Tot op dit moment is het document niet in te zien

advertisement
B&W.nr.: 07.1240, d.d. 4 december 2007
B&W-Aanbiedingsformulier
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden R. VAN
GELDEREN (SP) en H. JANSEN (PvdA) inzake hantering regels na
invoering van de WMO (ingekomen 8 november 2007)
BESLUITEN
Behoudens advies van de commissie OWZ
1. de beantwoording van de schriftelijke vragen van de raadsleden R. VAN GELDEREN (SP) en H.
JANSEN (PvdA) inzake hantering regels na invoering van de WMO (ingekomen 8 november
2007) vast te stellen;
2. dit besluit te zenden aan de vragenstellers en de overige leden van de gemeenteraad.
- Samenvatting (verschijnt in persbriefing)
De raadsleden R. VAN GELDEREN (SP) en H. JANSEN (PvdA) hebben vragen gesteld over diverse
aspecten van het uitvoeringsbeleid omtrent de individuele voorzieningen in het kader van de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
In de beantwoording is door het College aangegeven dat door de gemeente gehanteerde regels sinds
de invoering van de WMO niet afwijken van de uitvoeringspraktijk van voor 1-1-2007. Voor wat betreft
de eigen bijdragesystematiek heeft de gemeente van 2006 op 2007 de veranderingen vanuit het Rijk
gevolgd.
Schriftelijke vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders van de raadsleden R. VAN
GELDEREN (SP) en H. JANSEN (PvdA) inzake hantering regels na invoering van de WMO
(ingekomen 8 november 2007)
Met de invoering van de wet maatschappelijke ondersteuning per 1 januari 2007 heeft de gemeente
Leiden gekozen voor een beleidsarme invoering, waarbij 2007 als overgangsjaar wordt gezien.
In de praktijk blijkt soms dat clienten die te maken hebben met de uitvoering van de regels te maken
krijgen met situaties die niet duidelijk zijn of anders uitgevoerd lijken te worden dan voorheen. Vaak
hebben zij ook te maken met een verslechtering in vergelijking met de situatie van voor 1 januari 2007.
Op grond van artikel 43 van het Reglement van Orde willen wij dan ook de volgende vragen stellen.
1.
Klopt het dat in de verstrekking van scootmobielen een verandering heeft plaatsgevonden,
namelijk dat er alleen scootmobielen worden vertrekt die maximaal 10 km kunnen?
Neen, de gemeente Leiden verstrekt al een aantal jaren twee soorten scootmobielen, namelijk
een type met een snelheid tot 10 km/uur en een type met een snelheid tot 15 km/uur. Beide
typen scootmobielen hebben dezelfde basiskwaliteiteigenschappen, maar lopen qua huurprijs
wel uiteen.
Welk type scootmobiel aan de klant wordt verstrekt is afhankelijk van de indicatie waarbij de
persoonlijke omstandigheden worden betrokken. Het basisbeginsel van het WMOverstrekkingenbeleid (zoals dat ook voorheen onder de Wet voorzieningen gehandicapten het
geval was) is dat de goedkoopst adequate voorziening wordt getroffen. De Wvg-jurisprudentie
laat zien dat een scootmobiel met een snelheid tot 8 km/uur zelfs voldoet aan alle
criteria/zorgplicht. In de regel worden er dus voornamelijk scooters met een begrenzing tot 10
km/uur geïndiceerd, omdat deze het goedkoopst adequaat worden geacht. Sinds de invoering
van de WMO is hierin geen verandering gekomen.
Zo ja, waarom is gekozen voor deze wijziging?
Niet van toepassing, zie antwoord op eerste subvraag.
Is het bekend dat hierover klachten komen van clienten omdat deze scootmobiels minder prettig
zijn in het gebruik?
Er is bij ons geen patroon van klachten bekend die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de
scootmobielen met een maximum snelheid van 10 km/uur niet adequaat zijn. Natuurlijk komen er
opmerkingen van sommige individuele gebruikers bij de gemeente binnen over de verstrekte
voorziening en wordt er afhankelijk van de aard van de klacht herbezien of de voorziening wel
adequaat is. Klanten waar een scootermobiel aan vervanging toe is, krijgen niet altijd het zelfde
type terug. Gewoonweg omdat een bepaald type verouderd is of vanwege andere
kwaliteitsredenen uit het assortiment van de leverancier zijn geschrapt. Deze verandering wordt
soms door gebruikers als achteruitgang ervaren, terwijl er opnieuw een goede adequate
voorziening wordt verstrekt.
Het meer of minder prettig zijn van een voorziening is overigens slechts één aspect om te bezien
of een voorziening als adequaat kan worden aangemerkt.
2.
Klopt het dat door strengere eisen te hanteren dan die van het CIZ, minder huishuidelijke hulp
wordt verstrekt? Bijvoorbeeld het schrappen van toeslagen voor clienten met kinderen?
Neen, de gemeente Leiden hanteert in 2007 dezelfde indicatieprotocollen en dus dezelfde
normen als het CIZ in 2006 hanteerde. Dat wil dus zeggen dat die onderdelen van het protocol
die betrekking hebben op kinderen ook niet zijn gewijzigd. Wel werd er toen hulp bij het
huishouden nog onderdeel was van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) soms
door zorgaanbieders duurdere hulp en meer hulp ingezet dan geïndiceerd was door het CIZ. Het
toezichthoudende orgaan, het zorgkantoor, hield hier onvoldoende controle op. De gemeente is
strikter in deze controle en staat alleen meer of duurdere hulp toe als zorgaanbieder gemotiveerd
kan aangeven dat de afgegeven indicatie onvoldoende is. Dit kan in bepaalde gevallen een
verschil in hoeveelheid te ontvangen uren aan hulp verklaren, maar de oorzaak ligt dus niet in
strengere indicatie-eisen.
Zo ja, kan het college aangeven hoe gecontroleerd wordt of deze verschraling niet zal leiden tot
ongewenste situaties voor clienten?
Niet van toepassing, zie antwoord op eerste subvraag.
Is het bekend dat hierover klachten komen van clienten?
Er zijn natuurlijk klanten die het betreuren dat zij minder uren hulp krijgen dan voorheen.
Volledigheidshalve nogmaals: indien klant of zorgaanbieder gemotiveerd kan aangeven dat de
afgegeven indicatie qua hoeveelheid uren of qua zwaarte onvoldoende is, zal gemeente
nogmaals de indicatie goed bekijken.
3.
Waarom hanteert de gemeente voor het vrij besteedbare bedrag een lager bedrag (1.250,-) dan
de AWBZ (2.500,-)?
Ons college heeft ervoor gekozen de wijziging die eind december 2006 is doorgevoerd in de
AWBZ-verantwoordingsregels voor PGB’s voor het jaar 2007 te willen volgen qua systematiek.
Dat wil zeggen niet meer een percentage van het budget maar één vast bedrag hanteren voor
het vrij besteedbare deel van het PGB.. Wij volgen bewust niet de hoogte van het vrij
besteedbaar bedrag uit de AWBZ omdat de PGB-budgetten voor ABWZ-zorg (die duurder is)
circa twee keer zo hoog liggen als de budgetten voor PGB hulp bij het huishouden. Om die
reden zal er voor de helft van € 2500 als vrij besteedbaar bedrag gekozen worden. Indien de
gemeente wel het bedrag van € 2500 zou hanteren, zou de steekproefpopulatie (conform
gemeentelijk WMO-besluit) voor controle op besteding van de PGB-gelden overigens wel erg
klein worden.
Inmiddels heeft de staatsecretaris van VWS op 9 november 2007 bekend gemaakt dat het vrij
besteedbaar budget van € 2500 in de AWBZ per 2008 weer komt te vervallen en terug zal
worden gekeerd naar het systeem van 2006, zijnde een vrij besteedbaar deel ter hoogte van
1,5% van het budget met een minimum van € 250 en een maximum van € 1250. Ons college zal
nader bezien of dit besluit van de staatsecretaris gevolgen zal hebben voor de
verantwoordingssystematiek voor PGB-houders in de Wmo in 2008.
4.
In hoeverre wordt bij de verstrekking van een PGB rekening gehouden met specifieke situaties.
Of worden bij de verstrekking alleen standaard bedragen gehanteerd?
Bij de indicatiestelling voor elke WMO-voorziening wordt rekening gehouden met de persoonlijke
omstandigheden van de betrokkene. Bij hulp bij het huishouden vertaalt dat zich in het aantal
uren hulp per week dat iemand krijgt toegekend. Bij hulpmiddelen zoals rolstoelen en
scootmobiels zie je dat terug in de noodzakelijke aanpassingen die er per individu gedaan
worden. Al deze zaken worden zowel bij zorg in natura als bij een persoonsgebonden budget
verdisconteerd in de verstrekking. In bijzondere individuele gevallen kan ons College op basis
van de hardheidsclausule uit de WMO-verordening afwijken van de hoogte of de gestelde eisen
van/aan het PGB, indien het toepassen van de regels tot onbillijkheden van overwegende aard
zou leiden.
5.
Binnen de oude situatie was men een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd tot maximaal
65% van het budget. Vanuit diverse kanten is ons gemeld dat deze regels niet meer gehanteerd
worden en het onduidelijkheid oplevert. Hoe worden in Leiden de eigen bijdrage gehanteerd?
Onder de AWBZ was de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden en
andere vormen van AWBZ-zorg in 2006 inderdaad nog begrensd door een plafond. Deze
begrenzing is door het Rijk voor de AWBZ (en WMO) per 1 januari 2007 opgeheven. Indien Hulp
bij het Huishouden binnen de AWBZ was gebleven, had de aftopping uit 2006 in 2007 niet meer
gegolden. Het Rijk heeft voorts nieuwe norminkomens voor de start van het
inkomensafhankelijke gedeelte van de eigen bijdrage bepaald. Leiden heeft deze twee
wijzigingen vanuit het Rijk gevolgd. Door deze wijzigingen betalen mensen met een inkomen tot
120% van het sociaal minimum minder eigen bijdrage dan voorheen en mensen met een hoog
inkomen meer. Al met al was een volledig ongewijzigde overgang van de eigen bijdrageregeling
van 2006 naar 2007 voor de gemeente om deze redenen niet mogelijk.
Naast het voor het individu toepasselijke maximum (op basis van de rekenregel zoals
opgenomen in artikel 3.4 van het gemeentelijk WMO-besluit) is bij het opleggen van de
inkomensafhankelijke eigen bijdrage ook de kostprijs van de verstrekking van belang. De
spelregel is namelijk dat iemand nooit meer eigen bijdrage mag betalen, dan de voorziening
heeft gekost. In het eerste kwartaal van 2007 is gebleken dat er in de AWBZ uitgegaan werd van
een verouderde irreële kostprijs per uur voor hulp bij het huishouden. De gemeente hanteert
daarentegen de daadwerkelijke uurkostprijs, die hoger is dan de irreële AWBZ-kostprijs Recent
is gebleken dat hierdoor mensen met een inkomen tussen circa 150% van de bijstandsnorm en
modaal in sommige gevallen meer eigen bijdrage moeten betalen dan voorheen. Dat komt voor
als zij weinig uren hulp per week hebben in een zware categorie van zorg. Op dit moment wordt
de omvang van problematiek bekeken. Hierover zult u separaat nader worden geïnformeerd.
Tot slot nog twee vragen van iets andere orde:
1.
Is er al verbetering merkbaar in de dienstverlening door Welzorg?
Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zo nee, worden er in dat geval al stappen ondernomen t.a.v. Welzorg vanwege de aanhoudende
slechte dienstverlening?
Hoewel wij een begin van verbetering waarnemen, acht ons College de dienstverlening van
Welzorg nog verre van optimaal. De prestaties van Welzorg zijn niet conform de gemaakte
afspraken ten aanzien van levering van WMO-hulpmiddelen en de bijbehorende service. Wij
zullen Welzorg daarop ook aan het einde van het jaar afrekenen. In overleg met de
regiogemeenten zal een brief aan Welzorg worden verzonden waarin gesteld wordt dat een
aantal nalatigheden, binnen een bepaalde termijn hersteld dient te zijn. Wanneer Welzorg hier
niet aan voldoet, kan vervolgens een dwangsom worden geheven.
Zoals bekend is er een duidelijke aanwijsbare oorzaak voor de serviceproblemen; namelijk een
mislukte centralisatie van de serviceorganisatie van Welzorg. Welzorg heeft recent een - in onze
ogen goed - besluit genomen om alle voormalige vestigingen weer volledig operationeel te
maken (waaronder de voormalige vestiging in Leiderdorp). En deze ook weer het kernpunt van
de serviceverlening te laten zijn. Vestigingsmanagers zijn weer terug en aanspreekpunt voor
gemeenten. Wij vertrouwen erop dat dit ertoe bijdraagt dat Welzorg begin 2008 weer in staat is
het oude niveau van dienstverlening te behalen.
2.
Heeft de brand in het distributiecentrum van Welzorg in Almere tot (extra) problemen geleid voor
clienten in Leiden?
Neen, voor zover bij ons bekend heeft deze brand niet tot nog meer leverings- en
serviceproblemen geleid.
Download