Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen VERSLAG VAN DE BIJZONDERE ZITTING VAN DE AFDELING LETTERKUNDE OP 13 FEBRUARI 2006 Ter gelegenheid van de uitreiking van de De la Court-Prijs 2005 aan de heer C.M. Hogenstijn. De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. In het bijzonder de heer Hogenstijn, zijn familieleden en de leden van de jury. De De la Court-Prijs wordt sinds 1987 door de KNAW toegekend voor onbezoldigd onderzoek op het gebied van de alfa- en gammawetenschappen. De prijs wordt elke drie jaar uitgereikt en bestaat uit een bedrag van € 6.800 en een zilveren medaille. De heer Hogenstijn ontvangt de De la Court-Prijs voor zijn boek Het Algemeen Welzijn van het Volk. Een politiek- en rechtshistorische studie van Deventer in de Patriottentijd. Hierna geeft de voorzitter het woord aan de heer A.F. Sanders, lid van de beoordelingscommissie van de De la Court-Prijs 2005, die de laureaat als volgt toespreekt. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, zeer geachte heer Hogenstijn. Het is mij een bijzonder genoegen u naar aanleiding van de uitreiking van de 'De la CourtPrijs' te mogen toespreken. Uw prachtige boek geeft mij daar alle aanleiding toe. Het boek gaat over Deventer waar de strijd tussen patriotten en prinsgezinden in de roerige jaren tachtig van de achttiende eeuw met ongewone felheid werd gevoerd. Uw aanpak van concentrische cirkels heeft van een uiterst complexe materie een heel goed leesbaar boek gemaakt. Met deze aanpak wijdt u eerst een brede bespreking aan de wortels van de vernieuwingsbeweging uit die jaren en u werkt het conflict vervolgens uit voor de specifieke situatie in Overijssel waarbij dan natuurlijk de nadruk op Deventer ligt. U beschrijft de uitgangspunten van de vernieuwingsbeweging in de opvattingen over recht en staat zoals die in de Verlichting opgeld deden en in de Amerikaanse constitutie praktisch werden uitgewerkt. Zoals u vermeldt bestond er hier te lande - en dan met name in de Hollandse provincies - veel sympathie voor de Amerikaanse vrijheidsoorlog zoals ook blijkt uit de snelle erkenning van de Verenigde Staten door de Republiek. Daar stond tegenover dat er in de oostelijke provincies nog sterke feodale resten waren. U maakt heel goed duidelijk dat de conflicten in Overijssel, en dus ook in Deventer, zo ernstig konden worden vanwege de botsing tussen de nieuwe ideeën over recht en staat en de verdediging van die feodale resten door degenen die daarvan profiteerden. Wat die feodale resten betreft: Ik wist echt niet dat er aan het einde van de achttiende eeuw in ons land nog sprake was van drostdiensten en van de doorslaggevende macht van de adel bij stemmingen in de Staten van Overijssel. Ook wist ik niet dat veel ambten nog door coöptatie werden vervuld en dat de stadhouder iemand kon weigeren en in plaats daarvan iemand zelf 1 benoemen. Ik wist ook niet dat het lidmaatschap van de gilden beperkt was tot Calvinisten. Ik was van mening dat de persvrijheid in de Republiek spreekwoordelijk was. U toont aan dat daar zeker in de oostelijke provincies vraagtekens bij gezet kunnen worden. Maar misschien waren deze diverse vormen van discriminatie in de Republiek uiterst mild in vergelijking met wat er plaatsvond in de omliggende landen. Ik heb echt genoten van uw beschrijvingen van een aantal hoofdrolspelers uit die tijd. Ik denk dat ik uit uw formulering kan opmaken dat Derk Joan van der Capellen uw favoriete persoon is en dat u duidelijk afstand neemt van Putman. U zou een patriot in hart en nieren zijn geweest! Van der Capellen was immers de motor van de patriottenbeweging en zijn pamflet 'Aan het Volk' was van nationaal belang. Met zijn ontslag uit de Staten n.a.v pamfletten tegen de drostdiensten en zijn rehabilitatie ingezet door de intussen behoorlijk patriottische vertegenwoordigers van de steden lijkt u persoonlijk mee te leven. Het is interessant dat Willem de Vijfde uiteindelijk bij die rehabilitatie de doorslag gaf. Wist hij niet beter? En dan komt natuurlijk de Deventer geschiedenis zelf. Met veel verve beschrijft u de toenemende patriottische gezindheid met steun van de gegoede burgerij en de gilden, het ontstaan van de vrijkorpsen en dan de tegenbeweging onder leiding van Putman. Het is onthullend dat de gilden oorspronkelijk veel zagen in de patriottische ideeën omdat ze meenden dat daardoor hun invloed op het bestuur vergroot zou worden. Toen het hen duidelijk werd dat het lidmaatschap van de gilden zou worden verruimd met doopsgezinden en rooms-katholieken haastten zij zich weer naar het prinsgezinde kamp. Immers, hun machtspositie in het uitoefenen van de ambachten zou door een te grote toeloop uithollen. U maakt glashelder, mijnheer Hogenstijn, dat niet iedereen de onbaatzuchtigheid van Van der Capellen had. Integendeel, de meesten van de adel als ook van de gilden waren uitsluitend geïnteresseerd in het nauwe eigen groepsbelang – dat we in onze de huidige politieke en sociale verhoudingen ook nog altijd kennen. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. Aan de andere kant is er ook wel wat veranderd. Zo wordt deze laudatio aan u, als Rooms Katholiek, met groot genoegen en bewondering door een Calvinist uitgesproken. Mijnheer Hogenstijn, u bent geboren en getogen in Deventer. Al lezend ben ik ervan overtuigd geraakt dat u een waardig geestelijk nazaat van Van der Capellen bent. Ook u hebt immers uw prestaties tegen de verdrukking in geleverd en dat met grote toewijding en onbaatzuchtigheid. Een MULO opleiding, nadere cursussen, zelfstudie, en ten slotte een colloquium doctum - dat is de moeilijke weg naar Academia maar wel een uiterst bewonderenswaardige en eervolle in vergelijking met hen die de gebaande wegen gaan. En dan, naast een normale werkkring, niet zomaar promoveren maar met zo’n schitterend boek, waarin u de rol van Deventer in de politieke geschiedenis in één klap helemaal op de kaart heeft gezet! Laat me u ook nog verklappen dat de toekenning van de prijs extra glans krijgt omdat er nog andere zeer goede inzendingen waren. En of dat nog niet alles was: U bent ook in diverse functies als vrijwilliger actief. Speciaal uw functie als secretaris van het kerkbestuur van de Parochie van St. Lebuïnus heeft me geïntrigeerd. U moet me toch nog eens vertellen hoe u in deze rol die goudstaven ter dekking van het tekort van de Parochie hebt weten te verkrijgen. Mijnheer Hogenstijn, mijn hartelijke felicitaties. Graag betrek ik ook uw vrouw en uw kinderen daarin. Als thuisfront zijn ze u ongetwijfeld voortdurend tot steun geweest. De voorzitter dankt de heer Sanders voor het uitspreken van de laudatio en gaat over tot de uitreiking van de De la Court-Prijs aan de heer Hogenstijn. De voorzitter geeft vervolgens het woord aan de heer Hogenstijn die een voordracht houdt over Ten meeste nutte van de stad, De Patriottentijd, met name te Deventeri. 2 Mijnheer de voorzitter en dames en heren leden van de Afdeling Letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en van de Beoordelingscommissie voor de De la Court-Prijs, Zeer geachte professor Moorman van Kappen, mijn promotor, voor wie deze zitting – heel terecht – een feestelijke gelegenheid is. In u begroet ik graag tevens de overige vertegenwoordigers van de Radboud Universiteit. Lieve familieleden, vrienden, collega’s, vakgenoten en gasten. Allereerst wil ik u, professor Frijhoff en uw medeleden van de Afdeling Letterkunde dank zeggen voor uw besluit, mij uw De la Court-Prijs toe te kennen en de leden van de Beoordelingscommissie voor hun bijdrage aan het tot stand komen van dit besluit. Mede namens zijn gezin, dat daadwerkelijk aan het tot stand komen van mijn proefschrift heeft meegewerkt en familie dank ik u voorts voor de vriendelijke ontvangst die u ons heeft willen bereiden. Ook dank ik u professor Sanders, voor uw waarderende woorden. Ik stel het op prijs dat ik in de gelegenheid word gesteld, u nader te informeren over het onderwerp van mijn dissertatie, te weten de Patriottentijd, met name te Deventer. De titel van mijn voordracht luidt: ‘Ten meesten nutte van de stad’ii. Die titel is ontleend aan het ontwerpregeringsreglement voor Deventer, waarover later meer, de stad waarvan bestuur en inwoners hier vanmiddag zo ruim vertegenwoordigd zijn. In de personen van de burgemeester en zijn ambtsvoorganger, tevens de paranimfen bij mijn promotie, begroet ik hen allen. Mag ik u voorstellen aan Teunis (doopnaam: Anthonius) Driessen van den Beld (Epe, 1727Wilp, 1807). Deze Teunis voerde het beheer over vele onroerende goederen van zichzelf (binnen Deventer, maar ook daarbuiten) en van anderen (onder meer van grootgrondbezitters in de regio rond de stad). [klik hier voor de powerpointpresentatie bij deze voordracht] Hij kon zeer wel in het onderhoud van zijn gezin voorzien, kon lezen en schrijven, gebruikte zijn eigen zegel, betaalde belasting, was vanwege zijn grondbezit geërfde van de Veluwe en wist wat er in de wereld gaande wasiii. Toch ontbrak het Teunis aan iets wezenlijks. Als katholiek buiten het regentenmilieu was hij namelijk uitgesloten van deelname aan het politieke leven. Hij maakte deel uit van een brede kring van zelfbewuste, gezeten burgers, variërend van beoefenaren van vrije beroepen, als artsen en advocaten, tot en met ondernemers in handel, geldverkeer en transport, winkeliers, eigengeërfde landbouwers, alsmede geschoolde en geoefende ambachtslieden. Deze laatsten beschikten veelal over een eigen bedrijf en hun werkzaamheid had soms een artistieke inslag. Het ging in totaliteit om de gevestigde burgerij, die wel in maatschappelijke en economische zin een dragende kracht van de samenleving vormde, maar die tegelijkertijd buiten overheidsambten werd gehouden. Velen van hen waren afkomstig van het platteland en uit kleine stadjes (rechtskringen met een slechts zeer beperkte zelfstandigheid) en soms tegelijkertijd uit achtergestelde kerkelijke gemeenschappen (als katholieken, doopsgezinden of lutheranen). Deze politiek monddode burgers verlangden niet naar revolutie. Zij wilden hun eigen maatschappelijke positie consolideren en versterken. Gelijkheid van burgers voor het recht en, mede daaruit voortvloeiend, godsdienstige tolerantie en medezeggenschap in het openbaar bestuur, waren de doelen waarnaar zij streefden. Patriotten werden zij genoemd. Maar ook niet weinig regenten van stemhebbende steden koesterden Patriotse sympathieën. Zij verlangden terug naar de grote vrijheid van de stadhouderloze tijdperken, zij waren gekant tegen het besloten karakter van de regeringscolleges of toonden zich daarenboven soms ontevreden over de rechtzinnige koers die de Nederduitsgereformeerde kerk volgde. Vooral 3 hier in Amsterdam waren veel Patriotse regenten te vinden. Zij fungeerden als voorbeeld voor geestverwanten in kleinere stedeniv. Bij dit stedelijke patriciaat voegden zich, vooral in de landprovincies, naar vernieuwing strevende leden van de ridderschappenv. Zij allen konden inspiratie ontlenen aan de publicaties van Pieter de la Court, de 17de-eeuwse Leidse lakenfabrikant, die naast zijn werk uit liefhebberij publiceerde over politieke en wetenschappelijke onderwerpen. Dat is overigens een boeiende vrijetijdsbesteding kan ik u verzekeren. Met zijn broer Jan toonde Pieter – in hun beider naam zijn wij hier vanmiddag bijeen – zich een fel bestrijder van de buitenproportionele macht van de stadhoudervi. Twee karakteristieken springen bij het beschouwen van de Patriottenbeweging in het oog. Het ene is de heterogene samenstelling van hun gezelschap, dat daarom wel als een monsterverbond of gelegenheidscoalitie wordt aangemerkt. Patriot zijn betekende veelal verschillende zaken voor verschillende mensen. Het was niet een statisch, maar een dynamisch begrip. Gezamenlijk voor alle Patriotten was hun afkeer van het stadhouderlijk bewind en met name van de onconstitutionele uitwassen en het militaristische karakter daarvan. Wat hen verenigde was veel minder duidelijk. De andere karakteristiek van de Patriottenbeweging is haar lokale c.q. regionale karakter. Als gevolg van de extreem decentrale structuur van de Republiek opereerden zijn aanhangers op het niveau van hun plattelandsdistrict of stad(je). Op dat niveau moesten zij medezeggenschap in het openbaar bestuur bevechten. In de confederale opbouw van de Republiek zou hun inbreng vervolgens ‘vanzelf’ doordringen naar het niveau van de provincies en naar dat van de Unie als geheelvii. Ondanks haar plaatselijke eigenheid, was voor de Patriottenbeweging tegelijkertijd ook het grensoverschrijdende karakter kenmerkend. Zij overbrugde namelijk de socio-culturele kloof tussen stad en platteland en bracht geestverwanten uit verschillende gewesten van de Republiek samen. Conferenties van regenten uit verschillende steden, het vormen van een nationaal fonds als financiële rugdekking en het functioneren van correspondentienetwerken waren er blijken van. Samenwerking op bovengewestelijk niveau was geboden vanwege het aldaar nagestreefde beperkte, maar samenhangende programma. Dat handelde over het waarborgen van de rechten van het volk, om het verheffen van de internationale positie van de Republiek en om het beschermen van een meer democratische ontwikkeling van haar instellingen tegen ingrijpen van buitenaf. Daartoe was vrijheid van drukpers noodzakelijk, evenals het recht van het volk om zich te bewapenen en om zich te verenigen en te vergaderen. Zo kwamen grondrechten in beeld. In internationaal perspectief voegden zich daarbij het erkennen van de Verenigde Staten en het sluiten van een verbond met Frankrijk. Dikwijls kwamen daar plaatselijk bepaalde verlangens, vooral tot zelfbestuur van lokale gemeenschappen bij. Steeds ging het om het scheppen van een sfeer van vrijheid, waarin ruimte voor democratisering ontstond. Dat betekende echter geen breuk met het verleden, integendeel. Patriotse auteurs hechtten aan het benadrukken van continuïteit. Hun favoriete thema was ‘Grondwettige Herstelling’ als een terugkeer naar de aloude constitutie in materiële zin van de Unie, zoals zij die idealiseerden. Karakteristiek voor de Patriotten was niet hun ‘progressief’ of ‘conservatief’ karakter, maar het op een complexe manier door elkaar lopen van oud en nieuw. Dat kwam tot uitdrukking in een gelijktijdig zoeken naar en ontstijgen aan het eigen verledenviii. Het denken van de Patriotten kan niet los worden gezien van de intellectuele vernieuwingsbeweging van de Verlichting. Voor hun leiders vormde deze beweging een bron van inspiratie in hun denken over staat en recht. Twee oude leerstukken kregen veel aandacht van Patriotse theoretici. Zij probeerden de leer van het natuurrecht te funderen op de menselijke rede, en die van het maatschappelijk verdrag als een verklaring te zien van de overgang van de menselijke samenleving van een veronderstelde natuurtoestand naar een 4 ‘burgerlijke maatschappij’, een staat. Deze denkers maakten een eind aan het middeleeuwse idee van een het gehele leven dominerende bovennatuurlijke ordening. Met behulp van het menselijke verstand probeerden zij de grondslagen te leggen voor een nieuwe wereld. Het was hun doel de mens te bevrijden uit overgeleverde en zijn ontplooiing belemmerende structuren en tegelijkertijd om het menselijke leven in al zijn aspecten verstandelijk vorm te geven. Het benadrukken van het natuurrecht leidde tot het relativeren van het Romeins recht, dat zo lange tijd een onbeperkt wettelijk gezag had genoten, ook in zijn gerecipieerde vorm. Verlichte rechtsgeleerde auteurs maakten het rationalistische rederecht tot de grondslag van hun wetenschapix. De Patriotten stonden onder invloed van grote denkers over recht en staat uit de Republiek en uit omringende cultuurkringen. Een probleem bij het bestuderen van deze laatsten kon zijn, dat de moderne vreemde talen niet tot het lesprogramma van het toenmalige VWO (de Latijnse School) en evenmin tot het curriculum van de toenmalige hogeschool (de universiteit) behoorden. De kennis over de Duitstalige exponenten van het natuurrecht Pufendorf en Wolff kwam vooral naar de Republiek via de vele uit Duitse landen afkomstige hoogleraren in de juridische faculteiten. In de cultureel verfranste Noord-Nederlandse provinciën was voldoende, hoofdzakelijk particulier aangeboden, onderricht in het Frans beschikbaar om De Montesquieu met zijn machtenscheiding en Rousseau met zijn volkssoevereiniteit toegankelijk te maken. Moeilijker lag het met de auteurs uit de Anglo-Amerikaanse wereld. Hun werken moesten in de Republiek aanvankelijk hoofdzakelijk in vertaling worden gelezen. Patriotsgezinde intellectuelen begonnen echter Engels te leren, al moest dat langs onconventionele wegen gebeuren. Zo kreeg Rutger Jan Schimmelpenninck les van een met zijn vader bevriende Britse officier, die in zijn geboorteplaats Deventer in garnizoen lag. Joan Derk van der Capellen ging in de leer bij de Presbyteriaanse predikant te Utrecht en Simon de Vries trok voor een wat wij zouden noemen postdoctorale cursus naar Oxford. Zo raakten ook Deventenaren vertrouwd met Locke en Blackstone, klassieke auteurs over grondrechten en voorvechters van gewetensvrijheid en met Fletcher, de ideologische vader van de Schotse Verlichting en voorstander van burgerbewapening. De hooggestemde verlichtingsidealen van met name Locke werden door Price, Priestly en Paine vertaald naar de praktijk van de allerdaagse politiekx. Deze auteurs wortelden in de wereld van Britse dissenters en voelden zich verbonden met de Noord-Amerikaanse kolonistenstaatjes, die zich gingen verzetten tegen hun overheersing door Groot-Brittanniëxi. Ook voor vernieuwingsgezinden in de Republiek vormden deze opstandige staatjes een inspirerend voorbeeld. Daar had het volk zich bevrijd van een als tiranniek beschouwde vorst, een door de Amerikanen niet gekozen parlement en de Britse regering die een niet op Amerika gerichte monopolistische handelspolitiek voerde. Zo werden de Verenigde Staten, mede vanuit het gedachtegoed van de Verlichting en het natuurrecht, gesticht. De vroege Republiek van de Verenigde Nederlanden, die zich in de 16de eeuw van haar landsheer had afgewend, vormde daarbij op haar beurt voor de Amerikanen een bron van inspiratie. Eén component in hun staatsvorming voegden de Amerikanen echter, als een correctie, zelf aan het voorbeeld uit de Nederlanden toe. In hun proces van bewuste rechtsvorming concipieerden zij hoogste wetten in de vorm van geschreven constitutiesxii. 5 Bij het ontwerpen van constituties voor de nieuw gevormde Amerikaanse staatjes en voor die van hun statenbond (vanaf 1787: bondsstaat) was één van de voornaamste oogmerken het afgrenzen van de eigen sfeer van recht en vrijheid van het individu tegenover de staat. Als reactie tegen de absolute monarchie redigeerde men vóór of in die grondwetten een catalogus van grond- of mensenrechten. De ‘founding fathers’ konden daarbij teruggrijpen op de vooral Anglo-Amerikaanse verlichte denkers over natuurrecht, die theorieën hadden uitgewerkt over rechten die alle mensen waren aangeboren. Zo had Locke bijvoorbeeld gesproken over het totale begrip van eigenheid, waaronder hij leven, vrijheid en eigendom rekende. Bij het sluiten van een verondersteld maatschappelijk verdrag zouden de mensen zich grondrechten hebben voorbehouden. De gewetensvrijheid van ieder mens en diens onvervreemdbare rechten gingen zelfs boven de door de Schepper gegeven hiërarchische orde, met aan de top daarvan het goddelijke recht van de koning. De Amerikaanse kolonisten verbonden deze natuurrechtelijke beschouwing van de grondrechten met het historische Engelse recht, met zijn traditionele aandacht voor de vrijheden van alle staatsburgers. Zij hanteerden de proclamatie van de grondrechten als een rechtvaardiging van hun gewelddadige opstand tegen het moederland en als een juridische onderbouwing van de stichting van hun nieuwe staatjes en hun bond. Zo kwamen ‘Bills of Rights’ tot stand, die vooraf gingen aan de constituties van de kolonistenstaatjes, die ‘prae-‘ of ‘bovenconstitutioneel’ recht bevatten en die (in tegenstelling tot de constituties zelf) werden geacht niet voor wijziging vatbaar te zijn. Toonaangevend werden dergelijke verklaringen van de staatjes Virginia (1776), Pennsylvania (1776) en Massachusetts (1780)xiii. Het opstellen van een hoogste wet, regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheden van de organen van de regering en voorafgegaan door een reeks van grondrechten, genoot de bijzondere belangstelling van velen te Deventer. Daar, aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, in één van de drie hoofdsteden van het gewest Overijssel, voelden ingezetenen zich heftig betrokken bij de politieke verwikkelingen in de jaren tachtig van de 18de eeuw. Het was een stad in economische neergang, een neergang die samenviel met een demografische crisis. De handel, ooit in de Hanzetijd van een Europese allure, beperkte zich nu vrijwel geheel tot de directe omgeving van de stad. De bevolkingsomvang stagneerde en watersnoden ontregelden de samenleving. Gilden domineerden de bedrijvigheid. Deze reactionaire corporaties hielden hun gelederen gesloten voor de velen die niet voldeden aan hun protectionistisch en deels godsdienstig bepaalde toelatingseisen. Dat alles leidde tot ontevredenheid in brede kringen van de bevolking. Tegelijkertijd gistte het in de in omvang bescheiden intellectuele bovenlaag van de stedelingen. Docenten aan het Athenaeum Illustre, de gewestelijke hogeschool, stonden open voor vernieuwende ontwikkelingen in het denken over recht en staat, zoals Verlichte auteurs die bepleitten. Zij inspireerden hun studenten in deze geest. Het zelfde gold voor de erudiete privaatgeleerde, de eerder genoemde Simon de Vries. Als menist bekleedde hij geen overheidsambten of leerstoel, maar voor de studerende jongelui fungeerde hij als een vaderlijke vriend, die hen vormde in de geest van het Patriotse denken. De Vries ontleende zijn inspiratie aan zijn bibliotheek, die rijk was voorzien van werken van Verlichte auteurs en van Engelstalige tijdschriften, alsmede aan zijn vriendschappelijke contacten met Joan Derk van der Capellen tot de Pol, beschreven in de ridderschap van Overijssel en centrale figuur in een grensoverschrijdend intellectueel netwerkxiv. Laatstgenoemde nam het initiatief om in 1783 zijn vriend, de recalcitrante prof. F.A. van der Marck naar Deventer te halen. De eerder uit Groningen verjaagde professor zou van het Deventer Athenaeum ‘een kweekschool van Patriotten’ moeten makenxv. Mensen als De Vries, Van der Capellen en Van der Marck openden voor de Deventer upper-ten een bredere intellectuele en politieke horizon dan alleen die van hun stad en gewest van inwoning. Dat 6 zelfde gold voor de ter stede geboren, en eveneens eerder gememoreerde Rutger Jan Schimmelpenninck, die in zijn Leidse dissertatie (1784, Nederlandstalige handelseditie 1785) een (abstract geformuleerde) ideologische onderbouwing gaf van het streven van de Patriotten in de Lage Landen. Ook Gerhard Dumbar (‘de jongere’), stadssecretaris, (rechts)historicus, politiek publicist en kenner van het Amerikaanse staatsrecht, stimuleerde de betrokkenheid van Deventer burgers en ingezetenen bij de Patriotse zaak. Nog een andere factor die daarbij in het geding kwam was de nauwe band van Deventer met Twente. De stad gold binnen Overijssel als een soort ‘informele hoofdstad’ van dat drostambt, hoewel zij daarbuiten was gelegen. De Twentse bevolking achtte, geïnspireerd door Van der Capellen, de door haar te verrichten drostendiensten onwettig. Zij kon geen vertegenwoordigers in de Staten van het gewest kiezen. Haar stadjes en plattelandsdistricten (richterambten) kenden slechts in beperkte mate zelfbestuur. Het traditionele jacht- en ijkrecht, dat zeker ook een symbolische betekenis bezat, werd aan de bevolking van haar rechtskringen onthouden. Zo voelden de Twentenaren, en zeker de niet weinigen onder hen die in de uitoefening van hun godsdienst werden beknot, zich ten achter gesteld bij de overige Overijsselaars. Hun pleitbezorger mr. J.W. Racer sterkte hen in die overtuiging, waarvan zij in hun contacten met de Deventer regering volop blijk gaven. De Deventer regenten wilden daarenboven hun magistraat besloten houden, terwijl de erfstadhouder zich juist met de samenstelling daarvan inlietxvi Tenslotte telde Deventer een niet gering aantal leden van godsdienstige minderheidsgroeperingen: lutheranen, doopsgezinden en katholieken. Deze hadden in wisselende mate enig aandeel in het openbare leven toebedeeld gekregen, maar allen waren min of meer tweederangs burgers. Zowel hun voorgangers als vrijwel alle Nederduitsgereformeerde predikanten waren uitgesproken Patriots gezind. Zo bood de stad aan de IJssel een eigen variant op de ook elders aanwezige brede Patriotse coalitiexvii. Het gevolg van vorenstaande, elkaar ten dele onderling versterkende, factoren was, dat Deventer zich al vroeg ontwikkelde tot een brandpunt van Patriotse actie, eerder en radicaler dan de beide andere Overijsselse hoofdsteden Kampen en Zwolle. Zo kon de stad een centrale rol vervullen in de oplossing van de grote thema’s die de Overijsselse politiek domineerden: de drostendiensten, de bepaling van de positie van Van der Capellen in de Staten en de kwestie van de 'overstemming' in die vergadering (de bepaling van de meerderheid). Al deze zaken kwamen in voor de Patriotten gunstige zin tot een oplossingxviii. Deventers centrale positie openbaarde zich duidelijk in de massale mobilisatie van de bevolking en van de publieke opinie, favoriete strijdmiddelen van politieke groeperingen in de jaren tachtig. De deelname aan de petitiebewegingen was er massaal en werd er breed gedragen. Deventer werd de eerste stad in Overijssel waar, onder inspiratie van Fletcher en mede gerechtvaardigd vanuit een vergeten artikel in de Unie van Utrecht, een vrijkorps tot stand kwam. Het korps hanteerde zeer democratische ‘wetten’, die geen spoor van de standenmaatschappij vertoonden. Tegelijkertijd was Deventer de tweede Overijsselse stad die een burgercomité zag ontstaan, waarvan de leden werden aangesteld bij een expliciete ‘Acte van qualificatie’. Het optreden van deze beide gezelschappen luidde vanaf 1782 een meer radicale episode in de plaatselijke Patriottenbeweging in. Deventer bevocht zich de vrije keur: de stad elimineerde eenzijdig de deels onconstitutionele invloed van de prins op de verkiezing van de meente en de raad. Naast het burgercomité ging de gezworen gemeente zich steeds meer profileren als een vertegenwoordiging van de stedelingen. 7 Van een volgzame vergadering die zich schikte naar het beleid van de magistraat, werd het een eigenstandig orgaan, dat het dagelijks bestuur van de stad kritisch volgde. Speciaal daartoe werd een ‘Perpetuele Commissie’ geformeerd. Steeds meer kwam een bestuursorganisatie naar Patriots ideaal tot stand: - een rechtstreekse vertegenwoordiging van de stedelingen (burgercomité), - een vrijkorps als sterke arm van deze commissie en oefenschool voor de democratie, - een Patriots gezinde en door de eigen meente zonder externe bemoeienis gekozen regering, die zo nodig met petities werd bestookt. Een combinatie van de toepassing van de volkssoevereiniteit en van actieve burgerparticipatie had geleid tot een vernieuwend bestuursconcept, dat perspectieven bood voor constitutionele vernieuwing, maar dat tegelijkertijd tegenkrachten zou oproepenxix. Het streven naar constitutionele vernieuwing kreeg vorm in het opstellen van een conceptregeringsreglement. Dat proces ging gepaard met conflicten, rechtshistorische onderzoeksactiviteiten, maar ook met het publiceren van emotionele gedichten en pamfletten. De Patriotten hadden hun eisen op gewestelijk niveau zien ingewilligd en streefden nu naar de alleenheerschappij. Op basis van door de burgers ingediende grieven en voorstellen publiceerden ‘Gecommitteerden uit Raad en Meente’, vanuit het idee van een ‘Grondwettige Herstelling’, een ontwerp voor een regeringsreglement voor de stad. Het voorzag in een ‘volksregering bij representatie’ die zonder bemoeienis van de erfstadhouder zou worden gevormd. De burger zou het middelpunt van het politieke leven worden. Hij zou beschikken over grondrechten, die de samenstellers van het concept ontleenden aan het werk van Van der Capellen, de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en de Pennsylvania Bill of Rights. Allerlei ‘Verlicht’ gedachtegoed, de volkssoevereiniteit voorop, kwam in het concept aan de orde. Zo regelde het de burgerbewapening, evenals het gelijkstellen van de belijders van alle christelijke gezindten voor het recht. Duidelijk is te merken wie de pen van de ‘Gecommitteerden’ voerde: Mr. Gerhard Dumbar, de zo in de Verenigde Staten geïnteresseerde stadssecretaris. De constitutionele vernieuwers richtten zich met een in hun tijd modieuze term tot ‘het volk’. Daarmee bedoelden zij niet alle Deventenaren, maar die gezeten burgers, bij wie het Patriotse gedachtegoed zoveel weerklank had gevondenxx. De publicatie van het ontwerp betekende niet alleen het concretiseren van de ultieme wensen van de Patriotten, het provoceerde tegelijkertijd hun tegenstrevers, de Prinsgezinden. De door de Patriotten verjaagde burgemeester mr. E.H. Putman zag kans, deze laatsten samen te brengen in een Oranjepartij, in de Deventer politiek een noviteit. In die partij vormden de gilden een groot aandeel. Deze behoudzuchtige corporaties hadden aanvankelijk de kern van de Patriottenbeweging uitgemaakt. Toen een consequentie van het Patriotse streven bleek te zijn, dat ook niet-gereformeerden tot de gilden zouden worden toegelaten, trof dat de zittende gildeleden in hun eigenbelang. Zij keerden zich tegen het ontwerp-regeringsreglement, dat daarmee de kiem van zijn eigen ondergang in zich bleek te hebben gedragen. Zo kon het gebeuren, dat de Deventer politici verstrikt waren geraakt in hun eigen streven naar constitutionele vernieuwing en naar het gelijkstellen van alle burgers voor het rechtxxi. Het concept-regeringsreglement is nooit geldend recht geworden. Alleen al de discussie over de betekenis van de grondrechten en over hun onderlinge verhouding laat echter zien, dat het politieke discours in de besproken periode ook hier en nu actuele thema’s bevat. Zo waren enerverende jaren verstreken, ook voor Teunis van den Beld, de karakteristieke Patriot met wie dit verhaal begon. Bij de inval door Pruisische troepen in de Republiek (in september 1787) zag hij zich genoodzaakt te vluchten naar St. Omaars in Frankrijk. Daar genoot hij een toelage van de Franse Kroonxxii. Maar al in de eerste volksvergadering in zijn woonplaats Wilp na de Bataafse Omwenteling, op zondag 15 februari 1795, werd Van den Beld gekozen tot lid van de regering (municipaliteit) van het ambt Voorst. Ook in alle rechtsopvolgers van dit college onder de achtereenvolgende constituties zou hij zitting 8 houden. Bovendien vertegenwoordigde hij het kerspel Voorst in de vergaderingen van het kwartier van de Veluwe, nam hij zitting in het gericht van het ambt Apeldoorn en fungeerde hij, met twee van zijn zoons, als huwelijkscommissarisxxiii. Eindelijk lag deelname aan het openbaar bestuur voor hem open en gretig heeft hij van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot slot een persoonlijke noot. Het feit dat deze Teunis, evenals een aantal andere Patriotten uit Deventer en omgeving, een directe voorvader van mij is, vormt voor mij een aanmoediging om mij verder te verdiepen in het gedachtegoed van hem en zijn geestverwanten. Daarom betekent het voltooien van mijn proefschrift niet het einde van mijn onderzoek: Sit finis libris Non finis quaerendi. Al is het boek gereed, het onderzoek gaat voort. De la Court-Prijs bekroont mijn proefschrift, maar stimuleert tegelijkertijd verder onderzoek “Ten meesten nutte van de stad”. Ik dank u voor uw aandacht. De voorzitter dankt de heer Hogenstijn voor zijn toespraak en na de aanwezigen te hebben uitgenodigd voor de receptie waar gelegenheid bestaat de heer Hogenstijn geluk te wensen met zijn prijs, sluit de voorzitter de bijzondere zitting. i De titel van deze rede is ontleend aan het ‘Concept-regeringsreglement van de stad Deventer’ van 10 februari 1787, artikel 225, geciteerd in het hierna te noemen proefschrift, p. 583. ii C.M. Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn van het Volk. Een politiek- en rechtshistorische studie van Deventer in de Patriottentijd. Nijmegen, 2004 (diss., Radboud Universiteit Nijmegen 2005, als handelseditie tevens verschenen in de Rechtshistorische Reeks van het Gerard Noodt Instituut nr. 47 en in de Werken van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, nr. 43). De in dit werk vermelde bronnen zijn in het navolgende niet telkens herhaald. Vgl. tevens: C.M. Hogenstijn, Alle regering is oorspronkelijk uit den wille des volks, Patriotten in Overijssel, in: Historisch Overijssel 1 (2005) 1, pp. 2-5. Zie ook de recensies van het proefschrift door Pauline Hoefer-van Dongen in: Nederlands Juristenblad 80 (2005) 5, p. 285, door prof.mr. C.J.H. Jansen in: Ars Aequi, katern 95, bijlage bij 54 (2005) 6, p. 5296 en door mr. dr. Foskea van der Ven in: Rechtsgeleerd Magazijn THEMIS 166 (oktober 2005) 5, pp. 264-266. iii W.A.M. Zuethoff, Proeve van een genealogie Van den Belt [Beld]. Hellendoorn, 1999, pp. 610; Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn, p. 512. iv H. Brugmans (bew.d. I.J. Brugmans), Geschiedenis van Amsterdam dl. 4 Afgaande getij 1697-1795, pp 195-253. v C.M. Hogenstijn, Grootburgers, Patriotten en Prinsgezinden. Deventenaren in politiek roerige tijden in de jaren tachtig van de 18de eeuw. Deventer/Twello, 2005, passim. vi M. van der Bijl, Pieter de la Court en de politieke werkelijkheid, in: H.W. Blom en I.W. Wildenberg (red). Pieter de la Court in zijn tijd. Aspecten van een veelzijdig publicist (1618-1685). Voordrachten gehouden op het De la Court symposium, Erasmus Universiteit Rotterdam, 26 april 1985. Amsterdam/Maarssen, 1986 (Bibliotheca Historica-Politica, 3) pp. 72-79 vii Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn, pp. 1-2, 221-223. Vgl. idem, Het recht zichzelf te regeren. Deventer als leidende stad in de Patriottentijd (ter perse). viii Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn, p. 224. ix Ibidem, pp. 141-143. x Van der Bijl, a.w. p. 78 xi Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn, pp. 148-172. xii Ibidem, pp. 173-178. xiii Ibidem, pp. 178-181. xiv Brugmans, a.w., pp. 209-214. xv C.M. Hogenstijn, Een plan uit 1784 van prof. F.A. van der Marck voor een universiteit in Deventer, in: Overijsselse Historische Bijdragen 119 (2004) pp. 141-155. xvi De auteur hoopt eind 2006 een artikel te publiceren over de Deventer contracten van correspondentie, die het toedelen van ambten aan zittende regeringsleden en hun relaties bevorderden. 9 xvii Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn pp. 315-354. In de Overijsselse Historische Bijdragen 121 (2006) hoopt de auteur een artikel te publiceren over de wisselwerking tussen de ontwikkelingen in de Patriottentijd in Deventer enerzijds en die in heel Overijssel anderzijds. xix Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn, pp. 354-356. xx Ibidem, pp. 439-452. xxi Ibidem, pp. 453-492. xxii J.G.M.M. Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795. s.l. [Nijmegen], 2003 (diss., Nijmegen), op de bijbehorende Cd-rom nr. 0161. xxiii W.A.M. Zuethoff, a.w., pp. 6-10; Hogenstijn, Het Algemeen Welzijn, p. 512. xviii 10