Column in Zeggenschap, jrg.21 nr.3, september 2010, p.9 Amerikaanse toestanden Paul de Beer De komende jaren staan ons ingrijpende bezuinigingen te wachten. Waarschijnlijk lopen deze tot 2015 op tot 18 miljard euro ofwel zo’n zes procent van de totale overheidsuitgaven. Hoewel het op het moment van schrijven nog niet duidelijk is hoe het bezuinigingspakket er zal uitzien, staat wel vast dat iedereen de gevolgen ervan aan den lijve zal ondervinden. Uitkeringsgerechtigden moeten rekening houden met een beperking van hun aanspraken, onder meer doordat de uitkeringen niet meer worden aangepast aan de loonontwikkeling. Ambtenaren en andere werknemers in de publieke sector moeten waarschijnlijk inleveren ten opzichte van het private bedrijfsleven. Iedere burger zal worden geconfronteerd met minder overheidsvoorzieningen en hogere eigen bijdragen. Voortaan weer zelf betalen voor de schoolboeken van je kinderen of op eigen kosten een rollator aanschaffen. Voor de vakbeweging zal de verleiding groot zijn om zich scherp tegen deze bezuinigingen te verzetten. Net zoals zij dat in de jaren tachtig deed tegen de bezuinigingen van de eerste twee kabinetten-Lubbers (1982-1989) die met hun ‘no-nonsens’ beleid een eind maakten aan de op- en uitbouw van de verzorgingsstaat. Maar het zou verstandig zijn ook lessen te trekken uit de ervaringen van die jaren. Want erg succesvol was dat verzet niet. Af en toe werd een voorgenomen maatregel afgezwakt of uitgesteld, maar dat kon de trend van versobering en vermindering van publieke voorzieningen niet keren. Tussen 1983 en 2005 daalden de publieke uitgaven van 60 naar 45 procent van het bruto binnenlands product. Ook nu is de kans klein dat de vakbeweging erin zal slagen de kabinetsplannen wezenlijk bij te stellen. Een andere strategie, waarmee de vakbeweging vooral in de jaren negentig ervaring heeft opgedaan, biedt meer perspectief. In veel CAO’s werden toen afspraken gemaakt om de ingrepen van de regering in de arbeidsongeschiktheidsuitkering (het ‘WAO-gat’) grotendeels ongedaan te maken. Hiermee accepteerde de vakbeweging dat de overheid en de sociale partners verschillende verantwoordelijkheden hebben. Zo zou de vakbeweging ook nu kunnen proberen de gevolgen van de bezuinigingen voor de werknemers zoveel mogelijk via de CAO te compenseren. Macro-economisch gezien is er niet zoveel verschil tussen een hoger eigen risico in de zorg of een hogere zorgverzekeringspremie, zolang het in totaal om hetzelfde bedrag gaat. Maar voor individuele burgers maakt het wel degelijk veel uit. Wie veel medische zorg nodig heeft zal door een hoger eigen risico veel duurder uit zijn. Iets vergelijkbaars geldt voor de meeste andere bezuinigingen: die raken vooral de mensen die veel van publieke voorzieningen gebruik maken, terwijl lastenverzwaringen meer evenwichtig, naar draagkracht, over de bevolking (kunnen) worden verdeeld. Om de ongelijke verdeling van de lasten van 1 bezuinigingen recht te trekken zou in CAO’s kunnen worden afgesproken om financiële compensatie te bieden aan de werknemers die het zwaarst worden getroffen. Uiteraard zal dat wel uit de beschikbare loonruimte moeten komen, zodat er minder ruimte overblijft voor loonsverhoging. Feitelijk komt dit erop neer dat een deel van de publieke voorzieningen niet meer door de overheid uit de belastingmiddelen wordt gefinancierd, maar door de sociale partners uit de ruimte voor de arbeidsvoorwaarden. Er wordt dan op sectorniveau een potje gevormd waaruit werknemers een vergoeding kunnen krijgen voor medische uitgaven, voor woonlasten, voor schoolboeken, voor kinderopvang, enzovoorts. Maar tevens kan het potje worden gebruikt voor bovenwettelijke aanvullingen op sociale uitkeringen in geval van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Voor de pleitbezorgers van de traditionele brede en royale verzorgingsstaat is dit natuurlijk een weinig aanlokkelijk perspectief. Niet veel meer dan een doekje voor het bloeden. Het leidt bovendien tot verschillen in aanspraken tussen werknemers en andere burgers, zoals zelfstandigen en gepensioneerden. Daarmee wordt de weg ingeslagen naar een werknemersverzorgingsstaat, die niet langer aan alle burgers dezelfde rechten biedt. Dit lijkt veel op de situatie in Amerika, waar een uitgebreid pakket aan ‘employee benefits’, waaronder doorgaans een ziektekostenverzekering, voor een deel het gemis aan een genereuze verzorgingsstaat compenseert. Amerikaanse toestanden dus, en die hebben in Nederland doorgaans een slechte naam. Het alternatief is echter dat iedereen met minder publieke voorzieningen genoegen moet nemen en dat de lasten daarvan nog ongelijker verdeeld worden. Behoud van de verzorgingsstaat zoals we die nu hebben lijkt de komende jaren immers geen reële optie. Misschien is het dan toch maar beter om je verlies te nemen en te proberen er het beste van te maken. 2