07_050130_Kwalon1_Recensies 18-02-2005 09:12 Pagina 40 respondenten op te vatten als interne lezingen, alsof respondenten eerdere uitspraken die zij tijdens het interview doen, interpreteren. In feite betekent deze oplossing dat de structuur van de tekst onderzocht wordt. De structuur van een tekst legt geen betekenis vast maar kan volgens Nijhof wel uitnodigen tot een bepaalde lezing (p. 151). Bij deze analyses van betekenisconstructies, zoals die door de structuur van een tekst mogelijk worden gemaakt, maakt Nijhof noodzakelijkerwijze gebruik van theoretische begrippen zoals het begrip ‘vertoog’. De vaststelling of er sprake is van een specifiek vertoog, is onvermijdelijk een onderzoekerinterpretatie gebaseerd op veronderstellingen over onder andere de context van de tekst. Vertogen moeten hoe dan ook door de onderzoeker gereconstrueerd worden. Ze komen niet vanzelf uit de tekst naar voren. Deze kritische kanttekeningen doen niets af aan de waarde van het boek van Gerhard Nijhof. Integendeel, een belangrijke kwaliteit van het boek is dat het geschreven is in een polemische stijl en mede daardoor uitnodigt tot debat en kritiek. De voorgaande kanttekeningen zijn daar het effect van. Maar het boek bevat nog veel meer discussiestof die de moeite waard is en die onmogelijk in het kader van een boekbespreking aan de orde kan komen. Commentaar op de bespreking van Harry van den Berg Gerhard Nijhof Harry van den Berg legt in zijn geïnformeerde en ‘betrokken’ bespreking van mijn Tekstsociologie de nadruk op mijn poging het object van de sociologie: de sociale werkelijkheid, theoretisch in termen van ‘betekenis’ en bij implicatie in termen van ‘taal’ te omschrijven. Dat vind ik van belang. Sociologie wordt een beetje een gevestigde wetenschap. De pogingen van het begin van de sociologie om te omschrijven met welke soort werkelijkheid sociologie zich bezighoudt, verdwijnen dan wat naar de achtergrond (een recente uitzondering is een discussie in Mens & Maatschappij door Kees Schuyt, aangezwengeld over de rol van ‘ervaring’ in sociologisch onderzoek: zie Schuyt (2003) en de commentaren van Dronkers en mijzelf daarop). Toch lijkt me zo’n beschrijving nog steeds van belang: voor de historische sociologie en voor de verklarende sociologie, zoals ik in mijn boek laat zien, maar ook voor de kwalitatieve sociologie. Zo’n definitie van het object van de sociologie bepaalt waar het onderzoek zich op zal moeten richten en wat de bijpassende methode moet zijn. Van den Berg zet enkele kanttekeningen bij mijn voorstel de sociale werkelijkheid te definiëren als een werkelijkheid van ‘betekenis’: theoretische (via Bhaskar) en empirische. Die laatste situeert hij in zijn bespreking van mijn Parkinson-onderzoek. Hij wijst erop dat ik weliswaar de interpretaties van mensen met de ziekte van Parkinson onderzoek, maar dat ik er in dat onderzoek toch ook – onterecht – van uitga dat zij de ziekte ‘hebben’, en dat ik daarmee suggereer dat de ziekte een los van interpretatie bestaand gegeven is. Daarmee zou ik afzien van interpretatie en de sociale werkelijkheid opvatten als een feit. Dat lijkt me toch niet hele- 40 Recensies, replieken en duplieken 07_050130_Kwalon1_Recensies 18-02-2005 09:12 Pagina 41 maal het geval. Degenen die ik onderzoek, zijn mensen die in interpretaties van artsen ‘gelabeld’ zijn als mensen met de ziekte van Parkinson. Een medische interpretatie is in Westerse culturen een dominante interpretatie; een dominantie die voelbaar is in de suggestie die van deze interpretatie uitgaat, de suggestie dat de ziekte van Parkinson bestaat, er eenvoudig ‘is’. Dat is echter een effect van het proces van ‘naturalisering’ dat ik in mijn boek beschrijf en onderzoek. Hieraan verwante methodologische kritiek is die waarin Harry van den Berg erop wijst dat ik me niet alleen richt op de interpretaties van betrokkenen, maar ook eigen betekenissen invoer. Interpretatie door de onderzoeker staat – zoals hij terecht opmerkt – op gespannen voet met het idee dat het de betekenissen van betrokkenen zijn die de sociale werkelijkheid uitmaken. Tony Hak (1988) heeft in zijn dissertatie laten zien dat zo’n interpretatieloze beschrijving in principe mogelijk is. Maar vaak is dat in de praktijk niet haalbaar. Een kwalitatieve onderzoeker kan er echter wel naar streven zo dicht mogelijk bij de interpretaties van de onderzochten te blijven. Dat is de inzet van de tekstsociologie die ik voorsta en het lijkt me ook de inzet van bijvoorbeeld de methode van de Grounded Theory. In dit verband is ook Harry van den Bergs commentaar op het hoofdstuk waarin ik voorstel antwoorden verkregen in open interviews als ‘interne lezingen’ op te vatten, opmerkenswaard. Ik stel die methode voor omdat ik ervan uitga dat mensen vooraf geen vaste opvattingen hebben over iets, dat zij geen ‘klaarliggende’ attitudes hebben die alleen nog maar hoeven te worden uitgesproken. Mijn idee is dat zij deze in de loop van een interview formuleren en herformuleren. Daarbij interpreteren zij hun eerdere uitspraken. In dat proces van interpretatie en herinterpretatie, van formulering en herformulering, ‘vormen’ zij hun mening. Ik bespreek in mijn boek een voorbeeld van zo’n ‘leesproces’. Van den Berg verwijt mij dat ik ook in de beschrijving van dit interpretatieproces zelf een rol speel, deze keer via de invoer van de theoretische notie ‘vertoog’. Praktisch heeft hij ook hierin gelijk. Maar ook dit zou in principe – via een analyse van co-teksten waarin deze vertogen functioneren – losgemaakt kunnen worden van de interpretatie door de onderzoeker. Ook dat is beproefd door Tony Hak. Maar onderzoekers kunnen niet voorbijgaan aan het feit dat ook zij participeren in culturen van hun samenleving; culturen die niet dezelfde hoeven te zijn als die van de onderzochten. In die gevallen is het moeilijk uit te sluiten dat de onderzoeker via ‘zijn’ vertogen die van degenen die hij onderzoekt onderkent en beschrijft. Literatuur Dronkers, J. (2003) Wat is ook alweer het object van de sociologie? Mens & Maatschappij, 78 (4): 408-409. Hak, T. (1988) Tekstsociologische analyse, Universiteit van Amsterdam. Nijhof, G. (2003) Dronkers en Schuyt en ‘ervaring’ in de Nederlandse sociologie, Mens & Maatschappij, 78 (4): 404-407. Schuyt, K. (2003) Mensbeeld en methode: Hoe brengen we de ervaring terug in de sociologie? Mens & Maatschappij, 77 (43): 186-188. KWALON 28 (2005, jaargang 10, nr. 1) 41