Nieuwsbrief fso Fonds sluiting ondernemingen 26 Oktober 2010 De administrateur-generaal, Georges Carlens, wenst u een aangename lectuur van deze nieuwsbrief. In dit nummer: de provisionele werkloosheidsuitkeringen en de voorlopige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Juridische vraag Hoe maakt het FSO de provisionele werkloosheidsuitkeringen of de voorlopige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die worden betaald aan de werknemer die het slachtoffer is van een sluiting van onderneming en die nog geen verbrekings­ vergoeding heeft ontvangen, over aan de bevoegde instellingen? Standpunt FSO Het FSO trekt het bedrag van de werkloosheids- of arbeidsongeschiktheids­ uitkeringen, die de werknemer voorlopig ontvangt, af van het bedrag van de te betalen verbrekingsvergoeding, om het respectievelijk aan de RVA of aan de verzekeringsinstelling te storten. Motivering De hoofdopdracht van het FSO bestaat erin om de werknemer, in geval van sluiting van onderneming, de lonen en vergoedingen te betalen die verschuldigd zijn ingevolge de verbreking van de overeenkomst, wanneer de werkgever ze niet uitbetaalt (art. 35 van de wet van 26.06.2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen). Zo ook moet het FSO de sociale bijdragen en de bedrijfsvoorheffing op de sommen die het stort, inhouden en doorstorten (art. 67 van de voormelde wet van 2002). Om van de tussenkomst van het FSO te kunnen genieten, moet de werknemer echter bepaalde formaliteiten in acht nemen zoals: het indienen van zijn schuld­ vordering in het passief van het faillissement of van de vereffening, het indienen van een aanvraag tot vergoeding bij het FSO en eventueel provisionele werkloos­ heidsuitkeringen aanvragen bij de RVA wanneer hij geen volledige verbrekings­ vergoeding heeft ontvangen om te vermijden dat hij geen inkomen zou hebben tijdens deze periode. De werknemer die, tijdens de periode gedekt door de verbrekingsvergoeding, provisionele werkloosheidsuitkeringen of voorlopige arbeidsongeschiktheids­ uitkeringen in geval van ziekte op het ogenblik van de verbreking van de arbeids­­ overeenkomst heeft ontvangen, zal die, naargelang het geval, aan de RVA of aan de verzekeringsinstelling moeten terugbetalen, zodra hij zijn verbrekings­ vergoeding heeft ontvangen. In het kader van een sluiting van onderneming wordt het FSO schuldenaar van de verbrekingsvergoeding, die verschuldigd is aan de werknemer en zal het FSO eveneens de voorlopige uitkeringen of vergoedingen die de werknemer heeft ontvangen, inhouden en doorstorten aan de RVA of aan de verzekerings­ instelling. Dit principe steunt op artikel 40 van de wet van 26 juni 2002 dat het volgende bepaalt: “Vooraleer over te gaan tot de betaling van de verbrekingsvergoeding, die een periode dekt gedurende dewelke voorlopige werkloosheidsuitkeringen of voorlopige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen werden uitbetaald met toepas­sing van de reglementering betreffende de werkloosheidsverzekering of de verzeke­ ring voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, kan het Fonds het bedrag van deze uitkeringen of vergoedingen aftrekken van het bedrag van de verbre­ kingsvergoeding en stort het dit aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of aan de verzekeringsinstelling van de werknemer.” ● De provisionele werkloosheidsuitkeringen Krachtens artikel 47 van het KB van 25 november 1991 houdende de werk­ loosheidsreglementering kan de werknemer die de vergoeding of schade­ vergoe­ding, waarop hij eventueel aanspraak kan maken wegens beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, niet of slechts gedeeltelijk ontvangen heeft, ­genieten van voorlopige uitkeringen gedurende de periode die wordt gedekt door deze vergoeding. Bijgevolg kan een werknemer die het slachtoffer is van de sluiting van zijn ­onderneming en die geen volledige verbrekingsvergoeding heeft ontvangen, provisionele werkloosheidsuitkeringen aanvragen voorzover hij de gebrui­kelijke voorwaarden inzake toelating en toekenning naleeft. Aangezien het om een voorlopige vergoeding gaat, zal de werknemer de ­uitkeringen die hij heeft ontvangen gedurende de periode die gedekt is door de verbrekingsvergoeding moeten terugbetalen aan de RVA, en dit zodra hij deze vergoeding heeft ontvangen. Om deze terugbetaling te garanderen, vereist de RVA dat de aanvrager van voorlopige uitkeringen een overdracht van schuldvordering ondertekent (art. 111 van de programmawet van 30.12.1988) die de RVA toelaat, rechtstreeks bij de schuldenaar van de verbrekingsvergoeding (de werkgever of het FSO in geval van sluiting), de provisionele werkloosheidsuitkeringen die werden be­ taald tijdens die periode terug te vorderen. Op het ogenblik van de betaling van de verbrekingsvergoeding door het FSO, zal deze laatste het bedrag van de voorlopige werkloosheidsuitkeringen af­ trekken van het bedrag van de verbrekingsvergoeding en dat vervolgens aan de RVA doorstorten. ● De voorlopige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Artikel 103, 3° van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte ver­ zekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen bepaalt dat de werk­ nemer geen aanspraak kan maken op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor de periode gedekt door een verbrekingsvergoeding. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, bestond er geen enkele juridische basis waarop het FSO zich kan baseren om de voorlopige RIZIV-uitkeringen in te houden en door te storten aan de ziekenfondsen, in tegenstelling tot de werkloosheids­ uitkeringen die door de RVA voorlopig worden toegekend waarvoor de werk­ nemer een overdracht van schuldvordering ondertekent (voormeld art. 111). De administratieve praktijk van het FSO baseerde zich voornamelijk op een vrijwillige samenwerking met het RIZIV. De twee instellingen hadden immers onderling een “gentleman’s agreement” opgesteld zodat het FSO kan terug­ vorderen en aan het ziekenfonds kan terugbetalen. Met de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 2002 (vanaf 1 april 2007) kan het FSO voortaan het bedrag van de voorlopige RIZIV-uitkeringen aftrekken van het bedrag van de verbrekingsvergoeding en dit doorstorten aan het zieken­fonds (art. 40 van voormelde wet van 2002). In de praktijk stort het ziekenfonds aan de werknemers met een arbeidsovereen­ komst arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wanneer de periode van gewaarborgd loon is beëindigd. Indien er een faillissement optreedt en de arbeidsovereenkomst verbroken wordt door de curator, is de opzeggingsvergoeding verschuldigd op basis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en krijgen de ziekte-uitkeringen een “voorlopig” karakter gedurende de periode gedekt door de opzegging. Wanneer een aanvraag tot vergoeding wordt ingediend bij het FSO en bij het onderzoek van die aanvraag wordt vastgesteld dat de einddatum van het contract en de laatste arbeidsdag niet identiek zijn, neemt het FSO uit eigen beweging contact op met het ziekenfonds om na te gaan of betrokkene ziek was op het ogenblik van de sluiting. Is dat het geval, dan vraagt het FSO aan het ziekenfonds om het bedrag van de gestorte voorlopige uitkeringen mee te delen. Het zieken­ fonds deelt een belastbaar bedrag mee, dat is het ontvangen nettobedrag plus de aangerekende en aan de FOD Financiën gestorte bedrijfsvoorheffing. Vervolgens houdt het FSO op het nettobedrag van de werknemer het brutobedrag in dat overeenstemt met de voorlopige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ­opdat dit kan teruggestort worden aan het ziekenfonds. Wenst u de Nieuwsbrief fso niet langer te ontvangen? Breng ons op de hoogte via e-mail op [email protected] of neem contact op via: Fonds sluiting ondernemingen Keizerslaan 7 – 1000 Brussel Tel. 02 513 77 56 Fax 02 513 44 88 Uw suggesties of opmerkingen bij de nieuwsbrief zijn steeds welkom.