G. Locher Cultuurantropologie en sociologie In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 116 (1960), no: 1, Leiden, 1-16 This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE M et vaste regelmaat verschijnen tegenwoordig elk jaar artikelen over de verhouding van cultuurantropologie en sociologie, antropologie en de sociale wetenschappen, of welke formulering ook gekozen wordt voor een in hoofdzaak zelfde kwestie. In Nederland gaf Hofstra hierover in 1952 zijn bekende uiteenzetting, die in het Sociologisch Jaarboek gepubliceerd werd. 1 Het onderwerp was toen reeds van actueel belang, het is er sindsdien niet minder op geworden. Voor ons land denk ik hierbij in het bijzonder aan de studie van de sociologie der niet-westerse volken in de moderne tijd en de verhouding van deze studie tot de westerse sociologie enerzijds en de cultuurantropologie anderzijds. Wat de Verenigde Staten van Amerika aangaat, daar komt de vraag naar de verhouding tu'ssen beide wetenschappen steeds meer aan de orde door het toenemend verkeer tussen beide wetenschappen, o.a. in ,,joint departments" aan vele universiteiten. Huizinga zei indertijd van de verhouding tussen geschiedenis en psychologie, dat ze vriendelijk was maar niet zeer levendig. Het huidige verkeer tussen cultuurantropologie en sociologie is in elk geval zeer levendig. Dat daarbij botsingen voorkomen, behoort nu eenmaal bij het intensieve verkeer van de moderne tijd. Er zijn echter sociologen, die van dit drukke verkeer niets moeten 1 S. Hofstra, De verhouding tussen sociologie en culturele anthropologie, Sociologisch Jaarboek, dl. VI. Enige publicaties uit de volgende jaren: 1953 Redfield in het bekende overzicht Anthropology Today (Kroeber editor); 1954 bijdragen van Murdock en Becker in For a science of social man (J. Gillin editor) en het artikel van Levi-Strauss, getiteld: The place of anthropology in the social sciences and problems raised in teaching it, in de publicatie van de Unesco; The University Teaching of Social Sciences; 1955 Bennet en Wolff in het Yearbook of Anthropology (voortzetting van Anthropology Today); 1956 Daryll Forde in het Kolner Zeitschrift fur Soziologie und Sozialpsychologie; in 1957 symposium over: the application of anthropological knowledge to modern mass society, in het tijdschrift Human Organization, en de bijdrage van Hart in Becker en Boskoff's Modern Sociological Theory; 1958 bijdrage van Voget in Roucek's Contemporary Sociology. Dl. 116 1 2 G. W. LOCHER. hebben. De schuld van de botsingen geven zij aan de cultuurantropologen, omdat die zich op wegen zijn gaan begeven, waar ze niet thuis horen. Of anders gezegd, sommige cultuurantropologen zijn volgens hen gaan stropen op het jachtterrein van de sociologen. Men Ieze slechts de beschouwing, die Jessie Bernard in de American Anthropologist van 1949 wijdde aan Mirror for Man van Clyde Kluckhohn onder de fraaie titel Sociological Mirror for Cultural Anthropologists (p. 671 w . ) . De uitgebreide toepassing van cultuurantropologische methoden op het onderwerp van de sociologie wordt onder deze sociologen ook wel als een bederf van hun wetenschap beschouwd.2 Hun slotsom is, dat de cultuurantropologen zich op eigen terrein bij de eigen wegen moeten houden. Zoals Jessie Bernard het formuleert: "Perhaps they can best help us understand complex cultures by sticking to their own last, by interpreting cultures for which their techniques were shaped and not by attempting to apply them to materials for which they were never intended and for which they are wholly inadequate". Ook onder de cultuurantropologen ontbreken de tegenstanders van een nauwe samenwerking tussen sociologen en cultuurantropologen geenszins. Zij vrezen van deze samenwerking een sterke verzwakking van het eigen karakter van de cultuurantropologie, dat vooral gevormd werd door een training zowel in natuurwetenschappen (met name biologische antropologie), geesteswetenschappen, als sociale wetenschappen. "They value the historical and biological outlook more characteristic of anthropology than of American sociology", zegt Kluckhohn. Distantiering van de moderne sociologie wordt zonder twijfel ook bepleit door cultuurantropologen, die tot de keuze van hun wetenschap kwamen door een hunkering naar een leven buiten de moderne westerse beschaving en die hun afkeer van de eigen cultuur meermalen overbrachten op de studien, die zich vooral met de moderne samenleving bezig houden. In het laatste zit iets onbillijks, want ook voor andere landen geldt wel wat Kluckhohn ten aanzien van zijn land opmerkt: "It is sometimes said in the United States that sociologists become so because they dislike their society and want to reform it; anthropologists dislike their culture so they leave it. There is just a grain of truth in this quip". a Belangrijk voor deze kwestie en de houding aan de kant van de cultuurantropologen is C. Kluckhohn's artikel: Developments in the field of anthropology in the twentieth century, Journal of World History I I I : 3, 1957, i.h.b. p. 772. CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE. 3 Hoe dit ook zij, verscheidene cultuurantropologen zijn het met de genoemde sociologen eens, dat het terrein van beide wetenschappen uit elkaar behoort te liggen. En naar het schijnt kunnen ze zich daarbij beroepen op het verleden dezer wetenschappen. Het is toch immers zo, dat de sociologie zich vooral op het Westen heeft gericht en de cultuurantropologie — zeker in haar vorm van volkenkunde — zich bijna geheel met de niet-westerse volken en wel speciaal met de schriftuurloze volken onder hen heeft bezig gehouden. Aangezien de verandering van de wereld in de moderne tijd meebrengt, dat alle hedendaagse maatschappijen op den duur deel gaan uitmaken van de moderne wereld, ligt het voor de hand, dat deze steeds meer object worden van de sociologie, zo gaat de redenering verder. De cultuurantropologie moet uiteraard tengevolge hiervan steeds meer tot een studie van cultuurachtergrond en cultuurondergrond worden. Wanneer de cultuurantropologen dit niet willen accepteren en het terrein van hun wetenschap zelfs uitbreiden over de moderne samenleving in het Westen, betekent dit, volgens dezelfde redenering, dat de eigenlijke doelstelling dezer wetenschap wordt prijsgegeven en een geheel nieuwe richting in deze wetenschap optreedt. Op het eerste gezicht is men geneigd met deze redenering in te stemmen. Maar wanneer we ons tot het verleden wenden en te rade gaan bij antropologen, resp. volkenkundigen, van de vorige en het begin van deze eeuw, vinden we daar een opvatting van hun wetenschap, die deze kwestie in een heel ander licht stelt. Vooral betreft dit de toentertijd overheersende evolutionistische richting. De opvatting van de antropologie als wetenschap van de mens, ook wel gespecificeerd als de mens in evolutie, was zeer verbreid in die periode. Zeker, het behoorde tot de wezenlijke taak van deze antropologie om zoveel mogelijk door te dringen tot de oorsprong van de mens en zijn leefwijze. Daarmee vooral zou ze de toegang verwerven tot een inzicht in de hele ontwikkelingsgang van de mens. Maar dit doordringen tot de oorsprongen was een middel tot kennis en bepaald niet het eigenlijke doel dezer wetenschap. De bekende Engelse geleerde Marett heeft dit wel heel' duidelijk uitgedrukt toen hij zei, dat al heeft de antropologie tot dusver vooral haar aandacht gericht op de volken van eenvoudige cultuur ze toch geen jota of tittel prijs geeft van haar aanspraak om de hele wetenschap van de mens te zijn, d.w.z. de mens in evolutie in verleden en heden. Hij vertolkte daarmee de overheersende mening van die tijd, zoals ook bevestigd wordt door de nadrukkelijke verklaring van Frazer in zijn oratie van 1908: "At least, I wish to make 4 G. W. LOCHER. it perfectly clear at the outset, that I for one do not pretend to treat of the whole of human society, past, present and future". 3 Voor deze kwestie in het algemeen en voor de ontwikkeling van de verhouding van antropologie en sociologie in Nederland in het bijzonder, is het zeer de moeite waard om na te gaan, hoe de gedachtengang bij een figuur als Steinmetz is geweest. In de eerste periode is ook bij hem vooral de aandacht gericht op oorsprongen, zoals blijkt uit zijn Ethnologische Studien zur ersten Entwicklung der Strafe. Dat wil echter geenszins zeggen, dat zijn wetenschappelijke interesse beperkt bleef tot de ,,lager ontwikkelde volken". In de geciteerde passage van Frazer noemt deze zijn wetenschap der "social anthropology" een onderdeel van de sociologie, die de hele mensheid omvat, waarbij hij zich wil beperken tot de kinderperiode der mensheid. Steinmetz beschouwt in een rede van 1895 over Het goed recht van Sociologie en Ethnologie als universiteitsvakken de etnologie eveneens als het eerste hoofdstuk van de sociologie maar hij richt zich op de ontwikkeling van de hele mensheid door beide vakken te blijven beoefenen, waarbij hij het belang van de etnologie vooral zag in het licht van de evolutie. Enige jaren later kwam hij er echter uitdrukkelijk voor op, dat men de z.g. natuurvolken niet alleen zou bestuderen als stadia van ontwikkeling maar ook op zich zelf en terwille van hen zelf.4 Zoals bij verschillende etnologen en antropologen kwam bij hem in die tijd het begrip afzonderlijke volken steeds meer op de voorgrond, dus etnologie werd meer en meer volken-kunde. En het is deze volken-kunde, maar thans zeer algemeen opgevat, die voor hem de brug werd tussen de onderdelen van zijn leeropdracht in 1907 als hoogleraar te Amsterdam in de politische aardrijkskunde, de volkenkunde en de land- en volkenkunde van den Oost-Indischen Archipel. In zijn oratie over De beteekenis der volkenkunde voor de studie van Mensch en Maatschappij gaf hij de volgende omschrijving van de volkenkunde: ,,De volkenkunde bedoelt het onderzoek van de veelheid der volken en tevens van al de verschijnselen, die met die veelheid samenhangen. Zij heeft dus niet alleen te maken met de zoogenaamde lagere volken, al is het zeer begrijpelijk, dat zij deze vooral voor theoretische verwaarloozing tracht te behoeden, daar zij niet het voorwerp van de zorg van Philologie, Geschiedenis, Kunst- en Kultuurhistorie uitmaken, en toch zoo uiterst belangrijk zijn. Javanen, Chineezen, Israelieten, oude Grieken, Russen en Franschen behoren als volken alle even 3 Geciteerd uit H. J. Braunholtz, Anthropology in Theory and Practice, J.R.A.I. LXXIII, 1943, (p. 6), waar ook de uitspraak van Marett is te vinden (p. 3). * Cf. W. H. Vertnooten, De mens in de geografie, 1941, p. 143-144. CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE. 3 goed tot het gebied der Volkenkunde als de Australische horden, de Berber-stammen van Noord-Afrika, de Irokeezen en de Eskimo. De Volkenkunde behandelt al de levensuitingen dier tallooze volken, alles waardoor zij zich van elkander onderscheiden en ook alles waarin zij met elkander overeenstemmen. Dus hun oorsprong, verspreiding, bloei en verval; hunne samenstelling, hun oekonomisch, sociaal, politiek en moreel leven; hun kunstuitingen, in een woord, al wat hen kenmerkt en tot aparte wezens maakt". ,,Wie meenen mocht", zegt hij in een noot erbij, ,,dat de Volkenkunde zoo alles verslindt, antwoord ik, ja, op zekere wijze. Kan ook de Chemie niet alles: planten, dieren, menschen, de aarde tot haar gebied rekenen. Zij mag het: op zekere wijze". In de der tiger jaren vinden we deze zelfde opvatting van volkenkunde bij de etnoloog W. E. Miihlmann, wanneer hij in zijn Methodik der Vblkerkunde (1938) verklaart: ,,Es scheint notwendig zu sein, einmal wieder energisch den Standpunkt geltend zu machen: Volkerkunde (Ethnologie) ist nicht die Wissenschaft von den sozialen Gestaltungen und nicht die Wissenschaft von den Kulturen sondern die Wissenschaft von den Volkern (p. 227) . . . nicht bloss von bestimmten Volkern (Naturvolkern), sondern grundsatzlich von alien Volkern (p. 243)". Als voorbeeld van zijn opvatting — die overigens na de oorlog veranderde — haalde Miihlmann een publicatie aan van Steinmetz over de nationaliteiten in Europa. Die was in 1920 verschenen maar toen was Steinmetz al van gedachte veranderd en classif iceerde hij dat werk niet meer onder de volkenkunde maar als een sociograf ische en politische studie. In latere tijd werd namelijk de etnologie voor Steinmetz niet langer meer een volken-kunde, waarbij het begrip volk een centrale plaats innam, maar een studie van een bepaalde groep volken, waarbij het begrip cultuur vooral naar voren kwam. Deze belangrijke verschuiving blijkt duidelijk uit de omschrijving van sociografie, sociologie, etnografie en etnologie in het tweede hoofdstuk van zijn bekende Inleiding tot de Sociologie, die in 1931 in de Volksuniversiteitsbibliotheek verscheen. Zijn standpunt komt nu in hoofdzaak op het volgende neer. De etnografie is de beschrijvende wetenschap van de ,,lagere" volken en de etnologie verwerkt, vergelijkt en verklaart dit beschrijvend materiaal. Die beschrijving betreft ,,het hele zijn en bezit van de lagere volken, behalve misschien de taal"; de etnologie beperkt zich bepaald niet ,,tot de sociale verschijnselen in eigenlijke zin, maar houdt zich integendeel veel meer bezig met de hele ,kultuur', dus met al de produkten der primitieve (of lagere) samenleving: bij voorkeur met godsdienst, familie, 6 G. W. LOCHER. kunst en stoffelijk kultuurbezit". (p. 44). De etnografie geeft dus cultuurbeschrijving en de etnologie is tot systematische cultuur-studie geworden maar beide beperken zich tot een bepaalde groep van volken. Tot een bepaalde, zij het andere, groep volken, de ,,hogere" namelijk, beperkt zich ook de sociograf ie, die deze volken in him verscheidenheid systematisch bestudeert en voorts van hen het sociale (in ruime zin) beschrijft. Uit deze omschrijving blijkt, dat Steinmetz in de sociograf ie nog wel de studie der volken in het middelpunt stelt, al is het gevaar niet denkbeeldig, dat de beschrijvende studie van het sociale haar ook hieruit zal kunnen verdrijven.s De sociologie kan deze studie der volken zeker niet overnemen, want volgens Steinmetz is de sociologie niet geinteresseerd in de aparte volken als zodanig. Hij noemt de sociologie thans de algemene wetenschap van het groepsleven van de mens en hij is er zich van bewust, dat de sociologie daarmee op het terrein van de etnologie komt. Maar, zegt hij, dit betreft alleen de ,,sociale etnologie", die in vele opzichten een verwaarloosd, tenminste geen begunstigd deel van de etnologie was. En hij vervolgt dan: ,,Ethnologie en Sociologie zijn dus maar voor een deel betrekkelijk .overlapping', de tweede is niet voor de hoogere volken wat de eerste voor de lagere is, noch een voortzetting van haar". (p. 44). Anders gezegd: de etnologie bestudeert de cultuur (in ruime zin) van een bepaalde groep volken, de sociologie bestudeert alle volken maar beperkt zich daarbij tot het sociale. Het is niet moeilijk in te zien, dat men bij een op de voorgrond plaatsen van het begrip cultuur als object van een etnologie, resp. antropologie, die bij vele beoefenaars in het verleden als wetenschap gold van de mens of van de volken (volken-kunde), uit kan komen in een wetenschap, die zich de studie van de cultuur van de mens ten doel stelt. Zoals de antropologie geproclameerd werd tot de "study of man", de volkenkunde tot studie der volken, tot volken-kunde, zo kwam er ook een stroming naar voren, die dus de studie van de cultuur als doelstelling van de antropologie, resp. etnologie, formuleerde. Een grote figuur 6 Dat dit later gebeurd is, blijkt uit H. D. de Vries Reilingh's opstel over De geest der volken, in De wereld der mensen (opstellen aangeboden aan Prof. Fahrenfort) 1955. HO zegt daar op p. 212: ,,De etnografie, dus de beschrijvende volkenkunde, wordt dan vervangen door de cultuurkunde of de antropologie, terwftl de sociografie, door Steinmetz gecreeerd als de studie der cultuurvolken, wordt opgevat als sociaal onderzoek in het algemeen en aldus wordt ingelijfd by de empirische sociologie. Het wordt dus tijd, dat de etnografie en sociografie zich opnieuw rekenschap geven van hun beider objecten: de volken in hun ver.scheidenheid". CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCTOLOGIE. 7 onder de Amerikaanse cultuurantropologen als Kroeber verklaarde in zijn Huxley Memorial Lecture for 1945 bij een omschrijving van de studie der cultuurantropologie: "I agree with my colleague Lowie . . . that the ultimate natural unit for ethnologists is the culture of all humanity at all periods and in all places". In zijn verdediging van de toepassing van de antropologische kennis op de moderne samenleving, waarover in 1956 op de jaarvergadering van de American Sociological Society gedebatteerd werd, Het Gillin zich in dezelfde geest uit, toen hij zei: "culture as culture is the specialty of cultural anthropologists". 8 Als we de doelstellingen der antropologen en etnologen in verleden en heden overzien, is er zeker geen sprake van een prijsgeven in recente tijd van de eigentijke doelstelling en het optreden van een geheel nieuwe richting. Vroeger zijn er vele antropologen geweest, die het doel van hun wetenschap zeer ruim hebben gesteld, al kwam er van de verwerkelijking in de praktijk nog niet veel terecht, zoals er omgekeerd ook hele richtingen zijn geweest, die het object van hun wetenschap strak beperkten tot een bepaalde groep volken en culturen. De hedendaagse situatie verschilt nu vooral hierin met het verleden, dat de wijde doelstelling, die er vanouds aanwezig was, door vele antropologen in praktijk wordt gebracht. Dit betreft vooral Amerika en in het bijzonder de antropologie, die het begrip cultuur als fundamenteel begrip hanteert. Redfield kon in zijn Peasant Society and Culture (1956) een overzicht van diverse recente studien op antropologisch gebied laten voorafgaan door de opmerking: "Today anthropology, especially American anthropology, studies just about everything human" (p. 10), maar hij kon er nog aan toevoegen: "The anthropologist moves into his widened world still guided by his primary conception, the abstract primitive isolate", (p. 11). Uit de studie van de overzichtelijke cultuur en samenleving konden uiteraard ontwikkelingen voortkomen naar verschillende kanten. Dat deze werkelijk plaats vonden, werd vergemakkelijkt door het feit, dat de antropologie, resp. volkenkunde, haar object steeds heeft bestudeerd met het oog op de grote samenhangen. Het lag voor de hand, dat de beschrijvende en verklarende studie van de kleine besloten samenleving zich zou kunnen uitbreiden tot de studie van kleinere eenheden binnen de complexe maatschappijen, tot de eigen westerse cultuurkring toe; voorzover tenminste andere wetenschappen 6 A. L. Kroeber, in: The ancient Oikoumene as an historic culture aggregate. J.R.A.I. LXXV; J. Gillin in het in 1957 in Human Organization gepubliceerde symposium, dat onder noot 1 werd vermeld. 8 G. W. LOCHER. er zich niet al mee bezig hidden. Op grote schaal treffen we deze studien thans aan in de niet-westerse zowel als de westerse wereld, op het platteland en in de steden. In Engeland heeft Firth vooral de aandacht gevestigd op deze uitbreiding, nadat Malinowski zowel als Radcliffe-Brown hierin waren voorgegaan. Daarbij bepleit Firth nauwe samenwerking met de sociologie door een sociale antropologie als microsociologie. In ons land ligt de situatie in dit opzicht anders, omdat dit terrein van onderzoek door de invloed van Steinmetz reeds lang het gebied werd van de nederlandse sociografie en sociologie. In de vroegere kolonien hebben de nederlandse cultuurantropologen zich ook weinig met de studie van locale groepen bezig gehouden, terwijl specialisten in adatrecht en oosterse economie dit wel deden, zoals P. E. de Josselin de Jong in zijn oratie opmerkte.7 Enige andere ontwikkelingen uit de studie der overzichtelijke cultuureenheid kan ik hier slechts kort aanduiden. Bijzonder belangrijk werd de studie van het culturgeheel en de onderlinge samenhang van de cultuuraspecten en cultuurvelden. De holistische benadering werd enerzijds overgebracht op de studie van grotere cultuurgebieden en cultuurwerelden, anderzijds op het hele vraagstuk van mensheid en cultuur. Hierbij sloot aan een andere lijn van ontwikkeling, nl. de uitbreiding van de relatie van persoon en cultuur in de overzichtelijke cultuur tot het algemene probleem van "personality and culture". De bestudering in het veld van de functionele samenhangen in de overzichtelijke cultuur voerde vanzelf tot de studie van de cultuurverandering onder invloed van de penetratie van het moderne Westen. Dit werd een der uitgebreidste terreinen van onderzoek in de hedendaagse antropologie. De belangstelling ging daarbij eveneens uit naar het hele veranderingsproces van de wereld in de moderne tijd en ook naar ingrijpende cultuurveranderingen in vroegere perioden. In nieuwe vorm kwam daarmee het vraagstuk van de ontwikkeling van de mensheid aan de orde, zoals blijkt uit verschillende recente publicaties. Het zou te ver voeren hier nog andere lijnen van ontwikkeling te schetsen. Duidelijk is in elk geval, dat in de ontwikkeling van de antropologie, resp. etnologie, voortdurend een doelstelling optreedt, die op de hele mensheid of een groot deel van haar geschiedenis is gericht. In die ontwikkeling zien we ook steeds bewegingen naar het moderne Westen 7 R. Firth, Contemporary British Social Anthropology, American Anthropologist, 1951, p. 477, en zijn Social Organization and Social Change, in J.R.A.I. 1954; P. E. de Josselin de Jong, Enige richtingen in de hedendaagse Culturele Antropologie, 1957, p. 15. CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE. 9 toe: via de mens in evolutie, via het begrip volk, en via het begrip cultuur. Voor de sociologie is juist het omgekeerde kenmerkend. Daar vinden we eveneens een zich uitstrekken naar de hele mensheid maar in de sociologie geschiedt dit veeleer van het moderne Westen af naar de andere samenlevingen toe. Dat kunnen we o.a. bij Durkheim waarnemen en dat hebben we ook bij Steinmetz gezien, toen hij zei, dat de sociologie zich over een deel van het gebied van de etnologie uitstrekte, zodat sociale etnologie zowel onderdeel was van de sociologie als van de etnologie. In tegenstelling met een vroeger standpunt, waarbij hij de etnologie het eerste hoofdstuk van de sociologie noemde, verklaarde hij later, in 1931, dat de etnologie zich richtte tot een veel wijder object van studie, nl. de cultuur, in een onderdeel van de mensheid, terwijl de sociologie haar object van studie bepaalde tot het sociale maar dit niet beperkte tot een onderdeel van de mensheid, in casu het Westen. Van dat standpunt uit zou Steinmetz het niet eens geweest zijn met een formulering, die ik een aantal jaren geleden in een van de speciale nummers van The Times Literary Supplement aantrof en die kennelijk afkomstig was van een engelse sociaal-antropoloog. Deze luidde: "Sociology is the anthropology of the western barbarians. If we investigate a primitive tribe, say, in Borneo, we call this anthropological research; but if we study a suburban tribe in a western country, we call it sociological investigation. In reality there is not the slightest difference between the two". 8 De met deze houding ten aanzien van antropologie en sociologie verwante tendentie om antropologie, resp. volkenkunde, te vervangen door sociologie of daarmee verwisselbaar te verklaren, werd voor Nederland gesignaleerd door J. A. A. van Doom in een artikel in 1957 in de Sociologische Gids, getiteld De sociologie tussen specialisatie en expansie. Hij waarschuwde daarin tegen een overbeklemtoning van de sociologie, tegen een sociologisme. ,,Nieuwe specialismen als de 'publicistiek' worden zonder commentaar als takken van de sociologie beschouwd, de politieke wetenschap verdwijnt achter de politieke sociologie, de ethnologie heet plotseling .sociologie van de niet-westerse samenlevingen'. Naar onze mening is deze tendentie voor het aanzien van de sociologie wel profijtelijk, maar mist zij grond. De sociologie kan slechts een bijdrage leveren door een aspect — het sociale — te belichten." (p. 120). » The Times Literary Supplement 25 — ,VIII — 1950 p. XXIX, Sociological Studies. 10 G. W. LOCHER. Bij die opmerking over de sociologie van de niet-westefse samenlevingen verwijst hij in een noot naar de rede, waarmee Kobben in 1955 zijn ambt aanvaardde van hoogleraar in de volkenkunde te Amsterdam, en naar de naamgeving van leerstoelen, waarmee hij kennelijk op Leiden doelde. Beide zijn voor ons betoog belangrijk genoeg om er hier iets meer over te zeggen. In de rede van Kobben was het Van Doom te doen om de passage uit diens toespraak tot de studenten. Daarin zei hij namelijk: ,,Het is U wellicht opgevallen, dat ik zoeven bij de hulpwetenschappen van de volkenkunde de sociografie en sociologie niet noemde. Dit is geen laakbare omissie, maar is weloverwogen zo geschied. Immers de functionele volkenkunde is zelve sociologie, is kort, maar in dit verband zeer dienstig te omschrijven als de sociologie van de niet-westerse samenlevingen." De critiek van Van Doom lijkt mij in de Hjn te liggen van het betoog van Steinmetz, waarin deze de sociologie als de studie van het sociale omschrijft tegenover de veel meer facetten omvattende studie van de cultuur door de volkenkunde. Dat zou in dit geval niet opgaan, wanneer de functionele volkenkunde volgens Kobben zich zou beperken tot wat Steinmetz als sociale etnologie aanduidde. Het is echter veeleer de vergelijkend-functionele methode, die bij Kobben tot de sociologie leidde, zoals Radcliffe-Brown zijn sociale antropologie als tak van de comparatieve sociologie beschouwde.9 Wat nu Van Doom's opmerking over de Leidse leerstoelen aangaat, die slaat op benamingen waarin een combinatie voorkomt van culturele antropologie (resp. cultuurkunde) en sociologie. Dat zijn dus omschrijvingen als: sociologie en cultuurkunde van Suriname en de Nederlandse Antillen, en van de leerstoel van schrijver dezes: culturele antropologie, i.h.b. de algemene sociologie van de niet-westerse volken. In het laatste geval ligt het accent iets anders dan in dat van Kobben. Hier wordt geen etnologie, resp. cultuurantropologie, tot sociologie verklaard; veeleer wordt de algemene sociologie van de niet-westerse volken gezien als een aspect van de cultuurantropologie. Ook dan hebben we echter te doen met een zekere verwisselbaarheid van cultuurantropologie en sociologie, die in onze uiteenzetting om een nadere toelichting vraagt. We moeten hierbij bedenken, dat zoals Amsterdam een traditie heeft van een combinatie van volkenkunde en sociologie in de persoon van 9 A. J. F. Kobben, De Vergelijkend — Functionele Methode in de Volkenkunde, 19SS, p. 19; A. R. Radcliffe-Brown, The comparative method in social anthropology, J.R.A.I. vol. LXXXI, 1951, p. 22. CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE. 11 Steinmetz, Leiden reeds geruime tijd in de studie van de volkenkunde de orientatie kent aan de franse sociologische school van Durkheim en zijn leerlingen. Niemand zal wel bestrijden, dat in deze sociologische richting een sterke nadruk wordt gelegd op vraagstukken, die als karakteristiek voor de moderne cultuurantropologie kunnen worden genoemd. Het blijkt uit de tegenwoordige studies van Levi-Strauss, het is vooral gelmpliceerd in het ,,phenomene social total" van Mauss en de daarbij aansluitende inhoud van het begrip ,,societe globale" bij Gurvitch. Zowel Balandier als de nederlandse socioloog Ponsioen, die bij Gurvitch studeerde, zien in deze ,,societe globale". een duidelijke overeenkomst met het cultuurbegrip van de moderne cultuurantropologie. De macrosociologie wordt dan een studie van de cultuurwerelden, de studie van de cultuurwerelden macrosociologie. Hierop heeft Ponsioen terecht in 1952 gewezen in de discussie na de uiteenzetting van Hof stra, die aan het begin van dit artikel werd genoemd. Hij f ormuleerde het aldus: ,,De anthropologie is de studie der cultuurwerelden, dus macrosociologie. Deze is onmisbaar, want elke groep of relatie tot medemensen, die men bestudeert is altijd mede gekleurd door de hele cultuurwereld, waarin deze geplaatst is. De socioloog zal deze moeten kennen, maar het zal hem onmogelijk zijn hiervan gedetailleerde beschrijvende studies te maken. Hij moet beschikken over een verantwoorde typologie der cultuurwerelden. Hier ligt een werkverdeling tussen anthropoloog en socioloog, de eerste moet aan de laatste cultuurtypen doorgeven. Een bezwaar is hierbij, dat de anthropoloog zich tot nu toe bijna uitsluitend bewoog op het terrein der zgn. primitieve culturen".io In de omschrijving: culturele antropologie i.h.b. de algemene sociologie der niet-westerse volken, werd bedoeld de macrosociologie, resp. algemene sociologie, als cultuurstudie van de niet-westerse volken. Daarbij werd uiteraard gedacht aan het cultuurbegrip van de cultuurantropologie en voorts niet zozeer aan de oude cultuurwerelden op zichzelf als aan de acculturatie, resp. transculturatie van deze in de moderne tijd, aan het proces van radicale cultuurverandering en nieuwe cultuurontwikkeling als "phenomene social total" met zijn vervanging van de traditionele en koloniale samenleving door nieuwe vormen. Zoals ik in mijn rede van 1955 1X heb trachten aan te tonen, heeft de sociologie van de niet-westerse volken een algemene cultuurantropologie nodig, die het centrale vraagstuk van cultuur en culturen, cultuur10 Sodologisch Jaarboek, deel VI, p. 79. 11 De sociologie en cultuurkunde van Zuidoost-Azie en het Zuidzeegebied in haar betrekking tot de algemene cultuurwetenschap. 12 G. W. LOCHER. verandering en cultuurvorming tot haar object heeft. Het algemeensociologisch of macro-sociologische aspect van het huidige veranderingsproces der niet-westerse volken kan uiteraard door zulk een algemene cultuurantropologie slechts bestudeerd worden, wanneer zij in staat is dit proces te benaderen zowel van de traditionele samenlevingen als van het moderne Westen uit, en het tevens te zien in het licht van een transformatie tot een eigen type. Nu blijft nog over de combinatie van sociologie en cultuurkunde in de omschrijving van andere leerstoelen in Leiden. Die heeft ten doel om vast te leggen, dat de cultuurwereld, waarmee de sociologie van het bepaalde niet-westers gebied te maken heeft, niet identiek is met de cultuurwereld, waaraan de sociologie gewoonlijk is georienteerd, en derhalve de betrokken cultuurwereld uitdrukkelijk in acht genomen moet worden bij de beoef ening van deze bepaalde sociologie. In de praktijk van de wetenschapsbeoefening dezer leerstoelen blijkt meer en meer, dat de verbinding van de sociologie en cultuurantropologie van essentiele waarde is voor de studie van het huidige veranderingsproces der niet-westerse volken maar dat er in dit proces een aantal zeer belangrijke factoren werkzaam zijn, die zich onttrekken aan de cultuurantropologie der traditionele samenlevingen zowel als aan een algemene cultuurantropologie, die zich vooral bezig houdt met de universele kentrekken van de cultuur, dus de structuurelementen en aspecten die een panchronisch karakter dragen. Het is van deze laatste opvatting van de cultuurantropologie uit, dat men zelf s tot een scherp besef kan komen van het geheel eigen karakter van de transculturatie der moderne wereld. Linton sprak in zijn bijdrage in The science of Man in the World Crisis, getiteld Present world conditions in cultural perspective, van een derde grote mutatie in de geschiedenis van de mensheid op de basis van technologische verandering, terwijl de cultuurhistoricus Huizinga deze verandering kenschetste als een objectieve verandering van het historisch proces zelf en daarbij vooral wees op het steeds meer de overhand nemen van de economische factor. Wanneer Redfield en Singer in 1954 een typologie van de steden geven in een artikel The cultural role of cities, maken zij ook een scherp onderscheid tussen de periode voor wat zij ,,de universele oecumene" noemen en de periode na de tot stand koming van deze door industriele revolutie en expansie van het Westen. 12 12 R. Linton in het door hem geredigeerde boekwerk The science of man in the world crisis, 1945, p. 217; voor Huizinga's beschouwing zie mijn artikel: Huizinga en de culturele antropologie in jaargang 1958 van dit tijdschrift, p. 187; het artikel van R. Redfield en M. B. Singer verscheen in: Economic development and cultural change, vol. I l l : 1, 1954. CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE. 13 De sociologie van de huidige niet-westerse volken ontmoet in haar studieveld een groot aantal vraagstukken, die hiermede verband houden. Vandaar dat haar samenwerking met de westerse sociologie veel intensiever wordt of moet worden, zowel in scholing van methoden van onderzoek als in kennis van de ontwikkeling van de westerse maatschappij. De moeilijkheid is daarbij, dat de problemen in de westerse sociologie in veel mindere mate dan men zou verwachten deel uitmaken van een totale visie op de westerse samenleving als zodanig, dus nog weinig tot de westerse samenleving van West Europa en Noord Amerika in specifieke relatie worden beschouwd. Het is echter vooral de studie van de economische ontwikkeling in de zin van economische groei van grote eenheden in de moderne tijd (in de westerse en niet-westerse landen), die meer en meer zal leiden tot een vergelijkende studie van de diverse maatschappijstructuren in macrosociologische zin. Het hele probleem van de economisch onderontwikkelde gebieden maakt dit ook noodzakelijk. De sociologie, die zich op de hedendaagse niet-westerse samenlevingen concentreert en zich niet beperkt tot sociale eenheden van kleine omvang, zal dus nauw moeten samenwerken met de cultuurantropologie, de westerse sociologie en de moderne economie der niet-westerse volken, maar in het bijzonder ook met een geschiedenisstudie dezer samenlevingen, die niet alleen naar het verleden ziet. Voor deze sociologie is het van grote betekenis, dat haar studieveld ten opzichte van de westerse samenleving niet slechts verschilt in cultuurachtergrond maar ook in cultuurperspectief. Binnen het kader van een interdependente wereld is de ontwikkeling allerminst zo vastgelegd, dat overal een dominant cultuurpatroon zal komen met regionale sub-culturen. Naast een sterke unificatie zal er een heterogenisering optreden. Voor India geldt volgens Panikkar, dat we te maken hebben zowel met het oude India en de westerse erfenis (die hij overigens in vele opzichten positief waardeert) als met een nieuw India in wording. 13 De sociologie van deze gebieden dient hiermede rekening te houden en zij zal zich daarom als een vooral naar de toekomst gerichte wetenschap moeten ontwikkelen. Er zijn verschillende antropologen en sociologen, die op den duur een in elkaar opgaan van antropologie en sociologie verwachten, in elk geval thans reeds verklaren, dat zij werkelijk niet weten wat nu het verschil 13 K. M. Panikkar, The state and the citizen, 1956. p. 16 vv. 14 G. W. LOCHER. tussen beide is. Ik zou zeggen, dat we hier ook van een proces van unificatie en heterogenisering kunnen spreken, waarbij het eerste op het ogenblik vooral aan de orde is maar het andere aspect toch reeds zichtbaar begint te worden. Er is geen twijfel aan, dat de moderne cultuurantropologie een sterke invloed uitoefent op de sociologie, met name in Amerika, doch ook daarbuiten. Malinowski, Radcliffe-Brown, Kroeber, Linton, Redfield, Kluckhohn, etc. zijn namen, die in sociologische werken veel voorkomen, om van Lloyd Warner, Margaret Mead en Ruth Benedict maar niet te spreken. De vele artikelen over de verhouding van antropologie en sociologie vloeien vooral voort uit de positie van de amerikaanse cultuurantropologie aan het front van de sociale wetenschappen. Als Raymond Aron in het nummer yan de Cahiers internationaux de sociologie (XXVI-1959) over Les cadres sociaux de la sociologie de amerikaanse maatschappij en haar sociologie behandelt eindigt hij zelfs zijn betoog met deze uitspraak: ,,La vraie science sociale americaine, c'est l'anthropologie. C'est dans l'anthropologie, a mon avis, que les savants americains sont alle le plus loin dans la comprehension de l'ensemble social; c'est dans l'anthropologie qu'ils ont pose les problemes humains et philosophiques qui les touchent le plus; c'est dans l'anthropologie qu'ils ont ete simultanement les plus empiriques et plus philosophes. Et, comme chacun sait, le sociologue ideal serait totalement empirique et totalement philosophe." (p. 68). Een aantal antropologen, met name in Amerika, bewegen zich ook in de voorste rijen van hen, die zich met de problematiek van de nietwesterse landen zowel als van het eigen land bezig houden. Riesman schreef over hen enige jaren geleden: "anthropologists have the ear of governments, always flying to Washington or Micronesia, or advising market researchers — promotors rather than scholars... These new men must have something. They talk a lot about methods — so much that one of their number was recently heard to exclaim: Oh dear, why can't we just go out and do ethnography in the way we used to." In een andere passage spreekt Riesman van een "nativist or third-generation reaction in anthropology" op de f rontpositie in de sociale wetenschappen. Er is onder ouderen en jongeren een verlangen naar terugkeer tot de vroegere positie en Margaret Mead, Ruth Benedict en Lloyd Warner gelden bij hen bepaald niet als betrouwbare vertegenwoordigers van het vak. "I have seen it happen a number of times", zegt Riesman "that historians attracted by the work of Margaret Mead or Ruth Benedict or Lloyd Warner are told by other anthropologists with whom they have CULTUURANTROPOLOGIE EN SOCIOLOGIE. 15 on that acount made contact that these anthropologists are not to be trusted"." Ik kan me die reactie op de wijde cultuurantropologie levendig begrijpen, wanneer ik zelf meermalen terugdenk aan de studie van de Kwakiutl voor mijn dissertatie en aan het veldonderzoek onder de Atoni in Timor benevens aan de tijden, dat ik de laatste jaren weer aan deze beiden aandacht kon geven. Ik ben van mening, dat de studie van de cultuurantropologie beslist haar uitgangspunt niet moet hebben in een oeverloze algemene studie van cultuur en culturen maar in de studie van de overzichtelijke cultuureenheid, zij het in goed gekozen samenhang met de grote verbanden binnen de algemene cultuurantropologie en met de andere vakken, die tot de studie daarvan gerekend moeten worden. Naar de kant van hun eigen belangstelling kunnen praehistorici, historici, linguisten, sociologen, psychologen, theologen e.a. eruit halen wat ze begeren. De cultuurantropologie moet in elk geval handhaven: een eigen methode van onderzoek, benaderen en verwerken; de studie van de samenhang der diverse cultuurterreinen en cultuuraspecten; en vooral ook de studie van voorwerpen — sociologen hebben geen musea — en het cultuurverband, waarin ze thuis horen. Zij moet zich niet opsluiten in de studie van de traditionele cultuur, tenminste een belangrijk aandeel hebben in een algemene studie van cultuur en culturen, cultuurverandering en cultuurvorming, en in nauwe samenwerking met historici en sociologen arbeiden aan een cultuurantropologie als macrosociologie of algemene sociologie der cultuurwerelden, zowel in de vroegere als tegenwoordige tijd. Een deel van deze cultuurantropologie valt op die manier samen met een deel van de sociologie der hedendaagse niet-westerse volken, in het bijzonder op het gebied van de macro- en micro-sociologie, en het is van groot belang voor beide wetenschappen dat dit zo blijft. Maar deze sociologie zal zich daarnaast vooral moeten ontwikkelen in aansluiting aan de moderne economie en de moderne geschiedenis der betrokken landen, terwijl de samenwerking met de westerse sociologie steeds intensiever zal dienen te worden. Daardoor zal een duidelijke heterogenisering van deze sociologie ten opzichte van de cultuurantropologie zich gaan aftekenen. Een samensmelting van sociologie en cultuurantropologie verwacht ik dus niet, wel een verdere wederzijdse doordringing van elkaar, waarD. Riesman, Constraint and Variety in American Education, Doubleday Anchor Books, 1958, resp. p. 87, p. 95 en p. 88. 16 G. W. LOCHER. door een gedeeltelijk samenvallen van de beide wetenschappen een blijvend karakter zal krijgen, speciaal in de sociologie der niet-westerse volken. Dit blijvend samenvallen van een deel der cultuurantropologie en der sociologie zou men ook kunnen voorspellen uit enige opmerkelijke verschuivingen in de cultuurantropologie der laatste jaren, die betrekking hebben op de verhouding van cultuurantropologie en geschiedenis. Ik stel mij voor daarop terug te komen, wanneer ik in een later artikel deze relatie van antropologie en geschiedenis in nadere beschouwing zal kunnen nemen. G. W. LOCHER