DOELSTELLING 1 : HET SCHEMA ‘MENS-GEDRAG EN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN’ VERDUIDELIJKEN EN KADEREN BINNN DE COMPONENT SOCIALE WETENSCHAPPEN EN BINNEN HET STUDIERICHTINGSPROFIEL 1. Wat is gedrag? 1.1 Gedrag: een definiëring - Opdracht: zie bijlage 1 - Definitie gedrag: Gedrag verwijst naar de acties en reacties van een organisme (mens, dier, …), met betrekking tot de omgeving. Gedrag bestaat uit: GEDRAG Innerlijk waarneembaar gedrag Uiterlijk waarneembaar gedrag _____________________________________________________________ Mentale processen - Innerlijk waarneembaar gedrag: dit zijn fysiologische kenmerken die anderen niet op het eerste gezicht kunnen waarnemen maar die wel meetbaar zijn met hulpmiddelen. Bv. In een stresssituatie kan een persoon hartkloppingen krijgen. Anderen kunnen dit niet zien maar wel waarnemen met een hartslagmeter. - Uiterlijk waarneembaar gedrag: dit gedrag kan door anderen waargenomen worden. Bv. In een stresssituatie transpireren sommige personen erg. Dit kan door anderen worden waargenomen. - Mentale processen: dit is alles wat we denken of voelen en dat mee ons gedrag zal bepalen. Dit kan niet door anderen waargenomen worden. Bv. Tijdens de les let je niet op omdat je aan de afgelopen vakantie denkt. De leerkracht merkt dat je niet oplet maar weet niet wat de oorzaak is. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 1 1.2 Beïnvloedende factoren - Opdracht: zie bijlage 2 1.2.1 Interne factoren A. Biologische factoren In de psychologie bestaat een stroming, nl. het behaviorisme, dat beweert dat alle gedragingen kunnen verklaard worden vanuit biologische, lichamelijke factoren. Deze stroming ontstond in het begin van de 20e eeuw en de aanhangers hiervan hielden geen rekening met onderwerpen als bewustzijn, mentale beelden, innerlijke gedachten/gevoelens, geestelijk welzijn, … Tegenwoordig weet men wel beter en is psychologie een samengaan van allerlei factoren, niet enkel de biologische. Toch spelen biologische factoren wel een rol in gedrag van mensen. Bv. Wanneer een ongeval een hersenletsel veroorzaakt bij een persoon, kan deze persoon totaal ander gedrag gaan vertonen dan voor het ongeval. - leesopdracht: bijlage 3 Je hersenen zijn eigenlijk de belangrijkste spil in dit proces. Terwijl je deze bladzijde leest, gebeurt er vanalles onder je schedel! De cellen in je hersenen geven via elektrische stroompjes informatie door met zeer hoge snelheden. Zo kunnen we op deze bladzijde bijvoorbeeld de vorm en de grootte van de letters zien en kunnen we deze omzetten tot een zinvolle boodschap. Daarnaast zorgt een soortgelijk netwerk voor het regelen van je hartslag, je longen, je spieren, … Al je gedachten vinden hun oorsprong in je hersenen, alles wat je leert wordt erin opgeslagen evenals je herinneringen, … Lees volgende zin: ‘Sta op, wandel naar de vuilnisbak en keer dan terug naar je plaats.’ Terwijl je deze zin leest, kunnen de hersenen na het vormen van de woorden en het verwerken van de informatie eventueel de opdracht aan je lichaam geven om dit gedrag uit te voeren. Deze opdracht wordt via de zenuwcellen of neuronen doorgegeven naar dat deel van het lichaam dat het gedrag moet uitvoeren (bv. De benen in dit geval) Zenuwcellen zitten verspreid over het ganse lichaam en staan in verbinding met elkaar zodat informatie snel en goed doorgegeven kan worden. Al deze zenuwcellen samen vormen het zenuwstelsel. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 2 Schematisch kunnen we het zenuwstelsel als volgt weergeven: HET ZENUWSTELSEL CENTRAAL ZENUWSTELSEL - Hersenen - Ruggenmerg PERIFERE ZENUWSTELSEL - Zenuwen verbonden met spieren en organen in het lichaam De hersenen sturen een opdracht voor het stellen van een bepaald gedrag naar de rest van het lichaam. Deze boodschap verlaat de hersenen via het ruggenmerg en wordt zo doorgegeven aan de zenuwcellen die in verbindingen staan met het ruggenmerg. Deze zenuwcellen geven de informatie door naar andere zenuwcellen tot de informatie uiteindelijk de juiste plaats heeft bereikt. We oefenen dit even in a.d.h.v. de oefening in bijlage 4. In bijlage 5 kan je zien dat de hersenen en het uitvoeren van taken verschillend is bij mannen en vrouwen. Niet enkel het zenuwstelsel heeft invloed op ons gedrag, maar ook het endocriene systeem speelt hierbij een belangrijke rol. Het endocriene systeem bestaat uit een aantal klieren die hormonen afscheiden. Hormonen zijn eigenlijk chemische boodschappers die door het bloed naar andere lichaamsorganen worden gebracht. Hormonen brengen dus net zoals zenuwcellen boodschappen over die uiteindelijk kunnen leiden tot het stellen van een bepaald gedrag. Het endocriene systeem staat onder controle van het zenuwstelsel. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 3 De belangrijkste endocriene klieren zie je op onderstaande figuur: Enkele gedragingen die worden bepaald door het endocriene systeem zijn: - Stressuitingen: hier werken het zenuwstelsel en het endocriene systeem samen. (Bv. het hormoon adrenaline) - Geslachtsgemeenschap: o.a.door de geslachtsklieren - Seizoensgebonden gemoedsstoornis (bv. winterdepressie): tekort aan melatonine. Dit hormoon wordt afgescheiden door de pijnappelklier. -… B. Leerprocessen Ondanks het belang van de biologische factoren worden de belangrijkste menselijke gedragingen gedeeltelijk gevormd door ervaring en leren. Een leerproces is belangrijk voor het ontwikkelen van menselijk gedrag. Bv. we leren onze moedertaal, fietsen, optellen, onze voorkeur of afkeur voor voedsel, ... - Opdracht: zie bijlage 6 Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 4 1) Wat is een leerproces? Bij een leerproces gaan we gedurende een bepaalde periode - informatie opnemen Bv. een liedje een aantal maal beluisteren zodat je de tekst leert, luisteren naar de uitleg van de leerkracht, …. - handelingen oefenen Bv. het op de juiste manier vasthouden van een pen in het 1e leerjaar, soep koken, zwembewegingen maken, … - situaties/handelingen nabootsen Bv. Het gedrag van je grote zus/broer nabootsen, leren spreken door de taal van je ouders te horen, … zodat we na deze periode zelfstandig dit gedrag kunnen stellen. Kortom; leren is een relatief permanente verandering in gedrag als gevolg van ervaring. De oplossing van een probleem wordt gevonden door vroeger opgedane ervaringen te combineren. Natuurlijk moeten niet alle gedragingen aangeleerd worden; een aantal gedragingen kunnen we van nature uit. Bv. huilen, zich verdedigen d.m.v. vechten, grijpreflex bij baby’s, zuigreflex, slikreflex, schrikreflex, … 2) Is elk leerproces hetzelfde? Het moment waarop en de manier waarop we leren, verschilt van persoon tot persoon en hangt af van wat we leren. Enkele verschillen: - We zijn ons niet altijd bewust van vaardigheden en kennis die we ooit hebben geleerd. Bv; Het leren eten met mes en vork, de dag dat je leerde schaatsen, … - Sommigen dingen leren we omdat we dit willen leren; andere omdat ze ons worden opgelegd. Bv. Schoenveters dichtknopen, lezen, fietsen, koken, pianospelen, … - De duur van het leerproces is bij iedereen verschillend. Sommigen leren snel, anderen niet. Bv. Sommige kleuters kunnen al enkele woordjes schrijven, anderen kunnen dit pas in het 1e leerjaar, … - De motivatie waarmee je leert verschilt van persoon tot persoon. Bv. Je leert de namen van planten terwijl je wandelt en omdat het je boeit. Of je leert de namen van planten voor een toets. -… 3) Enkele soorten leerprocessen; Er zijn verschillende manieren om iets te leren. Hieronder zie je enkele vormen kort uitgelegd. Later in de cursus komen we hier op terug. - De klassieke conditionering Dit is leren om één gebeurtenis met een andere te associëren, zoals een tandartsstoel met pijn. Ivan Pavlov heeft hieromtrent veel experimenten uitgevoerd. Heel bekend is de hond van Pavlov. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 5 - De operante conditionering Bij klassieke conditionering leert men vooral over de omgeving. Operante conditionering gaat over de manier waarop onze gedragingen veranderd worden door hun gevolgen. Bv. Een dolfijn moet een bepaald gedrag (kunstje) stellen vooraleer het een beloning krijgt van de trainer. Edward L. Thorndike en B.F. Skinner hebben veel onderzoek gedaan naar operante conditionering. Denk maar aan de puzzelbox van Thorndike en de kooi van Skinner. Een puzzelbox. Deze puzzelbox lijkt op de puzzelbox die door Thorndike gebruikt werd. Om uit de box te komen, moet het dier op het pedaal gaan staan, die via het touw met het springslot op de deur verbonden is. Een duif in een kooi voor operante conditionering. De duif pikt op een verlicht plekje in de wand van de kooi (het pikplekje). Deze respons wordt bekrachtigd door een voedselpilletje. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 6 - Inzichtelijk leren Bij deze methode gaat men een nieuw verband zien tussen de dingen, waardoor het mogelijk wordt om een probleem op te lossen. Bv. Wanneer Hannah, een kwieke kleuter, een snoepje wil halen uit een kommetje dat op een tafel staat, dan lijkt dat op het eerste gezicht een niet zo eenvoudige opdracht voor haar. Hannah strekt zich zo lang mogelijk uit om alsnog te trachten aan het snoep te komen. Tevergeefs. Plots stapt ze echter naar de stoel en schuift hem bij de tafel. Hannah kan dan via de stoel bij het snoep. Nooit smaakte een snoepje meer naar nog! - Leren door imiteren (= modelling) Men noemt dit ook leren door observeren of sociaal leren. Met dit begrip worden eigenlijk 2 zaken aangeduid: de persoon leert door anderen te observeren de persoon doet het gedrag van het geobserveerde model na, zonder zelf beloond of bestraft te worden. Bv. Wanneer je naar een nieuwe school moet ben je altijd wat gespannen en onzeker. Hoe gaat het er aan toe in die nieuwe omgeving? Wat vindt men daar oké? Wat niet? Al vlug voel je je meestal goed in de nieuwe omgeving want je hebt je ogen goed de kost gegeven en opgemerkt hoe je je hoort te gedragen. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 7 C. Cognitieve processen Bv. Een man loopt met zijn hond langs een schutting. Hij pakt een stok op en gooit die over de schutting. De hond denkt dat zijn baasje met hem wil spelen, vindt een smalle opening en zoekt de stok op. Het beest rent zo hard hij kan – stok dwars in zijn bek – op de opening af om de stok terug te brengen. Even later klinkt een harde klap, gevolgd door verbaasd geblaf. Dat je begrijpt wat er is gebeurd, komt doordat in je hoofd het woord beeld is geworden. Je hebt een verbale beschrijving omgezet in een verzameling visuele voorstellingen. Dit is het resultaat van een ‘cognitief proces’. Cognitieve processen zijn psychische mechanismen die ons in staat stellen informatie te verwerken, problemen op te lossen en kennis te verwerven. Hierdoor kunnen we uiteindelijk ook bepaalde gedragingen stellen. Ons geheugen speelt hier een heel belangrijke rol in. Door ons geheugen kunnen we aangeleerd gedrag opnemen, bewaren en op het gepaste ogenblik weer oproepen. Bv. Je leert over de ontwikkeling van kleuters. Hierdoor zal het later ook gemakkelijker zijn om bepaalde situaties met je eigen kinderen beter te begrijpen. Oefeningen: zie bijlage 7 D. Psychodynamische processen Opdracht: bijlage 8 Psychodynamische processen zijn ontwikkelingsprocessen op geestelijk vlak tijdens ons leven. Een baby verschilt van een driejarige, een driejarige verschilt van een adolescent en ook volwassenen gedragen zich weer anders dan adolescenten. Alle menselijke gedragingen veranderen naarmate we groeien en ouder worden. Kinderen vormen hierbij het belangrijkste studie-object maar ook worden adolescenten, volwassenen en bejaarden bekeken. Piaget en Bowlby hebben op dit vlak zeer belangrijk onderzoek verricht. Jean Piaget bestudeerde de cognitieve ontwikkeling. Hij toonde aan dat kinderen niet slechts onvolwassen mensen zijn, maar dat ze anders denken dan volwassenen. Hierover stelde hij 4 theorieën op die onderling met elkaar verbonden zijn. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 8 1. Fasen theorie De cognitieve ontwikkeling van kinderen verloopt in 4 fasen. - Sensomotorische fase (0-2 jaar): het kind leert over zijn omgeving en begint zintuigen en bewegingen te beheersen. - Preoperationele fase (2-7 jaar): het kind leert taal en ook dat andere mensen de dingen anders zien. - Concreet operationele fase (7-11 jaar): het kind kan mentale opdrachten uitvoeren, zolang objecten zichtbaar zijn. - Formeel operationele fase (+11 jaar): het kind leert mentale opdrachten uitvoeren met abstracte ideeën; ideeën die niet zichtbaar zijn. 2. De schematheorie Dit verklaart hoe mensen van alle leeftijden concepten ontwikkelen door eenvoudige ideeën in complexere in te bouwen. Bv. een pasgeborene beschikt over het eenvoudige schema ‘zuigreflex’. Dit leidt via het gebruiken van de mond, het geluiden maken en het verwerven van taal uiteindelijk tot het buitengewoon complexe schema van de ‘spraak’. 3. Speltheorie Piaget beschouwde spel als een belangrijke activiteit voor het opnemen van informatie. Bv. rollenspel, spel met regels, … 4. Morele theorie Kinderen onder de 9 gebruiken de regels die ze van anderen heb geleerd, om uit te maken wat ‘goed’ is. John Bowlby bestuurde vooral de emotionele ontwikkeling. Hij ontdekte onder andere dat het ontbreken van een moeder tijdens de eerste levensjaren voor problemen zorgde tijdens het latere leven. Bv. jeugdcriminaliteit. We spreken hierbij ook wel van de hechtingstheorie. 1.2.2 Externe factoren Menselijk gedrag gebeurt niet in isolatie. Menselijk gedrag wordt gevormd door de sociale en de culturele context waarin een persoon leeft. Mensen reageren dikwijls anders wanneer ze in groep zijn dan wanneer ze alleen zijn. Mensen in verschillende culturen leren soms erg verschillende manieren om met elkaar om te gaan. Daarom dat ook het sociaal-culturele thema belangrijk is bij het bestuderen van menselijk gedrag. A. Culturele omgeving Zo lang als we ons al in de Belgische samenleving bevinden, krijgen we te maken met veel verschillende opvattingen, waarden en normen. We leren allerlei omgangsregels die in onze cultuur wenselijk zijn. Bv. Belgen gaan onderling anders met elkaar om als bijvoorbeeld Marokkanen. Zo zul je een Belgische man niet snel een andere man zien omarmen en op de wang kussen, wat wel heel gewoon is in de Marokkaanse cultuur. Belgische mannen zijn veel afstandelijker en begroeten elkaar door gewoon een hand te geven. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat er veel verschillen zijn tussen het gedrag van mensen uit verschillende culturen. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 9 Waarden zoals eerlijkheid, openheid, verdraagzaamheid, tolerant zijn, geen agressief gedrag (zowel verbaal als non-verbaal), … bepalen ook wel gedrag we stellen. Dit kan ook afhankelijk zijn van de cultuur. Bv. Ook je geloofsovertuiging heeft een invloed op je gedrag. Dit is natuurlijk ook afhankelijk van hoe sterk je gelooft en hoe bereid je bent om daar bepaalde opofferingen voor te maken. Bv. - Streng katholieken eten geen vlees op vrijdag, respecteren de vastentijd, gaan wekelijks naar de kerk, … - Moslims drinken geen alcohol, bidden dagelijks, worden vaak uitgehuwelijkt, slachten schapen tijdens het offerfeest, doen mee aan de ramadan, … - Boeddhisten mediteren, brengen offers aan Boedha,… -… Opdracht: zie bijlage 9 B. Sociale omgeving Je gedrag wordt beïnvloed door mensen. De mensen die de grootste invloed op je hebben zijn je ouders, partner en kinderen. Deze mensen behoren tot de primaire groep; je meest directe leefomgeving. Natuurlijk wordt je ook beïnvloed door je beste vrienden, collega's, broers en zussen enz. Hoe belangrijker bepaalde mensen voor je zijn, des te meer je je op hen zult richten. Van deze mensen neem je ook makkelijker iets aan. Hun mening telt voor jou. Vinden ze dat jij niet hard genoeg werkt bijvoorbeeld, dan zul je je daarnaar gedragen. In een andere omgeving kun je ontdekken (dus waar zij niet aanwezig zijn) dat je eigenlijk juist heel hard werkt. Je stemt je gedrag dus af op de verwachtingen en het gedrag van andere mensen. We nemen ook bewust en onbewust gedrag van mensen over. Zelfs van je broertje of zusje kun je gedrag overnemen, zoals bijvoorbeeld taalgebruik, het gebruik van parfum, de mening overnemen dat sport belangrijk is en je daar ook naar gedragen enz. Leerkrachten op school zijn ook personen waar we ons mee identificeren. Op latere leeftijd kunnen we terugdenken aan 'belangrijke mensen' uit je werkomgeving of leefomgeving. Waar mensen zijn, worden we beïnvloedt. Je maakt de keuze iemands opvattingen belangrijk te vinden, of ze juist naast je neer te leggen. Het gedrag van de mens wordt dus grotendeels beïnvloed door zijn omgeving. Met omgeving bedoelen we dan: - de materiële omgeving: bv. onze woning, de communicatiemedia, verkeersinfrastructuur, de natuur, … - de sociale omgeving: bv. onze huisgenoten, buren, vrienden, familie, collega’s, … We spitsen ons nu toe op de sociale omgeving. Elk menselijk gedrag is interpersoonlijk of sociaal gedrag omdat het zowel een oorzaak als een gevolg kent. Bv. Op school word ik soms boos, omdat anderen mij uitlachen. Hierdoor worden anderen bang van mij. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 10 Door veel onderzoek heeft de Amerikaanse psycholoog Timothy Leary hierover een theorie ontwikkeld die hij heeft samengevat in een schema: de rozas van Leary. In bijlage 10 kan je zien welke gedragingen bij welke sector horen. Via deze rozas kunnen we niet enkel ondervinden dat gedrag zowel aangepast als onaangepast kan zijn, maar vooral dat het gedrag van de ene persoon de andere persoon beïnvloedt. Want elke sector in de rozas is de tegenpool van een boven- of onderliggende sector. Bv. 1 stimuleert 6 en omgekeerd (leidend versus afhankelijk) 2 stimuleert 5 en omgekeerd (competitief versus teruggetrokken) 3 stimuleert 4 en omgekeerd (agressief versus opstandig) 8 stimuleert 7 en omgekeerd (helpend versus meewerkend) Opdracht: zie bijlage 11 1.3 De menselijke gedragingen en het systeemdenken 1.3.1 Het systeem Men heeft lange tijd de mens bekeken als een afzonderlijk wezen, een individu. Men hechtte weinig belang aan de wederzijdse beïnvloeding die mensen op elkaar uitoefenen. Men probeerde de mens als een afzonderlijk wezen te begrijpen en te helpen. Bijvoorbeeld: Je raadpleegt een dokter omdat je voortdurend buikpijn hebt. De dokter schrijft medicatie voor enkel op basis van een lichamelijk onderzoek zonder andere mogelijke factoren in acht te nemen. Een dergelijke “klassieke benadering” zou je een individu – of elementenbenadering kunnen noemen. In het systeemdenken wil men vooral beklemtonen dat mensen eigenlijk aan elkaar hangen. We zijn met elkaar verbonden in een netwerk, een systeem. Ieder van ons maakt deel uit van verschillende systemen b.v. gezin, school, jeugdbeweging,… Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 11 Binnen deze systemen kunnen we telkens kleinere netwerken, subsystemen onderscheiden b.v. ouder – kind relatie, klas, …. In elk systeem is elke mens op zo’n manier verbonden met de anderen, dat dit zowel een weerslag heeft op de andere elementen als op het systeem als geheel als één element verandert. De hele wereld kan gezien worden als een netwerk van systemen en subsystemen die de wijze van handelen, denken en voelen, van elke mens mede helpen bepalen. 1.3.2 Systeemdenken en circulaire beïnvloeding Circulair betekent: wat ik doe (= mijn gedrag), is zowel een gevolg van jouw gedrag als een oorzaak van jouw gedrag. Mijn gedrag is dus zowel actie als reactie en onze manier van met elkaar communiceren is als een cirkel: er is geen begin Bijvoorbeeld: Een leerling behaalt slechte resultaten op school. Lineair denken: de slechte resultaten zijn een gevolg van een gebrek aan inzet. Circulair denken: waarom zet deze leerling zich onvoldoende in? Geen interesse in de studierichting weinig inzet slechte resultaten Slechte resultaten nog minder inzet nog minder interesse Aan deze situatie is het begin en einde niet van elkaar te kunnen onderscheiden, het is een vicieuze cirkel. De circulaire gedragsketen heeft zich in werking gesteld, en het is zeer moeilijk om deze keten te stoppen. De enige manier om die cirkelcommunicatie te stoppen is: - Over de cirkel praten - De schuld niet op een ander steken - Elk je eigen aandeel inzien - Elk veranderen, in de omgekeerde richting van de cirkel Opdracht: zie bijlage 12 1.3.3 Het systeem: gewoonten en regels Binnen een bepaalde groep bijvoorbeeld het gezin, wordt er met elkaar omgegaan volgens bepaalde “gewoonten”. Deze gewoonten kunnen regels worden, die bepalen op welke wijze wij ons moeten gedragen. Deze regels vormen een gedragscode, ze regelen het systeem. Deze gedragscode ontstaat spontaan en heeft een dwingend karakter. Vaak worden regels ook gewoon opgelegd. Bv. Het schoolreglement. Opdracht: zie bijlage 13 1.3.4 Feedback geven Het voortdurend met elkaar omgaan in een systeem brengt met zich mee dat je elkaar constant beïnvloedt. Dit wil concreet zeggen, elkaar informatie geven over hoe men zich wel of niet moet gedragen, over het omgaan met de regels van het systeem. Dit is een vorm van feedback geven. De wijze waarop je feedback geeft kan positief zijn. Je bevestigt de ander in wat hij doet. Dergelijke feedback doet deugd en laat je groeien. Negatieve feedback betekent verwerping. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 12 Het houdt elke groei, elke vernieuwing tegen, het vergroot het gevoel van onzekerheid en angst. Opdracht: zie bijlage 14 1.3.5 Algemeen besluit systeemdenken Systeemdenken leert ons dat mensen altijd deel uit maken van systemen waarin ze elkaar voortdurend beïnvloeden op een circulaire wijze. Het systeem heeft behoefte aan enerzijds stabiele omgangsvormen, maar anderzijds ook aan soepele omgangsvormen. - Stabiliteit betekent dat men niet te veel kan afwijken van de gewoonten, anders wordt men op de vingers getikt. - Soepelheid betekent dat de onderlinge verhoudingen kunnen herzien worden en dat kleine veranderingen en verschuivingen mogelijk zijn. Een systeem dat te strak is kan leiden tot onaangepast gedrag van de leden. 2 Op welke wijze kadert het schema “mens – gedrag en beïnvloedende factoren” binnen het studierichtingsprofiel STW? 2.1 Schema mens - gedrag en beïnvloedende factoren Culturele en sociale factoren Factoren die een individu (en zijn gedrag kunnen) beïnvloeden: - leerprocessen - cognitieve processen - psychodynamische factoren Biologische factoren: - hormonen - chemie - neurologische - Opdracht: zie bijlage 15 2.2 De studierichting STW bestaat uit 4 componenten: - Sociale wetenschappen - Natuurwetenschappen - Voeding - Expressie Voorbeeld: Gedrag wordt beïnvloed door biologische factoren kadert binnen natuurwetenschappen. Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 13 Concreet: de hersenen geven signalen door via allerlei zenuwcellen die leiden tot een bepaald gedrag. Toon met concrete voorbeelden aan dat er een verband bestaat tussen de verschillende factoren die een invloed hebben op menselijk gedrag en de 4 componenten van de studierichting STW. Opdracht: zie bijlage 16 3. Op welke wijze kadert het schema “mens – gedrag en beïnvloedende factoren”binnen de component sociale wetenschappen? 3.1 Welke doelstellingen beoogt men binnen sociale wetenschappen in de 3e graad? - - - - - doelstelling 1 Het schema “mens – gedrag en beïnvloedende factoren” verduidelijken en kaderen binnen de component sociale wetenschappen en binnen het studierichtingsprofiel. doelstelling 2 Onderzoeken hoe de lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de mens verloopt. doelstelling 3 Schetsen van de samenhang van elementen die een rol spelen in het pedagogisch handelen en van de wederzijdse beïnvloeding waarbinnen het pedagogisch handelen plaatsvindt. doelstelling 4 In kaart brengen welke factoren “Gedrag” beïnvloeden en de relatie met “leren” illustreren doelstelling 5 In kaart brengen hoe men als mens deel uitmaakt van de samenleving doelstelling 6 Verkennen van eigen mogelijkheden als leerling na de studierichting STW Voorbeeld Een mogelijk verband tussen het schema en doelstelling 2: Kinderen leren bepaalde gedragingen door imitatie van hun ouders (= sociale omgeving). Ze leren bijvoorbeeld hun moedertaal door het nabootsen of imiteren van klanken. Toon met concrete voorbeelden aan dat er een verband bestaat tussen het schema en de andere doelstellingen van sociale wetenschappen. Opdracht: zie bijlage 16 4. Syntheseopdracht Zie bijlage 17 Doelstelling 1 : Mens-gedrag en beïnvloedende factoren 14