Kan de volgende rector een vrouw zijn? De K.U.Leuven heeft de laatste jaren de nodige inspanning geleverd om het gelijkekansenbeleid op de sporen te zetten. Zo was er de oprichting van het Centrum voor gelijke-kansenbeleid, de benoeming van een Rectoraal Adviseur Gelijke Kansen, en de aanstelling van mainstreampromotoren in alle faculteiten. Ondanks deze maatregelen echter, blijft de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke personeelsleden aan deze universiteit een feit. Volgens het laatste gelijkekansenrapport is nog steeds slechts 12,5 % van het ZAP – en 6,7 % van de gewoon hoogleraren - vrouw. Nog steeds zijn vrouwen een kleine minderheid in de hoogste echelons van het ATP. En nog steeds zijn vrouwen zo goed als afwezig in de besluitvormingsorganen van onze universiteit. De geringe vooruitgang die in de afgelopen jaren geboekt is, doet ook vermoeden dat het niet zo maar een kwestie van ‘tijd’ of ‘natuurlijke evolutie’ is en dat concrete acties nodig zijn. In het licht van de komende rectorsverkiezing wil de VAPL-werkgroep Vrouw en Universiteit aandacht vragen voor dit probleem en enkele concrete maatregelen voorstellen. Wie heeft er eigenlijk een probleem? Spreken over een gelijke-kansenbeleid roept nogal gemakkelijk het beeld op dat vrouwen een probleem hebben aan de universiteit. De werkgroep is ervan overtuigd dat dit een verkeerde voorstelling van zaken is. De ondervertegenwoordiging van vrouwen aan onze universiteit is niet alleen het probleem van enkele – gediscrimineerde of gefrustreerde – vrouwen. Het is het probleem van de hele universiteit die de helft van haar talent verspilt op het traject van het basisdiploma naar een aanstelling als gewoon hoogleraar. Als meisjesstudenten tot de knapste koppen van de meeste richtingen behoren, maar diezelfde studenten tien jaar later plots niet langer bekwaam genoeg zijn om het tot docent te schoppen, dan is er of iets mis met de manier waarop aan onze universiteit studenten beoordeeld worden, of iets mis met de manier waarop de universiteit haar personeel rekruteert en begeleidt. Waar ligt het probleem? Omdat openlijke discriminatie tegen vrouwen (zo goed als) verdwenen is, wordt vaak gesteld dat vrouwen geen carrière maken “omdat ze dat zelf niet willen”. Dat is opnieuw een verkeerde voorstelling van zaken. Als een vrouw na haar doctoraat of na enkele jaren ervaring als postdoctoraal onderzoeker afhaakt is dat meestal niet omdat onderzoek haar plots niet meer interesseert, of omdat ze liever thuis blijft voor de kinderen, maar wel omdat de ‘bedrijfscultuur’ van de universiteit haar niet ligt. De universiteit is al eeuwenlang een mannenwereld en het ligt dan ook voor de hand dat de cultuur van de universiteit – verwachtingspatronen, vooroordelen, werkomgeving – op een mannelijke leest geschoeid blijft. Vrouwen hebben bijgevolg vaak het gevoel dat ze zich in rare bochten moeten wringen om aan die verwachtingen te voldoen. In 1977 al wees Rosabeth Kanter erop dat één derde van het personeel op alle niveaus vrouw moet zijn om daadwerkelijk iets aan een bedrijfscultuur te kunnen veranderen. Gezinsvriendelijk? De moeilijke combinatie werk-gezin is ongetwijfeld een van de grootste oorzaken van de vrouwelijke brainwaste. Recent onderzoek aan de University of California toonde aan dat academische carrière van mannen er baat bij heeft dat ze vader worden, terwijl moeder worden voor vrouwen een handicap blijkt te zijn bij de uitbouw van hun carrière. Dat is een sociale realiteit waar de universiteit als zodanig wellicht niet direct schuld aan heeft, maar waar ze wel de gevolgen van draagt, onder de vorm van een ongehoorde uitval van een groot deel van haar potentieel beste mensen. Een gezinsvriendelijke aanpak is dan ook een van de basisvoorwaarden om tot een goed gelijke kansenbeleid te komen. Inzake kinderopvang, opvang voor het zieke kind en naschoolse opvang heeft de universiteit al goede en noodzakelijke inspanningen geleverd. Maar ook de beperking van avondvergaderingen en het organiseren van vervanging bij bevallings- en ouderschapsverlof zijn kleine maar noodzakelijke maatregelen die de verzoening van arbeid en gezinsleven bevorderen – iets wat niet alleen jonge moeders maar ook jonge vaders ten goede komt. Een gezinsvriendelijke aanpak vergt echter ook meer. Het vereist dat we de verschillende – impliciete en expliciete - vereisten van de academische loopbaan op hun gezinsvriendelijkheid durven testen. Wat bijvoorbeeld met de definitie van ‘excellentie’? Excellente onderzoekers zijn nu degenen met de meeste publicaties, de grootste internationale ervaring en het snelste en meeste rechtlijnige parcours. De beste wetenschapper is dan iemand die op de kortst mogelijke tijd de grootst mogelijke performantie nastreeft. Een dergelijke monomanie is echter moeilijk verenigbaar met een grote betrokkenheid op het gezin, temeer daar de cruciale jaren voor de uitbouw van een academische loopbaan – de postdocjaren – vaak ook de jaren zijn waarin vrouwen kinderen krijgen. We moeten durven dit beeld van de (mannelijke) onderzoeker bij te stellen als we willen dat ook vrouwen zich hierin kunnen herkennen. Alternatieve loopbanen Van cruciaal belang hierbij is een reflectie over een alternatief voor de rechtlijnige blitscarrière. Men zou kunnen nadenken over uitstap- en herinstapmogelijkheden. In vele Europese landen is het bijvoorbeeld mogelijk voor vrouwen en mannen om tijdelijk hun academische loopbaan te onderbreken – om elders of deeltijds te werken – en daarna de draad weer op te nemen. Men zou ook moeten nadenken over de modaliteiten van een deeltijds ZAP-statuut, niet alleen voor mensen die deeltijds een advocatenkantoor of een bedrijf leiden, maar ook voor mensen die deeltijds de zorg voor hun gezin willen opnemen. Tenslotte moet ook de uitbouw van een alternatieve loopbaantrajecten bespreekbaar worden om ruimte te maken voor mensen die bijvoorbeeld gepassioneerd onderzoek willen blijven doen maar zich niet geroepen voelen om andere verantwoordelijkheden op te nemen. Mentoring De moeilijke combinatie werk-gezin is niet de enige oorzaak van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in het ZAP en de hoogste rangen van het ATP. Veel heeft ook te maken met het gebrek aan ervaring en kennis wat betreft netwerking, PR, lobbying, en visibiliteit. Vrouwen missen vaak concrete voorbeelden bij het uitbouwen van een academische loopbaan. De werkgroep stelt dan ook dat hier concrete actie nodig is, bijvoorbeeld door een systeem van mentoring, om vrouwen wegwijs te maken in het hoe en wat van een carrière aan de universiteit. Positieve actie Hoewel rechtstreekse discriminatie tegen vrouwen – hopelijk –verdwenen is, spelen onuitgesproken verwachtingen en vooroordelen natuurlijk wel een belangrijke rol bij de benoeming en bevordering van personeelsleden. Bovendien heeft onderzoek herhaaldelijk uitgewezen dat mensen automatisch kiezen voor ‘gelijken’ in hun zoektocht naar geschikte kandidaten. Om dit tegen te gaan is positieve actie noodzakelijk. Op beleidsniveau is het wat dat betreft cruciaal dat er voldoende vrouwen actief participeren in de besluitvormingsorganen van de universiteit, zodat ze meer zijn dan een ‘excuustruus’ en ook echt een verschil kunnen maken. Hierbij zou men een voorbeeld kunnen nemen aan de politiek en de (andere) overheidsinstellingen en streefcijfers gebruiken voor een meer evenredige man-vrouw verhouding. Men kan zich ook af te vragen of de ganse universiteit wel vertegenwoordigd is in een GeBu dat enkel bestaat uit grijze hoogleraren in pak en of het niet tijd is om ook andere niveau’s van het ZAP en zelfs AAP/BAP bij het dagdagelijks bestuur te betrekken. In elk geval roepen we de toekomstige rectoren op om actief op zoek te gaan naar vrouwelijke GeBu leden. Want ook al kan de volgende rector geen vrouw zijn, zelfs binnen de kleine groep vrouwelijke gewoon hoogleraren zijn er ongetwijfeld wel te vinden die de rol van vice-rector, onderzoeks- of onderwijscoördinator met succes kunnen vervullen.