderwerpen scholing/ loopbaan, flexibilisering en onderkant arbeidsmarkt centraal. Patricia van Echteld (wetenschappelijk medewerker SCP), Patricia Faber (beleidsadviseur en bestuurder loopbaan FNV) en Patricia van der Heijden (beleidsadviseur FNV) verzorgden de inleidingen. PATRICIA VAN ECHTELT ‘ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING’ Volgens Patricia van Echtelt zijn combineren en flexibiliseren kernwoorden voor de arbeidsmarkt in ontwikkeling. Daarin zijn werken, zorgen en leren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo ontstaat de combinatiesamenleving. Werknemers hebben niet alleen een baan, maar combineren een baan steeds vaker met zorg, een studie of nog een baan ernaast. Het SCP verzamelt voor haar tweejaarlijks onderzoek naar de aanbod van arbeid gegevens van 4500 werkenden en niet-werkenden tussen de 16 en 66 jaar. Aan deze groep wordt een breed scala aan onderwerpen voorgelegd waaronder flexibilisering, mobiliteit, scholing en de combinatie arbeid en zorg. Zo wordt gemeten of ontwikkelingen in het arbeidsaanbod zich bewegen in de richting die de overheid wenst. Ook is onderzocht of deze mensen tevreden zijn met het leven. Het blijkt dat mensen met een baan gelukkiger zijn dan mensen zonder baan en mensen met 23 een tijdelijk contract minder gelukkig zijn dan mensen met een vast contract. Ook blijkt dat mensen met zorgtaken het lastig vinden om werk en zorg te combineren, de combinatiedruk neemt toe. Bij het selecteren van personeel blijkt gezondheid een belangrijk selectiecriterium voor werkgevers. De treft mensen aan de onderkant van de samenleving het meest, want zij hebben vaak ook nog met andere problemen te maken, zoals schulden. Dit belemmert de kans op werk voor deze groep. Opvallend is dat werkenden niet meer zijn gaan leren, terwijl je die ontwikkeling wel zou verwachten op basis van overheidsbeleid dat gericht is op een leven lang leren. Groepen die duidelijk minder doen aan werkgerelateerd leren zijn laaggeschoolden, ouderen en flexwerkers. De uitdagingen voor overheidsbeleid ten aanzien van het aanbod van arbeid zijn volgens Patricia van Echtelt: • Langer doorwerken op een flexibele arbeidsmarkt; is dat voor iedereen mogelijk? Beleid moet ervoor zorgen dat alle groepen mee kunnen blijven doen, anders ontstaat een collectiviteitsprobleem. • Faciliteren van combineren; beleid moet het combineren van werken, zorgen en leren beter faciliteren. Gebruik van flexibel werken en verlofregelingen is nu niet voor iedereen mogelijk. • Positie van ouderen; ouderen zijn kwetsbaar op de arbeidsmarkt, beleid moet gericht zijn op duurzame inzetbaarheid. • Er zijn grenzen aan de “combinatiesamenleving”. De optelsom werken, zorgen en leren is voor sommige groepen, bv. mensen met gezondheidsproblemen, niet te doen. Daar moet het beleid rekening mee houden. PATRICIA FABER ‘FOCUS OP DE ONDERKANT VAN DE ARBEIDSMARKT’ Patricia Faber gaat in op de gevolgen van flexibilisering van de arbeidsmarkt voor werknemer en werkgever. Flexibilisering zie je sterk aan de onderkant van de arbeidsmarkt en daar worden negatieve gevolgen door werknemers sterk gevoeld. Het gaat niet alleen over de onzekerheid van werk en inkomen, maar ook over te weinig mogelijkheden voor scholing en ontwikkeling. Ze heeft zelf onderzocht waarom laagopgeleide werknemers niet kiezen voor (bij)scholing terwijl daar wel geld beschikbaar voor is. Zij concludeert dat de mogelijkheden tot opleiding vaak 24 niet bekend zijn bij de werknemer of dat de werknemer niet weet wat hij precies wil. Daarnaast speelt een rol dat ontwikkelen en leren voor sommige werknemers eng is. Tijdens de crisis was er minder baanmobiliteit van werknemers en werd er minder geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling. Tegelijkertijd steeg de werkloosheid en flexibiliseerde de arbeidsmarkt. Het aantal werkende armen en de onzekerheid van werkenden zijn toegenomen. Evenals Patricia van Echtelt constateert zij dat werk en privé steeds lastiger te combineren zijn. Door de flexibilisering staat de sociale cohesie in de samenleving onder druk en leven de mensen bij de dag. Als deze trend zich langer voortzet ontstaat er een hele onrustige samenleving. Duurzame inzetbaarheid staat de laatste jaren hoog op de agenda. Maar tege­ lijkertijd is de relatie tussen werkgever en werknemer door flexibilisering van contracten steeds minder duurzaam geworden. Waarom zou een werkgever inves- 25 teren in de scholing van een werknemer met een flexibel contract, als de volgende werkgever daarvan de vruchten plukt? Daarnaast is er bij een flexibel contract een lagere wederzijdse bereidheid van werkgever en werknemer om iets te doen aan (vak)ontwikkeling. Volgens Patricia Faber zijn de uitdagingen voor de arbeidsmarkt van de toekomst: • Robotisering: de verwachting is dat veel banen verdwijnen/veranderen als gevolg van digitalisering en robotisering. Hoe kunnen werknemers hierop voorbereid worden? • Lagere opgeleiden zijn extra kwetsbaar op de arbeidsmarkt; hoe kunnen we zorgen dat er voldoende werk blijft aan de onderkant en iedereen mee doet? • Opleiding flexwerkers: de middelen/mogelijkheden voor opleiding zijn onbereikbaar voor werknemers met een flexbaan. • Autonomie: hoe zorg je ervoor dat kwetsbare groepen (lager opgeleiden en flexwerkers) meer autonomie krijgen over in hun werk? PATRICIA VAN DER HEIJDEN (FNV) ’DRINGEN AAN DE ONDERKANT VAN DE ARBEIDSMARKT’ Patricia van der Heijden geeft aan dat diverse groepen aangewezen zijn op de onderkant van de arbeidsmarkt. Het is dringen aan de onderkant (zie afbeelding). Deze mensen willen allemaal graag werken; een eigen inkomen verdienen in een passende baan, die zekerheid geeft, voldoening en ruimte voor ontwikkeling. Het probleem is dat die baan niet voor iedereen te vinden is. Werkgevers hebben een ruime keuze uit werkzoekenden. Er zijn zelfs subsidies die ervoor moeten zorgen dat sommige groepen aantrekkelijker worden omdat ze anders aan de kant blijven staan. Een ding is zeker: er is geen plan B voor deze mensen, zij zijn aangewezen op dit segment van de arbeidsmarkt. De overheid probeert zoveel mogelijk mensen naar de arbeidsmarkt te bewegen, bijvoorbeeld met de Participatiewet en het verhogen van de AOW-leeftijd. Maar er verdwijnen ook veel banen. Daarnaast verandert het werk steeds sneller en worden arbeidsrelaties flexibeler. Dat geeft druk, met name aan de onderkant. Patricia van der Heijden noemt enkele voorbeelden, waaruit duidelijk wordt waar de FNV-leden werkzaam in of aangewezen op het onderste segment van de arbeidsmarkt tegenaan lopen. 26 Mensen die geen baan kunnen vinden in het middensegment van de arbeidsmarkt (b.v. door robotisering) Mensen die na lange loopbaan uitvallen en geen relevante opleiding of werk­ ervaring hebben Mensen die langer door moeten werken en in de hogere segmenten van de arbeidsmarkt geen baan vinden ONDERKANT ARBEIDSMARKT Arbeidsmigranten zonder relevante opleiding en of ervaring Mensen die vanuit de Participatiewet in een garantiebaan aan de slag hopen te gaan Mensen met een laag opleidingsniveau Mensen die vanuit de Participatiewet werken zonder loon Door een hogere arbeidsparticipatie van ouderen en mensen met een arbeidsbeperking, polarisatie op de arbeidsmarkt en flexibilisering zijn steeds meer mensen aangewezen op het onderste segment van de arbeidsmarkt. Al met al leidt dat tot meer vraag dan aanbod van banen, werken zonder loon en concurrentie tussen mensen en groepen. Bij werknemers leidt dat tot onzekerheid, onvoldoende mogelijkheden voor het zelf verdienen van een inkomen en voor scholing/ontwikkeling. Sommigen zien zich genoodzaakt kleine baantjes te stapelen, wat vervolgens leidt tot problemen in het combineren van werk en privé. GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende onderwerpen aan de orde. (Vak)ontwikkeling 1. (Vak)ontwikkeling smal of breed: moet de (vak)ontwikkeling beperkt zijn tot de functie die de werknemer op dat moment vervult of ruimer zijn? 2. Belemmeringen voor (vak)ontwikkeling aan de kant van de werkgever. Een deel 27 van de werkgevers wil geen verbinding aangaan met werknemers en stimuleert (vak)ontwikkeling niet vanuit het oogpunt van kostenbesparing. Een bijkomend probleem is dat HR-afdelingen op afstand gezet zijn en vaak weinig of geen contact meer hebben met de mensen op de werkvloer. 3. Belemmeringen voor (vak)ontwikkeling aan de kant van de werknemer. Een deel van de werknemers geeft geen prioriteit aan ontwikkeling, dit wordt gezien als extra en niet als essentieel. Vaak is voor een werknemer onduidelijk waarom hij moet investeren in (vak)ontwikkeling en ontbreekt de intrinsieke motivatie. Ook komt het voor dat werknemers uit angst voor ontslag hun behoefte aan ontwikkeling niet naar voren durven te brengen. 4. Mogelijkheden en beperkingen van eigen regie. Wil de werkgever wel dat de werknemer de regie neemt? Werkgevers hebben mogelijkheden om de ontwikkeling van werknemers te stimuleren, bijvoorbeeld door het aanbieden van een budget of geven van voorlichting. De volgende oplossingen voor de problemen inzake de (vak)ontwikkeling zijn besproken: a. Scholings- of mobiliteitsplicht: werknemers verplichten tot scholing/ ontwikkeling en mobiliteit is wellicht aanvaardbaar als het gerelateerd is aan de loopbaan. b. Opleidingsbudget: geef de werknemer een budget voor opleidingen dat op de loonstrook zichtbaar is. c. Transitiebudget: budget voor transitie inzetten voor ontwikkeling na ontslag. d. Ontwikkeling moet fiscaal niet gezien worden als loon, moet belastingvrij zijn. Zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt Zij moeten verplicht worden zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Probleem hierbij is dat het voor sommige zzp’ers onmogelijk is om premie af te dragen, vanwege een te laag uurtarief. Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt Kwetsbare groepen zijn onder andere mensen met een handicap en migranten. Versterking van hun positie lukt niet altijd met behulp van wetgeving. Organisaties zouden zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor de arbeidsparticipatie van deze groepen. Daarbij is het wel belangrijk dat beleid van bovenaf wordt ondersteund door acceptatie en initiatieven van de werkvloer. 28 ONDERZOEKSAGENDA De volgende onderwerpen vormen een aanzet tot de onderzoeksagenda voor de arbeidsmarkt in ontwikkeling: 1.Arbeidsverhoudingen • Onderzoek naar de bereidheid van werkgevers om te willen investeren in de (vak) ontwikkeling van werknemers. In welke mate zijn werkgevers hiertoe bereid? Wat zijn belemmerende en bevorderende factoren? Wat bepaalt hun gedrag en houding? • Onderzoek naar de rol van de cao in relatie tot flexarbeid: zijn er cao-afspraken die flexarbeid stimuleren? • Onderzoek naar de ‘klusjeseconomie’. Als je werkt in de klusjeseconomie heb je aan de ene kant meer zeggenschap, bijvoorbeeld over werktijden en hoeveelheid werk, maar aan de andere kant meer onzekerheid. Onderzocht kan worden hoe zeggenschap en onzekerheid zich tot elkaar verhouden. Is het één het ander waard? Is het een bewuste keuze om zo te werken of is het ingegeven door werkloosheid/gebrek aan andere opties? 2.Scholing • Maken meeneembare scholingsbudgetten de mobiliteit van werk naar werk makkelijker? Als het scholingsbudget voor de werknemer inzichtelijker wordt, heeft dat effect op de bereidheid om scholing te volgen? 3.Onderkant van de arbeidsmarkt • Op welke wijze kunnen latente vacatures in een organisatie naar boven worden gehaald? En hoe kunnen hoogwaardige technologie en sociale innovatie hier een rol in spelen? • Op welke wijze zijn effectieve arbeidsbemiddeling en andere interventies mogelijk om werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt te ondersteunen? Daarbij moet ook gekeken worden naar duurzame inzetbaarheid. Is er een relatie tussen duurzaamheid van de arbeidsmarkt en werkgelegenheid? 29 3.2 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘ARBEIDSVOORWAARDEN, LOONONTWIKKELING EN PENSIOENEN IN EEN GLOBALISERENDE ECONOMIE’ Deze rondetafelbijeenkomst heeft zich gebogen over de ontwikkelingen rondom arbeidsvoorwaarden, loonontwikkeling en pensioenen en gekeken welke krachten hier achter schuil gaan. Met daarbij nadrukkelijk de vraag welke ontwikkelingen stuurbaar en welke niet, en wat de rol van instituties is. Pim Paulusma en Paul de Beer verzorgden de inleidingen Pim Paulusma (beleidsadviseur Arbeidsvoorwaarden FNV) doet de aftrap en kijkt op macro- en op bedrijfsniveau naar de Nederlandse economie. Vakbonden moeten de ambitie hebben om de prijs van arbeid te beïnvloeden en dit niet aan de markt over te laten. Daar is macht en organisatiegraad voor nodig. Lastig is dat het productieproces anno 2016 veelal is opgeknipt en dat mensen zich ook anders organiseren, minder via de formele instituties zoals in de jaren ’70. De vraag is hoe we hier meer grip op kunnen krijgen. Achterliggend doel voor de vakbeweging is - meer nog dan voorheen - om werkzekerheid voor iedereen te creëren. En dit is lastig in een veranderende samenleving, waarbij de trend is dat het aantal werkenden met een vast contract permanent lijkt te dalen en het aantal mensen met een flexibel contract stijgt. Werkgevers kijken in dit proces primair naar (korte termijn) kostenbesparingen. Hoe bouwen we (tegen)macht op en hoe organiseren we meer mensen? In een wereld van innovatie en veel technologische ontwikkelingen is het lastig om werkenden zekerheid te geven. Wel kunnen we eisen dat werkgevers aan werknemers de gelegenheid geven zich te scholen om de vereiste skills te verkrijgen om voldoende mee te kunnen draaien in een veranderende maatschappij. Belangrijker nog is dat we meer invloed krijgen op de wijze waarop de economie is georganiseerd, wordt gestructureerd. De reikwijdte van cao’s verandert, het wordt lastiger om iets te regelen omdat cao-grenzen gepasseerd worden. Onvoldoende duidelijk is wat de gevolgen van globalisering zijn, steeds meer werk wordt uitbesteed, ketens bestaan uit steeds meer schakels en werknemers zijn aan het eind van het verhaal vaak het haasje. 30 Op bedrijfsniveau gaan bedrijven op verschillende manieren met bijvoorbeeld flexibele arbeid en andere zaken om. Als vakbeweging hebben we dit nog niet helemaal scherp en volledig in kaart gebracht. We moeten ook aandacht besteden aan de grote en relevante trends in de economie op dit moment en aan de vraag hoe we hier als vakbeweging meer vat op krijgen. Paul de Beer, (directeur van het wetenschappelijk instituut van de vakbeweging, de Burcht) gaat verder in op de constatering dat de maatschappij, de omgeving van de vakbeweging verandert. Drijvende krachten hierbij zijn de globalisering en de technologische en demografische ontwikkelingen. Instituties (als SER en STAR) zitten hier nog tussen en kunnen een bemiddelende rol spelen. Deze instituties zijn weliswaar formeel hetzelfde gebleven, maar hun rol is in de loop der jaren wel veranderd. De vraag rijst ook of er sprake is van een cultuuromslag, of is er nog steeds sprake van (dezelfde) dominante waarden en normen? Een belangrijke sociaaleconomische trend is dat er vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw sprake is van toegenomen loonverschillen in Nederland. Deels is dit een gevolg van een hoger opleidingsniveau van een (aanzienlijk) deel van de 31 beroepsbevolking. Een andere vraag is of de toename van het percentage flexibel werkenden toe te schrijven is aan technologische ontwikkeling of is er een verband met globalisering? Paul de Beer sluit aan bij recente publicaties zoals die van het Centraal Plan Bureau, dat constateert dat de omvang van de flexibele schil primair een keuze van bedrijven zelf is. In landen om ons heen maken ze andere keuzes. In België bijvoorbeeld is het aantal flexwerkers geringer. De Beer is van mening dat het niet onlogisch is dat bedrijven in bepaalde mate mee willen bewegen met de economische ontwikkeling, maar dat een flexibele schil van pakweg 10% wel genoeg is. Over de pensioenen merkt hij op dat de meeste Europese landen een vergelijkbare ontwikkeling als wij doormaken, waarbij mensen – mannen én vrouwen – een aanzienlijke hogere levensverwachting hebben. Na forse discussies heeft dit in Nederland al geleid tot een verschuiving van de pensioengerechtigde leeftijd, veel buurlanden zijn nog niet zover en moeten de omslag nog maken. Als gevolg van specifieke redenen (lage rente en groeiende pensioenverplichtingen voor de toekomst als gevolg hiervan) klinkt in Nederland de roep om te komen met verdergaande, ingrijpende stelselwijzigingen van ons pensioensysteem. Paul de Beer werpt op dat het het wel erg op een self fulfulling prophecy begint te lijken en betwijfelt of een dergelijke ingrijpende stelselwijziging wel nodig is (de aanwezigen zijn het met hem eens). GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde. Cultuuromslag? Is er sprake van een cultuuromslag in het denken en handelen aangaande werk, werkgeverschap en werknemerschap. Die ‘’cultuur’’ is geen constante, maar beweeglijk . Iets wat we nu als normaal zien is dat over dertig jaar misschien niet meer. Voorbeeld: we kijken tegenwoordig anders aan tegen overwerken dan voorheen, of tegen een vier- of vijfdaagse werkweek, of tegen het werken door mannen en vrouwen. Een van de onderzoekers merkt vervolgens op dat we ‘’cultuur’’ weliswaar niet op een kwantitatieve wijze kunnen meten, maar wel op andere (kwalitatieve) wijze in beeld kunnen brengen. De ‘’wereld is veranderd’’ wordt gezegd, maar mensen zorgen hiervoor. Bij banken overheersten bepaalde 32 normen en waarden, gaandeweg is dat aan het veranderen, soms in meerdere mate en soms minder. Drijvende krachten Naast de eerder genoemde wordt overheidsingrijpen ook als driver beschouwd. Flex arbeid Geconstateerd wordt dat aan flex-arbeid tegenwoordig een negatieve betekenis heeft, ooit was dat anders. Voor werknemers betekent het nu onzekerheid rond het behoud van het werk, terwijl werkgevers bang zijn voor de (financiële) risico’s om mensen langer in dienst te houden. Sommigen zijn van mening dat het de FNV goed gelukt is om de flex-problematiek op de agenda te krijgen, maar dat de problemen nog onverminderd groot zijn. Discussie ontstaat over het causale verband tussen flex en beloning. Sommigen schetsen het beeld van ‘de’ flex-werker als iemand die flex-werker blijft, vaak een lager loon ontvangt, minder scholing krijgt en een mindere onderhandelingspositie heeft. Anderen zien niet zo’n causale relatie en zijn van mening dat flex niet per se de oorzaak hoeft te zijn van de slechte betaling. Rol en strategie vakbonden Vakbonden moeten inspelen op de veranderende cultuur door bijvoorbeeld ook niet-leden te laten meebeslissen. Young & United probeert nieuwe werkwijzen te gebruiken en nieuwe doelgroepen te bereiken. Anderen wijzen op het belang van crowd funding als manier om grotere groepen te interesseren voor bepaalde doelstellingen – buiten de gebaande paden – en als voorbeeld noemen zij de vluchtelingenproblematiek. Gememoreerd wordt ook de voorzitter van de Amerikaanse sociologenvereniging die onderzoek heeft gedaan naar Occupy, naar groepen die normaal gesproken niet worden verbonden aan de vakbeweging. In de VS bleek het succesvol als vakbonden, alvorens zich te verbinden met lokale initiatieven en kerkelijke activiteiten, (opnieuw) beginnen met probleemdefiniëring.. Via onder meer organizing kunnen machtsverhoudingen worden veranderd. Kritiek 33 is dat dergelijke samenwerkingsverbanden vaak rond slechts een thema actief zijn, vaak niet duurzaam en te weinig gericht op machtsvorming. Anderzijds kalft de (traditionele) machtsvorming richting bestaande instituties nu vaak af. Pensioenen Sommigen zien de huidige discussie over pensioenen als onvermijdelijk. Demografische ontwikkelingen (mensen leven langer, er is sprake van ontgroening/ vergrijzing) leiden tot aanpassingen van het stelsel maar ook tot onzekerheid. Dit laatste zal nog toenemen als er kortingen op uitkeringen plaatsvinden, maar hiervan lijkt vooralsnog (eind december 2016) nauwelijks sprake te zijn. Ook speelt een generatieconflict: jongeren zien hun toekomstige pensioenuitkeringen verdampen, maar is dit reëel? Kun je verwachtingen voor veertig jaar goed inschatten? Wellicht zou vanuit pensioenfondsen meer aandacht moeten komen voor beleggingen. Met als gevolg mogelijk spanning tussen rendement en principes. Pensioenfondsen kijken minder dan voorheen naar de langere termijn en willen meer kortetermijnresultaten zien. De veronderstelling is dat duurzaam, ethisch beleggen minder rendement oplevert, maar is dit ook zou? Sommigen pleiten voor meer beleggingen in Nederland en dan vooral voor duurzame beleggingen. Hier liggen mogelijkheden voor beïnvloeding door de vakbeweging, gezien de positie van de vakbeweging in pensioenfondsbesturen. Tegelijkertijd wordt de vraag geopperd of de vakbeweging eigenlijk wel deel moet uitmaken van het pensioensysteem. Als pensioenfondsbestuurder ben je feitelijk ook “medeplichtig” aan het huidige beleid. Zou je niet vrijer moeten kunnen denken, dromen van een betere samenleving? Tot slot wordt nog opgemerkt dat de vakbeweging met veel groepen in de samenleving in gesprek moet gaan, meer nog dan nu het geval is, met jongeren en met lokale groepen. ONDERZOEKSAGENDA Deze rondetafelbijeenkomst heeft niet afgesloten met een concrete onderzoeksagenda. Wel wordt opgemerkt dat de vakbeweging met veel groepen in 34 de samenleving in gesprek moet gaan (jongeren, lokale groepen) om nieuw beleid te ontwikkelen. En de vakbeweging zou zelf de maatschappelijke agenda moeten formuleren en (ver)beeldend zijn. In dat verband wordt de suggestie gedaan om een aantal onderzoekers uit te nodigen om te werken aan hun droom, hoe ziet deze samenleving er uit? Hoe zou je richting een betere maatschappij kunnen gaan, een duurzamere samenleving en welke rol zou de vakbeweging hierbij spelen? Praktische, positieve verhalen, out of the box. Via een prijsvraag kunnen we deze onderzoekers selecteren. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat cultuur in de zin van normen, waarden, referentiekader en expliciete ideologische opvattingen een belangrijke maar grotendeels onderbelichte rol spelen in de feitelijke arbeidsvoorwaardenvorming. 3.3 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘(MEDE)ZEGGENSCHAP EN GOVERNANCE’ In de bijeenkomst ‘medezeggenschap en governance’ staat centraal de vraag hoe de (mede)zeggenschap zich de komende jaren zal ontwikkelen in een globaliserende en flexibiliserende economie waarin steeds meer in ketens en netwerken geproduceerd gaat worden. Welke vormen van (mede) zeggenschap zijn daarin adequaat? En: wat gaat er in de zeggenschap en structuur van ondernemingen veranderen? Ten slotte is relevant: welke vormen van (mede) zeggenschap en governance zou de vakbeweging moeten bevorderen en hoe zou ze dat moeten doen? Via welke interventies zijn gewenste ontwikkelingen te beïnvloeden? Niko Manshanden en Robbert van het Kaar verzorgden de inleidingen. Niko Manshanden (Beleidsadviesgroep FNV) problematiseert vooral de relatie tussen ondernemingsraad (OR) en vakbond. Over ‘OR en vakbond als strategische partners’ zijn binnen de vakbond heel verschillende geluiden te horen. Dat loopt uiteen van “OR -leden doen toch niet wat je wil, dus die moeten we maar links laten liggen” tot “ik heb altijd vooroverleg met de OR voordat ik met de directie praat” en alles daar tussenin. Het verschilt sterk per sector. De vraag is niet alleen of en in hoeverre OR en vakbond partners zijn maar ook hoe vakbond en OR elkaar kunnen 35 versterken. Daaraan gekoppeld is de vraag welke rol de wetenschap in dit verband kan vervullen. Robbert van het Kaar (AIAS- UvA) betoogt in zijn inleiding dat de Nederlandse medezeggenschap goed is gepositioneerd ten opzichte van management, bestuur, werknemers en vakbeweging. Dat geldt ook voor het overlegklimaat en de formele bevoegdheden. Maar de band tussen OR en vakbond en OR en Raad van Commissarissen (RvC) is relatief zwak. De kennis van vakbonden op bedrijfsniveau is beperkt. De invloed van werknemers op de strategie van het bedrijf vindt in Nederland vooral plaats via de OR, minder via de RvC. In landen als Duitsland, Oostenrijk en Zweden is dat omgekeerd. In die zin is de formele positie van de Nederlandse OR dus robuust te noemen. 36 Ondernemingsraden concentreren zich op drie vraagstukken. Maar de vraag is of een OR alle drie ter hand kan nemen, aangezien elk vraagstuk een andere positie vereist ten opzichte van management, RVC en achterban. Ten eerste zijn dit de strategische vraagstukken en corporate governance. Ten tweede HR-onderwerpen (employability, scholing, flexibele arbeid) en tenslotte de arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen, waarbij de link met de vakbeweging belangrijk is. De vakbeweging zelf richt zich te weinig (ook via de middelen van de OR) op de “harde onderwerpen: Corporate Governance, insolventie, pensioenen, fusies en overnames, zetelverplaatsing, riskante financieringsvormen. De dagelijkse prioriteiten van de vakbeweging bepalen de (onderzoeks)agenda. Er is onderbenutting van het enquêterecht, het voordrachtsrecht en de mogelijkheden van de OR bij faillissementen. GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde. Verhouding vakbond-medezeggenschap Een deel van de aanwezigen, met name vanuit de wetenschappelijke hoek, is van mening dat de FNV te weinig gebruik maakt van de mogelijkheden van de OR en kansen laat liggen, waardoor ze minder invloed heeft dan mogelijk is. Medezeggenschap is een vehikel om op organisatieniveau invloed uit te oefenen. Er zijn belangenverschillen tussen OR en vakbeweging, maar ook gemeenschappelijke belangen. En de FNV heeft als voordeel boven OR-en dat ze niet gebonden is aan de grenzen van het bedrijf of de sector. ONDERZOEKSAGENDA De volgende onderwerpen maken onderdeel uit van de onderzoeksagenda: 1.Medezeggenschap en vakbond De verhouding medezeggenschap en vakbond zou onderwerp van onderzoek moeten zijn. In dat verband zijn de volgende activiteiten zinvol: • Beschrijvend onderzoek van situaties van geslaagde en minder geslaagde samenwerking tussen bond en OR. • Wat willen vakbonden in het algemeen en FNV in het bijzonder met medezeggenschap? 37 • Kunnen OR en vakbeweging meer samen doen en elkaar versterken? • Hoe denkt men binnen vakbeweging over ontwikkelingen op bestuurskundig gebied? • Hoe gaat de vakbeweging om met ‘harde’ (mede)zeggenschapsonderwerpen (corporate governance, insolventie, pensioenen, fusies en overnames, zetelverplaatsing, riskante financieringsvormen)? Belangrijk onderwerp of marginaal? • Wat zijn de wensen/behoeften van de OR ten opzichte van de vakbeweging? • Gevolgen van de bestaande taakverdeling (OR doet de strategie, vakbeweging arbeidsvoorwaarden en sociale plannen). • Omgaan met vertrouwelijke informatie (fusies, insolventie); gevolgen voor informatiestroom en tijdstip van inschakeling. 2.Kwaliteit van medezeggenschap Onderzoek naar deze kwaliteit en de mogelijkheden om die kwaliteit te verbeteren wordt eveneens relevant geacht. Te denken valt aan: • Een onderzoek naar ‘Wat is (er nodig voor) goede medezeggenschap’. • Onderzoek naar normen voor medezeggenschap: wat zijn de verschillen tussen medezeggenschap, participatie en inspraak • OR en strategisch beleid: waarom houden OR -en zich weinig met strategische onderwerpen bezig? Strategische beslissingen worden beleid en krijgen effecten, maar de OR loopt meestal achter de feiten aan. Dat is onderzoek waard: waaróm houden OR -en zich hier zo weinig mee bezig? Hebben ze niet genoeg kennis, gebruiken ze die niet of is er te weinig externe deskundigheid? Durven ze hun rug niet recht te houden, de confrontatie niet aan te gaan? In welke mate spelen besluitvormingsprocessen in groepsprocessen een rol? Je moet qua samenstelling geluk hebben: er zijn een paar strategen, visionairen nodig met doorduw-capaciteiten én op de juiste posities. Over een onderwerp als outsourcing: de OR kijkt niet breed genoeg… En de verhouding met de vakbondsbestuurder is een factor. • Aandacht voor scholing or-en en ondersteuning door deskundigen. • Onderbenutting (enquêterecht, voordrachtsrecht, faillissementen). • Gebruik van machtsmiddelen door de OR. • Gebruik van (externe) expertise door de OR. • Het lijkt erop dat werknemersparticipatie/medezeggenschap minder effectief is in bedrijven met veel laagopgeleiden. Wat zijn daarvan de oorzaken (ontbreekt het aan vaardigheden, motivatie)? En wat zouden vakbonden hiermee kunnen en moeten: hun leden trainen, begeleiden, om op die manier de medezeggenschap 38 te versterken en via deze weg ook invloed hebben? • Meer centraal en op strategisch niveau acteren is ingewikkeld voor laaggeletterden. Hoe gaan we hier mee om? • Meer centraal en op strategisch niveau acteren is ingewikkeld voor laaggeletterden. Hoe gaan we hier mee om? • Wat is de effectiviteit en kwaliteit van kleinere or-en. 3.De positie van medezeggenschap in het licht van sociaal-economische veranderingen • Wat is de rol van de OR bij flexarbeid • Wat is de rol van de OR bij pensioenen • Financiële dienstverlening staat zwaar onder druk . Digitalisering, banen weg, hoe moeten OR-en daarmee omgaan? • Modellen voor een ketenaanpak. • Onderzoek naar verander(en)de organisatievormen en de betekenis voor de medezeggenschap. UITVOERING ONDERZOEKSAGENDA De deelnemers aan de brainstorm vinden de opbrengst interessant en zijn bereid over enige tijd door te praten over mogelijke onderzoeksonderwerpen. Waarbij men nader wenst in te gaan op de huidige prioriteiten van de vakbeweging per sector en overkoepelend onderzoek voor de lange termijn. Er zijn nog geen ideeën over de uitvoering. Bijvoorbeeld waar het gaat om subsidiëring, inzet van studenten, realisatie binnen een bestaand project. 3.4 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘SOCIALE ZEKERHEID IN ONTWIKKELING’ In de bijeenkomst ‘sociale zekerheid in ontwikkeling’ stonden de effecten van de wet- en regelging en uitvoering van de sociale zekerheid voor zowel de samenleving als het individu centraal. Romke van der Veen (hoogleraar Sociologie van arbeid en organisatie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam) verzorgde de inleidingen. Romke van der Veen ‘Sociale zekerheid in ontwikkeling’ Romke van der Veen schetst trends en ontwikkelingen op het gebied van sociale 39 zekerheid in een globaliserende economie. Vervolgens geeft hij de belangrijkste kennisvragen en daaraan gekoppelde uitdagingen voor het Nederlandse stelsel in het algemeen en de vakbeweging in het bijzonder. Volgens Van der Veen zijn de belangrijkste ontwikkelingen en trends: • Het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel is complex en combineert neoliberale kenmerken met sociale investeringen. • In Nederland zie je geen sterk stijgende inkomensongelijkheid, een gemiddelde vermogensongelijkheid, een hoge arbeidsparticipatiegraad, relatief lage werkloosheid en armoede. Nederland heeft vergeleken met andere Westerse landen een hoge participatiegraad maar het minste aantal gewerkt uren (1,5 verdienerseconomie). Daarnaast hebben we te maken met actuele problemen, zoals: • Verschil in sociale zekerheid tussen zelfstandigen en werknemers • Beperkte participatie van arbeidsgehandicapten • Afstemming tussen landelijk-,regionaal/gemeentelijk- en sectoraal-niveau • Beperkte effectiviteit van maatregelen op het gebied van activering, scholing en van employment services voor uitkeringsgerechtigden Belangrijke kennisvragen voor de wetenschap en de vakbeweging zijn volgens Van der Veen: 1. Wat zijn de gevolgen van het verplaatsen van risico’s? 2. Hoe handhaven we reciprociteit van sociale zekerheid? 3. Werken sociale investeringen? 4. Hoe kan de werking van employment services verbeterd worden? 5. Hoe verhouden staat, markt, werkgever, werknemer en sociale partners zich tot elkaar in een toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid? 6. In hoeverre vertrouwen burgers instituties en hebben ze behoefte aan eigenaarschap als het gaat om sociale zekerheid? Uitdagingen voor de toekomst zijn volgens Van der Veen: 1. Globalisering en individualisering. 2. Een gelijk speelveld binnen Europa en herverdeling van risico’s tussen landen. 3. Arbeidsmarkt van de toekomst: digitale, open economie. 4. Inrichting van het stelsel, waarbij tegemoet gekomen wordt aan individualisering, risicodeling, reciprociteit en nieuwe risico’s. 40 5. Rol vakbeweging; wordt de vakbond partner in sociaal overleg, actievoerder, verzekeraar, dienstverlener of combineert zij deze rollen? GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde: Beleving versus cijfers De deelnemers signaleren een kloof tussen het beeld dat Van der Veen schetst en de beleving van mensen. Mensen ervaren op meerdere terreinen toenemende onzekerheid, niet alleen op het gebied van werk en inkomen, ook bv. op het gebied van wonen. Daarnaast hebben mensen verwachtingen die niet uitkomen en maatregelen die goed bedoeld zijn pakken soms verkeerd uit voor individuen. Arbeidsmarkt De arbeidsmarkt is de afgelopen vijftig jaar enorm veranderd. Vaste arbeidsrelaties en contracten zijn flexibeler geworden, maar regelingen zijn hier niet op aangesloten. Het systeem is paternalistisch, niet gericht op eigen regie. Ook is scholing steeds belangrijker bij preventie en participatie, daar moet meer aandacht aan besteed worden. Voorbeelden uit het buitenland kunnen daarbij helpen. Ook 41 werknemerschap en werkgeverschap veranderen. Dit heeft effect op de inrichting van de sociale zekerheid. Sociale zekerheid: • Nader onderzoek is nodig naar het verhaal achter de statistieken. • Het stelsel moet robuuster, nu worden continu nieuwe regelingen ingevoerd en oude afgebouwd. Aanpassing van het stelsel moet wel, maar geen snelle invoering en een goede overgangsregeling. • Naast provisie (= sociale uitkering) moet meer gedaan worden aan preventie en participatie. • Zelfstandigen willen zelf de regie en hebben minder vertrouwen in instituties. Dat kan niet in het huidige stelsel. • In een geïntegreerde Europese arbeidsmarkt zou de sociale zekerheid ook op Europees niveau geregeld moet worden. • Kun je verschillende groepen uitkeringsgerechtigden maatwerk bieden, waarbij het stelsel meer vangnet (bescherming) of meer het leren van arbeidsmoraal (dwang) is? • Hoe werken systemen waarbij de taakverdeling tussen staat, markt, werkgever, werknemer en sociale partners verschilt? • Samenwerking tussen vakbeweging en wetenschap: • Welke normatieve keuzes liggen ten grondslag aan politieke en economische initiatieven? • Hoe kunnen we de kennis van de wetenschap en de vakbeweging gebruiken en welke kennis hebben we al, maar gebruiken we niet? • Onderzoek naar de stapeling van effecten voor individuen mist. • Naast statistische informatie (cijfers van CBS en UWV) is leefwereld-onderzoek naar de beleving van mensen nodig. Randomised controlled trial onderzoek domineert en verdiepingsonderzoek is schaars. • De vakbond wordt opgeroepen de regie te nemen in vernieuwing van sociale zekerheid. ONDERZOEKSAGENDA De volgende vragen vormen een aanzet voor de onderzoeksagenda op het gebied van sociale zekerheid: I. De inrichting van het stelsel: • Hoe kun je inspelen op individualisering en hoe verhoudt dit zich tot risicodeling? 42 • Hoe willen we de risico’s verdelen en wie dragen die? • Hoe gaan we om met nieuwe risico’s op het gebied van werken, zorgen en leren? • Hoe kan sociale zekerheid het beste uitgevoerd worden? II. Rol van de vakbeweging: • Wil de vakbond wel of geen partij zijn bij sociaal overleg? • Gaat de vakbond actie voeren? • Wordt de vakbond voor eigen leden actief als verzekeraar op het gebied van sociale zekerheid? • Welke diensten (employment services) biedt de vakbond aan? • Kan de vakbeweging de regie nemen in de Nederlandse sociale zekerheid, zoals in andere landen, bijvoorbeeld Zweden? III. De rol van Europa: • Een geïntegreerde markt versus natiestaat en grenzen dicht? • Rol van de euro? • Gelijk speelveld voor iedereen? • Herverdeling van risico’s tussen landen? 3.5 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘KWALITEIT VAN DE ARBEID’ In de bijeenkomst ‘kwaliteit van de arbeid’ stonden de ontwikkelingen in de kwaliteit van de arbeid centraal. Wat zijn die ontwikkelingen? Via welke interventies zijn deze te beïnvloeden? En wat is daarin de rol van wetenschap? Wim van Veelen en Steven dHondt verzorgden de inleidingen. In de presentaties en de discussies naar aanleiding van de presentaties is een aantal punten aan de orde gekomen – zowel met betrekking tot de verhouding vakbeweging/wetenschap als tot een aantal inhoudelijke onderwerpen. VERHOUDING VAKBEWEGING/WETENSCHAP Wim van Veelen (FNV) constateert in zijn presentatie dat de wetenschap onvoldoende in staat is om zich nog los van commerciële belangen in te zetten voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. De financiering van de vroegere wetenschapswinkels bood ‘kritische’ wetenschappers een positie om los van commerciële belangen onderzoek te doen. Van Veelen vraagt zich af wat de 43 vakbeweging wetenschappers te bieden heeft. Steven dHondt (TNO/KU Leuven): ‘Wetenschap en vakbond blijken elkaar niet meer te vinden als het gaat om het verbeteren van de kwaliteit van de arbeid van werknemers. Een belangrijke reden is dat ‘arbo’ vooral een belangenafweging is geworden. Wetenschappers zijn zelden uitgenodigd bij die belangenafweging. Nochtans is sprake van stijgende risico’s voor de kwaliteit van de arbeid.1 Een mank lopende arbodienstverlening bemoeilijkt echter het zicht op de stijgende risico’s. Dalende cijfers voor verzuim en arbeidsongeschiktheid zeggen niet alles. De conclusie is dat wetenschap en vakbond meer moeten doen om samen te komen.’ Dhondt geeft tegengas tegen de scherpe inzet van Van Veelen: er zijn nog wel degelijk wetenschapswinkels (al zijn het er inderdaad weinig en dient er tegenwoordig voor het onderzoek ook betaald te worden), maar belangrijker is volgens Dhondt dat de vakbeweging zélf er onvoldoende in slaagt om de wetenschapsagenda op Europees (EU-OSHA) en nationaal niveau (MAPA) te beïnvloeden. Arbo is teveel een belangenafweging tussen sociale partners geworden, waarin de wetenschappelijke onderbouwing van bijvoorbeeld arbocatalogi en branche-afspraken zeer mager is. Ook Christis stelt, tijdens de discussie, dat de FNV is ‘meegezogen in de zelfregulering’. Een derde bal die Dhondt, tijdens de discussie over de presentaties, terugkaatst, is dat de vakbeweging zélf ook niet met bijvoorbeeld meetapparatuur de bedrijfsvloer opgaat. Deze constatering wordt gedeeld door Christis, die opmerkt dat vanuit het HBO veel doet aan onderzoek om werkdruk te verlagen, maar dat hij de vakbeweging in zijn onderzoekspraktijk eigenlijk zelden of nooit tegenkomt. In de discussie over het eerste punt (onvoldoende sturing op de onderzoeksagenda) merkt Van Veelen op dat die agenda ook altijd een compromis is en noodzakelijkerwijs moet zijn. Echt kritisch onderzoek wordt door de werkgeversvertegenwoordigers namelijk op afstand gehouden. Dat is nu juist een reden waarom de vakbeweging zelfstandig tot een onderzoeksagenda moet komen. Van Veelen merkt bovendien op dat bijvoorbeeld in de SER werkgevers maar wat 1) Zie recentelijk P. Smulders & S. van de Bossche (2016), Neergaande trend in de kwaliteit van de arbeid, in: ESB, jg. 101 (4742), 13 oktober 2016 44 roepen, zonder wetenschappelijke evidentie, en daar te vaak mee wegkomen. Ook worden risico’s in vergaande mate als een individuele verantwoordelijkheid gepresenteerd, waar groepen werknemers en, toegegeven, soms ook wel bondsbestuurders opvallend makkelijk in meegaan. Dat is eens te meer een reden om ervoor te zorgen dat de vakbeweging goed beslagen ten ijs komt. Christis merkt hierover op dat de kennis er soms wel degelijk is, maar dat er in het beleid aan voorbijgegaan wordt. Mensen in de vakbond moeten zich bovendien trainen om de juiste (wetenschappelijke) argumenten te gebruiken in beleidsdiscussies. Ook is er behoefte aan wetenschappelijk onderbouwde normen die nader invulling geven aan de algemene doelvoorschriften in de wet- en regelgeving. Dit leidt tot de volgende tussenconclusie: • De vakbeweging heeft een belangrijke rol bij het agenderen van sociale/ethische 45 kwesties op Europees en nationaal niveau, maar de invloed in paritaire gremia is beperkt. • De vakbeweging heeft daarom belang bij het ontwikkelen van een zelfstandige onderzoeksagenda, juist ook om goed beslagen ten ijs te komen in sociale dialoog over kwaliteit van de arbeid. Dit helpt ook om de tendens tot individualiseren van structurele problemen op het gebied van kwaliteit van de arbeid te counteren – een punt dat ook breed gedeeld werd door de aanwezige wetenschappers. • Bestaande wetenschappelijke kennis moet beter worden ontsloten én handzaam ter beschikking worden gesteld aan vakbondsmensen in de (beleids)praktijk. Het ontsluiten van kennis vereist dat de vakbond goed op de hoogte is van wat er speelt in wetenschappelijke kring maar met name ook in het HBO (lectoraten). • Daarnaast is het van belang vast te stellen waar vakbondsmensen in de (beleids) praktijk behoefte aan hebben, welke lacunes zij constateren. Die behoefte kan bestaan uit het gebruik van wetenschappelijke informatie in de lobby, in de publiciteit én in de praktijk op de werkvloer (sectoren). Doel van wetenschap is met name werknemers(vertegenwoordigers) handvatten te bieden om regie te nemen over hun eigen arbeidsomstandigheden. THEMATISCH Belangrijke onderwerpen die op de agenda zouden moeten staan zijn, blijkens de discussie, te verdelen rond een drietal themavelden: • Werkdruk/organisatie van de arbeid/functie-inhoud. • Gevaarlijke stoffen. • Nieuwe technologische ontwikkelingen zoals robotisering, digitalisering en platformisering. Deze thema’s zijn deels geadresseerd in de presentaties van Van Veelen en Dhondt en deels ook naar boven gekomen in de gedachtewisseling tussen de aanwezige wetenschappers en beleidsadviseurs van de FNV. Werkdruk/organisatie van de arbeid/functie-inhoud Werkdruk is één van de grote ziekmakers, en niet voor niets één van huidige speerpunten van de FNV. Aan de andere kant wordt de discussie over werkdruk al snel de richting van individualisering opgestuurd. Deze twee ontwikkelingen onderstrepen het belang van goed onderzoek naar de structurele oorzaken rond deze thematiek. 46 Het is wellicht het meest effectief om in te zetten op ‘alternatieve vormen van organiseren’. Dit is overigens een onderwerp dat al langere tijd op de agenda staat, maar in de loop der jaren van ‘sociaal-innovatief organiseren’ is verworden tot ‘slimmer werken’ (waarbij slim vooral ook uitmondt in “met zo weinig mogelijk mensen”). Alternatieve vormen van organiseren was het thema waaraan in de bijeenkomst de meeste prioriteit werd toegekend. Belangrijk is dat de wetenschap rond dit thema zeer sterk kijkt naar wat er werkelijk op bedrijfsniveau gebeurt. Casestudies als bijvoorbeeld bij Gazelle (Pot) zijn een belangrijke methode om de conceptuele discussies over kwaliteit van de arbeid zoals die in de jaren ’90 reeds speelden aan te vullen met praktijkonderzoek. Daarbij is tevens van belang dat niet alleen gekeken wordt naar bedrijven waar de FNV al sterk is, maar ook naar de effecten van externe flex (Sam Groen): deze hebben niet alleen gevolgen voor onze leden in die bedrijven, maar ook voor de flexkrachten. De aandacht voor flex sluit ook goed aan op de discussie over ‘vakmanschap’ én productkwaliteit, waarmee ook een brug wordt geslagen naar werkgevers. Gevaarlijke stoffen Er wordt momenteel al veel onderzoek gedaan naar de hazards van stoffen – in het bijzonder ook in het kader van REACH. Dit is echter met name op basis van toxicologisch en dierexperimenteel onderzoek. Wat ontbreekt is kennis over de feitelijke blootstelling op de werkvloer (Theodori). Ook zou het wenselijk zijn om meer inzet te plegen op monitoring van grenswaarden (Van Broekhuizen). Ook als je wilt weten of regelgeving voldoende effectief is, moet er informatie worden gegenereerd over de feitelijke situatie op de werkplek (Dhondt). Ook kan dergelijke informatie een rol spelen bij een vakbondsstrategie om blootstelling aan gevaarlijke stoffen publicitair uit te nutten (zie Chroom VI, Dhondt). Ten slotte zou het goed zijn als er een betere link wordt gelegd met bedrijfsartsen, die nu nog veel te weinig beroepsziekten melden (terwijl dit interessante informatie biedt in het kader van REACH (Theodori)). Nieuwe technologische ontwikkelingen Beide voornoemde thema’s kunnen ook worden geïntegreerd in een meer anticiperende benadering, waarin de vakbeweging in een vroeg stadium van 47 technologische ontwikkeling aandacht vraagt voor de mogelijke gevolgen van nieuwe technologieën voor de kwaliteit van de arbeid. Voorbeelden zijn robotisering, digitalisering en platformisering die niet alleen gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, maar zeker ook voor functie-inhoud (taken, autonomie, arbeidstijden). Zie ook het thema ‘de mens als robot’ (Van Willigenburg). Ook op het gebied van gevaarlijke stoffen en andere agentia (EMV bijvoorbeeld) is het wenselijk om vanuit een vakbondsperspectief na te denken over “emerging risks”. Hoe moeten we omgaan met stoffen of technologieën waarvan we nu de mogelijke langetermijnrisico’s nog niet kunnen inschatten (Popma)? Wat is de betekenis van het voorzorgsbeginsel in de praktijk van werknemers (Van Broekhuizen, Van Veelen)? In een vroeg stadium sturing geven aan technologische ontwikkelingen vereist dat men in een vroeg stadium nadenkt over de mogelijke gevolgen van die nieuwe technologie. Daarbij helpt zeker om technologische ontwikkeling niet te bezien vanuit een deterministische visie op technologie, maar als ‘organisational choice’ (Pot). Dit vergt een anticiperende benadering vanuit de vakbeweging, maar ook eens strategie om mede sturing te geven aan risico-onderzoek. 48 Naast de genoemde thema’s, die ook aansluiten bij de zwaartepunten in het arbobeleid van de FNV, zijn uiteraard ook andere onderzoeksthema’s op het gebied van kwaliteit van de arbeid denkbaar, zoals bijvoorbeeld de kwestie “zware beroepen” (beter: zwaar werk), die een belangrijke rol spelen in de recent opgelaaide discussie over de AOW. Ook een thema als kort-cyclische arbeid is nog steeds actueel, en met het oog op de platformisering van de arbeid wellicht zelfs actueler dan ooit. Dergelijke onderwerpen zouden opgenomen kunnen worden in een bredere onderzoeksagenda. Een specifiek onderwerp, dat ook in de inbreng van Dhondt ter sprake kwam, is de kwaliteit van de arbodienstverlening – in het bijzonder de vraag of de huidige arbodienst nog wel in staat is onafhankelijk te opereren. Deze laatste vraag kan ook in een breder onderzoeksveld worden ingebed, namelijk onderzoek naar het hele stelsel van de arbowetgeving: wat is eigenlijk de opbrengst van het hele systeem sinds 1994? Wat draagt de risico-inventarisatie en -evaluatie eigenlijk bij aan betere arbeidsomstandigheden? Hebben de instrumenten binnen het ‘zorgsysteem’ wel effect, of zijn andere factoren wellicht bepalender (zoals feitelijke machtsverhoudingen, bedrijfscultuur, de afstand van deskundigen tot de werkvloer)? En, niet onbelangrijk: wat heeft de vakbeweging de afgelopen decennia eigenlijk bereikt op het belangrijke terrein van veilig en gezond werk? Wat kunnen we leren van de praktijkervaringen op verschillende niveaus (landelijk, branche, bedrijf), opdat de inzet van de vakbeweging effectiever wordt? HOE VERDER? Nader uitwerken van de hierboven geschetste onderzoekslijnen, ook in samen­ spraak met praktijkmensen (bestuurders, kaderleden) en met wetenschappers die niet aanwezig waren op de eerste ontmoeting. In het bijzonder verfijnen van specifiekere onderzoeksvragen. Een belangrijk punt hierbij is dat ervoor gewaakt moet worden dat het onderzoek meegaat in de huidige trend van individualisering van veiligheid en gezondheid, bijvoorbeeld ‘behaviour based safety’ en individueel gezondheidsmanagement en leefstijlprogramma’s (zoals BRAVO). Een belangrijk punt van overweging is dat eventueel onderzoek méér moet zijn dan desk-research. De suggestie van Dhondt dat vakbondsleden zélf de vloer opgaan om arbeidsomstandigheden in kaart te brengen, wijst op het methodologische belang van activerend vakbondsonderzoek (in de jaren ‘70/’80 ook wel 49 ‘actie-onderzoek’ genoemd).2 Juist in de samenwerking tussen onderzoekers en kaderleden op bedrijfsniveau kan de samenwerking FNV en wetenschap toegevoegde waarde hebben – niet alleen inhoudelijk, maar ook methodologisch. Een praktijkgerichte aanpak leidt tot inzichten waar vakbondswerk in bedrijf waarschijnlijk meer mee gebaat is dan met objectieve/ wetenschappelijke kennis van meer generalistische snit. 3.6 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘POSITIE EN STRATEGIE VAN DE VAKBEWEGING’ In deze rondetafelbijeenkomst is gesproken over de positie en strategie van de vakbeweging in de sterk veranderde arbeidsmarkt en politieke omgeving. Is het voor de vakbeweging voldoende om harder en beter te doen wat ze de laatste vijftig jaar heeft gedaan, of zijn andere antwoorden nodig? En naar wie kunnen we dan kijken: naar de VS waar veel bonden organizing gebruiken om leden te werven, naar Scandinavië waar de vakbond diep geworteld is in de sociale zekerheid of naar Zuid-Europa waar bonden geregeld de confrontatie zoeken? En: wat is de rol van een vakbeweging waarvan één op de vijf werknemers lid is; is er inderdaad een legitimiteitsprobleem? Saskia Boumans en Wim Eshuis verzorgden de inleidingen Saskia Boumans (BAG FNV) neemt de historische situering van de Nederlandse vakbeweging binnen de driehoek samenleving-klasse-markt van Richard Hyman, Engelse professor arbeidsverhoudingen, als uitgangspunt. En bespreekt dan een aantal oplossingen vanuit dit perspectief. Hyman beschrijft in zijn boek ‘Understanding European Trade Unionism’ (2001) drie historische archetypes van vakbonden in Europa. Geen enkele bond voldoet uiteraard volledig aan een profiel, maar neigen in meer of mindere mate naar één of twee archetypen. Grofweg kunnen we deze archetypen als volgt samenvatten: een markt georiënteerde vakbond definieert en gedraagt zich primair als ledenorganisatie, een op de samenleving georiënteerde vakbeweging wil het algemeen belang dienen, en een op klasse georiënteerde bond ziet zichzelf als klasse-organisatie. 2) Voor een recenter voorbeeld zie H. von Unger (2013), Partizipative Forschung : Einführung in die Forschungspraxis, Wiesbaden : Springer Fachmedien 50 Boumans plaatst de FNV binnen dit model als een vakbond die het meest neigt naar oriëntering op de samenleving. Denk hierbij aan het poldermodel met haar overleginstituties, de sociale akkoorden, de avv, de sterke landelijke invloed en de zwakke aanwezigheid in bedrijven, en het streven naar het vermenselijken van het kapitalisme binnen haar grenzen. Als we met deze typering in ons achterhoofd kijken naar de manieren waarop de Nederlandse vakbeweging de dilemma’s waar ze voor staat het hoofd biedt, dan geeft dit ons handvaten in het denken over de consequenties van deze keuzes. 1. TERUGLOPEND LEDENAANTAL EN ORGANISATIEGRAAD DIE DE TEGENMACHT EN LEGITIMITEIT VERMINDERT. Nederland kende een organisatiegraad van boven de veertig procent in 1960 en zit nu op een organisatiegraad van zo’n 17 procent. Een gevolg is dat de 51 onderhandelingsmacht vermindert en de legitimiteit van de vakbeweging onder druk staat. Op welke manier wordt hierop gereageerd en kunnen we hiervan een aantal gevolgen schetsen? Een optie die wordt verkend, is het vergroten van de waarde van het lidmaatschap, bijvoorbeeld via voordelen alleen-voor-leden af te spreken of door organizing dat sterk focust op ledenwerving, opbouw van comités en dat te koppelen aan het oplossen van ‘diepgevoelde en breed gedragen issues’. Beide oplossingen doen denken aan het archetype van de vakbond als ledenorganisatie, met een marktoriëntatie. De mogelijkheid om verbeteringen in arbeidsvoorwaarden te kunnen afspreken is op deze manier sterk verbonden aan het aantal leden. Vanuit de politiek daarentegen zien we druk om de waarde van het lidmaatschap te verminderen. Vakbonden moeten (nog) beter het algemeen belang dienen door alle werknemers te consulteren en te laten stemmen bij cao-onderhandelingen. Dit vergroot het draagvlak van de cao en de legitimiteit van de rol van de vakbeweging, zo is het idee. Het onderscheid tussen lid en geen lid vermindert daardoor. Nu al heeft iedereen baat bij cao’s en in op deze manier hebben niet-leden ook zeggenschap over richting en invulling van de cao. In dit scenario blijft de individuele belangenbehartiging - de juridische dienstverlening - over als members-only voordeel. In Nederland zien we dat het CNV en de Unie deze beweging maken, terwijl de FNV zich juist minder profileert op individuele dienstverlening dan ze in de jaren 90 deed. 2. DE VERSPLINTERING VAN DE ARBEIDSMARKT WAARDOOR DE COLLECTIEVE BASIS ONDER WERK VERMINDERT . De versplintering zien we terug in de organisatie van arbeid (flexibele productie) waardoor de inrichting van de arbeidsmarkt (o.a. flexschil) en de samenstelling van de actieven op de arbeidsmarkt (zzp’ers, arbeidsmigranten, jongeren-in-opleiding) mede is veranderd. De sterk versplinterde arbeidsmarkt stelt de vakbeweging voor een aantal keuzes. Om er maar één te noemen: wie vertegenwoordigt ze? Werknemers (klasse), alle werkenden (samenleving) of alleen leden dan wel een nauw gedefinieerde beroepsgroep binnen een sector (markt)? De FNV heeft deze vraag formeel beantwoord door alle werkenden te willen organiseren, ook zzp’ers en arbeidsmigranten. In de praktijk levert dit af en toe spanningen op: is een werknemer de norm en zou een 52 zzp’er eigenlijk ook een werknemer moeten worden? Zo niet, waar ligt dan de grens van het ondernemerschap? Vrije tariefvorming? Zo ja, wordt de sociale zekerheid opengesteld voor zzp’ers? Ook bij het organiseren van jongeren dringen zich vragen op: de meeste jongeren die werken doen dat naast school of studie en ‘verdringen’ vanwege hun opleidingsniveau en behoefte aan flexibiliteit werkende jongeren, dat wil zeggen jongeren die klaar zijn met school en werken voor de kost. Beide groepen hebben andere belangen. 3. INTERNATIONALISERING EN VERMARKTING VAN DE ECONOMIE. Enerzijds zien we dat de onderhandelingsruimte van individuele werkgevers vermindert (multinationals, aanbestedingsregels) en tegelijkertijd is er een toenemende concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onder andere het importeren van lagelonenarbeid, met een race naar beneden als gevolg. Hoe opereren vakbonden hierin? We zien dat bonden werkgevers aanspreken op hun rol als sociale partner. Het Rijnlandse model van moreel werkgeverschap waarbij er samen gezocht wordt naar oplossingen, is hierbij een leidraad (maatschappij). Een andere benadering, die we terugzien bij organizing bijvoorbeeld, is de erkenning van een belangentegenstelling en het bouwen we aan een vakbondsagenda die we op basis van machtsopbouw willen realiseren (markt). 4. WERK ALS ONDERNEMERSCHAP. De overheersende opvatting over werk is geworden dat werk de enige waardevolle manier is om te participeren in de maatschappij en dat werk ondernemerschap in zich draagt. Deze invulling van werk laat weinig ruimte voor onderlinge solidariteit. Mesen verworden tot elkaars concurrent. Een manier om hiermee om te gaan is door het algemeen belang te benadrukken als rechtvaardiging voor vakbondseisen (maatschappij). De acties in de zorg gaan sterk over de kwaliteit van de zorg, de acties van leerkrachten over te grote klassen, de acties van de beveiligers op Schiphol over de veiligheid voor passagiers. Een andere manier is door te benadrukken dat werkenden het recht hebben op en opkomen voor goede arbeidsomstandigheden en goed loon als waarden op zichzelf (klasse). Wim Eshuis (wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging, de Burcht) richt zich in zijn inleiding op de mogelijkheden en beperkingen van de vakbeweging op 53 microniveau, het niveau van bedrijven en individuen. Die invalshoek is mede gebaseerd op praktijkervaringen en wetenschappelijk onderzoek naar de rol van ondernemingsraden in bedrijven met een sterke vakbondspositie, naar werknemersonderzoek met werknemers in de bouw en naar belangenbehartiging van en onderzoek naar de positie van werkslachtoffers (slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten). Eshuis concludeert op basis daarvan dat er naast ‘organizing’ meer dan voldoende potentieel is voor allerlei vormen van (activerend) vakbondswerk zoals vakbondswerk via de OR, via werknemersonderzoek, en met werkslachtoffers. Werknemers in het algemeen en vakbondsleden in het bijzonder blijken zeer wel bereid om ervaringen te delen, zich te organiseren en hun stem te laten horen, al dan niet gesteund door de vakbond. Hij constateert echter dat deze ‘goudmijn’ maar in beperkte mate wordt benut. Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Een van de oorzaken is de politiek van de vakbeweging (gericht op consensus op nationaal en sectoraal niveau en veel minder op lokaal en bedrijfsniveau) en de daarmee samenhangende organisatiestructuur (een klassieke gecentraliseerde bureaucratie) waarin een topdownbenadering dominant is . Dit gaat ten koste van een voor activerend 54 vakbondswerk noodzakelijke ‘bottom-upcultuur. Daarnaast constateert hij dat onvoldoende kennis en inzicht bestaat in de effectiviteit van verschillende vakbondsstrategieën, waaronder vormen van activerend vakbondswerk. Bovendien wordt er weinig geëxperimenteerd met moderne vormen van activerend vakbondswerk waarmee mogelijk nieuwe groepen werknemers en potentiële leden georganiseerd kunnen worden. Eshuis doet een aantal voorstellen om de positie van de vakbeweging te verstevigen. Hét uitgangspunt moet zijn dat de vakbeweging samen mét leden, maar ook met niet-leden, beleid moet ontwikkelen, mede op basis van de ervaringen, wensen en verlangens van die werknemers. Vakbondswerk op bedrijfsniveau moet net zoveel gewicht krijgen als dat op bedrijfstak en nationaal niveau. Daarin past een gekantelde vakbondsorganisatie: minder invloed van de top van de vakbond, meer capaciteit om op bedrijfsniveau veranderingen te realiseren. Onderzoek naar verschillende vormen van activerend vakbondswerk en de effectiviteit hiervan past daarbij. GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen allerlei gespreksonderwerpen aan de orde die we kunnen samenvatten in twee thema’s, namelijk de positie van de Nederlandse vakbeweging (in verleden, heden en toekomst) en de strategie van de vakbeweging. Positie Nederlandse vakbeweging Waardoor is de vakbeweging in de huidige positie terechtgekomen? En wat is haar eigen rol hierin? Is er sprake van voluntarisme: is de ontwikkeling van Rijnlands model naar neocorporatisme bewust beleid waaraan ook de vakbond heeft meegewerkt? En hoe verhoudt zich dat dan tot de opstelling van de Duitse en Belgische vakbeweging? Dit veronderstelt een goede analyse van het neoliberalisme: ga eens goed kijken naar hoe het in elkaar zit, en wat daarvan de gevolgen zijn voor het handelen en het bewustzijn van de vakbeweging. Strategie vakbeweging In de bespreking van dit thema kwamen de volgende onderwerpen aan bod: • Wordt er niet een valse tegenstelling geschapen tussen verschillende oplossingsrichtingen en strategieën (polderen/activisme)? 55 • Is globalisering en robotisering al dan niet een sterke bedreiging voor de positie van de vakbeweging? • Wordt er niet teveel beleid gemaakt dat te ver afstaat van de werkelijkheid van werknemers? • De positie van de Nederlandse vakbeweging is sterker dan menig medewerker bij de vakbond denkt. Is er niet teveel zelfverwijt bij medewerkers en (kader)leden van de vakbeweging? • Er is een historische analogie tussen de huidige periode en die van 1890-1914. Onderzoek leert dat de vakbeweging toen en nu zelf heeft bijgedragen aan de context. Onderzoek is nodig naar andere modellen van vakbondsorganisatie. • Historisch-vergelijkend onderzoek hoe bijvoorbeeld vakbonden in Nederland, Duitsland, België en Engeland ieder op eigen wijze zijn omgegaan met de uitdagingen/bedreigingen van de wereld na de ‘dertig gouden’ jaren. • Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van activerend vakbondswerk per context. In welke context werkt organizing wel en in welke niet? • Inzicht in mogelijkheden tot bewustwording en tot de ontwikkeling van politiek bewustzijn onder leden is zeer relevant voor een vakbeweging. Hoe kan je bevorderen dat mensen zich identificeren met de vakbond en de vakbondsthema’s? • De veronderstelling bestaat dat weinig van andere landen wordt geleerd, klopt dat? • Zet best practices uit verleden eens op een rij. • Ontwikkel een eigen visie op werkgelegenheid, want daaruit kan de vakbeweging kracht putten. • Analyseer het succes VNO-NCW. Zou je dat moeten kopiëren? • Maak meer gebruik van de mogelijkheden van de overheid als werkgever: wat kan de overheid als werkgever betekenen voor betere arbeidsverhoudingen? Vergelijk het aannemen van flex schoonmaakpersoneel in vaste dienst. • Onderzoek de mogelijkheden om de aantrekkingskracht van de vakbeweging op jongeren en zzp’ers te vergroten. • Omgang met leden, hoe verhoudt de FNV zich tot haar leden (klant centraal, klantenbinding)? • De vakbeweging zou moeten nagaan hoe het ouderenprobleem kan worden opgelost. Met name laaggeschoolde ouderen werken onder belastende omstandigheden. Zij zullen naar alle waarschijnlijkheid op den duur niet in staat zijn tot duurzaam werk . Met arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en sterke 56 inkomensachteruitgang als gevolg. • Onderzoek de mogelijkheden tot arbeidsduurvermindering en kom met een plan. ONDERZOEKSAGENDA De volgende onderwerpen maken onderdeel uit van de onderzoeksagenda. 1. Onderzoek naar het recente verleden: het ontstaan van het neoliberale klimaat (in ieder geval in Nederland, zo mogelijk historisch vergelijkend tussen vakbonden in Nederland, Duitsland, België en Engeland) en de rol van vakbonden daarin. 2. Studie naar de huidige economische en maatschappelijke orde (bv. grensoverschrijdende ketens waar nationale oplossingen niet meer volstaan; werking van het hedendaagse bedrijfsleven (het spel en de knikkers: waar wordt het gespeeld, hoe wordt het gespeeld en wie wint de pot?). 3. Onderzoek naar (recente) concrete vakbondsstrategiëen en methoden: wat kunnen we leren van binnen- en buitenlandse praktijken (successen en mislukkingen) op (inter)nationaal niveau, op bedrijfstakniveau, op het niveau van het bedrijf en op lokaal niveau. Speciale aandacht voor strategieën van activerend vakbondswerk. 4. Studie van de leden (kennen wij onze huidige en potentiële leden, hoe denken ze, hoe gaat FNV met leden om, kunnen leden en niet-leden meer bewust raken van en zich engageren met de vakbondsagenda, die in de kern hun eigen agenda is). 5. Studie van ontwikkelingen die om een antwoord vragen: robotisering, overschot aan werknemers, tekort aan werk, maar ook grensoverschrijdende ketens. Hierin past ook aandacht voor onderzoek naar de problematiek van laaggeschoolde ouderen die werken onder belastende omstandigheden. Welke oplossingen kunnen we met hen bedenken? Onderzoek de mogelijkheden van een eigen plan hiervoor. 6. Onderzoek naar de mogelijkheden van de overheid als werkgever om experimenten uit te voeren op het gebied van arbeid, bijvoorbeeld naar arbeidsduurvermindering. 7. Wat kunnen we leren van het succes van VNO NCW? 57 3.7 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘DECENTRALISATIE VAN ARBEIDSMARKTBELEID EN REGIO’S’ In de bijeenkomst “decentralisatie van arbeidsmarktbeleid en regio’s” stond de aansluiting van economie en arbeidsmarkt op lokaal, nationaal en internationaal niveau centraal. Ook de gevolgen van technologische ontwikkeling en innovatie voor de toekomst van werk en de arbeidsmarkt werden besproken. En de vraag hoe onderwijs, overheid, werkgevers en vakbonden samenwerken om werknemers voor te bereiden op deze ontwikkelingen. Marc van der Meer (Tilburg University, Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel) en Ron van Baden (regiocoördinator FNV) verzorgden de inleidingen. Marc van der Meer ‘Een lerende regio; uitdagingen voor de korte en lange termijn’ Marc van der Meer geeft de belangrijkste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt weer: flexibele contracten, meer transities naar andere banen/beroepen, meer transities tussen werken, leren en zorgen en nieuwe sociale risico’s. In antwoord op deze ontwikkelingen zijn sociale investeringen nodig in: 1. Onderwijs als fundament. 2. Versoepelen van transities tussen banen en tussen werken, leren en zorgen. 3. Vangnet voor sociale bescherming en re-integratie op maat. Marc van der Meer geeft aan dat economisch beleid, sociaal beleid en beroepsonderwijs steeds meer regionaal met elkaar verbonden worden. In de triple-helix werken onderwijs, overheid en bedrijfsleven samen op regionaal niveau en sluiten beroepsonderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar aan. In de regio wordt de internationale dynamiek sterk gevoeld. Bedrijven moeten zich snel aanpassen en verwachten dat werkenden en het beroepsonderwijs mee veranderen. Onderwijs en onderzoek zorgen voor nieuwe kennis en innovatie, waarmee bedrijven nieuwe producten en productietechnieken kunnen ontwikkelen en de regionale economie groeit. Regio’s verschillen van elkaar, ze richten zich op hun sterke kanten. In de regio Brainport (Eindhoven en omgeving) bijvoorbeeld is de samenwerking tussen onderwijs/onderzoek en bedrijven sterk ontwikkeld. Onderwijs moet responsief zijn, dat betekent: 58 • Expliciete aandacht voor regionale economische ontwikkeling. • Een netwerk in de regio. • Ontwikkelingen in beroepen/technieken vertalen in op maat gesneden opleidingen. • Organisatorische flexibiliteit. De rol van vakbonden was aan het begin van deze eeuw duidelijk, er was een tripartite arbeidsmarkt. Nu wordt de arbeidsmarkt meer regionaal en moeten vakbonden zichzelf opnieuw uitvinden. Bovendien zijn vakbonden sectoraal georganiseerd. Van der Meer concludeert dat zowel voor het beroepsonderwijs als voor vakbonden geldt dat ze beter moeten inspelen op ontwikkelingen in de regio. Aandachtpunten daarbij zijn: • Nationaal beleid met een regionale uitwerking (diversiteit). • Bedrijfsnetwerken in de regio trekken zich van bestuurlijke netwerken weinig aan. Ron van Baden ‘Hoofdpunten en dilemma’s FNV en regionale arbeidsmarkt De FNV heeft een structuur die sectoraal is. Dat zie je terug op de terreinen waar we actief zijn: cao’s, pensioenfondsen en O&O-fondsen. De arbeidsmarkt is in hoofdzaak lokaal/regionaal. De FNV kiest er nadrukkelijk voor de positie op de regionale arbeidsmarkt te versterken. Met het sociaal akkoord van 2013 heeft de FNV een plek gekregen in de regionale werkbedrijven. De werkbedrijven hebben een belangrijke rol in het behalen van de doelen van de participatiewet en proberen hun werkterrein uit te breiden naar de brede regionale arbeidsmarkt. Op het niveau van provincies en gemeenten zijn economie, werk en scholing vaak bestuurlijk gescheiden. In de regio zie ik juist steeds vaker samenwerking, in de zogenaamde triple-helix van onderwijs, overheid en bedrijfsleven. Daar zie je economie en arbeidsmarkt juist samenkomen. De FNV zoekt daarin haar rol. We doen vaak wel mee als het om de onderkant van de arbeidsmarkt gaat. De FNV zet nu in op adviescentra in de regio; er lopen op dit moment pilots. Deze centra ondersteunen werkenden bij de transitie van werk naar werk of van uitkering naar werk. De FNV is vooral sterk in traditionele bedrijven en sectoren. Bij nieuwe, snel groeiende bedrijven, als Bol.com hebben we maar weinig leden, terwijl we daar met 59 werkgevers afspraken zouden moeten maken over het invullen van nieuwe werkgelegenheid. Ron van Baden geeft aan dat je in de regio Brainport, waar hij actief is, enorme groei en ontwikkeling van de lokale economie en werkgelegenheid ziet. De FNV probeert daar een rol te spelen, in samenwerking met onderwijs/ onderzoek, werkgevers en lokale overheid. Het lastige is dat we sterk sectoraal georganiseerd zijn en erg gefocust op de onderkant van de arbeidsmarkt. GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde. Positie en rol vakbonden in het (regionale) arbeidsmarktbeleid De rol van vakbonden in de regio is vaak niet duidelijk en moet opnieuw worden uitgevonden. De FNV is sectoraal georganiseerd. Het vergt veel afstemming om op regionaal niveau een rol te spelen, omdat meerdere sectoren betrokken zijn bij één bedrijf. Daarnaast zijn de gesprekspartners steeds minder traditioneel en zijn innovatienetwerken belangrijker. Als de vakbond in wil gaan op deze trends moet ze vernieuwen en proactief meedoen. Bij faillissement van een bedrijf zou de vakbond niet alleen een goede ontslagregeling moeten eisen, maar een inclusief programma, met afspraken over opleiding, groei en ontwikkeling voor werknemers. De FNV heeft ook een netwerkfunctie, ze kan kaderleden uit verschillende sectoren met elkaar in contact brengen. De vakbond kan de effecten van globalisering van productieprocessen op de regionale arbeidsmarkt inzichtelijk maken. De vakbond moet inspelen op het verdwijnen van banen op MBO-niveau en de onvrede die ontstaat bij de middenklasse. Dit speelt op regionaal niveau, net als de problematiek van laagopgeleiden. Het is van belang dat deze kwetsbare groepen werk houden. Maar werkgevers faciliteren vaak geen opleidingen voor een andere beroepen of sectoren, net als O&O fondsen. Regionale werkcentra zijn van belang omdat het UWV geen actieve rol meer speelt in arbeidsbemiddeling. Regionale arbeidsmarktanalyses Werkgeverspunten richten zich vaak op het ad hoc invullen van vacatures. Ze kijken niet vooruit naar ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt, de te verwachten 60 groei/krimp van bedrijven en beroepen. Mensen die zich bezig houden met arbeidsbemiddeling lezen onderzoeken en beleidsrapporten vaak niet. Het inventariseren van best practices en afstemming tussen regio’s en sectoren kan goede arbeidsbemiddeling helpen. Daarnaast is meer onderzoek nodig naar de uitstroom van werkenden bij reorganisaties op regionaal niveau. Er werken hier veel meer Duitsers dan Nederlanders in Duitsland. De kansen van Nederlandse werkzoekenden op de Duitse arbeidsmarkt worden overschat. Er wordt veel verdiend omdat de arbeidsmarkt voor werkzoekenden ondoorzichtig is. Een goede regionale marktanalyse kan dit verbeteren. Definitie van arbeid We zouden moeten nadenken over een nieuwe definitie van arbeid, waar 61 bijvoorbeeld ook mantelzorg onder valt. De sectorale benadering is te strikt en biedt te weinig zicht op de arbeidsmarkt en de definitie van arbeid. Daarnaast moeten individuele en collectieve arbeid beter op elkaar aansluiten. Werkgelegenheid • Hoe moet je omgaan met werk dat verdwijnt? Kun je bedrijven/industrieën die (dreigen te) verdwijnen ondersteunen? • Een aantal beroepen op MBO-niveau verdwijnt. Kun je daarvoor alternatieven ontwikkelen? • Hoe kunnen mensen uit de doelgroep van de participatiewet aan het werk geholpen worden? Kun je voor deze groep duurzaam werk creëren? ONDERZOEKSAGENDA De volgende onderwerpen vormen een aanzet om te komen tot een onderzoeksagenda voor de regionale arbeidsmarkt: 1. Benchmark en fitting practices door middel van internationaal onderzoek. Hoe vervullen bonden in andere landen hun rol in de regio? Er bestaat een forum Beroepsonderzoek met een regionale benadering voor de UK, Denemarken etc. En Marc van der Meer heeft onderzoek gedaan naar bedrijfsnetwerken in Zwitserland en Denemarken. 2. Onderzoek op regionaal niveau naar de garantiebanen-afspraak, die tot 2020 loopt. Dit onderzoek zou zich moeten richten op de duurzaamheid van de plaatsing; wat gebeurt er met mensen na plaatsing en wat helpt mensen om structureel aan het werk te blijven? 3. Onderzoek naar doelgroepen op de arbeidsmarkt, hoe ontwikkelen zij zich? En hoe krijg je een inclusieve, regionale arbeidsmarkt? Transities tussen banen en tussen werken, leren en zorgen nemen toe. Hoe kun je de scheiding tussen werk en uitkering opheffen, zodat een participatiemaatschappij ontstaat? 4. Wat zijn succesvolle activeringselementen, voor adviescentra? 5. Hoe kan de FNV inspelen op trends als globalisering en robotisering? Hoe ontwikkelt de rol van de FNV zich in de regio, bijvoorbeeld bij BOL.com? Wat is de rol van de vakbond in het (beroeps)onderwijs? 62 3.8 RONDETAFELBIJEENKOMST ‘CIRCULAIRE ECONOMIE’ In deze rondetafelbijeenkomst is verkend wat de verwachte impact zal zijn van de transitie van de lineaire economie naar de circulaire economie. Daarbij is vooral de vraag gesteld: wat betekent dit voor arbeid en werk? Meer specifiek: welke verschuivingen en veranderingen zullen zich voordoen op de arbeidsmarkt, en welke antwoorden kunnen we daar op formuleren? Wat betekent de circulaire economie voor de organisatie van het werk zoals werkprocessen, veranderende inzet van arbeid en concurrentieverhoudingen. Wat betekent dit voor arbeidsverhoudingen in organisaties en voor verhoudingen tussen kapitaal en arbeid? De supply chain verdient hierbij ook aandacht. Henri de Groot en Els Bos verzorgden de inleidingen. Henri de Groot (VU en Kroonlid SER) benadrukte in zijn inleiding dat het duurzaamheidsvraagstuk geen hype is. Malthus (1798) gaf al aan dat er grenzen zijn aan ons systeem, dat inzicht is niet nieuw. De laatste tijd neemt aandacht voor circulaire economie toe. Zie het aantal publicaties met het trefwoord circulaire economie. Hij gaf in zijn inleiding een schets van de problemen en de mogelijke oplossingen. De kern van het probleem is dat er sprake is van grondstoffeninefficiëntie . De VS bijvoorbeeld heeft “9 aardes” nodig om zo door te kunnen gaan. Overigens verschilt de grondstoffeninefficiëntie. Qua grondstoffenefficiëntie doet Nederland het behoorlijk goed, terwijl Denemarken, maar ook Zweden het niet zo goed doen. Dit onderstreept de noodzaak tot verandering. Er is sprake van een onvermijdelijkheid. Er moeten grenzen komen aan de groei. Daarom is de transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie onvermijdelijk en van groot belang voor toekomstige generaties (onze kinderen en kleinkinderen). De circulaire economie heeft consequenties voor de arbeidsmarkt. De circulaire economie brengt allemaal beloftes met zich mee, zoals bijvoorbeeld dat het 100.000 extra banen oplevert. Maar dit is niet de manier om naar de arbeidsmarkt te kijken, en naar de circulaire economie. De arbeidsmarkt is gebleken zeer flexibel te zijn, met een enorm aanpassingsvermogen. Het is van alle tijden om een frictiewerkloosheid te hebben van 6%, veel meer of minder zal het niet zijn. De circulaire economie zal ook invloed hebben op de vaardigheden (‘skills’) die zijn vereist op de arbeidsmarkt. Wat betekent de transitie naar een circulaire economie, en welke arbeid hebben we dan nodig? En hoe gaan we werkenden scholen, welke scholing hebben zij nodig? Dit deel van de transitie verdient aandacht. 63 De Groot benadrukt het belang van goede data. Tot nu is er bijvoorbeeld bij Eurostat geen goede dataopbouw, daar moeten we nu heel snel voor gaan zorgen. Ook zijn betere modellen nodig : tot op heden hebben we nog geen goede modellen. Dat is een opdracht aan het CPB. Ook economen moeten zich gaan richten op het maken van andere modellen, die zich ook richten op andere productieprocessen. En de modellen waarbij vanuit bijvoorbeeld ook andere belastingsystemen wordt geredeneerd verdienen ook veel meer aandacht. Els Bos (Beleidsadviesgroep FNV) benadrukte dat FNV bezig is een vakbondsperspectief over circulaire economie te ontwikkelen. Duidelijk is dat FNV mensen centraal wil stellen. Voor FNV geldt als uitgangspunt dat ze naar een duurzame en CO2-arme economie wil. FNV steunt samen met de internationale vakbeweging de klimaatafspraken in Parijs. FNV is van mening dat milieu en werkgelegenheid twee zijden van dezelfde medaille zijn. FNV is ook actief in het kader van het Energieakkoord. En FNV voert actie als het nodig is om de stem van de werknemers te laten horen. FNV onderschrijft het SER-advies om in 2050 een heel eind op weg te zijn naar een circulaire economie. Voor FNV is het niet meer de vraag óf we moeten omschakelen 64 naar een andere manier van produceren en consumeren maar de vraag hóe we dat doen, op een rechtvaardige manier. Hoe zorgen we ervoor dat een duurzame economie ook duurzame arbeidsrelaties betekent en hoe nemen we iedereen hierin en voorkomen we afwenteling? Circulaire economie kan een belangrijke bijdrage leveren aan een meer duurzame, CO2-arme economie, mits het uiteraard ook die doelstelling omarmt. En mits circulair niet alleen gaat om grondstoffen en materialen maar ook over de mensen die deze grondstoffen winnen, verbouwen, maken en verwerken. En dat niet alleen hier in Nederland. Want je kunt ook gewoon voor circulair ondernemen zijn zonder daarmee een meer duurzame economie voor ogen te hebben. Gewoon omdat dit als nieuw business model geld oplevert en je op een goedkopere manier in de benodigde arbeid kunt voorzien. Circulaire economie zet eigenlijk ons hele denken over bezit en ons economisch systeem op de kop. Voor FNV is een economie pas echt circulair als de werknemer met respect wordt behandeld, het werk zinvol is, de arbeidsrelatie duurzaam en de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op orde zijn. Een circulaire economie kan een opwaardering van het ambacht, van vakmanschap betekenen. En bij een circulaire economie hoort duurzaamheid, wat betekent lang houdbaar/bruikbaar, dus niet steeds andere of nieuwe, geen losse flexibele en wisselende arbeidsrelaties? Duurzaam betekent lang houdbare arbeidsrelaties waarin je investeert, waarin je aan onderhoud doet (scholing) en die je soms moet repareren (mediation). Zo’n duurzame arbeidsrelatie leidt tot grote loyaliteit en betrokkenheid en dus tot betere producten en diensten. In het SER-advies staat dan ook terecht de opmerking ‘dat ook in een circulaire economie de arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op orde moeten zijn’ PLAATS VAN DE ARBEID IN EEN CIRCULAIRE ECONOMIE Dat arbeid in ons huidige economische systeem eerst en vooral als een kostenpost wordt gezien weten en ervaren we dagelijks. Maar hoe is dat straks in een circulaire economie? Het zou toch mooi zijn als een nieuw denkmodel over onze economie ook eindelijk weer eens de MENS meer centraal zou zetten en serieus nemen. Als de circulaire economie ook voor de werknemers iets zou opleveren. Bijvoorbeeld meer aandacht voor vakmanschap en werknemers weer meer betrekken bij de wijze waarop in een bedrijf de productieprocessen verlopen. 65 Als we anders omgaan met grondstoffen en producten, is er dan ook sprake van andere, nieuwe gezondheid of veiligheidsrisico’s en wat betekent circulaire economie voor de arbeidsomstandigheden? Uiteraard is een vakbond geïnteresseerd in de vraag of circulaire economie kansen biedt voor nieuwe en duurzame werkgelegenheid? Ontstaan er nieuwe beroepen of functies, verdwijnen er functies en beroepen. Moeten we andere vaardigheden aanleren. Op deze vragen hebben we vanuit de SER commissie een begin van een antwoord gevonden, maar er zijn ook nog veel vragen te stellen. NIEUWE BUSINESS MODELLEN Bij een circulair denkmodel horen ook nieuwe business modellen. Een voorbeeld: we kopen producten niet meer, maar we nemen diensten af. Dit betekent dat mogelijk ook rollen en posities van werkgever, werknemer en consument veranderen. Circulaire economie betekent dat een bedrijf opereert in ketens en dat samenwerking met veel andere partijen en expertises belangrijk wordt. Het belang van platforms en netwerken neemt toe. Dit roept vragen op als: zijn werkgevers nog wel aannemers van arbeid? Welke consequenties heeft dit voor werknemers en voor de factor arbeid? En moeten we dingen afleren of aanleren om te kunnen werken in een circulair bedrijf? En investeert de werkgever daar dan in? Of is het uiteindelijk business as usual en gaat het weer alleen om de winst? Daarbij stuiten we ook op modellen, bijvoorbeeld rond de deeleconomie die we minder kunnen waarderen omdat hier wel erg slordig met arbeid wordt omgesprongen en verdringing plaatsvindt. Onder het mom van nieuwe economie worden regels en verworvenheden die mensen moeten beschermen soms achteloos over boord gezet. Als we grote verwachtingen hebben van een circulaire economie, hoe komt het dan dat sectoren die daar een belangrijke rol in vervullen nog zo laag gewaardeerd staan. Neem de afval- en recyclingsector. Als afval en recycling zo belangrijk is, hoe kan het dan dat de afval- en recyclingsector er niet veel beter voorstaat, dat werknemers niet veel hoger in aanzien staan en beter betaald worden? Hoe kan het dan dat de werknemers in deze sector moeten vechten voor een fatsoenlijke cao, dat gemeenten nog steeds bijstandsgerechtigden zonder loon en met behoud van uitkering in deze sector durven laten werken? Hoe komt het dan dat deze sector nog zo weinig respect krijgt? Waarom maken de voorstanders van de circulaire 66 economie zich niet samen met ons sterk voor opwaardering en een betere arbeidsmarktpositie voor wie in deze sector werkzaam is? Het is immers een van de visitekaartjes van de circulaire economie. Allemaal vragen, interessant voor discussie. Wij hebben de antwoorden niet, maar we zijn wel geïnteresseerd in de zoektocht naar wat nieuwe economische modellen inhouden en betekenen voor arbeidsverhoudingen. Ja, er zijn kansen op nieuwe werkgelegenheid, voor hoog, maar ook lager opgeleiden. Dat leren ons onderzoeken uit het buitenland. Maar hoe pakt dat uit voor Nederland? Voor welke groepen en waar, in welke sectoren dan? En er is ook sprake van verlies aan werkgelegenheid, bijvoorbeeld bij grondstof-intensieve bedrijvigheid. Hoe zit het daar dan? ONDERZOEK Over dit alles zijn nog nauwelijks onderzoeksdata beschikbaar. Uitkomsten van onderzoek lopen uiteen. Ook de SER adviseert meer onderzoek naar werkgelegenheids- en arbeidsmarkteffecten van de circulaire economie te doen. CIRCULAIR ONDERNEMEN EN DE CULTUUR VAN DE ONDERNEMING De bedrijfscultuur zal moeten veranderen. Een circulair bedrijf zal zijn medewerkers mee moeten nemen in de filosofie van circulair produceren. Alleen samen kun je zoiets wegzetten. Dat vraagt om leiderschap van de ondernemer, dat betekent medewerkers betrekken. Sociale innovatie is nog belangrijker dan innovatie. BEKENDHEID EN VOORLICHTING De bekendheid met circulaire economie is nog klein. Er is een groep koplopers. Ook bij de vakbond zijn die er en vindt een aantal kaderleden het ook een belangrijk en interessant onderwerp om mee bezig te zijn en erover na te denken hoe het met hun vak anders, beter kan. Maar er is eerst nog veel voorlichting nodig. Daarvoor bestaat nog nauwelijks materiaal of programma’s gericht op werknemers. Wij zouden graag zien dat daar in het kabinetsbrede programma faciliteiten voor komen. Het ontwikkelen van handelingsperspectieven voor werknemers in een circulaire economie moet daarom deel uitmaken van een kabinetsbreed programma (zie het SER-advies). 67 Kortom: wij hebben meer vragen dan antwoorden. En dat is misschien ook wel heel logisch. We staan immers nog maar aan het begin van een lange weg richting een circulaire economie. Het kabinetsbrede programma gaat door met daarin de opdracht voor het maken van transitieagenda’s op een aantal prioritaire dossiers. Daarin krijgt ook de sociale agenda een plek. Daar liggen ook aanknopingspunten om verder onderzoek te doen en een vertaalslag te maken naar de concrete werkvloer. GESPREKSONDERWERPEN Tijdens deze rondetafelbijeenkomst kwamen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde. Cocreatie van FNV met een bedrijf dat werkt aan circulaire economie. Het is interessant om terug te kijken wat de succesfactoren zijn bij geslaagde transities naar een meer circulaire economie en een duurzame aanpak. Maar welke voorspellende waarde heeft dat voor nieuwe initiatieven? Is het niet een betere aanbeveling om te zorgen dat je je als FNV meer richt op cocreatie, meeontwikkelt en uitvindt wat de juiste aanpak is in het betreffende bedrijf? Typering van bedrijven Er zijn verschillende bedrijven te typeren, niet ieder bedrijf is een goede partner. Bedrijven zijn onder te verdelen in voorlopers, volgers en tegenstrevers. Bij de voorlopers zullen we veranderende arbeidsverhoudingen aantreffen. Wij, de FNV, weten wel in welke bedrijven we een gesprekspartner zijn, met wie we cocreatie kunnen vormgeven. Het vergt wel een andere werkwijze van de FNV. We gaan samen opzoek naar de oplossingen , het is een leerproces, dat je als FNV aan kan gaan met bedrijven, werkgevers. Participerend Vanzelfsprekend met een eigen agenda, en uitgangspunten, maar daarnaast ook werkende weg uitvinden wat de beste aanpak is. Cases verzamelen Vooral voor beleid van de overheid en voor de organisatie van de branche zijn case-beschrijvingen relevant. Een clustering van case-beschrijvingen kan voeding zijn van overheidsbeleid. 68 Global challenges Internationale waardeketens en netwerken bieden kansen voor een integrale aanpak over ketens. We hebben behoefte aan koplopers. Waarbij het ook van belang is dat er niet afgewenteld kan worden. Juist de hele keten is van belang bij nieuwe initiatieven in de circulaire economie. Fiscaal stimuleren vanuit het principe “De vervuiler betaalt” In dat geval is het uitgangspunt: • Arbeid (gunstiger fiscaliteit) • Hergebruik stimuleren • Niet-duurzaam gebruik extra belasten. Circulaire economie bij start-ups Waar gebeurt het? Initiatieven van onderaf, in bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf(MKB) of kleine start-ups. Hoe pakken zij het aan? Tegen welke vraagstukken lopen zij aan? En zijn wij als FNV in beeld bij deze initiatieven? Leiding in de bedrijven Bijvoorbeeld een CEO die het belang van circulaire economie ziet is heel belangrijk bij het realiseren en doorvoeren van deze transitie. Draagvlak in de top van het bedrijf, is noodzakelijk. Vakmanschap van werknemers De stijl van leidinggeven in een bedrijf is een belangrijke factor bij het succes van een verandering naar meer duurzaam produceren. Belangrijke aspecten zijn: waarderen van het vakmanschap, verantwoordelijkheid geven en daarop ook aanspreken, eigenaarschap, etc. Verandering van ‘shareholders ‘ naar ‘stakeholders’! Meer verantwoordelijkheden delen. Werknemers zijn meer dan KPI (key performance indicators). Een Illustratief voorbeeld in dit verband is het volgende: Een bedrijf waarin werknemers een aandeel in het bedrijf ontvingen ging op een verantwoorde manier met de productiemiddelen om. De moertjes en bouten die werden gebruikt werden niet meer zomaar in het rond geschopt, maar werden zorgvuldig bij elkaar gehouden om ze een tweede leven te geven. Letterlijk “eigenaarschap” levert meer verantwoordelijkheid op en een duurzamere aanpak, het “betaalt” zichzelf uit. 69 Kosten en baten van circulaire economie Bij circulaire economie en verduurzamen van productie, gaat het vaak over de kosten die er gemoeid zijn bij het anders gaan produceren. Er wordt bijna nooit gesproken over kosten als je het niet doet. Andere economische argumenten zijn interessant, dus niet wat kost het als je het doet, maar wat kost het als je het niet doet?! Wat levert het op? Tijd voor andere economische modellen. Bewustwording Bewustwording in de samenleving is heel belangrijk. Het is heel belangrijk dat je als burger weet wat je kan doen, wat is het handelingsperspectief. Dus benoem niet alleen het probleem dat de aarde opwarmt, dat we een te grote voetafdruk hebben, maar laat zien wat je wel kan doen, en wat dat bijdraagt. Het gevoel van machteloosheid is een gevoel dat we moeten voorkomen, en bestrijden. Bewustwordingscampagne zou in ieder geval door de overheid moeten worden opgepakt! Politiek Ook in de politiek lijkt men zich vooral te bekommeren om het klimaat, en niet of nauwelijks om de arbeid. Daar is nog een weg te bewandelen voor de FNV. Dit geldt ook voor de links-georiënteerde politieke partijen. Economie Hoe willen wij de economie zien, moet het gaan om hoger en groter, of is kwaliteit ook een aspect dat we moeten meenemen? Welzijn als onderdeel van het BBP? Vermarkten van de FNV Wat kunnen wij, de FNV doen om onszelf beter te vermarkten. ONDERZOEKSAGENDA De volgende onderwerpen maken deel uit van de onderzoeksagenda. 1.Co-creatie Cases creëren, FNV als partner bij initiatieven waarbij in bedrijven/sectoren een overgang plaats vindt van een lineaire naar een circulaire economie. Waar bij zowel voor de initiatiefnemer (werkgever) als de FNV de te bewandelen wegen nieuw en onbekend zijn. 70 Dit is een uitgangspunt voor de FNV opvatting over “duurzame arbeid”. 2.Vakmanschap De circulaire economie brengt veranderingen in het werk met zich mee. Dit levert de volgende vragen op: • Welke veranderingen nemen we waar of kunnen we verwachten? kwalitatief en kwantitatief? • Wat betekenen deze veranderingen voor het onderwijs en scholing? • Hoe kan je het vakmanschap van werkenden waarborgen? Welke gevolgen hebben deze veranderingen voor de vakinhoud? • Hoe kan de FNV dit beïnvloeden op een positieve manier? 3.Sociale innovatie • Organisatie innovatie in bedrijven, welke ervaringen zijn er al opgedaan? Wat zijn de succesfactoren? Case beschrijvingen van goede voorbeelden. • Circulaire economie, en duurzame inzet van werkenden, betekent dat er andere vormen van leidinggeven, eigendomsverhoudingen, een andere visie op ondernemerschap. Welke sociale innovaties brengen de duurzame inzet van werkenden dichter bij? 4.Nieuwe economische modellen • De circulaire economie is een economie gericht op duurzaamheid en verantwoord omgaan met productiemiddelen, hulpbronnen… de huidige economische modellen bieden onvoldoende basis voor circulaire economie. Wens om nieuwe economische modellen te ontwikkelen. • Het belang van nieuwe dataverzameling, bijvoorbeeld door CBS. 71 BIJLAGE DEELNEMERS RONDETAFELCONFERENTIE ‘TOEKOMST VAN WERK EN INKOMEN’ D.D. 23 NOVEMBER 2016 RONDE TAFEL ‘ARBEIDSMARKT IN ONTWIKKELING’ Wetenschap: Bastian Ravesteijn (Harvard Medical School), Fabian Dekker (EUR), Jan Dirk Vlasbom (SCP), Jasmijn van Harten (UU), Marloes de Graaf-Zijl (CPB), Patricia van Echtelt (SCP), Peter Donker van Heel (de beleidsonderzoekers), Sonja Bekker (TU), Tinka van Vuuren (OU), Ronald Dekker (TU). FNV: Adri den Bakker, Egon Groen, Gea van Riessen, Jeroen Brandenburg, Jos Hendriks, Kevin Augustijn, Patricia Faber - Uit het Broek, Patricia van der Heijden, Paul van Kruining, Renate Bos, Siem Waiboer, Wilma Daams. RONDE TAFEL ‘ARBEIDSVOORWAARDEN, LOONONTWIKKELING, PENSIOENEN IN EEN GLOBALISERENDE ECONOMIE’ Wetenschap: Wike Been (Uva), Paul de Beer (De Burcht), Natascha van der Zwan (Universiteit van Leiden), Janna Besamusca (UvA), Reijer Hendrikse (Vrije Universiteit Brussel), Dimitris Pavlopoulos (VU). FNV: Peter de Haan, Pim Paulusma, Margriet Kraamwinkel, Aldert Boonen, Thom Bijenhof (Ledenparlement FNV), Klara Boonstra (FNV/WBS), Marcel Nuyten, Erik-Jan Leeuw. RONDE TAFEL ‘MEDEZEGGENSCHAP EN GOVERNANCE’ Wetenschap: Agnes Akkermans (RU), Sjaak Slingerland (COR-voorzitter KPN), Jan Heijink (SOMz), Hans Schenk (UU) voordrachtcommissaris), Rinse Jellema (bestuurskundige), Frank Schreiner (onderzoeker/adviseur), Tineke de Rijk (voordrachtcommissaris), Carl Splinter (onderzoeker), Eric Nijst (OR-lid bij Achmea), Roderick Sluiter (RU), Jan Kees Looise (U Twente, SOMZ), Robbert van het Kaar (UvA). FNV: Marianne van der Pol, Ben Bleumer, Niko Manshanden, Tonny Groen, Mathilde Dekker, Peter de Jong. RONDE TAFEL ‘SOCIALE ZEKERHEID IN ONTWIKKELING’ Wetenschap: Romke van der Veen (EUR), Anja Eleveld (VU), Els Sol (UvA), Henk Spies (+Confidence), Ivo Kuypers (Prae Advies & Onderzoek), Nicolette van 72 Gestel (TU). FNV: Maaike Zorgman, Ab Dominicus, Bart Louwman, Gabrielle Choma, Harry Ortmans, Janny Bax, Marian Hemminga. RONDE TAFEL ‘KWALITEIT VAN DE ARBEID’ Wetenschap: Steven dHondt (TNO), Carel Hulshof (AMC-UvA), Frank Pot (RU), Jac Christis (Hanzehogeschool), Marie-Claire Troost (zelfstandig onderzoeker), Demi Theodori (RIVM), Suzan Robroek (Erasmus MC), Pieter van Broekhuizen (UvA), Wilfried Notten (Erasmus). FNV: Jan Popma, Wim van Veelen, Khalid Azougagh, Gerard Reinders, Naima van Willigenburg, Sam Groen. RONDE TAFEL ‘POSITIE EN STRATEGIE VAN DE VAKBEWEGING’ Wetenschap: Lisa Berntsen (TU), Stan de Spiegelaere (ETUI), Merijn Oudenampsen (TU), Jan Cremers (TU), Peter van der Valk (zelfstandig onderzoeker), Matthias van Rossum (ISG), Mirjam de Rijk (zelfstandig onderzoeker), Wim Eshuis (de Burcht), Meine Pit (Perspect). FNV: Saskia Boumans, Annette de Groot, Biedjai Oepasie, Derk Jansen, Erik van de Haar, Roel Berghuis, Jos Hendriksen, Annie van Wezel, Anja Jongbloed, Catelene Passchier. RONDE TAFEL ‘DECENTRALISATIE VAN ARBEIDSMARKTBELEID EN REGIO’S’ Wetenschap: Jouke van Dijk (RUG), Leni Beukema (Hanze Hogeschool), Jana Verschoor (TU), Hedwich Vermeulen (RU), Marc van der Meer (TU). FNV: Ron van Baden, Coby Adema, Hans Hupkes, Yde van den Burgh, Henny Siwabessy, Katja Ünlütürk, Ina von Pickartz, Marie-Thérèse Rooijackers, Arnoud Hoogsteen, George Evers, Thomas van Duin, Imke van Gardingen. RONDE TAFEL ‘CIRCULAIRE ECONOMIE’ Wetenschap: Henri de Groot (VU), Erik van Seventer (WUR), Nicole van Buren (RLI), Kees Baldé (CBS), Rob Verhoef (TATA Steel). FNV: Andrée Ruiters, Bart van Gageldonk, Els Bos, Fred van Anrooy, Huub de Rouw, Ingrid Pallada, Irene Laureijs, Jethro Warbroek, Patrick van Klink, Ali Gunduz, Wilma Roos. 73 74 COLOFON Dit is een uitgave van de FNV en Wetenschappelijk Bureau voor de vakbeweging De Burcht Oplage 175 stuks Druk FNV fnv.nl deburcht.nl