En WAAROM GROEI IK nIET VlOT Op?

advertisement
HUISARTS & NAVORMING
‘En waarom groei ik
niet vlot op?’
Neurobiologische determinanten van ontwikkelingsstoornissen
E. Thiery
korte samenvatting
Aansluitend op het eerste deel ‘Zie eens hoe vlot ik opgroei’ over de
normale ontwikkeling van het kind (zie Huisarts Nu 2008, nr. 8) wordt
in dit artikel dieper ingegaan op enkele ontwikkelingsstoornissen.
Taalstoornissen, geheugenstoornissen, leer­stoornissen, aandachtstekort- en autismespectrumstoornissen komen het meeste voor,
apart of in comorbiditeit. Hoe vroeger de diagnose gesteld wordt
en hoe vroeger specifieke interventies gestart kunnen worden, hoe
gunstiger de prognose. Alert blijven voor de vroege tekenen van een
ontwikkelingsstoornis blijft dan ook de boodschap.
Deel 1 van deze bijdrage verscheen in Huisarts Nu 2008;37:408-13.
E. Thiery, neuropsychiater, gespecialiseerd in gedragsneurologie en
neuropsychologie, en ere-gewoon hoogleraar Universiteit Gent.
Thiery E. ‘En waarom groei ik niet vlot op?’ Neurobiologische deter­
minanten van ontwikkelingsstoornissen. Huisarts Nu 2009:38:37-41.
Kinderen die ogenschijnlijk heel gezond zijn, kunnen toch
een ernstig psychopedagogisch probleem stellen omdat ze
niet vlot psychomentaal opgroeien. De ouders, de leerkracht
of de omnipracticus als ‘medical friend’ van het gezin merken gaandeweg dat de ontwikkeling van cognitie, emotie en
gedrag gestoord verloopt.
De ontwikkelingsstoornis moet diagnostisch uitgewerkt worden naar een specifieke aanpak en aangepaste begeleiding.
De symptomatologie is zeer uiteenlopend en kan discreet en
van tijdelijke aard zijn. Aanvankelijk lichte symptomen kunnen
echter ook de start betekenen van een ontwikkelingsstoornis
die de hele verdere levensloop zal bepalen 1. De oorzaken
kunnen veelvuldig zijn.
Omgevingsfactoren (en in het bijzonder opvoedingsfactoren)
spelen vaak een rol, maar bijna altijd zijn er ook neurobiologische determinanten die in aanzienlijke mate de prognose
kunnen bepalen. We moeten oog hebben voor beide facetten omdat de evolutie van de ontwikkelingsstoornis door
een interactie tussen beide bepaald wordt: een ongunstige
psychosociale context zal een neurobiologische predispositie accentueren 2. Omgekeerd zullen interventies gericht op
het optimaliseren van het psychologische en pedagogische
aanbod, een positief effect hebben op het beloop van de
ontwikkelingsstoornis. Een pluridisciplinaire aanpak, waarbij
de omnipracticus betrokken wordt en zich betrokken voelt,
draagt bij tot een verbetering van de levenskwaliteit.
Ontwikkelingsstoornissen krijgen een aparte plaats in medische
en psychiatrische classificatiesystemen als ICD-10 en DSM-
IV-TR. Als ontwikkelingsstoornis wordt als eerste de mentale
retardatie (zwakzinnigheid) genoemd, waarbij door een globale
beperking van de intellectuele mogelijkheden het opgroeiende
kind niet beantwoordt aan de psychosociale verwachtingen in
termen van zelfredzaamheid, studie, arbeid en socioculturele
participatie. Een ontwikkelingsstoornis kan ook specifiek de
psychomotoriek, de communicatie (via taal en spraak) of het
leren (via lezen, schrijven en rekenen) treffen. Vaak treden
deze diverse specifieke ontwikkelingsstoornissen in mindere
of meerdere mate samen op. Verder is er de groep van de
aandachtstekortstoornissen (ADHD) en gedragsstoornissen.
De pervasieve ontwikkelingsstoornissen of autismespectrum­
stoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een ernstig tekort
in de ontwikkeling van het sociale contact, de communicatie
en het creatieve gedrag. Daarnaast kunnen in de kinderleeftijd
of in de adolescentie andere ontwikkelingsstoornissen optreden, zoals eet-, tic- of hechtingsstoornissen. We bespreken
enkele belangrijke pathologieën.
Taalstoornissen/ dysfasie
Een taalstoornis is de belangrijkste vorm van een communicatie­
stoornis en meteen ook een stoornis die de gehele ontwikkeling naar de volwassenheid in zeer aanzienlijke mate hindert.
Omdat de leeftijd waarop het kind begint te praten wat kan
variëren, is men soms te gerust en stelt men zich ook te lang
geruststellend op.
Men onderscheidt de expressieve taalstoornis van de gemengd
receptieve expressieve taalstoornis. Is de ontwikkelingsstoornis uitgesproken, dan hanteert men de termen ‘expressieve
dysfasie’ en ‘gemengd receptieve expressieve dysfasie’.
Soorten taalstoornissen
In geval van een expressieve taalstoornis verwerft het kind
moeilijk de gesproken taal en blijft het zich uiten via korte zinnen met beperkte en foute grammatica en arme woordenschat.
Het spreekritme is beperkt, perseveraties kunnen optreden
evenals uitspraakfouten door een geassocieerde fonologische
stoornis. Op drie jaar is de expressieve taalstoornis veelal duidelijk aanwijsbaar. Men stelt een prevalentie van meer dan 3%
vast. Slechts voor de helft van de kinderen kan de uiteindelijke
prognose gunstig worden genoemd.
In geval van gemengd receptieve expressieve taalstoornis ontwikkelt het kind naast de gemelde expressieve taalstoornissen ook
receptieve taalproblemen waarbij woorden en zinnen moeilijk
worden begrepen. Men komt deze receptieve problemen veel
moeilijker op het spoor (zeker bij een routineonderzoek) dan de
Huisarts Nu februari 2009; 38(1)
37
HUISARTS & NAVORMING
expressieve moeilijkheden. Zelfs indien er vroeg met taaltherapie
wordt gestart, heeft de gemengd expressieve receptieve taalstoornis een duidelijk minder gunstige prognose dan de zuiver
expressieve vorm. Het syndroom van Landau-Kleffner, waarbij een gemengd receptieve expressieve dysfasie in associatie
met epilepsie optreedt, neemt diagnostisch een aparte plaats in.
ADHD, ASS, een psychomotorische of coördinatieontwikkelingsstoornis (developmental coordination disorder - DCD) en leerstoornissen treden vaak op in comorbiditeit met een taalstoornis.
Oorzaken van een taalstoornis
Een aanlegstoornis van de taalregio (op genetische gronden)
of een vroeg verworven afwijking ervan (tijdens de zwangerschap of in de eerste levensjaren) vormen de mogelijke neuro­
biologische ontstaansdeterminanten van een dysfasie. Op
grond van psychosociaal onderzoek blijkt een slechte ouderkindinteractie de prognose van de taalstoornis ongunstig te
beïnvloeden. Aan de andere kant tonen studies aan dat intense
en specifieke logopedische programma’s positief op een taalpathologie kunnen inwerken.
De rol van de omnipracticus bestaat erin bij de aanmelding
van een communicatiestoornis een mogelijke taalstoornis te
herkennen, zintuiglijke stoornissen te laten uitsluiten en aan te
sturen op een verwijzing voor diagnostische uitwerking evenals behandeling en begeleiding.
Geheugenstoornissen/ dysmnesie
De mogelijkheid om zich te herinneren wat men leert en meemaakt, is essentieel voor succesvolle prestaties op school
en voor een adequaat sociaal en professioneel functioneren.
Ge­heugenstoornissen tijdens de kinderjaren hebben dan ook
aanzienlijke implicaties, omdat de taken en opdrachten waarmee kinderen worden geconfronteerd, vaak gecentraliseerd zijn
rond het verwerven van kennis en het aanleren en perfectioneren van vaardigheden. Terwijl verworven geheugen­stoornissen
bij volwassenen al meer dan honderd jaar het onderwerp uitmaken van intens wetenschappelijk onderzoek, worden geheugenmoeilijkheden als uiting van een ontwikkelings­stoornis pas
recent en nog steeds vrij weinig bestudeerd. De voornaamste
reden hiervoor is dat een ontwikkelingsstoornis van het geheugen vaak wegzinkt in een bredere mentale stoornis, al blijkt
uit eigen onderzoek dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn 3.
De gestoorde ontwikkeling van het geheugen kan geïsoleerd
optreden. Bij ernstigere uitval (met een afwijking van meer dan
1,5 SD) hanteert men de term ‘dysmnesie’.
Oorzaken van een geheugenstoornis
De oorzaak kan een vroegkinderlijk verworven afwijking zijn.
Een trauma capitis, encefalitis, hydrocefalie of hypoxie treft
dan de structuren van het geheugensysteem. Dat resulteert in
problemen met het werk- of het archiefgeheugen. Wordt het
archief getroffen, dan kan de stoornis eerder impliciet (proceduraal) dan wel expliciet (declaratief) zijn. In dit laatste geval
kan vooral het semantische dan wel het episodische (autobiografische) geheugen getroffen zijn 4.
38
Huisarts Nu februari 2009; 38(1)
Kernpunten
Omgevingsfactoren (en in het bijzonder opvoedingsfactoren)
spelen vaak een rol, maar bijna altijd zijn er ook neurobiologische determinanten die in aanzienlijke mate de prognose van
een ontwikkelingsstoornis kunnen bepalen.
Omdat de leeftijd waarop het kind begint te praten wat kan
variëren, is men soms te gerust en stelt men zich ook te lang
geruststellend op.
Leerstoornissen treden meestal op vanaf het eerste leerjaar.
Soms waren er al aanwijzingen in de derde kleuterklas of bij
voorschoolse testen.
Intense en specifieke logopedische programma’s kunnen positief
op een taalpathologie inwerken. Cognitief neuropsychologisch
geïnspireerde revalidatietechnieken blijken bij leerstoornissen
efficiënt mits ze tijdig en frequent toegepast worden.
De geheugenstoornis/ dysmnesie kan geïsoleerd optreden of
in associatie met andere ontwikkelingsstoornissen. Daarbij
treedt het meest frequent een comorbiditeit met ADHD, een
taalstoornis of een leerstoornis op.
Studies naar de neurobiologische determinanten van leerstoornissen wijzen op het frequent familiaal voorkomen ervan.
Een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) is de
frequentste vorm van een ontwikkelingsstoornis en houdt een
aanzienlijk risico in zich in de volwassenheid voort te zetten.
De huisarts is een onontbeerlijke schakel in de pluridisciplinaire
aanpak van een aandachtstekortstoornis, omdat hij zicht heeft
op het persoonlijke en familiale gebeuren en de compliance bij
de behandeling beter kan inschatten en bijsturen.
Niemand twijfelt over de sterke genetische verankering van de
pervasieve of autismespectrumstoornis.
Aangeboren ontwikkelingsstoornissen daarentegen worden
bepaald door pathologie in utero dan wel door genetische
syndromen. Zo wordt het syndroom van Williams gekenmerkt
door extreme moeilijkheden met het impliciete geheugen bij
het verwerven van visuospatiële en constructieve vaardigheden. Bij kinderen en jongeren met het syndroom van Down
blijken de expliciete geheugenmechanismen een stuk zwakker te liggen dan de impliciete.
Ten slotte is er de primaire dysmnesie waarbij de ernstige
geheugenstoornis zich presenteert als een ontwikkelingsstoornis waarvoor geen enkele verworven noch precieze
genetische oorzaak werd gevonden, hoewel een nog verder
na te speuren neurobiologische grond wordt vermoed. Voor
deze primaire of essentiële geheugenstoornis of dysmnesie
zal verdere research mogelijk de aanwezigheid van ectopieën en dysplasieën aantonen binnen het hersennetwerk dat
het geheugen opbouwt zoals dit het geval is bij primaire of
essentiële dyslexie ter hoogte van de corticale gebieden die
instaan voor de lees- en schrijfverwerving.
Situering van een geheugenstoornis
Er zijn in de hersenen drie neuropsychologische lagen die
instaan voor de geheugenontwikkeling. Dankzij een eerste
HUISARTS & NAVORMING
laag, die voornamelijk subcorticaal bepaald is, wordt vanaf
de eerste levensdagen en doorheen het hele verdere leven
het waarnemings- en handelingsveld impliciet vastgelegd als
een referentiekader voor de mentale ontwikkeling. Op grond
van neocorticale en limbische organisatie, in het bijzonder in
de temporaalkwab, wordt een tweede laag gecreëerd waarin
ervaringen en acties expliciet vastgelegd raken met het uitbouwen van een complex en geïndividualiseerd ervaringsveld, dat
zich vanaf zowat het eerste levensjaar doorheen het leven alsmaar verder uitbouwt. In de derde laag, die prefrontaal bepaald
is, wordt het geheugen uitgebouwd tot een wijze van zijn in
termen van een handelingspatroon waarmee het kind vanaf
de leeftijd van zowat drie jaar op een allerindividueelste (autonoëtische) manier zijn medemens en toekomst tegemoet kan
gaan. Wat ook de oorzaak van de geheugenstoornis is, elk van
deze neuropsychologische lagen kan erin betrokken zijn, wat
meteen de variabiliteit van de symptomatologie verklaart 5.
Comorbiditeit met andere ontwikkelingsstoornissen
De geheugenstoornis/ dysmnesie kan geïsoleerd optreden of
in associatie met andere ontwikkelingsstoornissen. Daarbij
treedt het meest frequent een comorbiditeit met ADHD, een
taalstoornis of een leerstoornis op. Een juiste inschatting van
de ernst van een geheugenstoornis/ dysmnesie laat toe in
de leersituatie de te verwerven informatie beter te doseren
en preciezer te laten aansluiten bij hetgeen reeds verworven
werd. Dat helpt de negatieve gevolgen van deze ontwikkelingsstoornis ten dele op te vangen.
Als ouders de arts aanspreken over het feit dat hun kind problemen lijkt te vertonen met het geheugen of zonder duidelijk
aanwijsbare redenen progressief moeilijker meekan op school,
dan is deze problematiek vatbaar voor een verdere differentiaaldiagnostische uitwerking.
Leerstoornissen
Sommige kinderen vorderen niet vlot op school, waarbij ze
in het bijzonder hardnekkige leerproblemen blijken te vertonen bij het leren lezen, schrijven en rekenen. Andere kinderen
hebben het los daarvan of in associatie daarmee heel moeilijk
met de non-verbale aspecten van het leerproces. Deze leerstoornissen treden meestal op vanaf het eerste leerjaar. De
ouders zijn veelal heel verbaasd en zelfs beangstigd, want
niets kondigde dit echt aan. Soms waren er toch al enige
aanwijzingen in de derde kleuterklas of bij voorschoolse testen. Het kind blijkt ondanks goede intellectuele, zintuiglijke en
fysische mogelijkheden en optimale psychosociale omstandigheden toch een leerstoornis te kunnen ontwikkelen. Men
schat de prevalentie rond de 5 tot 10% (naargelang de diagnostische criteria en methodologie die gehanteerd worden).
Lees-, schrijf- en rekenstoornissen
In geval van een leesstoornis treedt veelal geassocieerd ook
een schrijfstoornis op. Het technisch en/of begrijpend lezen
raken niet verworven en het schrijven blijft gekenmerkt door
spellingfouten. Veelal wordt ook krampachtig geschreven en
is het handschrift heel onregelmatig. In ernstiger gevallen (bij
een achterstand van meer dan één tot twee jaar) spreekt men
van ‘dyslexie’ en ‘dysorthografie’. Men maakt een terminologisch onderscheid, ook omdat de kans op een goede prognose duidelijk minder frequent optreedt bij ernstigere vormen
van een leerstoornis. Men schat dat 2 tot 4% van de kinderen
van een lagere school een blijvende vorm van dyslexie en/of
dysorthografie vertoont.
Bij het leren lezen leert het kind eerst in het licht van een fonematisch bewustzijn klankbeelden met geschreven beelden te
associëren via een foneem-grafeemkoppeling. Geleidelijk
aan bouwt zich via het semantische geheugen een woordstock op, waarbij het kind geleidelijk aan woordbeelden en
zinsdelen leert lezen. Loopt het tijdens dit leerproces fout,
dan zal het kind hetzij vrij correct maar veel te traag lezen
en daarbij niet zoveel van de tekst onthouden (dyslexie van
het perceptuele type), hetzij door de tekst hollen en heel veel
fouten maken, maar uiteindelijk nog heel wat van de tekst
meedragen (dyslexie van het linguïstische type). In meer
uitgesproken gevallen is de lectuur zowel heel moeizaam
als heel foutrijk. Het kind kan dan noch een betekenis aan
woordbeelden hechten (via bottom-upstrategie), noch vanuit
een verwachtingspatroon een woordbeeld correct ontleden
(via top-downstrategie). Een taalstoornis of dysfasie, ADHD
en een geheugenstoornis of dysmnesie komen niet zelden in
comorbiditeit voor 5.
Bij een rekenstoornis komt het kind er niet toe de specifieke
concepten op te bouwen en de nodige bewerkingen door te
voeren. In ernstiger gevallen spreekt men van dyscalculie. De
prevalentie daarvan is 1% van de schoolgaande kinderen.
Een kind of een jongere met een leerstoornis ontwikkelt vaak
een laag zelfbeeld en een gebrek aan sociale vaardigheden.
Er bestaat een sterk verhoogde kans op blijvende socioprofessionele moeilijkheden. Andere ontwikkelingsstoornissen
en ook majeure depressie treden vaak in comorbiditeit op.
Non-verbale leerstoornissen
Los van of in associatie met de besproken leerstoornissen
kan het kind ook een non-verbale leerstoornis (nonverbal learning disability - NLD) vertonen 6. Daarbij valt meer specifiek
het structurele inzicht uit dat men nodig heeft om kennis op
een geordende manier te verwerven en te stockeren, evenals
vlot en efficiënt op te roepen en te gebruiken. Kinderen met
NLD hebben het in het bijzonder moeilijk met visuoconstructieve taken en wiskundige opdrachten. Hoewel verbaal vaak
heel vlot, zijn ze veelal weinig sociaal vaardig. Een NLD kan
optreden in associatie met ADHD en met een autismespectrumstoornis (in het bijzonder met een stoornis van Asperger).
De prevalentie van NLD ligt beduidend lager dan die van de
andere leerstoornissen.
Neurobiologische determinanten
Studies naar de neurobiologische determinanten van leerstoornissen wijzen op het frequent familiaal voorkomen ervan.
Albert Galaburda toonde aan dat de netwerkvorming onder-
Huisarts Nu februari 2009; 38(1)
39
HUISARTS & NAVORMING
liggend aan het leergedrag, stoornissen kan vertonen door
differentiatie- en migratiestoornissen op cellulair niveau met
het verschijnen van zones van ectopie en dysplasie 7. NMRonderzoek (nucleaire magnetische resonantie) bevestigt frequente structurele problemen van het corpus callosum en
vooral ook van het planum temporale beiderzijds. Op NMR
worden functionele stoornissen in het licht gesteld die correleren met een gestoord fonematisch bewustzijn.
Hoe aanzienlijk de neurobiologische determinanten ook zijn,
cognitief neuropsychologisch geïnspireerde revalidatietechnieken blijken efficiënt mits ze tijdig en frequent toegepast worden.
Op school moet een zorgcoördinator ingeschakeld worden en
in geval van een ernstige leerstoornis dient een overstap naar
geïndividualiseerd onderwijs overwogen te worden. Wanneer
de huisarts geraadpleegd wordt voor een leerproblematiek,
zal hij/zij aansturen op een diagnostische analyse en mogelijke
revalidatie ervan, zeker in geval van discrepantie met goede
intellectuele mogelijkheden en wanneer niet meteen een manifeste educatieve of sociofamiliale verklaring voorhanden is.
Aandachtstekortstoornissen
Een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) is de
frequentste vorm van een ontwikkelingsstoornis. Het syndroom
houdt een aanzienlijk risico in zich te bestendigen in de volwassenheid. Het omvat tekenen van inattentie, impulsiviteit en
hyperactiviteit naast (inconstante) stoornissen van de executieve functie, en weerspiegelt een gestoorde regulatie van het
cognitieve functioneren. Men onderscheidt een overwegend
onoplettend type, een overwegend hyperactief-impulsief type
en een gecombineerd type. Dat laatste is het meest frequente.
De meeste symptomen treden op voor de leeftijd van zeven jaar;
J. Biederman meldt een prevalentie van 8 à 12% 8. ADHD kan
als ontwikkelingsstoornis geïsoleerd voorkomen, maar treedt
vaak in comorbiditeit op met DCD, ASS en leerstoornissen.
Atypische, diffuse hersenactivering
Studies naar de neurobiologische determinanten pleiten in de
eerste plaats voor genetische afwijkingen in de dopaminerge
transmissie. Beeldvorming van de hersenen wijst in de richting van meerdere, mogelijk aansprakelijke structuren, in het
bijzonder ter hoogte van de prefronto-striatale lussen en de
(vooral rechter) nucleus caudatus, en ter hoogte van het cerebello-pontiensysteem. Recente studies schrijven ook een rol
toe aan de pariëtaalkwab en aan specifieke structuren binnen het limbische stelsel. Ten gevolge van morfologische en
fysiochemische tekorten en stoornissen in de netwerkstructuren voorzien voor de regulatie van het cognitieve functioneren,
dienen alternatieve netwerkstructuren ingeschakeld te worden.
Dit weerspiegelt zich bij functionele beeldvorming van de cognitieve prestaties van kinderen en jongeren met ADHD in een
atypische, meer diffuse hersenactivering.
Behandeling van een aandachtstekortstoornis
Talrijke studies tonen aan dat psycho-educatieve en sociofamiliale problemen de ernst van ADHD duidelijk mee bepalen. Een
40
Huisarts Nu februari 2009; 38(1)
behandeling met psychostimulantia of atomoxetine dringt zich
vaak op. Om efficiënt te zijn dient ze geassocieerd te worden
met een psychosociale begeleiding, en waar nodig ook met een
gedragstherapeutische behandeling 9. De huisarts is een onontbeerlijke schakel in de pluridisciplinaire aanpak, omdat hij/zij
zicht heeft op het persoonlijke en familiale gebeuren en de compliance bij de behandeling beter kan inschatten en bijsturen.
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen of autismespectrumstoornissen (ASS) storen de ontwikkeling van het kind in aanzienlijke mate. Er treden uitgesproken moeilijkheden op in de
uitbouw van de sociale interacties en de communicatieve vaardigheden en er doet zich een stereotypie voor in de interessesfeer en de gedragingen. Op het spectrum bevinden zich in
het bijzonder de autistische stoornis, de stoornis van Asperger
en de atypische pervasieve ontwikkelingsstoornis (pervasive
developmental disorder not otherwise specified of PDD-NOS).
Over de prevalentie wordt sterk gediscuteerd. Sommige auteurs
gaan tot 0,5 en zelfs 1%, terwijl anderen het nog steeds bij een
lagere prevalentie houden. De meest frequent geassocieerde
ontwikkelingsstoornis is de mentale retardatie. ADHD is ook
vaak aanwezig en een differentiaaldiagnose is soms moeilijk.
‘Developmental coordination disorder’ en non-verbale leerstoornissen zitten in een aanzienlijk aantal gevallen in het syndroom vervat.
Stoornis in het zich ontwikkelende brein
Niemand twijfelt over de sterke genetische verankering van
deze ontwikkelingsstoornis. Een serotoninerge disfunctie wordt
bij neurochemisch onderzoek zeer frequent teruggevonden.
Neuropathologisch onderzoek heeft bij herhaling gewezen op
fundamentele stoornissen in de plasticiteit van het brein, met
niet enkel onvoldoende celgroei en sprouting, maar ook onvoldoende pruning en vooral ook onvoldoende apoptose. In een
aantal goed gedocumenteerde studies wordt een totaal hersenvolume in het licht gesteld dat 2 tot 10% groter is dan dat in
de controlepopulatie 10. Wat de hele zoektocht naar neurobiologische determinanten van ASS kenmerkt, is het feit dat er zeer
diverse morfofysiochemische stoornissen worden gevonden op
zeer diverse plaatsen van het hersennetwerk 11. De orbitofrontaalkwab, het limbische stelsel en in het bijzonder de amygdala,
de gyrus fusiformis en de gyrus temporalis superior zijn daarbij
veelal betrokken. Er blijkt dus intens verder te moeten worden
gezocht naar een heel fundamentele stoornis in de structurering en organisatie van het zich ontwikkelende brein. Deze heel
basale afwijking resulteert in het feit dat er zich bij ASS geen
correcte functionele interactie ontwikkelt tussen de netwerken
voor taal, emotie, executieve functie en sociale competentie.
Behandeling van pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Als medicatie wordt voorgeschreven, is dat zuiver symptomatisch. Psychosociale interventies zijn daarentegen steeds
onontbeerlijk en worden trouwens in toenemende mate door
pluridisciplinaire diensten uitgevoerd en door overkoepelende
HUISARTS & NAVORMING
instanties gecoördineerd. Binnen het aanbod voorziet men
daarbij ook thuisbegeleiding en extra ondersteuning, in het
gewone of geïndividualiseerde onderwijs. De rol van de omnipracticus dient daarin geïntegreerd te worden; niet in het minst
bij PDD-NOS, waar gemelde voorzieningen niet steeds volledig gerealiseerd kunnen worden.
Al wie in zijn praktijk met kinderen omgaat, moet alert zijn voor
de vroege tekenen van de besproken ontwikkelingsstoornissen, zodat na het grondig uitwerken van de diagnose hierop
kundig en tijdig therapeutisch kan worden ingespeeld.
Literatuur
1
Besluit
Een ontwikkelingsstoornis bedreigt sterk de psychomentale
ontplooiing van het opgroeiende kind. Vijf frequente ontwikkelingsstoornissen werden hier beschreven: taal-, geheugenen leerstoornissen, aandachtstekortstoornissen en pervasieve
ontwikkelingsstoornissen. Ze kunnen apart of in comorbiditeit
verschijnen. Heel wat essentiële neurobiologische determinanten werden reeds gevonden. Factoren uit de sociofamiliale en
psychopedagogische omgeving zijn medebepalend en psychosociale interventies die hierop gericht zijn, zijn vaak heel
nuttig tot zelfs onontbeerlijk voor het kind en de jongere, net als
voor het gezin. Steeds meer studies tonen aan dat hoe vroeger de diagnose wordt gesteld en de genoemde specifieke
interventies worden opgestart, des te beter het resultaat is.
Onze neurobiologische kennis van de ontwikkelingsstoornissen moet nog aanzienlijk groeien en hopelijk worden er weldra
specifieke diagnostische markers gevonden.
Jacobs N, Rijsdijk F, Derom C, et al. Child psychopathology and lower
cognitive ability: a general population twin study of the causes of association. Mol Psychiatry 2002;7:368-74.
2 Thiery E. Aangeboren en verworven aspecten in het leven van tweelingen. In: van der Geld AM. Balans in ons leven? Tielt: Lannoo, 2005.
3 Anthonis C, Thiery E. Developmental memory disorders in children. In:
De Deyn PP, Thiery E, D’Hooge R. Memory. Basic concepts, disorders
and treatment. Leuven: Acco, 2003.
4 Gillet P, Hommet C, Billard C. Neuropsychologie de l’enfant. Marseille:
Solal, 2000.
5 Thiery E, Anthonis C. Memory development in children from a neuropsychological point of view. In: De Deyn PP, Thiery E, D’Hooge R. Memory.
Basic concepts, disorders and treatment. Leuven: Acco, 2003.
6Palombo J. Nonverbal learning disabilities. A clinical perspective. New
York: WW. Norton & Company, 2006.
7 Galaburda AM, Lo Turco J, Ramus F, et al. From genes to behavior in
developmental dyslexia. Nature Neuroscience 2006;9:1213-29.
8 Biederman J, Faraone SV. Attention-deficit hyperactivity disorder.
Lancet 2005;366:237-48.
9 Halligan PW, Derick TW. Effectiveness of rehabilitation for cognitive
deficits. New York: Oxford University Press, 2005.
10Piven J, Arndt S, Bailey J, et al. An MRI study of brain size in autism.
Am J Psychiatry 1995;152:1145-9.
11 Volkmar FR, Pauls D. Autism. Lancet 2003;362:1113-41.
Dit artikel werd als lezing gebracht tijdens het 38ste Medisch-Psychologisch Weekend van Domus Medica te Brugge op 6 en 7 oktober 2007, en werd
tevens opgenomen in het congresverslagboek.
Huisarts Nu februari 2009; 38(1)
41
Download