Persbericht Onderzoeksbeoordeling Sociologie (22 juni 2009) Een QANU-commissie onder voorzitterschap van Prof. Jaak Billiet (Katholieke Universiteit Leuven) heeft een beoordeling gegeven van het sociologisch onderzoek dat wordt uitgevoerd aan de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, Erasmus Universiteit Rotterdam en Universiteit van Tilburg. De commissie bestond verder uit professor Peter Abell (London School of Economics and Political Science), professor Sonja Drobniç (Universiteit van Hamburg), professor Robert Erikson (Universiteit van Stockholm) en professor Marc Hooghe (Katholieke Universiteit Leuven). De beoordeelde onderzoeksprogramma’s bestrijken een scala van fascinerende onderzoeksvragen over menselijk gedrag, interactie, culturele patronen en organisatievormen in uiteenlopende sociale en institutionele context. De sociologische discipline benadert deze vragen in toenemende mate in een vergelijkend perspectief, zowel in historische als in geografische zin. Ook worden de vragen bestudeerd op verschillende niveaus, zoals primaire groepen, organisaties, locale indelingen (gemeenschap, stad, regio, samenleving, natie). Alle onderzoeksprogramma’s geven een prominente plaats aan de gevolgen die wereldwijde processen, zoals individualisering en globalisering, hebben voor maatschappelijke integratie, sociale samenhang, politieke legitimiteit, solidariteit en sociale netwerken. Het gaat daarbij niet alleen om theoretische vragen maar ook om praktische vragen die leven bij burgers en beleidsmakers. De commissie was bijzonder onder de indruk van het onderzoeksprogramma Social Networks, Solidarity and Inequality aan de Universiteit Utrecht. Dankzij grote, crossnationale, Europese dataverzamelingen kunnen onderzoekers in toenemende mate theorieën met zowel longitudinale als crossnationale (regionale) componenten onderzoeken. De beoordeelde programma’s zijn bij deze pan-Europese activiteiten betrokken. De nadruk op theoretisch gestuurd onderzoek weerhoudt de Nederlandse sociologie er niet van om problemen met sociale relevantie aan te pakken. Bij de beoordeling van de periode 1995-1999 was de zorg van de toenmalige commissie of de onderzoeksteams, die vanuit academisch oogpunt uitstekend waren, ook toegerust waren om voor het politieke discours en sociaal beleid inzichten te verschaffen. De commissie Billiet heeft nu geconstateerd dat een groot deel van het beoordeelde onderzoek voor hedendaagse sociale vraagstukken bijzonder relevant is. Een belangrijke uitdaging is het overbruggen van de kloof tussen theorie en empirisch onderzoek. Veel van de beoordeelde programma’s houden een goed evenwicht tussen theoretische hypothesen en gedegen empirisch onderzoek. Door weldoordachte methodologische keuzes levert de Nederlandse sociologie zo een merkbare bijdrage aan het verbinden van theorie en empirie. De commissie was op dit punt vooral onder de indruk van enkele van de gepresenteerde AIO-projecten. De commissie heeft over het algemeen een goede indruk van de beoordeelde promotieprogramma’s. De commissie heeft van drie universiteiten de AIOprogramma’s beoordeeld: het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Utrecht, dat geclusterd is in de disciplinaire nationale onderzoeksschool ICS en het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, dat uitgevoerd wordt in het kader van de interdisciplinaire onderzoeksschool ASSR. De AIO-programma’s zijn goed georganiseerd en het aantal verdedigde proefschriften is, vergeleken met andere disciplines, relatief hoog. Door de clustering van de projecten in de onderzoeksscholen ICS en ASSR profiteren promovendi bovendien duidelijk van de daar aanwezige expertise. Ten opzichte van de voorgaande periode is het aantal onderzoeksprogramma’s in de periode 2000-2006 gedaald van vijftien naar tien. De clustering van het onderzoek in een beperkter aantal onderzoeksprogramma’s heeft geleid tot programma’s die sterker, meer samenhangend en meer levensvatbaar zijn. De coherentie is toegenomen zonder dat de programma’s daarbij aan veelzijdigheid hebben ingeboet. Vergeleken met de hoogste internationale standaarden in empirische en theoretische sociologie, kan men concluderen dat de Nederlandse sociologie in gezonde staat verkeert.