Gemeente van Christus

advertisement
Gemeente van Christus,
Lieve mensen,
WANNEER IS DE NACHT TEN EINDE ?
Een oude rabbi vroeg eens aan zijn leerlingen:
Hoe kun je het moment bepalen,
waarin de nacht ten einde is en de dag begint?
Is het 't moment als je uit de verte
een hond van een schaap kunt onderscheiden?,
vroeg één van zijn leerlingen.
Nee, zei de rabbi.
Is het als je van verre
een dadelboom van een vijgenboom kunt onderscheiden?,
vroeg een ander.
Nee, zei de rabbi.
Maar wat dan?,
vroegen de leerlingen.
Het is als je in het gezicht van een mens kunt kijken
en daarin je zuster of je broeder ziet.
Tot dat moment is de nacht nog bij ons.
Die woorden spreken mij aan …
In het Licht van het Evangelie lees ik dat de dag is aangebroken – hoewel niet volledig –
sinds God zich als de naaste heeft getoond … sinds Hij zijn gelaat in Jezus openbaarde …
in een klein, kwetsbaar mensenkind.
In dát licht worden wij aangestoken als kinderen van het Licht, die de dag toebehoren.
Dragen wij het beeld / de beeltenis van Christus in ons?
Kwetsbaarheid, bewogenheid, barmhartigheid?
Jezus zelf moest het ontgelden in het leven.
Hij werd aanbeden en verguisd.
Hij werd achternagelopen en tegengewerkt.
Hij riep weerstand op in wat hij zei … en deed …
Hij ontmoette boosheid … duisternis … waar hij licht verspreidde.
Hij was in de wereld maar de wereld wilde hem niet ontvangen
omdat hij van een ándere wereld sprak … het rijk van God … als toekomst …
Daar greep hij op vooruit … als was het al zover …
Maar de werkelijkheid was harder ... meedogenloos …
Jezus kwam in Jeruzalem voor het Paasfeest …
Het laatste paasfeest.
Hij wist het.
Brood en beker … het joods bevrijdingsmaal zou hij duiden op zichzelf:
Wie mij volgt, leeft de dood te boven.
Wie mij volgt, heeft leven … eeuwig leven.
Wie met mij eet … en drinkt … , leeft met mij in verbondenheid …
Hij draagt mijn beeld.
Wie eet … maar die verbondenheid niet kiest … die eet zich een oordeel!!
…
……
Men stuurde aan op een proces met dodelijke afloop.
Enerzijds waren er de farizeeën … die strikt leefden naar de letter van de Wet.
Politiek hadden zij geen duidelijk gezicht, maar zij zaten vol bedenkingen
tégen de Romeinse overheersing.
Onder het juk van Rome wilden zij hun traditie hoog houden.
Dat was hun Bron van leven.
De Thora.
Anderzijds waren er de Herodianen: aanhangers van de Romeinsgezinde Herodes – dynastie.
Die twee groepen pasten dan ook helemaal niet bij elkaar.
En juist door het onderscheid dachten zij Jezus in de val te kunnen lokken,
een uitspraak te ontlokken die tegen hem zou pleiten.
Meester, is het toegestaan de keizer belasting te betalen?
Het moet voor de joden in Jezus’ dagen een bittere evaring zijn geweest dat hun belastinggeld
naar Rome ging, en onder andere werd besteed aan het onderhoud van bezettingstroepen in eigen
land.
Jezus zou ‘nee’ moeten antwoorden … : nee, het is niet verantwoord daarvoor belasting te
betaling …
De farizeeën zouden ermee gediend zijn.
Maar de Herodianen zouden hem van opruiing kunnen betichten ….
Andersom … als hij ‘ja’ zou zeggen … : ja, je moet de keizer belasting betalen …
dan zouden de farizeeën hem kunnen verwijten dat de keizer dus het hoogst gezag was …
God én hogepriester …
De herodianen en de farizeeën … eigenlijk hadden zij niets gemeen dan één streven:
Jezus onderuit te halen.
Dat was het doel.
Laten we hun vraag dan ook niet serieus nemen.
Laten we daar niet intrappen.
Jezus deed dat ook niet.
Strikvragen – als deze – zijn géén gewetensvragen.
Is het toegestaan belasting te betalen …?
Het is een heel onzinnige vraag.
Kijk op onze euro … de Nederlandse gulden van vroeger … met daarop de beeltenis
van ons staatshoofd.
Het was in die tijd niet anders.
Toon mij een belastingmunt, zei Jezus.
Daarop was een beeltenis van keizer Tiberius, hoofd van het Romeinse rijk.
Geef de keizer wat van hem is, waar hij recht op heeft … geef hem je schattingsplicht.
Geef aan God, wat God behoort.
Maar … dat zijn géén twee onderscheiden levensterreinen.
Zie, … je kunt zeggen: God heeft het op ons ‘gemunt’.
Dat wij in het hele sociaal – maatschappelijk leven zijn beeltenis dragen …
…
……
Wie het antwoord niet wil horen, moet de vraag niet stellen …
Het is een oud spreekwoord, dat jij aanhaalde – Hennie – toen we in de kerkenraad over deze
tekst spraken.
En zó is het ook …
Dit antwoord hadden de farizeeën en herodianen niet bedacht …
Dit hadden ze niet willen horen …
Zij waren verbaasd, lieten hem staan en gingen weg …
Stil gingen ze weg … want mét zijn antwoord zat Jezus hen – onverwacht – boven op hun huid!
Geef God wat God toebehoort …
In het staatsbestel van toen ging Jezus zijn weg …
Was ‘die weg’ / ‘zijn leven’ geen antwoord op de vraag wat je aan de overheid betalen moest?
Het kruis stond aan het einde.
Jezus stierf de dood van een Romeinse slaaf.
Dát was zijn belasting aan de keizer …
Hij betaalde mét zijn leven …
Zijn leven kwam ten goede aan de staat …
…
……
Wie het antwoord niet wil horen, moet de vraag niet stellen …
Juist zij die de wet van God zo strikt naleefden, leverden hem over aan de staat.
Geef God wat God toebehoort … omwille van het leven op aarde.
Het leven van Jezus – de prijs die hij betaalde – kwam ten goede aan de staat …
Maar zo dacht men niet …
Weg met hem … kruisig hem.
De nacht spreidde zich over de dag …
Zal het licht wéérkeren?
God heeft het op ons gemunt …!
Dat wij zijn beeltenis dragen.
Dat wij zijn spoor volgen.
Dat wij de zachte kracht van liefde en ontferming, van kwetsbaarheid, zorgzaamheid en troost
aan elkaar ervaren, als weerglans van zijn aangezicht.
Laat het zo zijn.
…
……
De nacht is ten einde, het duister voorbij … het licht breekt door …
waar wij elkaar aanzien:
waar wij oprecht brood breken en delen … tot heil … tot welzijn van het samenleven …,
in verbondenheid met onze Heer die zich aan ons gegeven heeft.
Dragen wij zijn naam?
Is zijn beeld in ons te lezen?
Geef God wat God toebehoort.
Heel uw wezen.
Hart en ziel.
Tot zijn eer!
Amen.
Download