12 De figuur van Jezus in de poëzie en mystiek van de islam albert schmelzer Dit artikel is de verta­ ling van ‘Die Gestalt Jesu in der islamischen Dichtung und Mystik’ dat verscheen in die Drei van juli 2010. De auteur, Albert Schmel­zer, is geboren in 1950. Vanaf 1978 was hij leraar geschiedenis, Duits, kunstgeschiede­ nis en godsdienst aan de Waldorfschule van Mannheim. Nu is hij do­ cent aan de Freie Hoch­ schule Mannheim, waar hij het Institut für in­ terkulturelle Pädagogik leidt. Tevens is hij een van de centrale gasten op de internationale confe­rentie Lichtbaken 1917-2017 op 24, 25 en 26 februari 2017 (Antwer­ pen) vertaling: Wilbert Lam­ brechts Bij gesprekken tussen moslims en christenen over religie ontstaat snel de indruk dat de fi­ guur van Jezus het eigenlijke punt van verschil tussen beide religies is. Want zoals bekend loochent de islam de kruisiging van Jezus en ontkent deze godsdienst dat Jezus de “Zoon van God” is. Eveneens wordt de opvatting van een drie-ene God afgewezen. Deze theo­ logisch-dogmatische verschillen, die apart in detail zouden moeten worden onderzocht1, doen makkelijk het feit uit het oog verliezen dat de Koran – het Nieuwe Testament natuur­ lijk buiten beschouwing gelaten – het enige heilige geschrift van een wereldgodsdienst is waarin Jezus een belangrijke rol speelt: 15 soera’s hebben betrekking op hem in 108 ver­ zen. Het omvangrijkst zijn de soera’s over de verkondiging en de maagdelijke geboorte van Jezus, maar er zijn ook openbaringen over de wonderen van Jezus, zijn ethische leer, zijn dood en zijn eschatologische rol bij het Laatste Oordeel.2 Eveneens in de islamitische dichtkunst en mystiek, waarop in deze bijdrage de aandacht gevestigd wordt, speelt Jezus een belang­ rijke rol. De uitstekende specialiste van de islami­tische geest, de oriëntaliste Annemarie Schimmel, heeft deze thematiek in haar won­ derbaarlijke boek Jesus und Maria in der islami­ schen Mystik3 behandeld. Enige exemplarische stukken uit haar werk worden hier bij wijze van voorproefje voorgesteld, wel wetend dat hier­ mee de breedte van de beschikbare bronnen ook maar bij benadering kan worden weerge­ geven – modernere teksten bijvoorbeeld blij­ ven buiten beschouwing. De figuur van Jezus, de zoon van Maria, werd reeds van in de begintijd van de islamitische traditie met altijd nieuwe legendes omkleed. De islam verspreidde zich immers overwegend in christelijk gebied. Veel van deze verhalen werden ontleend aan motieven uit de apo­ criefe evangelies en de kindheidsevangelies, die rijkelijk stof boden voor een fantasievolle uitwerking. Later, in de 12de en 13de eeuw, in­ troduceerden de grote dichters uit het ooste­ lijke Iran – Sana’i, Attar en Rumi – in hun dicht­ werken Jezus als toonbeeld voor de gelovigen en schilderden zijn absolute goedheid, zijn ar­ moede en zijn vermogen tot medelijden. Maar natuurlijk speelde Jezus ook in de over­ levering van de islamitische mystiek en haar praktijk een belangrijke rol. Voor enkele Soefigroepen geldt dat de zoeker die het einde van 13 zijn pad bereikt, de ‘Jezus-status’ bereikt, de volledige overwinning op het egoïsme en de onmiddellijke voorbereiding op het ‘Moham­ med-Licht’, het ‘blijven in God’, waarin de mens wel in de wereld leeft, maar toch nooit meer gescheiden is van God. In dit verband dient te worden gewezen op twee grote mystici: Al-Hallaj (858-922) en Ibn Arabi (1165-1240). Al-Hallaj, die zich onder­wierp aan de strengste ascetische oefeningen en van zichzelf zei dat hij de eenwording met de goddelijke geliefde bereikte, werd gruwelijk geëxecuteerd: men stenigde hem, sloeg zijn handen en voeten af en hij werd aan het kruis geslagen of, waarschijnlijker, aan de galg ge­ hangen. Daardoor echter – volgens een latere interpretatie – vormde zijn leven zich naar het patroon van Christus, dat zoals dat van hem­ zelf, door de kracht van gloeiende liefde werd geïnspireerd. De andere grote mysticus, de uit Andaloesië stammende Ibn Arabi, zag Jezus als zijn gees­ telijke meester, door wie hij ingewijd was. Hij bevond zich zijn gehele leven onder de be­ scherming van Jezus, Maria en Mohammed waarbij Mohammed als “het zegel van het profetendom” en Jezus als “het zegel van de godsvriendschap” omschreven werd.4 De vertrouwdheid met Jezus in de islamitische mystiek en poëzie leidde tot het ontstaan van talrijke poëtische vertellingen, uitspraken en reflecties die bepaalde aspecten van de figuur van Jezus belichten. De zuiverheid van Jezus Een eerste motief dat veelvuldig vermeld wordt, is de zuiverheid van Jezus. Volgens de overlevering van Mohammed zou Satan ieder geboren kind aangeraakt hebben, niet echter Jezus en Maria. Jezus is zuiver gebleven en heeft daardoor het vermogen alles zuiver te bekijken. In dit verband dient de oude Soefilegende gezien te worden, reeds door Malik Ibn Dinar (+740) verteld, door de grote vertel­ ler Nizamir (+1209) uitgewerkt en aan Goethe bekend door de vertaling van Joseph von Ham­ mer: Rudolf steiners kunstbegrip De figuur van jezus in de poëzie en mystiek van de islam antroposofie vandaag vandaag ·· jaargang jaargang 47 47 ·· nr nr 186 186 antroposofie Een dode hond lag aan de kant; de dood liet nog zijn tanden zien. Van deze stinkaard sprak Jezus, Maria’s zoon, toen hij vlak bij ’t kadaver stond: (…) “Zie hoe wit de tanden in zijn mond!” Niets slechts zag hij, de stank ontging hem zelfs. Zelfs in wat slecht was, zag hij het goede nog.5 Bij dit motief van de zuiverheid voegt zich een tweede: Jezus verschijnt als het oerbeeld van de arme pelgrim wiens weg bestaat uit onthouding en afstand doen. Als zodanig wordt hij ook als voorbeeld voor de soefi’s, als drager van een grof wollen kleed afgeschil­ derd, een typisch kenmerk van de vrome: “Jezus sprak: mijn kleed is van wol, mijn brood vrucht, mijn spijs is honger, mijn kaars bij nacht het maanlicht en als afweer tegen de koude schijnt voor mij de zon, en mijn vruchten en welriekende kruiden zijn dat wat uit de aarde groeit voor de dieren. Dag en nacht gaan zo over mij heen; ik heb niets aan kennis en niemand is machtiger dan ik!”6 Jezus is de zwerver-wandelaar die niets bezit en die – zoals het reeds in Mt 8,15 staat – geen plaats heeft waar hij zijn hoofd kan leggen. Rumi heeft dit aspect dramatisch uitgewerkt waarbij hij de mooie woordspeling awâ, jakhals en ma’wâ, toevluchtsoord gebruikt. Verteld wordt dat Jezus in de woestijn rond­ trok toen een geweldige regenbui losbarstte. Hij ging in de hoek van een grot toevlucht zoeken, in het hol van een jakhals. Toen de re­ gen ophield, kwam de openbaring tot hem: “Verlaat het hol van de jakhals want zijn welpen hebben door jou geen rust!” Hij riep uit: “Heer, de welpen van de jakhals hebben een toevlucht, maar de zoon van Maria heeft geen toevluchtsoord, geen plaats waar hij kan wonen!” 1. Vgl. bij voorbeeld Hans Küng, Der Islam, Geschichte – Gegenwart – Zukunft, München/Zürich, 2004. 2 Vgl. Martin Bausch­ ke, Jesus im Koran. Ein Schlüssel zum Di­ alog zwischen Chris­ ten und Muslimen, Köln, 2001, en: Albert Schmelzer, ‘Perspek­ tiven für einen inter­ religiösen Dialog, Jesus Christus im Islam’, in: Erziehungs­ kunst 12/2008, p. 1295-1301. 3 Annemarie Schim­ mel, Jesus und Maria in der islamischen Mystik, München, 1996. 4. Ibidem, p. 134. 5. Attar, idem, vert. W.L. Zie ook de schit­ terende bewerking van de Nederlandse dichter J.H. Leopold (1865-1925): Jezus, die door de wereld ging, in: J.H. Leopold, Verzamelde verzen, Amsterdam, 2006, p. 171. Zie ook: cf.hum. uva.nl/dsp/ljc/le­ opold/oosters9.html. (noot toegevoegd door W.L.) 14 7. Ibidem, p. 41. 8.Ghazzali, idem, p. 47. 9.Ibidem, p. 49. 10. Abu Nu’aim, idem, p. 53. 11. Ibidem, p. 56. 12. Ibidem, p. 63. 13. Ibidem, p. 67. 14. Ibidem, p. 71. 15. Ibidem, p. 79. 16. Ibidem, p. 78. Maulana zei: “Zo de welpen van de jakhals een thuis heb­ ben, dan hebben zij toch niet zo’n geliefde die hen uit het huis zou zetten … De hulde van iemand die je verdrijft en een fijn erekleed dat niet iedere mens past, toont Hij je heel speciaal en maakt het plaats-loze tot jouw plaats en leidt je naar de kring van Zijn vertrouwelingen …”7 Is het niet belangrijker – zo suggereert deze geschiedenis – een goddelijke geliefde te heb­ ben dan een zeker huis en een thuis? Hierbij aansluitend schrijf een islamitische traditie Je­ zus een woord toe dat verwijst naar de voorlo­ pigheid en de vergankelijkheid van de wereld: “De wereld is een brug: ga over haar, maar bouw er geen huis op.”8 Een van de machtigste heersers in de ge­ schiedenis van Indië, de Mogol-keizer Akbar, heeft dit woord in 1571 in de machtige poort bij de ingang van de vestingstad Fathpur Sikri laten beitelen, als manend woord voor alle voorbijgangers. Realiseert men zich dit beeld van de asceet dat van Jezus in de islamitische traditie wordt geschetst, dan verbaast men zich erover dat hij langs de andere kant niet als de strenge en eisende, maar als de glimlachende en de goedi­ ge wordt afgebeeld. Bijzonder duidelijk werkt Rumi deze wezenstrek uit doordat hij Jezus met de boetepreker Johannes contrasteert: «Jezus lachte veel en Johannes weende veel. En zij waren neven. Johannes zei tot Jezus: “Jij bent zeker helemaal tegen de fij­ ne kneepjes van God dat jij zoveel lacht?” Jezus antwoordde: “Jij negeert wel hele­ maal de subtiele en wonderbaarlijke genade van God, dat jij zoveel weent?” Een van de Godsvrienden was aanwezig. Hij vroeg God wie van beiden hoger in rang was. God antwoordde: “Degene die beter van mij denkt.”»9 Bij het lichtgevende, dat van Jezus uitgaat, hoort zijn bereidheid om te vergeven. Exem­ plarisch is in dit verband volgende legende: “Een struikrover werd gegrepen door be­ rouw toen hij Jezus met een van zijn leerlin­ gen voorbij zag gaan. Hij haastte zich naar hen toe. Toen hij hen bereikte, zei hij tegen zichzelf: ‘Jij wilt met hen meegaan, dat ben je niet waard, ga achter hen zoals het hoort voor een zo ellendige schoft als jij!’ Toen wendde de leerling zich tot hem, herkende hem en zei tegen zichzelf: ‘Zie eens die ellendige kerel, hoe hij achter ons aanloopt!’ God echter merkte wat in hen beiden plaatsvond, berouw en spijt bij de ene en verachting bij de leerling die zichzelf beter vond dan de ander. Zo openbaarde God aan de verheven Jezus: ‘De leerling en de rover moeten hun weg opnieuw beginnen! De rover heb ik ver­ geven omdat hij berouw en spijt getoond heeft, maar het werk van de leerling is te niet gedaan omdat hij zo zelfgenoegzaam was en deze berouwvolle heeft veracht!”10 In dezelfde richting wijst een uitspraak die Jezus toegeschreven wordt, door Ghazzali (+1126) overgeleverd: “Een traan die door een zondaar vergoten wordt, blust het vuur van Gods toorn.”11 De biddende Met zijn zuiverheid, zijn eenvoud en zijn be­ reidheid om te vergeven is Jezus dichtbij de mensen – zijn kracht echter krijgt hij door het gebed. Zoals hij als kind door de melk van Ma­ ria gevoed werd, zo is het gebed voor de pro­ feet sterking en voeding. Op de vleugels van het gebed stijgt Jezus – zoals Rumi zegt – op tot in de vierde hemel.12 Door zijn voortdurend god-gedenken, de “dhikr”, is hij het voorbeeld voor de strevende mens. Maar deze moet zich hoeden iets te vragen waarvoor hij innerlijk niet rijp is. Dit motief zit in een vertelling die tot het lievelingsmateriaal van de vrome hoort en door Atar is vormgegeven. 15 Rudolf steiners kunstbegrip De figuur van jezus in de poëzie en mystiek van de islam antroposofie vandaag vandaag ·· jaargang jaargang 47 47 ·· nr nr 186 186 antroposofie Een man wilde absoluut de grootste naam van God weten om met hem wonderen te kunnen doen. Ondanks de waarschuwingen van Jezus liet hij niet na te vragen – en hij kreeg hem. Wat dan echter gebeurde, was alles be­ halve verheugend. Toen hij de Grootste Naam dan eindelijk wist, brandde zijn hart vol vreugde lijk een kaars. Op zekere dag toen hij door een woestijn zich haastte als de wind, vond hij een waterput waarin hij enkel knoken liggen zag. Toen dacht hij na en vond ’t moment gepast de Grootste Naam uit te proberen om aan iets kleins te zien wat zijn effect was. Zo sprak hij God aan bij zijn Grootste Naam en vroeg: breng die knoken weer tot leven! Alle knoken voegden zich te samen zonder fout. De Grootste Naam hergaf hen tevens snel hun ziel en te samen werden zij opnieuw een leeuw die scherpe vlammen sproeide uit zijn blik. Hij sloeg degene die zijn leven had gewild, met zijn klauwen brak hij hem de rug. Toen vrat de leeuw hem op in ’t zand van de woestijn en liet zijn beenderen aan de wegkant liggen – de put werd nu gevuld met mensenknoken. Toen Jezus dat verhaal ervoer, sprak hij verbaasd zijn vrienden aan: “Is iemand een bepaalde zaak niet waardig, dan past het niet dat hij ze toch van God begeert. Verwacht van God niet alle goeds, verwacht alleen het goede dat je hebt verdiend.”13 Bidden – aldus de essentie van dit verhaal – is niet zelf iets willen, zelf spreken, maar wezenlijk en vooral horen – en zwijgen. Daarbij passend vindt men bij Ghazalli volgende spreuk die hij Jezus in de mond legt: Jezus zei: “Godsdienst bestaat uit tien delen, negen daarvan zijn zwijgen, en één deel is vluchten voor de mensen.”14 Jezus’ liefde voor de mensen ontspringt naar islamitische traditie uit zijn bijzondere verbinding met God. Uit deze bron vloeit ook zijn genezende kracht waarvan de islami­ tische dichters en mystici altijd opnieuw spreken. Bij Rumi bijvoorbeeld heet het: “Wij zijn artsen die bekwaam zijn daar wij leerlingen van Christus zijn.”15 Daarbij leeft de genezende kracht van Jezus in zijn alles tot leven wekkende adem die verwijst naar de scheppende adem van God. Daarom wordt Jezus ook met de lentewind in verbin­ ding gebracht die de schijnbaar dode planten uit het stof doet herleven: “De hele aarde kijkt en leeft daar de lentewind op Jezus’ adem lijkt” zingt de dichter Nasir-i-Khusrau aan het einde van de elfde eeuw. In de lente draagt ieder zaad­je in een zekere zin Jezus in zich die het laat opleven en kiemen.16 Bekijkt men zulke uitspraken, dan wordt on­ middellijk duidelijk dat Jezus in de islamitische mystiek meer is dan de historische figuur van een allang gestorven profeet. Hij verschijnt veel meer als een verder werkend geestelijk wezen dat zich in de nabijheid van God be­vindt, dat de levenskrachten van de aarde draagt en vorm geeft. Dat lijkt te suggereren dat er vanuit deze ziens­ wijze verbindingslijnen met de christologie van Rudolf Steiner te trekken zijn, in het bijzonder met zijn uitspraken over de werking van Chris­ tus in het etherische. Hierbij moet men vanzelf­ sprekend ook de uitspraken over Jezus in de Koran nog betrekken. Ook in de Koran worden de menselijke kwaliteiten van Jezus beklem­ toond: zijn zuiverheid, zijn goedheid, zijn ver­ mogen tot compassie. Hij heeft zijn bestaan aan een eigen scheppingsact te dan­ ken en is daarmee aan Adam gelijkgesteld, zoals benadrukt wordt in de geschiedenis van de verkondiging in soera 3 (3,59). Daarenboven is Jezus – op gelijkaardige wijze als Mohammed – ‘profeet’ en ‘gezant’, met de opdracht aan alle volkeren de boodschap van de Gods- en naas­ tenliefde te verkondigen. Deze bestaat erin de hongerigen te spijzen, de naakten te kleden, de zieken en de gevangenen te bezoeken (19,10-20). Als zo’n ‘gezant’ leeft hij in Gods hand en bij alle in de Koran vermelde gezanten – de belangrijkste zijn Abraham, Mozes en Mo­ 16 hammed – heeft God kunnen verhinderen dat ze door de hand van de mens zijn gestorven. En dat is juist – in duidelijke tegenstelling tot de christelijke visie – ook bij Jezus het geval. In de Koran worden deze zaken in de 4de soe­ ra beschreven. Mohammed verneemt in het gesprek met de joden uit Medina de bewe­ ring: “Wij hebben de Messias Jezus, de zoon van Maria, de gezant van God, gedood.” Dit spreekt de Koran met overtuiging tegen: “Ze hebben hem echter niet gedood en ze hebben hem niet gekruisigd …” (4,157). Deze passage heeft aanleiding gegeven tot verschillende interpretaties. De meeste koran­ uitleggers gaan ervan uit dat een andere per­ soon – Judas of Simon van Cyrene – in plaats van Jezus terechtgesteld is. Eerder mystiek georiënteerde islamitische theologen echter neigen naar de mening dat Jezus alleen in zijn lichamelijke gedaante gekruisigd is; zijn god­ delijk wezen daarentegen is onaangetast ge­ bleven. Die opvatting wordt ondersteund door andere koranverzen die naar een voortbestaan van Jezus in de geestelijke wereld en naar zijn eschatologische opdracht wijzen. Deze laat­ ste bestaat erin bij het eindoordeel voor Allah verdediger van de christenen te zijn: “Op de dag van de opstanding zal hij voor hen getuige zijn.” (4,153). Duidelijk is: een opstanding in paulinische zin van een transformatie van het fysieke lichaam in een geestlichaam (1 Kor 15) kent de islam niet. Wel overstijgt de waardig­ heid van Jezus op basis van zijn maagdelijke ge­ boorte en zijn heilsgeschiedkundige betekenis aan het einde der tijden die van een profeet of een gezant. In de Koran en in de islamitische mystiek is dus een werkelijke christologie te vinden – en overeenkomstig wordt Jezus in de Koran als “Al-Masih” aangeduid, wat de Ara­ bische vertaling is van het Hebreeuwse woord “Messias” en het Griekse woord voor “Chris­ tus”. Uit deze bevindingen kan men perspec­ tieven afleiden voor een islamitisch-christelijke dialoog. Ze bieden de kans om Jezus minder als een scheidende, dan wel als een beide re­ ligies juist verbindende figuur waar te nemen. De kwaliteiten van Jezus die in de islamitische dichtkunst en mystiek poëtisch vormgegeven zijn én zijn relatie tot de levenskrachten die in de natuur werkzaam zijn, wijzen in dezelfde richting. Nog een opmerking ter afsluiting. Ondanks zijn ge­ nezende krachten is Jezus tegen één ziekte machteloos: de domheid. Een van de meest vermakelijke verhalen in Rumi’s dichtwerk heeft als thema dit feit. Jezus vlucht in de bergen alsof hij door een leeuw achtervolgd wordt. Een man wenst hem tegen te houden, tevergeefs. Want Jezus vlucht voor een dommerik en tegen domheid is geen kruid opgewassen. Blinden, doven, lammen kunnen genezen worden, maar niet het hart van een domkop. Het verhaal eindigt met de verzen: Hij sprak: de pijn van domheid is de toorn van God. Terwijl met blindheid, ziekte stelt Hij je alleen maar op de proef. Beproeving is de pijn die de genade brengt, maar domheid is de pijn die enkel schade brengt! … Vlucht voor dommen: zoals Jezus deed. Bevriend met dommen? Dan vergiet je bloed. Zoals de lucht het water langzaam steelt, zo steelt de domme ook nog je geloof. Hij steelt je warmte, ruilt ze tegen koude zoals wanneer je op een steen gaat zitten met je kont. Want Jezus’ vlucht was niet uit vrees en angst – dat is een feit– én een flinke les. Moge van deze verzen de bereidheid uitgaan om de noodzakelijke dialoog tussen moslims en christenen niet vanuit een instelling van betweterige arrogantie te voe­ ren – want zo’n houding wordt in de context van deze vertelling met ‘domheid’ aangeduid – maar in de geest van oprechte waardering en eerlijk zoeken naar waarheid. zie in aansluiting bij dit artikel ook het gedicht op de achterkant van de cover