Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009 Opleiding Master Sociaal werk Algemene preventie binnen het sociaal werk van het OCMW. Promotor : Masterproef neergelegd tot het behalen van Prof. Dr. Nicole VETTENBURG de graad van master in sociaal werk 2008-2009 Evaluatie door : Auteur : Prof. Dr. Nicole VETTENBURG Stéphanie HONORÉ Dr. Liesbet GOUBERT Abstract Het thema van deze masterproef handelt over het concept van algemene preventie binnen het sociaal werk van het OCMW. De onderzoeker veronderstelt hierbij dat algemene preventie nog steeds een te beperkte plaats kent in een OCMW. Omtrent dit thema worden volgende onderzoeksvragen geformuleerd: Hoe wordt de opdracht van preventie zoals vermeld in de organieke wetgeving van 1976 uitgevoerd en ingevuld in het sociaal werk van het OCMW? En welke plaats krijgt algemene preventie naast de curatieve hulpverlening in het OCMW? Om op deze vragen een adequaat antwoord te formuleren, moet er als eerst een theoretische situering gegeven worden over dit thema. Daarom spitst het eerste hoofdstuk zich toe op de opdrachten van een OCMW met aandacht voor de plaats van preventie hierin. Een tweede hoofdstuk behandelt exclusief het thema van algemene preventie waar zowel theorieën uit nationale en internationale literatuur aan bod komen. Een derde hoofdstuk licht de gebruikte methodologie voor het onderzoek toe. Deze masterproef gebruikt een kwalitatieve onderzoeksopzet en hiervoor werden tien sociaal werkers uit verschillende OCMW’s bevraagd. Dit gebeurde aan de hand van een semi-gestructureerde open vragenlijst. In een vierde hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. In een vijfde hoofdstuk wordt de conclusie en een antwoord op de onderzoeksvragen geformuleerd. De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek is de conclusie dat algemene preventie wel degelijk aanwezig is in een OCMW. Deze kent verschillende invullingen die in de onderzoeksresultaten benoemd worden. Ondanks de aanwezigheid van algemene preventie kent deze een te beperkte plaats in het ruime aanbod van het OCMW. Inhoudsopgave Inhoudsopgave .............................................................................................................1 1 Inleiding en probleemstelling...............................................................................3 2 Hoofdstuk 1 : Het OCMW......................................................................................5 2.1 2.1.1 Middeleeuwen tot 1925............................................................................5 2.1.2 1925: het ontstaan van de COO’s............................................................6 2.1.3 1976: de geboorte van het OCMW ..........................................................6 2.2 3 Het recht op maatschappelijke dienstverlening ........................................7 2.2.2 Opdrachten in het kader van maatschappelijke dienstverlening...............9 2.3 OCMW Structuur ...........................................................................................10 2.4 Een voorbeeld van preventief werken: het armoedeprobleem .......................11 Hoofdstuk 2: Algemene preventie......................................................................13 Preventie .......................................................................................................13 3.1.1 Preventiedefinities .................................................................................13 3.1.2 Preventie in sociale wetenschappen ......................................................14 3.1.3 Preventie in het sociaal werk .................................................................15 3.2 Individuele preventie......................................................................................16 3.3 Algemene preventie.......................................................................................17 3.3.1 Definities van algemene preventie .........................................................17 3.3.2 Algemene preventie in het sociaal werk.................................................19 3.3.3 De meerwaarde van algemene preventie ..............................................19 3.4 5 Opdrachten binnen het sociaal werk van het OCMW.......................................7 2.2.1 3.1 4 Historische situering van het ontstaan van het OCMW ....................................5 De tijdslijn......................................................................................................20 3.4.1 Algemeen beleid ....................................................................................20 3.4.2 Primaire, secundaire en tertiaire algemene preventie ............................21 3.4.3 Curatie...................................................................................................23 3.5 Preventieve reflex..........................................................................................24 3.6 Valkuilen bij het algemeen preventief werken................................................25 Hoofdstuk 3: Methodologie ................................................................................28 4.1 Onderzoeksmethode .....................................................................................28 4.2 Werkwijze......................................................................................................30 Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten ..................................................................32 5.1 Topic Preventie .............................................................................................32 1 5.1.1 Algemene preventie...............................................................................32 5.1.2 Redenen indien er niet algemeen preventief gewerkt wordt...................52 5.1.3 Individuele preventie..............................................................................53 5.1.4 Preventieve reflex en signaleren............................................................54 5.2 Topic OCMW.................................................................................................55 5.3 Topic Sociaal Werk .......................................................................................56 6 Besluit..................................................................................................................59 7 Dankwoord ..........................................................................................................65 8 Literatuurlijst .......................................................................................................66 9 Bijlagen................................................................................................................72 9.1 Vragenlijst .....................................................................................................73 9.2 Begeleidende tekst voor interviews ...............................................................77 9.3 Voorbeeld van interview ................................................................................80 2 1 Inleiding en probleemstelling De titel van deze masterproef is ‘Algemene preventie binnen het sociaal werk van het OCMW.’ De motivatie voor dit thema volgt uit ervaringen die ik heb opgedaan tijdens mijn stageperiodes op een sociale dienst in een OCMW, een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. In deze werkpraktijk ligt de nadruk vooral op individuele, algemene hulp- en dienstverlening aan cliënten met overwegend financiële problemen. Tijdens gesprekken merkte ik op dat vele hulpvragers in een gelijkaardige situatie vaak geconfronteerd worden met dezelfde problemen of moeilijkheden. Voorbeelden hiervan zijn energiearmoede, werkloosheid, gebrekkige werkervaringen, laaggeschooldheid, te hoge huurlasten, overmatige schuldenlasten en kredietleningen aan woekerrentes. Deze problemen worden voornamelijk op een curatieve manier aangepakt door bijvoorbeeld het opstellen van een afbetalingsplan, het toekennen van een leefloon en het verlenen van financiële steun. Vaak komen deze vormen van hulpverlening erg laat in de probleemontwikkeling Zo wordt bijvoorbeeld een afbetalingsplan pas opgesteld na een overmatige schuldenlast. Als gevolg van de talrijke confrontaties met deze problematiek is mijn motivatie gegroeid om binnen de verwachte dienstverlening van het OCMW het aanbod van preventie te analyseren. Het is namelijk zo dat dit specifiek aspect van de dienstverlening in tegenstelling tot het curatieve vaak onderbelicht blijft. Het uitgangspunt in deze masterproef is dus of preventie, en in het bijzonder algemene preventie tegenwoordig een te beperkte plaats heeft in het sociaal werk van het OCMW. Algemene preventie kan nochtans zinvol zijn aangezien er zich situaties voordoen waar meerdere cliënten met gelijkaardige problemen geconfronteerd worden. Algemene preventie is erop gericht om dit te voorkomen door initiatieven te nemen die een ruimere doelgroep bereiken (Goris, Burssens, Melis, en Vettenburg, 2007). Een OCMW is een eerstelijnsorganisatie die algemene hulpverlening biedt naar alle burgers toe. De organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn beschrijft wat de missie, algemene bepalingen en taken zijn van het OCMW. Het uitgangspunt waarop het OCMW zich baseert, wordt beschreven in artikel 1 van deze wet. In dit artikel wordt het recht op maatschappelijke dienstverlening beschreven waar elk persoon recht op heeft en eenieder in de mogelijkheid moet stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid1. Artikel 57§1 beschrijft dat het OCMW de taak heeft om aan personen en/of gezinnen de maatschappelijke dienstverlening te verzekeren. Deze dienstverlening bevat niet enkel een curatieve, maar ook een preventieve opdracht. Vanuit de wetgeving leid ik af dat een OCMW ook een preventieve 1 De organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk (2007). Geraadpleegd op 15 februari 2009: (http://www.binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/wetgeving/OCMW-WET/PDF/) 3 taak kan opnemen. In deze masterproef spits ik me verder toe op de algemene preventieve opdracht van een maatschappelijk assistent in een OCMW-praktijk. De probleemstelling omtrent dit thema is: onderzoeken of er aan ‘algemene preventie’ gedaan wordt in het sociaal werk van het OCMW. Omdat ik wil weten op welke manier algemene preventie kan bijdragen tot menswaardige hulpverlening, teneinde zicht te krijgen op welke plaats en invulling de preventieve opdracht van een OCMW heeft in de praktijk. Omtrent deze probleemstelling kunnen de volgende onderzoeksvragen geformuleerd worden waar ik doorheen de masterproef een antwoord wil op aanreiken: Hoe wordt de opdracht van preventie zoals vermeld in de organieke wetgeving van 1976 uitgevoerd en ingevuld in het sociaal werk van het OCMW? En welke plaats krijgt algemene preventie naast de curatieve hulpverlening in het OCMW? Deze masterproef heeft een wetenschappelijke relevantie omdat het kan bijdragen aan een kennisvermeerdering over het preventiediscours in een OCMW. Dit thema is maatschappelijk relevant omdat, er op basis van de bestudeerde literatuur kan besloten worden dat preventie nog onvoldoende verankerd is in de hulpverlening (Serrien, 2004) (Hendrickx, 2008a) (Hendrickx 2008b). Een onderzoek over algemene preventie kan ervoor zorgen dat er meer aandacht komt voor deze hulpverleningsmethode naast het curatieve werk. Het is tevens één van de doelstellingen om het dominante curatieve model van een OCMW in vraag te stellen. Een andere maatschappelijke reden waarom dit onderzoek maatschappelijk relevant is, is namelijk het decreet dat een OCMW in de mogelijkheid stelt een preventieve taak op te nemen. Dit is bijgevolg één van de meeste belangrijkste redenen om een thesis te maken rond de algemeen preventieve opdracht van een OCMW. De studie die ik uitvoer is gebaseerd op interviews afgenomen van maatschappelijk assistenten van sociale diensten van verschillende OCMW’s. Hierbij zal ik sociaal werkers bevragen over ‘algemene preventie’ in hun praktijk. Het onderzoek heeft nood aan een ruimere theoretische context. Daarom volgt in hoofdstuk één een inleiding over de geschiedenis en opdrachten van een OCMW. In dit hoofdstuk wordt gekeken welke opdrachten een OCMW heeft en wat allemaal onder de term sociaal werk valt en welk plaats preventie hierin krijgt. In een tweede hoofdstuk wordt verder ingegaan op de theorieën rond preventie en in het bijzonder algemene preventie. Hierbij wordt zowel nationale als internationale literatuur aangehaald. Een derde hoofdstuk gaat verder in op de gebruikte methodologie voor het kwalitatief onderzoek. Een vierde hoofdstuk handelt over de resultaten van het onderzoek. Afsluitend volgen de conclusies horend bij deze masterproef en de literatuurlijst. Achteraan vindt u tevens de bijlagen zoals de vragenlijst, een begeleidende tekst voor het interview en een uitgetypt voorbeeld van een interview. 4 2 Hoofdstuk 1 : Het OCMW Om een goed inzicht te verwerven in het sociaal werk van het OCMW is het noodzakelijk om eerst een ruim beeld te schetsen van wat deze hulpverlening precies inhoudt. Het OCMW is een instelling die is ontstaan in 1976 met de uitvoering van de organieke wet van 8 juli betreffende de openbare centra voor maatschappelijke welzijn (2007). Het OCMW is de opvolger van het COO, (Commissie voor Openbare Onderstand) die zijn ontstaan kende in de wet van 10 maart 1925 (Luyten, 1993) (Lammertyn, 1990). Daarom zal dit hoofdstuk tevens een korte voorgeschiedenis bevatten. Het OCMW is een instelling die reeds langer dan dertig jaar bestaat en het kende in deze periode ontwikkelingen die een effect hadden op de hulpverlening in deze instelling. Daarom is het ook noodzakelijk om kennis te hebben van ontwikkelingen in de wetgeving die zich doorheen de jaren van het bestaan van het OCMW hebben voorgedaan. Gezien de titel van deze masterproef wordt in dit hoofdstuk specifiek aandacht besteed aan het aandeel van preventie in het sociaal werk van het OCMW. Dit hoofdstuk heeft als doelstelling om inzicht te verwerven in de rol van ‘algemene’ preventie in de hulpverlening van het OCMW en daarnaast ook het ontstaan, de taken en de doelstellingen van het OCMW te bespreken. 2.1 Historische situering van het ontstaan van het OCMW 2.1.1 Middeleeuwen tot 1925 Inzake de institutionele armenzorg geven Vanmarcke, Boonen en De Winter (2004) een historisch overzicht, dat hieronder volgend beknopt zal worden omschreven. De zorg voor armen werd in de middeleeuwen voornamelijk uitgevoerd door de kerk. Door de invloed van de kerk was er een plicht tot naastenliefde die de rijken dwong om af en toe een bijdrage te leveren aan de armen. De armenzorg op basis van liefdadigheid werd oorspronkelijk georganiseerd vanuit caritatieve en filantropische initiatieven. Sociaal werk is in dit kader ontstaan om deviant gedrag in de maatschappij te voorkomen. De liefdadigheid werd gekenmerkt door selectiviteit met een bijzondere aandacht voor de meest behoeftigen in de lage sociale klassen (Maeseele, Roose, Roets en Bouverne- De Bie, 2008). Vanaf 1600 wordt de strijd tegen armoede overgenomen door de seculiere overheid. In 1796 worden de burelen van weldadigheid opgericht die op lokaal niveau individuele hulpverlening bieden. Ook in 1796 ontstaan er burgerlijke godshuizen die de collectieve dienstverlening op zich nemen. 5 2.1.2 1925: het ontstaan van de COO’s Omwille van de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog ontstond in 1925 de wet op de Commissies voor Openbare Onderstand (COO) waardoor de bevoegdheden van de burgerlijke godshuizen en burelen van weldadigheid opgegeven en samengevoegd werden in de COO’s (Vanmarcke, et al., 2004). De voorganger van het OCMW, de COO (Commissie van Openbare Onderstand), kende zijn bestaan in de wet van 10 maart 1925. Deze wet kende verschillende opdrachten toe aan de COO’s zoals: behoeftigen thuis ondersteunen, verzekeren van ziekenverpleging, hulp verlenen aan zieken of gewonden, ellende bestrijden door preventieve maatregelen, voogdij nemen over vondelingen en wezen, investeren in goedkope woningen met hun kapitalen, bijdragen leveren aan instellingen met sociale doeleinden en als laatste de uitvoering van de in 1974 ingevoerde bestaansminimum-wet (Vranken, 2005). Preventie was bij de COO’s al een opdracht die in 1976 werd overgenomen door de OCMW’s. Vranken (2005) schrijft dat het verlenen van steun als de eerste opdracht van de COO’s beschouwd werd. Het aanbod van de COO’s was breder dan enkel het verlenen van financiële hulp en kon zich ook richten op collectieve dienstverlening. Collectieve dienstverlening kan omschreven worden als extra diensten die op initiatief van een bepaalde COO’s opgericht worden. Voorbeelden van collectieve dienstverlening in de COO waren onder andere diensten voor bejaarden, maaltijdenbedeling, dagcentrums, opbouw van sociale woningen en geestelijke gezondheidszorg. Preventie was voor de oprichting van deze collectieve dienstverlening één van de belangrijkste drijfveren . De wet van 10 maart 1925 betreffende COO’s vertrouwt de specifieke opdracht om behoeftigheid te voorkomen toe aan de COO’s. Vranken (2005) omschrijft de preventieve taak van COO’s als innovatief en als primair. De wet van 1925 refereert voor de preventieve opdracht van COO’s naar het realiseren van sociale woningen, verlenen van steun aan instellingen van sociale voorzorg en behoeftigen laten aansluiten bij de sociale voorzorg (Vranken, 2005). 2.1.3 1976: de geboorte van het OCMW Vanaf 1945 ontstond er, in het merendeel van Europa, een consensus over het gegeven dat de strijd tegen armoede tot de missie van de overheid behoorde (Luyten, 1993). De staat werd dus bereid om collectieve voorzieningen op te richten om zo welzijn te garanderen naar de burger toe (Maeseele et al., 2008). Deze auteurs omschrijven het ontstaan van het OCMW als een verschuiving van liefdadigheidswerk (gunst) naar recht op sociaal welzijn. Na wereldoorlog II ontstond onder invloed van de ingang van internationale mensenrechten de Belgische sociale welvaartstaat waarin solidariteit en integratie sleutelbegrippen waren. Dit ging gepaard met de introductie van de sociale 6 zekerheid (Maeseele, et al., 2008). De algemene bepaling van het OCMW staat beschreven in artikel 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die hier geciteerd wordt. “Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid”. Door de inwerkingstelling van het OCMW werd met het verleden van de COO’s als liefdadigheidsinstelling, volledig komaf gemaakt (de OCMW-wet van 1976) (Maeseele, et al., 2008). De wet van 1976 geeft aan het OCMW een bredere opdracht, waar preventie ook onderdeel van is. Deze brede opdracht biedt het OCMW de mogelijkheid om in te spelen op nieuwe maatschappelijke vraagstukken (Luyten, 1999). Volgens Maeseele et al., (2008) werd het recht op maatschappelijke dienstverlening ingevoerd als antwoord op groeiende onvoorspelbare risicofactoren in de samenleving. Door het recht op maatschappelijke dienstverlening te benoemen als een subjectief recht wil men anticiperen op deze risicofactoren. Dit recht wordt tevens pas van kracht wanneer zich een probleem of risico op een probleem voordoet (Maeseele, et al., 2008). Notredame (1998, geciteerd in Vranken, 2005) omschrijft het ontstaan van het OCMW als een maatschappelijk project ,die volgens hem ook een verschuiving van gunst naar recht inhoudt. “… de invoering van afdwingbare rechten als grondslag van de maatschappelijke dienstverlening (of van gunst naar recht), de verbreding van de opdracht van het OCMW van armoedebestrijding tot welzijnsbevordering van de totale bevolking en de professionalisering van de hulpverlening (Notredame, 1998, geciteerd in Vranken, 2005: 152).” In 2002 werd de laatste grote wijziging ingevoerd met betrekking tot de OCMW wetgeving. De wet betreffende het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) van 2002 introduceert het Leefloon die het Bestaansminimum vervangt. Het leefloon en het RMI betekenen de invoering van nieuwe activeringsmaatregelen met een nog grotere nadruk op arbeidsplicht in vergelijking met de bestaansminimumwet (De Boyser, 2006). Deze historische schets geeft het ontstaan van het OCMW weer die zijn geschiedenis put uit liefdadigheidsinstellingen en via het COO een institutionele basis kreeg. Het OCMW kreeg bij zijn ontstaan een brede opdracht mee om maatschappelijke dienstverlening te verzekeren. En wat dit precies inhoudt wordt in volgende paragraaf besproken. 2.2 Opdrachten binnen het sociaal werk van het OCMW 2.2.1 Het recht op maatschappelijke dienstverlening De omschakeling in 1976 van het COO naar het OCMW bracht heel wat verschuivingen met zich mee. Lammertyn (1977, in Luyten, 1993) somt de belangrijkste op. Als eerste kwam er in tegenstelling met het COO een recht op maatschappelijke dienstverlening die 7 voor iedere Belgische burger geldt. Ten tweede werd de opdracht gekoppeld aan het recht op maatschappelijke dienstverlening aanzienlijk uitgebreid. Ten derde werd er meer belang gehecht aan de rol van de sociale dienst. Lammertyn (1990) stelt dat het recht op maatschappelijke dienstverlening van iedere burger de belangrijkste tegenstelling is met de COO’s, waar enkel de meest behoeftige personen hulp kregen. Door het ontstaan van het OCMW kwam er een garantie van de overheid op een menswaardig bestaan (Luyten, 1993). De missie van het OCMW wordt door Luyten (1999) als dubbel omschreven. Enerzijds heeft het OCMW een brede opdracht door het recht op maatschappelijke dienstverlening die geldt voor iedereen. Anderzijds is het OCMW de instelling die zich bezig houdt met armoedebestrijding en zich specifiek richt op de meest kwetsbaren. Het bestaansminimum/leefloon is een aspect van het ruime aanbod aan maatschappelijke dienstverlening die door het OCMW verleend wordt (Lammertyn, 1990). Naast het bestaansminimum/leefloon is er in het OCMW ook aanvullende steun verkrijgbaar. Dit kan omschreven worden als materiële hulp in de meest passende vorm. De maatschappelijke dienstverlening is breder dan het verlenen van financiële steun (Luyten, 1993). De inhoud van deze dienstverlening wordt omschreven in art. 57 van de organieke wet betreffende de OCMW’s van 8 juli 1976. “Het OCMW heeft tot taak aan de personen en de gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve, doch ook preventieve hulp. Deze maatschappelijke dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn (Art. 57 organieke wet van OCMW’s van 8 juli 1976, geciteerd in Lammertyn, 1990: 8).” Uit dit artikel kan afgeleid worden dat het OCMW ook een preventieve rol kan opnemen en dit op meerdere welzijnsdomeinen. De bijstandsverlening in het OCMW kan zowel een lenigend als een regulatief aspect bevatten. Lenigend wordt door Luyten (1993) omschreven “…als een curatief middel om deze noodsituatie te lenigen (Luyten, 1993: 415)”. Over het regulatief aspect van bijstand schrijft Luyten: “ De bijstand wordt niet alleen passief gebruikt, maar ook actief: met name als een middel om wijzigingen aan te brengen in de sociale situatie van de betrokkene (Luyten, 1993: 415)”. In de OCMW-hulpverlening wordt het curatieve aspect het meest benadrukt. De hulp kan een oplossing of antwoord bieden op een bepaald sociaal probleem. Doch heeft het OCMW ook een actionistisch aspect door de gerichtheid om verandering te brengen in een probleemsituatie en deze om te buigen in een andere (betere) cliëntsituatie (Luyten, 1993). Luyten (1993) stelt dat bijstand makkelijker verleend wordt als het een regulariserend en preventief (om erger te voorkomen) effect heeft op de probleemsituatie. Als besluit stelt Luyten (1993) dat het verlenen van bijstand niet enkel een curatieve doelstelling dient, maar ook gemotiveerd wordt door preventieve en regulatieve aspecten. Preventie in een OCMW wordt door Luyten (1993) als volgt omschreven “In geval van 8 preventie is een bepaalde nood nog niet aanwezig, maar moet het OCMW dringend handelen om deze te vermijden (Luyten, 1993: 417).” 2.2.2 Opdrachten in het kader van maatschappelijke dienstverlening Het recht op maatschappelijke dienstverlening kan gerealiseerd worden door verschillende actiemiddelen. Aagten en Asselberghs (1989, in Lammertyn, 1990) formuleerden enkele hiervan. Het eerste actiemiddel is informatie. Het OCMW kan raadgevingen en inlichtingen verlenen opdat de burger kennis zou hebben van zijn/haar rechten. Het tweede actiemiddel is bemiddeling. Dit houdt in dat het OCMW zelf stappen kan ondernemen om de sociale rechten van de cliënt te vrijwaren. Ten derde is er begeleiding. Deze begeleiding kan psycho-sociaal, moreel en opvoedend van aard zijn. Het OCMW biedt als vierde hulpverleningsvorm materiële hulp aan in de best passende vorm. Een vijfde mogelijkheid in de OCMW-hulpverlening, is de oprichting van voorzieningen of hulpdiensten die zowel sociaal, curatief of preventief van aard kunnen zijn. Deze diensten kunnen van diverse aard zijn en tonen hiermee de diversiteit aan van de maatschappelijke dienstencentra’s, budgetbegeleiding, dienstverlening. diensten voor budgetbeheer, Voorbeelden tele-onthaal, zijn kinderopvang, service-flats, bejaardentehuizen, sociale ziekenhuizen, woningen, poetsdiensten, maaltijdenbedeling. Een zesde hulpverleningstaak van het OCMW betreft voogdij over minderjarige kinderen die toevertrouwd worden aan een OCMW. Een zevende taak is tewerkstelling waarin het OCMW kan meehelpen door te bemiddelen voor de cliënt of zelf werkgever te worden. Als laatste wordt het OCMW ook verantwoordelijk gesteld voor het verlenen van onmiddellijke medische hulp voor diegene die dit nodig hebben vanwege ziekte of een ongeval (Aagten en Asselbergs, 1989, in Lammertyn, 1990). Aagten, en Asselberghs, (1999) onderscheiden nog een drietal actiemiddelen meer dan deze beschreven in Lammertyn (1990). Zij beschouwen het toekennen van voorschotten, bewaring en hulp aan daklozen en huisvestiging ook als actiemiddelen. Het OCMW kan een beslissing nemen om voorschotten toe te kennen op bepaalde uitkeringen. Het OCMW is ook bevoegd om waarden te bewaren van personen die het aan het OCMW toevertrouwen. De voorzitter van het OCMW heeft als opdracht om huisvestiging te zoeken wanneer een dakloze zich aanmeld (Aagten en Asselbergs, 1999). Andere taken voor het OCMW naast de kernopdrachten van maatschappelijke dienstverlening worden onderscheiden door Luyten (1999). De eerste taak is inventariseren. Het OCMW zal hier de verschillende behoeften in de gemeente verzamelen om vervolgens na te gaan of deze passen in het bestaande hulpverleningsaanbod. Is dit niet het geval, kan het OCMW zelf een organisatie oprichten om tegemoet te komen aan de lokale behoeften. Een tweede 9 taak van het OCMW is de coördinatie en regisseursfunctie. Het OCMW kan dienen als een overlegplatform voor de verschillende regionale welzijnsvoorzieningen. Het overleg tussen de diensten kan zich ook toespitsen rond preventie. De coördinatiefunctie van het OCMW moet ervoor zorgen dat het aanbod toegankelijk en afgestemd is op elkaar. Een derde opdracht handelt over de organisatie van de hulpverlening. Het OCMW heeft een ondersteunende rol in de integratie van personen die niet op eigen krachten kunnen deelnemen in de samenleving. Het OCMW kan de integratie bevorderen door hulp te bieden op materieel en/of immaterieel vlak. Een laatste opdracht van het OCMW is de signaalfunctie. Het OCMW kan de via hulpverlening geregistreerde hiaten, leemtes, neveneffecten en onvolledigheden in wetgeving en beleid signaleren aan eigen bestuur of overheid. Het is de organieke wet van 1976 die het OCMW deze signaalfunctie geeft. De signaalfunctie en betrokkenheid op lokale behoeften van het OCMW kan een rol spelen bij de preventieve opdracht van het OCMW (Luyten, 1999). Het OCMW heeft ook de mogelijkheid om opdrachten uit te besteden aan of samen te werken met andere bestaande voorzieningen (Luyten, 1999). In het kader van preventie is het goed om weten dat deze preventieve taak niet altijd door de sociale dienst van het OCMW zelf uitgevoerd wordt maar ook kan uitbesteed worden aan andere diensten. Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat het OCMW een zeer brede taakomschrijving heeft en deze naast curatie ook een preventieve invulling kan krijgen. Preventie kan in het OCMW op verschillende welzijnsdomeinen ingeschakeld worden. Het OCMW kan hier zelf initiatieven voor oprichten maar kan deze preventieve taak ook uitbesteden aan andere diensten. Het OCMW kan door zijn centrale rol in het lokale welzijnsbeleid een belangrijke functie innemen om preventieve projecten op te starten. 2.3 OCMW Structuur Het OCMW kent een structuur die bestaat uit verschillende bestuursorganen. Bovenaan de structuur zetelt de Raad voor Maatschappelijk Welzijn. In deze Raad wordt een Voorzitter verkozen. De raad kan verschillende bijzonder comités oprichten, maar de voornaamste is de sociale dienst. Deze dienst houdt zich bezig met het behandelen van dossiers betreffende individuele maatschappelijke dienstverlening. De sociale dienst staat ook in voor het sociaal onderzoek die een uitkering of maatschappelijke dienstverlening vooraf gaat. Op basis van het onderzoek kan men een diagnose stellen van de sociale probleemsituatie en kan men een bepaalde steunverlening toekennen. Dit is een taak die expliciet wordt toegekend aan een maatschappelijke assistent of sociaal werker. (Luyten, 1993). Elk OCMW moet beschikken over een secretaris, ontvanger en maatschappelijk 10 werker. Deze hebben elk hun specifieke bevoegdheid in de structuur van het OCMW. De secretaris is hoofd van het personeel en wordt door Luyten (1999) als een manager omschreven. De ontvanger is verantwoordelijk voor het beheren van alle inkomsten en uitgaven. Luyten (1993) stelt “…dat de Raad de keuze maakt, De secretaris het bevel geeft, en de maatschappelijk werker uitvoert (Luyten, 1993: 59)”. De hulpverlening wordt specifiek toegeschreven aan de maatschappelijk werker. De hulpverlener heeft als opdracht om een menswaardig leven te garanderen en de probleemsituaties van cliënten op te heffen of te verbeteren. Gezien er in elk OCMW minstens één maatschappelijk assistent dient aanwezig te zijn kan deze gezien worden als de uitvoerder van het recht op maatschappelijke dienstverlening (Lammertyn, 1990). Deze dienstverlening kan zoals bovenvermeld preventief van aard zijn en daarom is het interessant om deze masterproef toe te spitsen op de rol van maatschappelijk werkers als uitvoerders van het sociaal werk en preventie in een OCMW. 2.4 Een voorbeeld van preventief werken: het armoedeprobleem Om aan preventie te kunnen doen moet er sprake zijn van een probleem. Door de confrontatie met een probleem kan het denken over preventie van start gaan (Goris, Burssens, Melis en Vettenburg, 2007). Daarom is het essentieel om inzicht te hebben in de uitgebreide en complexe problematiek van OCMW-cliënten. Wat volgt is een voorbeeld van een probleem waar voornamelijk OCMW-cliënten mee kampen en waarvoor ze beroep doen op steun van het OCMW, namelijk armoede. In de volgende paragraaf zullen enkel risico en beschermende factoren van armoede gegeven worden. Deze paragraaf duidt enkel op een voorbeeld waarop algemene preventie zich kan richten. Armoede is het voornaamste probleem waaraan gewerkt wordt in een OCMW, maar zeker en vast niet het enige. Hierdoor kan armoede in het kader van algemene preventie in de OCMWpraktijk een centrale plaats innemen. Een preventieve aanpak van het armoedeprobleem op gemeentelijk niveau vinden we terug bij Strier (2008). Deze auteur stelt dat de strijd tegen armoede kan gevoerd worden op vier niveaus namelijk het globale, nationale, regionale en op gemeentelijk niveau. De aanpak van het armoedeprobleem kan bereikt worden via enkele strategieën zoals de reproductieve, palliatieve, preventieve en emancipatorische. De preventieve armoedebestrijdings-strategieën hebben als doel: “… are intented to anticipate the most immediate consequences of poverty and to inhibit the mechanisms that replicate poverty (Strier, 2008: 5)”. Deze definitie van preventie geeft aan dat het gericht is om escalatie van het armoedeprobleem te voorkomen en het ontstaan van de oorzaken van armoede tegen te gaan. Deze preventieve strategie wil in druisen tegen effecten van armoede. De armoedepreventie kan zich richten op 11 armoedegerelateerde problemen zoals werkloosheid, laaggeschooldheid en dakloosheid. Deze preventiestrategie is zowel een combinatie van een top-down model, met de nadruk op integratie in de reguliere arbeidsmarkt, en een bottom-up-model, met de nadruk op de bevordering van maatschappelijke participatie (Strier, 2008). De sterkte van een preventieve aanpak van armoede schuilt in de proactieve benadering van preventie die gericht is om de waarschijnlijkheid van armoede te reduceren (Strier, 2008). De strijd tegen armoede is de voornaamste opdracht waar het OCMW aan werkt, en waar preventie een bijdrage aan kan leveren. Armoede kent enkele beschermende en risicofactoren waarmee bij een algemeen preventieve opzet rekening kan worden gehouden. Armoede wordt gekenmerkt door enkele sociaal, economische en demografische factoren (De Boyser, 2006). Voorbeelden van maatschappelijk kwetsbare groeperingen die een verhoogd risico op armoede hebben zijn: vrouwen (iets hoger dan mannen), 65-plussers, alleenstaanden, alleenstaande ouders (De Boyser, 2006). Een ander risico die de kans op armoede aanzienlijk verhoogt zijn gezinnen waar ouders niet werken en kinderen ten laste hebben (De Boyser, 2006). Een overmatige schuldenlast kan tevens aanleiding zijn voor armoede. Schulden ontstaan wanneer de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten. Dit onevenwicht kan aanleiding geven tot een schuldenproblematiek (De Boyser, 2006). De Boyser (2006) beschrijft op basis van een rondvraag van het Vlaams centrum schuldbemiddeling bij schuldbemiddelingsdiensten van OCMW’s en CAW’s de volgende oorzaken van schulden: “onvoorziene omstandigheden zoals ziekte, werkloosheid, echtscheiding, overbesteding, gebrekkig inkomen, tekort aan administratieve vaardigheden en psychische problemen (De Boyser, 2006: 90)“. Budgetbegeleiding en budgetbeheer zijn hulpverleningsvormen die zich specifiek richt op de schuldenproblematiek en ook onderdeel kunnen uitmaken van de dienstverlening in OCMW’s (De Boyser, 2006). Er zijn daarentegen ook enkele beschermingsfactoren tegen armoede. Een eerste beschermingsfactor is tewerkstelling. Een andere beschermingsfactor is de werkintensiteit waaruit blijkt dat hoe langer men gewerkt heeft, hoe minder risico er is op inkomensarmoede (De Boyser, 2006). Deze paragraaf geeft een duidelijk beeld weer van de complexiteit van OCMW-cliënten met armoedeproblemen. Armoede is een probleem die ook preventief aangepakt kan worden. Besluitend wordt gesteld dat om aan algemene preventie te kunnen doen het belangrijk is om zicht te krijgen op de oorzaken van bijvoorbeeld het armoedeprobleem. Dit kan ook gedaan worden voor andere problemen waarvoor het OCMW hulp biedt. 12 3 Hoofdstuk 2: Algemene preventie Uit vorig hoofdstuk blijkt dat een OCMW een preventieve taak kan opnemen. Maar wat houdt deze preventie in? Zoals in de probleemstelling geformuleerd handelt deze thesis over ‘algemene preventie’. Daarom is het noodzakelijk om een beschrijving te geven wat dit concept inhoudt en hoe dit ingevuld wordt in zowel nationale en internationale literatuur. Eerst volgt een duiding van het preventiebegrip. Vervolgens wordt stil gestaan bij individuele preventie om nadien dieper in te gaan op het concept van algemene preventie. Daarna wordt het concept van algemene preventie gesitueerd op de tijdslijn. Afsluitend wordt nog een kritische toetsing gegeven aan algemene preventie. 3.1 Preventie 3.1.1 Preventiedefinities Alvorens in te gaan op het concept algemene preventie, moet er duidelijkheid zijn over wat preventie is. Wat is kenmerkend aan dit begrip en hoe onderscheidt het zich van de klassieke hulpverlening? Wat volgt zijn verschillende definities van preventie. Preventie getuigt van gezond verstand want voorkomen is nog altijd beter dan genezen (Janssen, 1995). Dit kan gezien worden als een redelijk argument om preventief te gaan werken. Maar wat is preventie? Volgende auteurs definiëren dit concept: “Preventie omvat de initiatieven die doelbewust en systematisch anticiperen op risicofactoren (Vettenburg, Burssens, Goris, Melis, Van Gils, Verdonck & Walgrave, 2003: 15)”. Een recentere preventiedefinitie werd aangepast en gedefinieerd door Goris, Burssens, Melis & Vettenburg (2007) als “Initiatieven die doelbewust en systematisch een probleem voorkomen (Goris et al., 2007: 13)”. Belangrijk hierbij is dat elk woord in deze zin even zwaar weegt en dus allemaal aanwezig moeten zijn om onder het preventiebegrip te vallen. Een eerste aspect van preventie is dat het gaat over een initiatief. Dit wil zeggen dat preventie niet ongepland is maar een bewuste actie veronderstelt. Een tweede dimensie van preventie is dat het systematisch moet zijn. Dit houdt in dat er over preventie nagedacht werd en er een zekere planning aan voorafging. Een derde onderdeel van preventie is de gerichtheid op een probleem en dit is verbonden met het vierde onderdeel van preventie namelijk het voorkomen van een probleem (Goris et al., 2007). Zonder een probleem kan er geen sprake zijn van preventie. Om een probleem te voorkomen is het noodzakelijk om een probleemanalyse uit te voeren om zo zicht te krijgen op de risico- en beschermende factoren die hieraan gekoppeld zijn (Burssens, Goris, Melis & Vettenburg, 2004). Een laatste facet is het doelbewuste. Een volwaardig preventie-initiatief voldoet dus aan deze vijf voorwaarden. Indien dit niet het geval is wordt 13 er gesproken over initiatieven met een preventieve waarde (Goris et al., 2007) (Goris, 2008). Een andere definitie van preventie wordt door Vandemeulebroecke (1995) geschetst als het vroegtijdig bijsturen om zwaardere hulp overbodig te maken. Preventie wordt door Stepney (2006) beschreven als het vroegtijdig ingrijpen voordat een crisispunt bereikt wordt. Small & Memmo (2004) kennen het ontstaan van preventie toe aan het idee dat het effectiever en efficiënter is om problemen nu te voorkomen dan ze later op te lossen. Een andere preventiedefinitie komt van de hand van Bouverne-De Bie (2000). Preventie is hier, het ondernemen van acties die moet leiden tot een lastvermindering van groepen of individuele personen en dit door het stimuleren van gelegenheden tot zelfontplooiing (Bouverne-De Bie, 2000). Deze definitie toont aan dat preventie ingevuld kan worden vanuit de gerichtheid op een individu of een groep. Uit deze definities blijkt dat de gerichtheid om zo vroeg mogelijk in te grijpen in de probleemontwikkeling een essentieel element is van preventie. Een ander belangrijk aspect in het preventiediscours is de oriëntatie op het reduceren van risicofactoren en het promoten van beschermende factoren. Dit model gaat ervan uit dat via bepaalde algemene preventie-initiatieven bepaald gedrag, die het risico op problemen verhoogt, afgeleerd kan worden en gedragingen die beschermende factoren promoten, aangeleerd kunnen worden (Morris & Barnes, 2008). Volgens Small en Memmo (2004) behoort dit model tot de basisstrategieën van preventie. Ook Hawkins (2006) stelt dat het kennen van factoren die het risico op een bepaald probleem verhogen een essentieel element is van preventie. 3.1.2 Preventie in sociale wetenschappen Het voorkomen van de ontwikkeling of escalatie van problemen is iets wat al bestaat sinds mensenheugenis. Maar preventie als een wetenschappelijk thema ontwikkelde zich in de medische sector die een natuurwetenschappelijk paradigma hanteert. Medische preventie baseert zich op epidemiologie of oorzakenleer om de oorsprong van een bepaalde ziekte te achterhalen. Een kritiek op medische preventie is de onvertaalbaarheid naar een ingewikkelde ruime sociale context die niet lineair monocausaal te verklaren is, maar integendeel een circulair multicausaal karakter vertoont. In het sociaal werk, die intervenieert in de sociale realiteit, zijn problemen zelden te herleiden tot één oorzaak maar worden deze bepaald door meerdere factoren. Wat het probleem is of wie het een probleem vindt, is moeilijk eenduidig te stellen in de sociale realiteit (De Cauter & Walgrave, 1999). Preventief werken is om deze redenen een complexe bezigheid. Dit wordt nog eens verhoogd doordat de oorzaken van problemen in de sociale realiteit circulair van aard zijn in plaats van lineair. De oorzaken van een probleem en de gevolgen 14 die hieraan verbonden zijn, drukken in een sociale context dan ook eerder waarschijnlijkheid dan sluitende oorzakelijkheid uit (Bouverne-De Bie, 2000). Dit duidt op de complexiteit van preventie in het sociaal werk. 3.1.3 Preventie in het sociaal werk Het preventiethema in het sociaal werk loopt uiteen in verschillende vormen. Het kent een grote diversiteit naar gelang de methodiek, actie, het probleem die men wil voorkomen en de aard en intensiteit van de problemen (Walgrave, 1999). Preventie is dus een differentieel begrip. Preventie wordt door Stepney (2006) omschreven als een moeilijk te definiëren concept omwille van de gelaagde en veelzijdige betekenis. Deze auteur wijst erop dat preventie naar gelang de sector een andere invulling of definitie krijgt (Stepney, 2006). Ook Balachova, Bonner & Levy, (2009) vinden preventie geen makkelijk concept aangezien dit interventies op verschillende niveaus en een multidisciplinaire werking vereist. In de hulpverlening blijkt preventie dikwijls nog een vijfde wiel aan de wagen. Mogelijke oorzaken hiervan zijn de middelen die schaars, maar nodig zijn voor preventie en de caseload van hulpverleners die overbelast is. Hierdoor wordt preventie als een extra belastende taak gezien naast de gangbare hulpverlening (Stepney, 2006). Bepaalde auteurs, zoals Goris (2007), zijn voorstanders van meer (algemene) preventie in het sociaal werk. Het sociaal werk wordt geconfronteerd met veel verontwaardigde situaties. Preventie houdt deze thema’s levendig in de hulpverleningspraktijk door bijvoorbeeld te signaleren. De realisatie van een preventief sociaal werk wordt verstoord door de nadruk op het individuele en curatieve sociaal werk dat momenteel nog steeds meer aandacht krijgt. De keuze voor preventie in plaats van curatie wordt afgewimpeld met een te hoge werkdruk als argument. Een oplossing hiervoor is een omschakeling van uitsluitend curatie naar een combinatie met preventie (Goris, 2007). De keuze voor preventie wordt beargumenteerd omdat het aanpakken van problemen wanneer ze hun crisispunt bereikt hebben, zowel voor de cliënt als maatschappelijk werker negatieve gevolgen kunnen hebben. Het gevaar schuilt hierin om enkel nog van het ene naar het andere crisismoment te werken. Preventie roept dit een halt toe door het toepassen van vroege interventie. Door deze vroegtijdige preventie kunnen manifeste crisismomenten vermeden worden (Sheppard, 2008a). Preventie is dan ook gericht op het voorkomen van verslechtering van situaties (Sheppard & Crocker, 2008b). Besluitend kan gesteld worden dat preventie een gevarieerd thema is dat verschillende invullingen kent. Preventie krijgt ook een specifieke invulling in een sociale context, die sterk verschilt met een medisch-wetenschappelijk paradigma. Preventie is in het sociaal werk een thema die (nog) niet dominant is, maar wel belangstelling geniet. 15 3.2 Individuele preventie Preventie kan zowel een individuele of algemene invulling krijgen. Gezien deze masterproef handelt over algemene preventie, geef ik hier het onderscheid weer met individuele preventie, om vervolgens in te gaan op de definitie van algemene preventie. Individuele preventie voldoet aan de criteria om van een preventie-initiatief te spreken. Deze preventie is gericht op het voorkomen van problemen van één te onderscheiden individu (Goris et al., 2007). Individuele preventie wordt als volgt gedefinieerd: “Individuele preventie wil een probleem van een geïndividualiseerde persoon voorkomen. Individuele preventie grijpt in op risico- en beschermende factoren die voor die ene persoon relevant zijn. Individuele preventie volgt een strategie op maat van die persoon in zijn eigen context. We evalueren individuele preventie positief als het te voorkomen probleem zich bij die persoon minder voordoet (Goris et al., 2007: 27)”. Dit houdt een individuele probleemanalyse in en heeft als doel in te grijpen op de risicofactoren van een bepaald probleem die eigen zijn aan een specifiek individu (Burssens et al., 2004). Individuele preventie kan benoemd worden als een onderdeel van de feitelijke hulpverlening. Sociaal werkers zullen erkennen dat de hulp die ze bieden ook preventieve effecten hebben (Goris, 2008). Hulpverleners melden dat door hun interventies op geregelde basis men bewust de verdere escalatie van problemen bij individuele cliënten voorkomt (Melis, 2008). Deze preventievorm heeft echter een begrensd effect gezien de werking ervan zich beperkt tot één individu (Goris et al., 2007). De inzet van individuele preventie gaat vaak pas van start, wanneer een probleem zich al voordoet (Goris, 2008). Dit kan ook als een reactieve aanpak van problemen omschreven worden, omdat deze maar optreedt wanneer het probleem reeds manifest is of dreigt tot ontwikkeling te komen. (Melis, 2008). In eerste instantie wordt dan eerst een oplossing gezocht voor het probleem (Goris, 2008). Het onderscheid tussen individuele en algemene preventie is ontstaan in 1965 in het kader van de jeugdbeschermingswet die een preventieve opdracht gaf aan het jeugdwelzijnswerk. Hier is individuele preventie een initiatief ten aanzien van één persoon. Dankzij deze wetgeving kwam er een introductie van preventie in het welzijnswerk. Al vroeg bleek dat de individuele invulling van preventie een groter succes kende dan de algemene vorm. Toch lijkt recentelijk meer aandacht te komen voor algemene preventie in het welzijnswerk, al gebeurt dit met enige vertraging (Burssens, Goris, Melis & Vettenburg, 2004) (De Cauter & Walgrave, 1999). 16 3.3 Algemene preventie 3.3.1 Definities van algemene preventie Algemene preventie onderscheidt zich van individuele preventie door de focus op een ruimere doelgroep. Het algemene slaat niet op één individu maar op een ruimere populatie die niet individueel te identificeren is. Een definitie van algemene preventie luidt als volgt: “Algemene preventie wil een probleem van een ruimere bevolkingsgroep voorkomen. Algemene preventie grijpt in op risico- en beschermende factoren die gemeenschappelijk zijn voor de hele doelgroep. Algemene preventie volgt een strategie die aansluit bij gemeenschappelijke kenmerken van de bevolkingsdoelgroep. We evalueren algemene preventie positief als het te voorkomen probleem zich bij de omschreven doelgroep minder voordoet (Goris et al. 2007: 28)” (Goris, 2008). Deze omschrijving valt zoals individuele preventie onder de preventiedefinitie, maar verschilt door de oriëntatie op een ruimere populatie. De probleemanalyse richt zich op een algemene doelgroep die gekenmerkt wordt door gemeenschappelijke problemen of risicofactoren op een probleem (Goris et al., 2007) (Goris, 2008). Het contrast tussen individuele en algemene preventie wordt bepaald door de doelgroep waarmee men wil werken. Is de doelgroep beperkt tot één individu is het individuele preventie en is de doelgroep een ruime populatie, is het algemene preventie. Toch kunnen individuele preventieve acties de aanzet zijn tot algemene preventie. Een preventieve actie ten aanzien van een probleem van één individu, kan er voor zorgen dat er meer aandacht komt voor het probleem bij andere personen of groepen (Burssens et al. 2004) (Melis, 2008). Een andere definitie van algemene preventie wordt door The World Health Organisation (2004 in Balachova et al., 2009) omschreven als interventies die dienen om risicofactoren te elimineren of reduceren en beschermende factoren te promoten om zo het probleem te stoppen. Morris & Barnes (2008) zijn ook voorstanders van algemene preventie. Dit wordt bij hen omschreven als “Working with community models (Morris & Barnes, 2008: 1205)”. Dit model biedt een minder geïndividualiseerd perspectief op preventie en herkent de diversiteit in de gemeenschap (Morris & Barnes, 2008). Een andere definitie van algemene preventieve komt van Godfrey (2001) die dit concept situeert bij voorzieningen die de nood voor meer intensieve zorg voorkomen. Deze definitie geeft volgens Godfrey (2001) blijk van een bredere definitie van preventie. Een andere auteur schetst algemene preventie als volgt “Algemene preventie wordt … beschouwd als een kritisch analyseren van en ingrijpen in de samenleving, dit op basis van de rechten op ontplooiing van elk individu (Bouverne-De Bie, 2000: 268)”. Preventie wordt door deze auteur omschreven als een mogelijkheid om de samenleving te 17 herbedenken op basis van menselijke en maatschappelijke waarden en dit als recht van elke burger die zowel individueel als collectief kan gelden (Bouverne-De Bie, 2000). De keuze voor algemene preventie kan gemotiveerd worden door de ervaring dat meerdere personen dezelfde drempels of struikelblokken ervaren. Een algemene preventieve opzet kan ook resulteren uit de constatering dat een probleem op systematische basis verschijnt (Goris et al., 2007). Om duurzame verandering in de samenleving te realiseren en oorzaken van problemen aan de wortel aan te pakken, is individuele preventie op zich te beperkt. Daarom wordt er een pleidooi gehouden voor algemene preventie die een actieradius heeft voor een ruimere populatie die niet te herleiden is tot één individu (Melis, 2008) (Goris, 2003). Algemene preventie biedt de mogelijkheid om vanuit een interactioneel standpunt problemen aan te pakken. Hierdoor is er niet alleen aandacht voor de individuele kant van het probleem maar komen ook maatschappelijke oorzaken aan het licht (Goris, 2003). Dit wijst erop dat algemene preventie intervenieert in de relatie tussen burgers en hun ruimere context. Ontwikkelingsbeperkingen van mensen kunnen ontstaan wanneer dit niet op een doordachte wijze gebeurt (Melis, 2008). Dit toont het belang aan van een bottom-up benadering in algemene preventie. Deze stelling komt ook terug bij Bouverne-De Bie (2000) die voorstander is van een bottom-up benadering in algemene preventie. Dit model bekritiseert de vaak hanteerde topdown benadering, die de probleemanalyse uitvoert zonder enige betrokkenheid van de probleemdragers. Het belangrijkste verschil tussen deze twee modellen is dat de bottom-up benadering vertrekt van de probleembeleving bij de betrokkenen zelf. Participatie is in dit kader een kernbegrip (Bouverne-De Bie, 2000). Janssens (1995) is ook te vinden voor een bottum-up strategie waarbij men vertrekt vanuit de vragen en behoeften van de betrokkenen. Volgens Stepney (2006) kan algemene preventie in het sociaal werk opgezet worden vanuit twee discours. Enerzijds kan preventie gericht zijn op een beschermingsmodel dat enkel aandacht heeft voor personen met een verhoogd risico op problemen. Anderzijds kan preventie vertrekken vanuit een sociaalecologisch model die gericht is op een brede ondersteuning van de gemeenschap om zo problemen bij de bron aan te pakken. Het sociaalecologisch preventiemodel biedt een alternatief voor het dominante beschermingsmodel die enkel gericht is op de meest kwetsbaren (Stepney, 2006). Goris (2003) is voorstander van preventie die structureel, gepland, systematische en op lange termijn onderbouwd is, zoals algemene preventie. Zo heeft deze ook een grotere slagkracht. Doch is de curatieve hulpverlening niet volledig los te koppelen van algemene preventie. De registratie van problemen in de individuele hulpverlening kan dienen als signaalfunctie voor het opzetten van algemene preventie. Individuele hulp kan op deze manier de aanzet vormen voor een algemene preventieve opzet (Goris, 2003). 18 3.3.2 Algemene preventie in het sociaal werk Algemene preventie is in het sociaal werk niet beperkt tot één bepaalde sector. Preventie kan bijvoorbeeld opgestart worden in de geestelijke gezondheidszorg, het algemeen welzijnswerk, de jeugdzorg, het woonbeleid en de sociale tewerkstelling. Toch krijgt algemene preventie in de welzijnssector een beperkte plaats (Goris, 2003). Godfrey (2001) stelt dat er in de literatuur een gebrek is aan een duidelijke definitie van het preventieconcept in sociale voorzieningen. Dit maakt het moeilijk te bepalen welke dienst preventief werkt, ten aanzien van wie en op welke manier (Godfrey, 2001). Dit komt door de late bloei die algemene preventie kent, waardoor het minder sterk is uitgebouwd en gestructureerd is in het sociaal werk (Serrien, 2004). Preventie gebeurt dikwijls nog in de schaduw van de hulpverlening. In het welzijnswerk wordt de opdracht van sociaal werkers meestal gereduceerd tot begeleiding, zorg-en hulpverlening. De oorzaak hiervan ligt vaak op een te grote werkdruk in het sociaal werk die zich begrenst tot een uitsluitend curatieve opdracht (Goris, 2003). Een andere reden kan de opleiding van sociaal werkers zijn, want algemene preventie vraagt om een andere aanpak. Serrien (2004) stelt dat het algemeen preventief werken een zekere deskundigheid vergt. Sociaal werkers zijn vaak opgeleid in het individueel maatschappelijk werk terwijl preventieprojecten vaardigheden eisen die sociaal werkers uit de sociaal cultureel werk opleiding bezitten. Opbouwwerkers en sociaal cultureel werkers zijn onderricht om aandacht te hebben voor, en te werken met, groepen, maatschappij en structuren in de samenleving. Dit staat in tegenstelling met een individueel sociaal werker, die gericht is op het werken met individuele hulpvragen (Serrien, 2004). Misschien ligt hier de reden waarom algemene preventie onvoldoende verankerd is in het welzijnswerk en specifiek in het OCMW. Mensen met een opleiding in het sociaal cultureel welzijnswerk hebben wellicht meer aandacht voor algemene preventie. 3.3.3 De meerwaarde van algemene preventie Algemene preventie kent in vergelijking met individuele preventie een aantal voordelen in de hulpverlening. Algemene preventie kan een meerwaarde bieden aan de preventieve werking van een sociale dienst in het OCMW. Doch is individuele preventie een essentiële schakel in het sociaal werk. Algemene preventie wordt daarom gepromoot als een aanvulling van individuele preventie en niet als een vervanging hiervan. Beiden zijn echter noodzakelijk in een hulpverleningspraktijk. Algemene preventie kan wel een uitweg bieden voor hulpverleners die het gevoel hebben steeds hetzelfde stramien te doorlopen met verschillende cliënten die tegen gemeenschappelijke problemen aanlopen (Burssens et al., 2004). In plaats van met elke cliënt individueel preventief te werken kan algemeen 19 preventie, waar problemen aangepakt wordt op doelgroepniveau, een uitweg bieden in deze impasse (Burssens et al., 2004). Een ander voordeel van algemene preventie ten opzichte van de individuele versie is dat er meer mensen bereikt worden, ongeacht de aanwezigheid van het probleem of risicofactoren, door de anticiperende werking van algemene preventie. In tegenstelling tot individuele preventie is er bij de algemene versie geen directe relatie waarneembaar met een bepaald probleem. Er moet natuurlijk wel sprake zijn van een probleem om aan preventie te kunnen doen, al moet het probleem niet volledig geëscaleerd zijn. Algemene preventie is in die zin proactief omdat het reeds zal optreden voordat het probleem zich ten volle stelt. Individuele preventie opereert meestal in de hulpverlening, waar het probleem al manifest is. Individuele preventie is daarom meer reactief, waar algemene preventie het voordeel kan hebben om proactief te ageren (Burssens et al., 2004). 3.4 De tijdslijn Algemene preventie bevindt zich op een tijdslijn tussen het algemeen beleid en curatie (Vettenburg et al., 2003). De tijdslijn is een weergave van een probleemontwikkeling. Naar gelang de ontwikkeling krijgt algemene preventie een andere invulling. De tijdslijn maakt ook een onderscheid tussen het algemeen beleid, algemene preventie en curatie (Vettenburg et al., 2003). Het onderscheid tussen algemene preventie enerzijds en het algemeen beleid en curatie anderzijds is gebaseerd op het gegeven dat deze concepten niet onder de preventiedefinitie vallen. Toch zijn deze drie begrippen niet volledig van elkaar te onderscheiden (Goris et al., 2007). Eerst komt het algemeen beleid aan bod op de tijdslijn. Vervolgens wordt er ingegaan op de verschillende niveaus van algemene preventie. Hierbij wordt ook een vergelijking gemaakt met andere preventieniveaus omschreven in de internationale literatuur. Hierna wordt het concept van curatie besproken. 3.4.1 Algemeen beleid Het algemeen beleid ligt het eerst op de tijdslijn. Hier is er nog geen sprake van een probleem (Vettenburg et al., 2003). Het algemeen beleid houdt zich niet bezig met het voorkomen van problemen (Goris et al., 2007). Het algemeen beleid dat voor algemene preventie komt op de tijdslijn, houdt zich bezig met het ontwikkelen van rechten (Goris, 2008). Toch blijkt er een link te zijn tussen algemene preventie en het algemeen beleid. Algemene Preventie kan gezien worden als een leerproces. Wanneer de vooropgestelde doelen gerealiseerd zijn kan algemene preventie een onderdeel worden van het algemeen beleid, waar preventie geen centraal doel meer is. Met andere woorden 20 algemene preventie kan overgaan en onderdeel worden van het algemeen beleid (Vettenburg et al., 2003) (Goris, 2008). 3.4.2 Primaire, secundaire en tertiaire algemene preventie Algemene preventie krijgt naarmate de positie op de tijdslijn een andere indeling. Zo kan algemene preventie een heel diverse invulling krijgen (Goris, Burssens, Melis en Vettenburg, 2006). Preventie in de context van de gezondheidszorg brengt meer duidelijkheid over dit concept. Deze sector onderscheidde het preventieconcept in drie niveaus namelijk een primaire, secundaire en tertiaire (Godfrey, 2001). Deze drie niveaus geven zo een verdere invulling aan algemene preventie. De beoogde problemen en doelgroepen spelen een cruciale rol in de verdeling tussen de drie niveaus (Goris et al., 2007). Deze niveaus krijgen een andere inhoud naargelang het over een geëscaleerd probleem of risicofactoren op een bepaald probleem gaat (Goris et al., 2006). De plaats van algemene preventie op de tijdslijn wordt daarnaast ook bepaald door de acuutheid van het probleem, de probleemontwikkeling en de manifestatie van risicofactoren (Vettenburg et al., 2003). Het eerste niveau (primaire algemene preventie) richt zich op een algemene populatie waar er nog geen sprake is van een acuut probleem. Dit kan volgens Vandermeulebroecke (1995) gerealiseerd worden door middel van een breed aanbod aan informatie en advies. Het tweede niveau, namelijk secundaire algemene preventie, specificeert zich naar doelgroepen die risico’s vertonen op een bepaald probleem. In deze fase worden de signalen van het probleem zichtbaar en is het risico op probleemontwikkeling aanwezig. Tertiaire algemene preventie (derde niveau) richt zich op personen die geconfronteerd worden met problemen. Problemen worden manifest en algemene preventie heeft hier als doel om een verdere escalatie van het probleem te voorkomen (Goris et al., 2007) (Goris, 2008). Een gelijkaardige definitie van de verschillende niveaus van algemene preventie wordt omschreven door Vandermeulebroecke (1995). Internationale auteurs zoals Small & Memmo (2004); Godfrey (2001); Mann & Reynolds (2006) beschrijven ook de traditionele indeling van algemene preventie in een primair, secundair en tertiair niveau. Deze definities komen overeen met deze geformuleerd door Goris et al. (2007) en Vettenburg et al. (2003). In de internationale literatuur wordt wel een uitbreiding gegeven op de verschillende preventieniveaus. Hardiker et al. (1989, geciteerd in Morris & Barnes, 2008) onderscheiden, in tegenstelling tot de drie gebruikelijke verdelingen van algemene preventie, nog een vierde niveau namelijk quaternary prevention (Sheppard, 2005). Dit vierde niveau wordt omschreven als “herstellende preventie die de focus legt op het reduceren van de impact van een indringerige interventie (CYPU, 2001: 37, geciteerd in 21 Morris & Barnes, 2008: 1197)”. Deze preventie gaat nog verder dan het tertiaire niveau. Quaternary prevention (Sheppard, 2005) vergt preventieve acties die verder gezet worden in de zorg- en hulpverlening (Sheppard, 2005). De vraag is of dit vierde niveau dan nog onder het preventieconcept valt want, Small & Memmo (2004) stellen dat onderzoekers enkel initiatieven onder het preventieconcept erkennen, wanneer deze optreden voor het begin, of de escalatie van ernstige problemen. Een andere indeling van algemene preventie, die enkel terug te vinden was in internationale literatuur, is deze in universele, selectieve en geïndiceerde preventie. Deze preventie-indeling wordt uiteen gezet bij Balachova, Bonner & Levy (2009); Crane, Warnes & Fu (2006); Small & Memmo (2004). Universele preventieprogramma’s richten zich op de volledige populatie. Selectieve preventie richt zich op groepen met een hoger risicoprofiel op een bepaald probleem. Geïndiceerde preventie is gericht op personen of groepen met specifieke kenmerken van een probleem (Crane, Warnes & Fu, 2006). Ook Small & Memmo (2004) omschrijven universele preventie als “… interventies gericht op een groot publiek of een volledige populatie (Small & Memmo, 2004: 4)”. Deze definitie valt onder algemene preventie door de gerichtheid op een niet-geïndividualiseerd persoon, maar een populatie. Selectieve preventie wordt door Small & Memmo (2004) omschreven als “Selective preventive interventions are directed at a subgroup of a population that is a risk of developing the problem but is not yet exhibiting any difficulties (Small & Memmo, 2004: 4)”. “Indicated prevention involves interventions targeted at high-risk individuals who show some signs or symptoms of a problem (Small & Memmo, 2004: 4)”. Een vaststelling is dat deze concepten sterk overeen komen met de definities van primaire, secundaire en tertiaire preventie en ook een onderscheid maakt in de stijgende probleemontwikkeling. In de literatuur kan daarom universele preventie gelijk staan aan primaire preventie en geïndiceerde, aan tertiaire preventie. Eigenlijk kunnen de concepten van universele, selectieve en geïndiceerde preventie gezien worden als nieuwe formuleringen van de bekende primaire, secundaire en tertiaire preventiebegrippen (Small & Memmo, 2004). Ook Sheppard & Crocker, (2008b); Sheppard, (2009); Sheppard, (2005) merken deze vergelijking op. Balachova et al. (2009) verschillen met bovenvermelde auteurs, omdat Balachova et al. (2009) universele, selectieve en geïndiceerde preventie als een onderdeel omschrijven van primaire preventie, naast secundaire en tertiaire preventie. Universele primaire preventie beogen, ongeacht bepaalde risico’s, de gehele populatie. Selectieve primaire preventie beogen groepen van individuen met een verhoogd risico op problemen. Deze preventie richt zich op groepen van mensen die meer kans hebben om een probleem te ontwikkelen. Geïndiceerde primaire preventie richt zich op personen of groepen waar problemen manifest zijn en zijn gericht om een verdere escalatie of uitbarsting van het 22 probleem te voorkomen (Balachova et al., 2009). Deze categorieën behoren volgens deze auteurs tot de categorie van primaire preventie. Maar de omschrijving van deze concepten komen sterk overeen met deze geformuleerd door Goris et al. (2007) als primaire, secundaire en tertiaire preventie. Besluitend kan geconcludeerd worden dat algemene preventie traditioneel onderverdeeld wordt in primaire, secundaire en tertiaire preventie. In de internationale literatuur wordt dit tevens bevestigd als definitie van algemene preventie. Algemene preventie krijgt in de internationale literatuur een uitbreiding door de concepten van ‘’universal, selective and indicated prevention’(Small & Memmo, 2004). Een ander theoretisch concept is deze van ‘quaternary prevention’(Morris & Barnes, 2008), die in de literatuur omschreven wordt als een vierde niveau van algemene preventie. 3.4.3 Curatie Naast het algemeen beleid en de drie preventievormen, bevindt zich curatie op de tijdslijn (Vettenburg et al., 2003). Algemene preventie onderscheidt zich van curatie. Deze wil een acuut probleem lenigen en niet voorkomen. Bij curatie is er dan ook sprake van een escalatie van het probleem (Goris et al., 2007). Curatie gaat in plaats van problemen te voorkomen, ze oplossen. Men wil geen situaties in de toekomst voorkomen maar nu oplossen (Goris, 2008). Curatie moet onderscheiden worden van tertiaire preventie omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden om het over preventie te hebben. Zo is curatie niet gericht op het voorkomen van risicofactoren of problemen en kent het geen intentioneel karakter (Vettenburg et al., 2003). De relatie hulpverlening en preventie is niet eenduidig van elkaar af te scheiden. Sommige auteurs, zoals Small & Memmo (2004) maken een differentiatie tussen hulpverlening en preventie, die van kracht wordt wanneer het probleem te ver ontwikkeld is om nog preventief op te treden. Een andere stelling is dat er in de hulpverlening nog altijd sprake kan zijn van preventie, al gaat het dan vaak over individuele preventie. Zolang men gericht is op het voorkomen van problemen valt de hulpverlening onder het preventiebegrip (Goris et al., 2006). Algemene preventie dreigt aan de kant geschoven te worden door curatieve hulpverlening, doch kan curatie niet verwaarloosd worden door de confrontatie met dringende hulpvragen. Het voordeel van curatief werken, zijn de merkbare resultaten op korte termijn. Algemene preventie wordt ook gevoed door de individuele curatie ook al wordt deze nog vaak als een vijfde wiel aan de wagen behandeld in de praktijk (Serrien, 2004). Hulpverlening kan aan de basis liggen voor preventie. Maar hoe verloopt de relatie tussen deze twee. De tijdslijn tussen algemeen beleid, algemene preventie en curatie laat uitblijken dat dit een rechtlijnig verband is. Dit is echter niet het geval. Via signalisatie kan 23 curatie aanleiding geven voor algemene preventie. Maar het kan ook omgekeerd, preventie-initiatieven kan de hulpverlening wijzen op bijvoorbeeld structurele problemen. Daarom wordt er beter gesproken over een circulair verband waar preventie en hulpverlening elkaar voortdurend aanvullen. Dit kan gerealiseerd worden door de algemeen preventieve opdracht niet alleen te geven aan preventiewerkers maar als taak op te leggen voor iedere medewerker in de sociaal werk organisatie (Goris, 2003). Dit wijst op het feit dat de drie concepten, algemeen beleid, algemene preventie en curatie, in de praktijk niet los hangen van elkaar, maar elkaar voortdurend beïnvloeden. 3.5 Preventieve reflex De keuze om op een bepaald moment in te grijpen en te kiezen voor algemene preventie is de preventieve reflex. Op basis van een probleemgeval kan een reactie ontstaan om in de toekomst te voorkomen dat meerdere mensen met hetzelfde probleem in contact komen (Goris, 2008). Op deze manier kan er ook een brug gevormd worden van individuele naar algemene preventie. De preventieve reflex kan ingeschakeld worden door de aanwezigheid van een risico die de ontwikkeling van een probleem aanwakkert of de constatering van een probleem. Algemene preventie krijgt zo een reactieve invulling, want het probleem die aanwezig is of dreigt te escaleren geeft aanleiding tot het preventieinitiatief (Goris et al., 2007) (Goris, 2008). Algemene preventie kan dus op een reactieve manier, maar ook op een proactieve wijze ontstaan. Algemene preventie die zich richt op een ruime doelgroep kan proactief werken voor personen uit de doelgroep die nog niet geconfronteerd werden met een probleem (Melis, 2008). Op basis van signalisatie, onderzoek of eigen ervaringen dat een probleem voor een bepaalde populatie dreigt voor te doen, kan er proactief gehandeld worden. Proactief betekent dat preventie van start gaat voor dat het probleem reeds escaleert (Goris, 2008) (Goris et al., 2007). Individuele preventie is niet volledig los te koppelen van de algemene versie en kan ook de aanleiding zijn om algemene preventie-initiatieven op touw te zetten (Melis, 2008). De preventieve reflex is een eerste aanzet om de burg te maken tussen het individueel sociaal werk en algemene preventie. Serrien (2004) stelt dat deze reflex bij iedereen in een welzijnsorganisatie moet aanwezig zijn. Als iedereen een preventieve reflex aanneemt leidt dit tot een gemeenschappelijke reflectie op problemen en noden van doelgroepen waar de welzijnsorganisatie mee werkt. Door deze reflectie kan er een zingevingskader opgebouwd worden voor algemene preventie. Het opzetten van algemene preventie is dus een taak voor iedereen (Serrien, 2004). Hendrickx (2008a)(2008b) merkt op dat het omzetten van individuele hulpverlening naar algemene preventie via de preventieve reflex niet makkelijk is (Goris, 2003). De werkdruk van de 24 individuele hulpverlening weegt zwaar door en werkt motiverend door de snelle resultaten van het curatieve werk. Algemene preventie kan vanuit het gevoel dat cliënten met gemeenschappelijke struikelblokken kampen een meerwaarde bieden ten opzichte van het individuele casework. De preventieve reflex situeert zich bij de hulpverlener en deze moet daarom ook leren breder denken en handelen dan de situatie van één individuele cliënt. Er moet dus een reflex aanwezig zijn om na te gaan of het probleem verder reikt dan die van één cliënt (Hendrickx, 2008a) )(Hendrickx, 2008b). Signalen goed opvangen en analyseren is van belang bij de opbouw van algemene preventie. Op organisatieniveau moet er daarom voldoende geregeld zijn om dit mogelijk te maken. Indien dit niet gebeurt dreigt algemene preventie niet te slagen. Hierdoor dreigen hulpverleners te vervallen in een individueel discours ten koste van algemene preventie. Om dit tegen te gaan moet algemene preventie een taak zijn van elke hulpverlener en niet alleen van preventiewerkers. Elke cliënt heeft ook het recht op algemene preventie om zo onrechtvaardigheid tegen te gaan (Hendrickx, 2008a)(Hendrickx, 2008b). Signalen zoals bijvoorbeeld gemeenschappelijke problemen van een doelgroep kunnen doorgegeven worden naar andere organisaties die initiatieven hiervoor kunnen oprichten. (Goris, 2003). In het kader van algemene preventie zijn signalisatie en de preventieve reflex onmisbaar. 3.6 Valkuilen bij het algemeen preventief werken Uit het voorgaande blijkt dat algemene preventie een duurzaam concept is en op verschillende manier gehanteerd kan worden. Toch is dit concept niet vanzelfsprekend en is het niet zonder gevaar. Algemene preventie moet op een kritische en reflectieve manier gebruikt worden. Het gevaar schuilt in een mogelijke herleiding van algemene preventie tot sociale controle. Daarom vergt het ingrijpen op problemen verantwoording, zeker als dit gebeurt zonder dat het gevraagd werd. Daardoor is het van belang om te spiegelen wie een bepaald probleem formuleert en of dit door de personen in kwestie wel degelijk als een probleem ervaren wordt (De Cauter & Walgrave, 1999). Algemene preventie wordt ook geconfronteerd met ethische dilemma’s. Een belangrijk aspect hiervan is de keuze om al dan niet in te grijpen. Enerzijds kunnen preventiewerkers ervoor kiezen om in te grijpen. Het gevolg van dit interventionisme is dat er controle op het gedrag van mensen komt vanuit de hangbare waarden en normen. Anderzijds kan er gepleit worden om niet tussen te komen. Dit non-interventionisme kan leiden tot verwaarlozing of maatschappelijke groepen kwetsen. Algemene preventie zal altijd te maken hebben met deze keuzes en een afweging is hier aangewezen (De Cauter & Walgrave, 1999). Het is niet altijd zo dat een verhoogd risico op een probleem effectief 25 uitgroeit tot een probleem. Het anticiperen op problemen is daarom niet altijd wenselijk. De Cauter & Walgrave (1999) stellen dat het vroeg ingrijpen kan leiden tot neveneffecten of helemaal geen effecten heeft. Preventie werkt niet altijd. Sommige preventie-initiatieven kunnen tegenovergestelde of geen effecten hebben. Preventie is gericht op een specifiek probleem en zal gericht tussenkomen om dat te voorkomen. Dit wil echter niet zeggen dat het probleem volledig gereduceerd kan worden (De Cauter & Walgrave, 1999). Preventie leidt dan ook niet noodzakelijk tot meer welzijn (Bouverne-De Bie, 2000). Serrien (2004) beschrijft enkele valkuilen die gebonden zijn aan algemene preventie. Preventieprojecten zijn eindig en hierin schuilt het gevaar dat preventiewerkers geen afstand kunnen doen van het project. Algemene preventie houdt ook een dreiging van afroming in. Afroming betekent dat preventie zich enkel zal richten op personen in de doelgroep waar men betere resultaten mee kan bereiken. Het gevolg is dat de meest kwetsbare individuen of groepen worden uitgesloten van algemene preventie (Serrien, 2004); (Burssens, Goris, Melis & Vettenburg, 2005); (Burssens, Goris, Melis & Vettenburg, 2007). De effecten van algemene preventie resulteren vaak pas op lange termijn, in tegenstelling tot curatieve hulp die onmiddellijke resultaten opleveren. Dit kan tevens een drempel zijn om algemeen preventief te gaan werken (De Cauter & Walgrave 1999). Het evidence-based referentiekader kent de laatste jaren een opmars in het preventiediscours. Dit referentiekader kan beargumenteerd worden door de nadruk op effectiviteit en efficiëntie. Ook internationale auteurs zoals Hawkins (2006) zijn voorstanders van meer evidence-based prevention. Efficiëntie en effectiviteit zijn hierin de sleutelbegrippen. Effectiviteit toetst of algemene preventie-initiatieven resultaten boeken. Efficiëntie betekent dat deze resultaten moeten behaald worden met een minimaal aan middelen (Vettenburg et al., 2003). Doch zijn er heel wat valkuilen mee verbonden als men er niet op een doordachte manier mee omspringt. Dit discours legt een grote nadruk op het meetbare. De valkuil hier is dat men zich enkel richt op het positieve effect van preventie en niet op de mogelijke neveneffecten (Burssens et al., 2005). Ook dreigt preventie herleid te worden tot het meten van effecten, maar deze zijn niet zo makkelijk meetbare in een sociale context (Burssens, et al., 2007). Het welzijnswerk die handelt in een complexe sociale realiteit is niet te reduceren tot cijfers. Het meten van bijvoorbeeld resultaten van preventieve acties zijn in de sociale realiteit niet makkelijk. Want het resultaat kan door meerdere actoren beïnvloedt zijn. Dit is ook het geval met preventieve acties die op lange termijn werken. Het sociaal werk wordt ook zelden geconfronteerd met een afgebakend probleem. Een probleem kent meestal een samenhang van meerdere problemen met verschillende oorzaken. De vraag stelt zich hier of je dan wel meet wat je wilt meten (Burssens et al., 2005); (Burssens et al., 2007). 26 Algemene preventie dreigt in een risicomaatschappij en in een veiligheidsdiscours herleidt te worden tot disciplinering en controle. Het gevaar schuilt in de beoordelende werking van preventie die op basis van risicoberekening bepaalde groepen als een bedreiging bestempelen (Vettenburg, Melis, Burssens & Goris, 2007). Het referentiekader van wenselijke algemene preventie wil op basis van een emancipatiegedachte de valkuilen van algemene preventie tegen gaan. Dit kan gerealiseerd worden door te sleutelen aan de vijf dimensies van wenselijke algemene preventie namelijk radicaliteit, offensiviteit, integraliteit, het democratisch karakter en participatie. De definitie luidt als volgt: “Wenselijke preventie: schept voorwaarden om problemen steeds vroeger te voorkomen, is maximaal offensief, bouwt een integrale aanpak uit, is participatief en heeft een democratisch karakter (Vettenburg et al., 2007: 40)”. Deze vorm van algemene preventie poogt een antwoord te bieden op de mogelijke neveneffecten en valkuilen die gebonden zijn aan algemene preventie. Besluitend kan gesteld worden dat algemene preventie een positief concept is maar wanneer deze op de verkeerde wijze gehanteerd wordt, kan het negatieve effecten vertonen. Algemene preventie mag daarom niet ondoordacht toegepast worden. Het vergt een kritische en interactionistische denkwijze. 27 4 Hoofdstuk 3: Methodologie 4.1 Onderzoeksmethode De doelstelling van het onderzoek is om inzicht en kennis te verwerven over de plaats en de toepassing van algemene preventie in de praktijk van het OCMW. Maatschappelijk werkers zijn de uitvoerders van hulpverlening in de praktijk van een OCMW. Gezien onderzocht wil worden welke invulling algemene preventie in de praktijk krijgt, is het bevragen van hulpverleners de meest vanzelfsprekende keuze. De geformuleerde onderzoeksvragen zoals beschreven in de inleiding luiden: Hoe wordt de opdracht van preventie zoals vermeld in de organieke wetgeving van 1976 uitgevoerd en ingevuld in het sociaal werk van het OCMW? En welke plaats krijgt algemene preventie naast de curatieve hulpverlening in het OCMW? Door de gerichtheid op hulpverleners en hun kennis, houding en handelen van algemene preventie in het sociaal werk van het OCMW, is een kwalitatief onderzoek het meest aangewezen (Schuyten, 2005). Een kwalitatief onderzoek is tevens een vorm van empirisch onderzoek. Dit type onderzoek wordt getypeerd door niet-numerieke informatie en wordt weergegeven in dagdagelijkse taal (Maso & Smaling, 1998). Gezien dit onderzoek een kwalitatieve studie inhoudt, heeft het een beschrijvende en inventariserende functie (Schuyten, 2005). Op basis van een semigestructureerd interview wil ik een antwoord geven op bovenstaande onderzoeksvragen. Het interview houdt een combinatie in van zowel losse als vaste vraagstellingen. Dit soort interview biedt de interviewer de mogelijkheid om in te gaan op aspecten die de respondent aanbrengt. Een uitbreiding op de vragenlijst en tussenvragen worden hierdoor mogelijk. De vragenlijst werd opgesteld aan de hand van open vragen. Dit geeft de respondent de kans om te reflecteren over de preventieve opdracht die zij/hij uitvoeren in een OCMW. Door de vrije antwoordmogelijkheid zijn meer spontane reacties mogelijk en kan de respondent items bespreken die volgens hem van belang zijn. Dit zorgt ervoor dat de informatie op een open manier verzameld kan worden. Deze open wijze van onderzoek biedt de interviewer de mogelijkheid om in interactie te gaan met de respondent en af te wijken van een vaste structuur (Maso & Smaling, 1998). Om de informatie te verzamelen in het kader van een kwalitatief onderzoek werd er gebruik gemaakt van een semi-open interview. Dit houdt in dat er kan afgeweken worden van de vaste structuur (Schuyten, 2005). De vragenlijst kent een bepaalde volgorde. Eerst werd het thema preventie bevraagd en wordt er gepeild naar de houding, kennis en werking van algemene preventie in de praktijk. Het laatste onderdeel houdt achtergrondvragen in met betrekking tot de functie, opdrachten en opleiding van de respondent (Schuyten, 2005). Het doel van dit interview is om meer inzicht te verwerven op een aantal topics voortvloeiend uit de literatuurstudie. 28 Op basis van de onderzoeksvragen en literatuurstudie werd een vragenlijst opgemaakt. Deze vragenlijst is een eigen ontworpen instrument die peilt naar mogelijke antwoorden op de onderzoeksvragen. De vragenlijst kent een bepaalde structuur die opgedeeld werd in drie topics namelijk, preventie, OCMW en sociaal werk. De vragen werden zoveel mogelijk gebundeld onder deze topics. Onder het topic van preventie bespreek ik de items algemene preventie, individuele preventie, preventieve reflex en signaleren. Het doel van deze vragen is om uiteindelijk een antwoord te kunnen bieden op de geformuleerde onderzoeksvragen. In deze topic wordt eerst gepeild naar de kennis en houding van de respondent tegenover algemene preventie. Daarna wordt ruim ingegaan op de algemeen preventieve werking in het bevraagde OCMW, met als doel de werking en invulling van de preventieve opdracht van het OCMW te achterhalen. Gezien de organieke wetgeving de preventieve opdracht niet verder specificeert, wordt er ook gepeild naar individuele preventie in de OCMW-praktijk. De preventieve reflex en het signaleren worden ook bevraagd. Het doel van deze vragen is om na te gaan of er algemeen preventief gedacht wordt bij de hulpverleners. Een tweede topic bevraagt de missie en opdrachten in een OCMW. Aan de hand van deze vragen wordt nagegaan welke invulling algemene preventie krijgt in de opdrachten en missie van het OCMW. Op basis van deze antwoorden kan er duidelijkheid geschept worden over de plaats van algemene preventie in de ruime opdrachten die het OCMW kent.. Een derde topic handelt over het sociaal werk en bevraagt de opdrachten van een maatschappelijk assistent in een OCMW. Hier wordt expliciet gepeild naar de preventieve opdracht van een sociaal werker. De respondent wordt gevraagd om een afweging te maken tussen hun preventieve werk en curatieve werk die ze verrichten. Er wordt ook gepolst naar de opleidingsachtergrond van de sociaal werker. Het doel van deze vragen is om zicht te krijgen welke plaats en ruimte vooral algemene preventie krijgt naast curatie in de sociale en maatschappelijke werkpraktijk van een OCMW. Hierbij is het ook gepast om mee te delen dat het onderzoek een minpunt kent met betrekking tot de vragenlijst. De vragenlijst werd halverwege het onderzoek aangepast. De reden hiervoor is een wijziging in de probleemstelling die tevens een wijziging in de literatuurstudie en dito vragenlijst vereist. Vijf interviews werden afgelegd met een vorige vragenlijst. De vragenlijst werd aangepast, maar de meeste vragen bleven gelden voor de huidige lijst. Om de gegevens op een uniforme wijze te analyseren en rapporteren, werd er geen rekening gehouden met de gegevens bekomen uit de vragen die weggelaten werden. 29 4.2 Werkwijze Het onderzoek werd afgelegd in de context van een OCMW. Gezien de probleemstelling en titel van deze masterproef, werd de sociale dienst van een OCMW bevraagd. De sociale dienst kan afhankelijk van OCMW tot OCMW een andere opdeling hebben. De respondenten die bevraagd werden werkten allemaal in de sociale dienst of de schuldbemiddelingsdienst van een OCMW, die ook deel kan uitmaken van de sociale dienst. Begin april werd eerst via mail contact opgenomen met de beoogde OCMW’s. Meestal kreeg ik binnen de zeven dagen terug antwoord en konden afspraken gemaakt worden. Indien ik binnen de zeven dagen geen antwoord via mail terugkreeg, nam ik telefonisch contact op. Ik werd toen telkens verbonden met de hoofdmaatschappelijk assistent van de dienst, die intern bekeek wie bereid is een interview af te nemen. In totaal werden dertien OCMW’s gecontacteerd, deze waren allemaal bereid om mee te werken. Van de gecontacteerde OCMW’s bevinden zich er vier in Oost-Vlaanderen en negen in West-Vlaanderen. De keuze voor deze OCMW’s hebben deels te maken met de kennis van de interviewer over het bestaan van deze OCMW’s en de bereikbaarheid van deze diensten. Van de dertien gecontacteerde OCMW’s werkten tien OCMW’s mee aan deze masterproef. De bevraging gebeurde telkens bij maatschappelijk assistenten in de periode tussen 8 en 28 april 2009. De keuze om hulpverleners te bevragen komt voort uit de stelling van Lammertyn (1990) waar de hulpverlener gezien wordt als de uitvoerder van de maatschappelijke dienstverlening in een OCMW. Deze masterproef moet leiden tot meer kennis over de plaats en invulling van algemene preventie in het sociaal werk van het OCMW, dit motiveert de keuze voor het bevragen van maatschappelijk assistenten. In totaal werden tien hulpverleners bevraagd in tien OCMW-diensten. Enkele dagen voor de afname van het interview werd een begeleidende tekst doorgestuurd naar de respondenten met meer uitleg over de te bevragen concepten. Zo kan voorkomen worden dat de interviewer nog uitleg moet geven tijdens het interview en geeft de kans aan de respondenten om voorbereid en doordachte vrije antwoorden te geven op de gestelde vragen. De vragen vergen ook enige reflectie van de respondenten en via een begeleidende tekst met een theoretische duiding van de gevraagde concepten kunnen de vragen bewaakt worden. De begeleidende tekst houdt een duiding in van de probleemstelling, de preventiedefinitie en het concept van algemene en individuele preventie. De begeleidende tekst alsook een voorbeeld van een interview en de vragenlijst kunt u vinden in bijlage. De interviews gingen telkens door op de diensten zelf in het bureau van de maatschappelijk assistent. De ondervraagde kreeg op het interview een vragenlijst zodat deze de volgorde van vragen kon volgen. De duur van het interview werd sterk bepaald door de antwoorden van de respondent. Gemiddeld duurde een 30 interview ongeveer vijftig minuten. Voor het interview van start ging werd de vertrouwelijkheid van de respondent en dienst benadrukt. Alle gegevens worden daarom zo objectief mogelijk beschreven en er wordt geen gebruik gemaakt van namen van gemeentes en respondenten. Het OCMW en de respondent zal benoemd worden met cijfers 1 tot en met 10. Respondent 1 correspondeert met OCMW 1. Om de analyse zo volledig mogelijk uit te voeren werden alle interviews zo letterlijk mogelijk uitgetypt. Het analyseschema is gebaseerd op de structuur van de vragenlijst en de verkregen gegevens uit de interviews. 31 5 Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten Voor het uitschrijven van de onderzoeksresultaten wordt dezelfde structuur gebruikt uit de vragenlijst. Eerst zullen de bevindingen rond preventie gerapporteerd worden. In deze sectie is er aandacht voor algemene preventie, individuele preventie en de preventieve reflex. Een tweede onderdeel behandelt de opdrachten en taken van het OCMW en de specifieke rol van preventie hierin. Een derde onderdeel bespreekt de rol van de hulpverlener in het sociaal werk van het OCMW, met aandacht voor de preventieve opdracht van de sociaal werker. De gehanteerde analysemethode is vooral gericht op het categoriseren van de kwalitatieve gegevens onder bepaalde noemers (Maso & Smaling, 1998). Voor de analyse van de gegevens werd per topic nagegaan welke elementen gemeenschappelijk zijn en welke elementen verschillen. Op basis daarvan werden bepaalde gegevens samen gegroepeerd. Indien er over een bepaald element of vraag een afwijkende mening is, werd deze uitdrukkelijk benoemd. De gemeenschappelijke elementen aangewend door de respondenten, werden zoveel mogelijk geclusterd onder een bepaalde noemer. In sommige gevallen gebeurde dit in samenspraak met de respondent. Indien dit niet tijdens het gesprek gebeurde, werden elementen achteraf door de interviewer onder een bepaalde noemer geplaatst. Bij elke topic werd er zo te werk gegaan en rekening houdend met de structuur van het interview. Om de gegevens extra kracht bij te zetten werden er soms letterlijke stukken uit de interviews geciteerd. 5.1 Topic Preventie In deze topic worden alle bevindingen over preventie in een OCMW weergegeven. Het concept algemene preventie komt eerst aan de orde. Hier wordt nagegaan wat de houding en kennis van de respondenten is ten opzichte van algemene preventie. Vervolgens wordt ingegaan op de algemeen preventieve werking in een OCMW. De structuur voor dit onderdeel krijgt een onderverdeling op basis van de onderzoeksgegevens. Vervolgens is er een bespreking van de redenen waarom er, in sommige OCMW’s, niet algemeen preventief gewerkt wordt. Hierna wordt het concept individuele preventie belicht. Als laatste komen de begrippen preventieve reflex en signaleren aan bod. 5.1.1 Algemene preventie 5.1.1.1 Kennis en houding van respondenten tegenover algemene preventie Er werd gepeild naar de kennis en houding van maatschappelijk werkers over het concept van algemene preventie. Uit de kwalitatieve gegevens blijkt dat alle respondenten 32 algemene preventie een positief concept vinden. De respondenten beschrijven het concept zelf als het erger voorkomen of problemen in de toekomst voorkomen. De respondenten kennen volgende voordelen toe aan algemene preventie: -Algemene preventie kan mensen duiden op mogelijke valkuilen en gevaren (bvb aangaan van leningen) -Algemene preventie spreekt een grote groep aan en heeft daarom een groter effect -Algemene preventie voorkomt problemen op lange termijn. -Algemene preventie heeft een informatieve werking onder het motto van een gewaarschuwd persoon is er twee waard. -Algemene preventie zou het aantal aanvragen tot financiële of materiële hulp in de toekomst kunnen beperken. Aan de respondenten werd ook gevraagd welke problemen en welke doelgroep ze beogen om meer algemeen preventief aan te werken. De doelgroep waar respondenten algemene preventie het meest aangewezen voor vinden zijn: jongeren, kansarme doelgroepen en ouderen. De doelgroep die het meest benoemd werd zijn de jongeren. Zes respondenten vinden algemene preventie zinvol ten aanzien van jongeren. De reden hiervoor is dat je bij jongeren nog kan ingrijpen voor het te laat is, door hen bijvoorbeeld reeds in het onderwijs, te wijzen op mogelijk gevaren en valkuilen van schulden. Volgens de respondenten schuldenproblematiek, zou er meer huisvestigingsproblemen preventie en moeten zijn gedragsproblemen. voor de Zeven respondenten vinden dat er meer preventie moet zijn ten aanzien van de schuldenproblematiek. Onder schuldenproblemen wordt verstaan, financiële problemen, budgetteringsproblemen en ook het gevaar van het aangaan van kredieten of leningen. 5.1.1.2 Algemene preventie in het sociaal werk van het OCMW Op basis van de kwalitatieve onderzoeksgegevens kan de invulling van algemene preventie in een OCMW in vier onderdelen onderscheiden worden: - Een eerste onderdeel bevat activiteiten die door het OCMW zelf opgericht zijn als een initiatief die daarmee doelbewust en systematisch problemen wil voorkomen. - Een tweede onderdeel is algemene preventie die uitgevoerd wordt in samenwerking met andere diensten uit de gemeente of regio. Het initiatief tot algemene preventie wordt dan niet genomen door het OCMW zelf. Het OCMW gaat voor de invulling van algemene preventie samenwerken met een andere dienst die hier voor initiatieven opzet. - Een derde onderdeel van algemene preventie zijn de door de respondenten omschreven wettelijke ‘algemene preventieve’ opdrachten. Dit zijn opdrachten die door de federale of Vlaamse overheid worden opgelegd en uitgevoerd worden in het OCMW zelf. 33 - Een vierde onderdeel betreft initiatieven met een preventieve waarde en preventieve effecten. Sommige respondenten plaatsten bepaalde activiteiten onder algemene preventie, maar na een grondige screening blijkt dat niet alle projecten voldoen aan de preventiedefinitie. Een volwaardig algemeen preventie-initiatief bevat zowel de elementen initiatief, doelbewust, systematisch, probleem en voorkomen. Indien er één element ontbreekt, valt dit initiatief niet langer onder een algemeen preventie-initiatief, maar onder een initiatief met een preventieve waarde (Goris, et al., 2007). Indien er geen algemeen preventie project aanwezig was in een OCMW, waren er veel activiteiten die onder deze laatste noemer geplaatst kunnen worden. Daarom werd tijdens de gesprekken en analyse de algemene preventiedefinitie van Goris et al. (2007) gebruikt, om te controleren of het over (algemene) preventie gaat. 1] Algemene preventieprojecten in het sociaal werk van het OCMW Bij de tien geïnterviewde OCMW’s waren er vier die algemene preventieve projecten opgezet hebben. In wat volgt is een bespreking van de preventieve projecten in vier OCMW’s. Deze OCMW’s bevonden zich in West-Vlaanderen. Twee OCMW’s van de vier werden benoemd als een groot OCMW, de twee andere OCMW’s als middelgroot. In één van de vier OCMW’s waren er twee preventiemedewerkers die een functie uitoefende in een preventieproject en die hiervoor benoemd werden om aan preventie te doen. In de andere OCMW’s werd er geen personeel benoemd tot preventiewerkers, maar oefenden ze preventie uit, vanuit hun hoedanigheid van maatschappelijk assistent in een sociale dienst van het OCMW. Het eerste preventieproject die ik vond, was in een middelgroot OCMW in WestVlaanderen. Het project loopt reeds één jaar in dit OCMW onder de noemer van proactieve dienstverlening aan senioren via het huisbezoekersteam. De doelgroep van dit project zijn tachtigplussers. Het project oriënteert zich op het tegengaan van isolatie en achteruitgang bij tachtigplussers op domeinen zoals welzijn en gezondheid. Twee maatschappelijk werkers worden ingeschakeld om elk per maand vijftien huisbezoeken te doen bij deze doelgroep. Oorspronkelijk deden ze dit enkel naar tachtigplussers die alleenstaand zijn, maar later werd dit ook uitgebreid naar koppels. De keuze voor deze doelgroep heeft te maken met het groot aandeel van de populatie in deze gemeente en door het risico op een afgenomen zelfredzaamheid bij deze doelgroep. De interviewer screende het project samen met de respondent op alle elementen van de preventiedefinitie. Dit preventieproject voldoet aan de criteria. Het gaat namelijk over een initiatief die door het OCMW zelf is genomen. Dit OCMW onderneemt bewust stappen naar de oudere populatie in die gemeente. Het is systematisch, want het initiatief gebeurt doordacht en niet ongepland. De twee bevoegde maatschappelijk werkers van dit project 34 bezoeken elk vijftien personen per maand. Hierbij wil men doelbewust mogelijke problemen detecteren en voorkomen bij tachtigplussers (Goris et al., 2007). Dit initiatief valt dus onder de noemer van een algemeen preventieproject. Men wil vooral problemen van isolatie bij ouderen voorkomen. Respondent 2 beschrijft hier haar werkwijze: “Het gebeurt aan de hand van huisbezoeken. Maandelijks krijgen wij een lijst van het stad met alle namen van mensen die 80 jaar zijn of ouder en die verjaren in die maand. Dan sturen wij een brief naar de mensen ter informatie dat we de mensen gaan opbellen voor een afspraak te maken. Een week nadien bellen we de mensen op met de vraag of ze geïnteresseerd zijn in een huisbezoek. De meeste mensen zeggen dat we zeker op huisbezoek mogen komen en gaan er mee in. En dan gaan we kijken of mensen recht hebben op bepaalde premies. Wij gaan dit ook melden in het stedelijk informatieblad van de stad X. We maken eigenlijk zo veel mogelijk reclame daar rond, zodat mensen daar eigenlijk van op de hoogte gesteld zijn.” Dit preventieproject wordt wel individueel uitgewerkt, namelijk maatschappelijk werkers gaan naar tachtigjarigen, maar hun project is niet alleen op één geïndividualiseerd persoon gericht, maar is voor alle tachtigplussers die hier nood aan hebben. Het is ook vrijwillig. Indien men niet bereid is hier aan mee te werken, is dit geen probleem. De dienst probeert het project ook zo ruim mogelijk bekend te maken door het verspreiden van folders, contact op te nemen met andere diensten en het project bekend te maken in het gemeenteblad. De respondent omschrijft het doel van het project als “dat je er voor zorgt dat ze een menswaardig bestaan kunnen leven”. Dit wordt mogelijk gemaakt door preventief en proactief op huisbezoek te gaan bij tachtigplussers. Dit wordt volgens respondent 2 in de praktijk uitgevoerd door “Wel in het kader van het huisbezoekersteam, begrijp ik onder algemene preventie om er voor te zorgen dat ouderen begeleid worden. Dat kan bijvoorbeeld zijn poetshulp inschakelen voor mensen of diensten gezinszorg inschakelen. Dus eigenlijk een beetje preventief te werk gaan om zo mensen uit hun isolement te halen.” Hieruit blijkt dat door het preventieproject nieuwe noden of problemen zichtbaar worden voor de hulpverleners. Het preventieve bevindt zich in het gegeven dat de hulpverleners problemen op vlak van gezondheid en welzijn vroeg willen detecteren voor deze risicogroep. Men wil ook bepaalde problemen voorkomen door het screenen van rechten bij deze populatie. Indien uit een huisbezoek blijkt dat een persoon of gezin hun recht niet vervuld is, kan de hulpverlener dit in orde brengen. De respondent plaatst dit project onder de noemer van primaire preventie. Primaire algemene preventie richt zich op een algemene populatie waar er nog geen sprake is van een acuut probleem (Goris et al., 2007). Dit klopt want de hulpverleners gaan reeds contact opnemen met de doelgroep vooraleer er sprake is van een bepaald probleem of vooraleer ze bekend zijn op de dienst van het OCMW. De 35 hulpverleners proberen zo mogelijke risicofactoren op problemen of aanwezige problemen te detecteren. Een tweede algemeen preventieproject werd gevonden in een OCMW in WestVlaanderen. Dit OCMW heeft een preventieproject waarvoor twee maatschappelijk werkers, halftijds aangesteld zijn als preventiewerkers. De informatie voor dit preventieproject komt voort uit een interview met één van de twee preventiewerkers van dit OCMW, het draaiboek2 en folders van dit preventieproject. Het project loopt sinds mei 2008. Het doel van het project is om een preventieve aanvulling te geven aan het curatieve luik van schuldbemiddeling. De motivatie om aan meer preventie te doen vloeit voort uit de ervaring dat veel mensen bij de dienst schuldbemiddeling aankloppen wanneer het probleem reeds ver geëscaleerd is. Via dit preventieproject wil men een aanvulling geven aan de curatieve werking om zo ook zware budgetproblemen in de toekomst te voorkomen. Respondent 5 formuleert het voordeel van algemene preventie als volgt “Als je curatief werkt, komen er mensen bij jou die al veel dieper in de problemen zitten. Als je preventief werkt kunnen we vermijden dat mensen zo diep in de problemen komen. Je gaat zo ook de zelfredzaamheid van mensen aanwakkeren.” Een eerste concretisering van het preventieproject is het organiseren van onder andere kookactiviteiten in het kader van budgetvriendelijk en gezond koken. Het preventieproject van dit OCMW werkt ook samen met andere preventieprojecten van de provincie zoals bijvoorbeeld preventie van baarmoederhalskanker en LOGO (lokaal gezondheidsoverleg). Het preventieproject van dit OCMW organiseert ook zitdagen die zowel bestaan uit een preventief en hulpverlenend luik. Het preventieve luik bestaat uit het geven van tips, info en advies over het leven met een beperkt budget. Het hulpverlenende luik wordt ingevuld vanuit de hoedanigheid als sociaal werker in de schuldbemiddelingsdienst van het OCMW en het bieden van gepaste hulp op een bepaald budgetprobleem. De preventiewerkers willen hun ervaringen in het preventieve werk niet voor zichzelf houden en komen daarom driemaandelijks samen met hulpverleners van andere OCMW’s of diensten die samenwerken met het OCMW en ook preventief werken. Dit heeft als doel om te leren van anderen en eigen expertise te delen. Een laatste concretisering van het preventieproject is het realiseren van een betere samenwerking binnen het OCMW en met diens samenwerkingspartners. Het project die het OCMW zelf opgericht heeft is het budgetvriendelijk en gezond leren koken. Dit preventieproject gaat door de eerste dinsdag van de maand en de derde 2 Omwille van de vertrouwelijkheid van respondent en dienst wordt er niet gerefereerd naar dit draaiboek. Dit is een privédocument van de preventiewerkers, die de interviewer mocht gebruiken in het onderzoek. 36 woensdag van de maand. De doelstellingen van dit preventieproject is om de deelnemers gezonder te leren leven en dit op een budgetvriendelijke manier. Dit wordt geconcretiseerd in de praktijk door samen met de deelnemers boodschappen te doen en zo de deelnemers prijsbewust te maken. Er wordt een goedkoop menu samengesteld. Tijdens de kookactiviteit proberen de preventiewerkers het thema van gezond en budgetvriendelijk koken te overstijgen naar andere gerelateerde thema’s met betrekking tot budgetproblemen. Een andere doelstelling van het preventieproject is om mensen te activeren en zo nieuwe attitudes bij te brengen zoals stiptheid, verantwoordelijkheid en taakverdeling. Het preventieproject beoogt ook een toegangspoort te zijn voor de deelnemers. Via het project komen mogelijke problemen van cliënten ter sprake, waardoor de hulpverleners de persoon kan doorverwijzen naar aangewezen diensten. Het sociaal contact staat ook zeer centraal. Dit biedt volgens respondent 5 een mogelijkheid: “Vooral omdat mensen ook van elkaar kunnen leren”. Een laatste doelstelling van het preventieproject is om de deelnemers een succeservaring te bieden. Elke deelnemer krijgt daarom na het volgen van 10 sessies een diploma in ruil voor hun actieve deelname. De interviewer screende samen met de respondent het preventieproject op de definitie van algemene preventie. Dit preventieproject valt onder de algemene preventiedefinitie. Het is een initiatief die bewust ondernomen wordt door twee preventiemedewerkers die zich hier vrijwillig via literatuur en veel denkwerk voor opgeleid hebben. Het is systematisch, het project gebeurt niet opgepland, maar vindt elke eerste dinsdag en derde woensdag van de maand plaats. Via een folder wordt voor een periode van twee maanden de inhoud van de kookactiviteiten bekend gemaakt. Dus er werd reeds op voorhand nagedacht en gepland. Het is ook doelbewust. Het project kent een draaiboek met een aantal doelstellingen om zo veranderingen bij de deelnemers te realiseren. Zoals reeds vermeld is het project gericht op het voorkomen van budgetproblemen en ongezonde voeding. Dit preventieproject probeert via activiteiten handvatten te creëren om kwalitatief te leven met een beperkt budget. Het preventieproject richt zich op alle inwoners van de gemeente met bijzondere aandacht voor de kansarme populatie. Dit wil zeggen dat iedereen welkom is, maar de nadruk op het preventief werken met personen met budgetproblemen ligt. Daarom is het vanzelfsprekend dat deze doelgroep het meest bereikt wordt. Het project is tevens vrijwillig. Dit project is een voorbeeld van algemene preventie gezien er een duidelijke gerichtheid naar een ruimere niet-geïndividualiseerde populatie. Per sessie is er ongeveer plaats voor een twaalftal deelnemers. Naast het project rond budgetvriendelijk en gezond koken, is er ook algemene preventie via de zitdagen. Deze gaan elke dinsdagvoormiddag van de maand door. De bedoeling van de zitdag wordt door respondent 5 omschreven als: “Mensen kunnen op de zitdag langskomen voor tips over hoe ze met een beperkt budget toch kwalitatief kunnen leven 37 op de vier vlakken, zowel op vrije tijd, huishouden; als op voeding en gezondheid; als voor energiekosten; als voor verzekeringen, leningen en kredieten. Op die vragen proberen wij preventief in te spelen”. Op de vraag op welk preventieniveau het project zich bevindt antwoordde respondent 5 dat dit zeer afhankelijk is van de problemen waarmee zij geconfronteerd worden tijdens de sessies. “Voor sommige mensen is dat project op zich al voldoende. Op die bepaalde dag kunnen ze al voldoende tips meekrijgen over hoe ze het anders kunnen doen. En nemen ze die tips mee naar huis, om het thuis toe te passen. Op dat vlak is het project wel primaire preventie. Maar we werken ook op het tertiaire niveau. Bijvoorbeeld mensen die afkomen op de zitdag met ernstigere problemen, waarvan je merkt hier moet ingegrepen worden. Dan moet je ervoor zorgen dat je verdere stappen onderneemt. Je hebt ook mensen die door één keer naar de activiteit te komen ons gezicht leren kennen en daardoor onmiddellijk de stap zetten naar schuldbemiddeling. Dan zit je ook ergens tussen secundaire en tertiaire preventie. Het hangt eigenlijk sterk af met welke problemen de mensen tot bij ons komen.” Het project kan dus naar gelang het probleem van de deelnemers op verschillende preventieniveaus ingevuld worden. De preventiewerkers beogen ook veranderingen in het gedrag van de deelnemers op vlak van gezondheid en budget. De preventiewerkers merkten op vlak van gezondheid al resultaten doordat deelnemers, meer verse producten kopen en meer aan sport doen sinds de deelname aan het project. Ook op vlak van budget zijn gedragsveranderingen merkbaar bij deelnemers doordat ze hedendaags meer dan vroeger, bvb prijzen vergelijken, bewust winkelen, dure producten en onnodigheden vermijden. De keuze om algemeen preventief in groep te werken heeft volgens respondent 5 als voordeel dat de deelnemers van elkaar kunnen leren. Hiermee wijst de respondent op het feit dat mensen in groepsgebeuren niet alleen leren van de preventiewerkers, maar ook van elkaar. Deelnemers kunnen zich terugvinden in het verhaal van de andere en gemeenschappelijke ervaringen delen. Een derde preventieproject werd teruggevonden in een groot OCMW in West-Vlaanderen. De respondent van dit OCMW werkt op de sociale dienst van het OCMW. Deze respondent kent het preventieproject die loopt op de dienst, al oefent zij geen functie uit in het project. Het OCMW heeft in samenwerking met het CAW, een centrum algemeen welzijnswerk, van de gemeente een project opgericht ten aanzien van jongeren. Het project werd opgebouwd om problemen rond het budget aan te pakken bij jongeren. Het preventieproject valt onder de algemene preventiedefinitie. Het is een initiatief die werd genomen door het OCMW en het CAW van de gemeente. Het is dus een activiteit die bewust werd opgericht door het OCMW. Het is ook systematisch en doelbewust. De twee diensten hebben bewust samen gewerkt en nagedacht hoe men dit probleem bij de 38 jongerenpopulatie kan voorkomen. Het project maakt zichzelf ook bekend als een preventieproject. De werkgroep komt eenmaal per maand samen. Het preventieproject wilt op deze manier budgetproblemen bij jongeren voorkomen. Respondent 8 omschrijft het preventieproject als volgt “Er is nu een groep opgericht die werkt met jongeren om met budgetproblemen te werken. Dat is een samenwerking tussen het OCMW en het CAW waar ze jongeren die nu nog geen problemen hebben uitnodigen om rond de tafel te zitten en te babbelen over hoe je je leven moet organiseren. En hoeveel geld dat allemaal kost.” Het gaat hier ook over een algemeen preventieproject door de gerichtheid op alle jongeren van de gemeente. Het project wordt niet alleen opgezet voor jongeren die reeds bekend zijn op een OCMW-dienst of een CAW-dienst. Toch zijn het vooral deze jongeren die bereikt worden. Dit komt omdat ze de affiche voor het project zien hangen in de wachtzaal of hun maatschappelijk assistent wijst op de mogelijkheid om deel te nemen aan het project. Het preventieproject werd ook in de scholen van de gemeente bekend gemaakt. De respondent plaatst het preventieproject onder de noemer van primaire algemene preventie. De interviewer sluit zich hierbij aan. De reden is te vinden op de gerichtheid op alle jongeren van de gemeente ongeacht de aanwezigheid van budgetproblemen. Het probleem hoeft dus bij de jongerenpopulatie nog niet aanwezig te zijn. Het preventieproject wil vooral de jongeren behoeden van budgetproblemen door het geven van informatie, tips en advies. Jongeren leren via het preventieproject mogelijke valkuilen die gebonden zijn met schulden. Door de sessies te volgen zouden jongeren op een betere manier een budget kunnen beheren en zo eventuele schulden voorkomen. Een vierde preventieproject werd gevonden bij een middelgroot OCMW in WestVlaanderen. Dit OCMW heeft via ondersteuning met ‘de katrol’ (n.d.) een huiswerkbegeleidingsdienst opgericht. Het project loopt in dit OCMW sinds september. Op de sociale dienst is er één maatschappelijk assistent die hier voor vrijgesteld is. ‘De katrol’ (n.d.) is een project voor huiswerkbegeleiding ten aanzien van kinderen uit het kleuter en lager onderwijs uit kansarme gezinnen. Dit project bevindt zich in een andere gemeente dan deze hier besproken. Dit project biedt ondersteuning aan andere diensten, in andere gemeentes die ook aan huiswerkbegeleiding willen doen, zoals hier het geval is. De bedoeling van het project is om op een integrale en preventieve manier studie –en opvoedingsondersteuning te geven aan gezinnen via huisbezoeken Dit project werd opgestart vanuit een wenselijk algemeen preventief referentiekader. Vanuit deze context werd rekening gehouden met de vijf dimensies van radicaliteit, offensiviteit, participatie, integraliteit en het democratisch karakter (De katrol, het project, n.d.) (Vettenburg et al., 2007). Vranken (n.d., geciteerd in, De katrol, het project, n.d.) stelt dat scholing betekenisvol is om problemen zoals uitsluiting en armoede preventief aan te pakken. 39 Dit project kent drie doelstellingen namelijk kansarme kinderen kansen aanbieden, de ouders zelfredzaam maken en hulpverleners en kansarme gezinnen naar elkaar toe leiden (De katrol: het project, n.d.). De OCMW-raad besliste om ook een huiswerkbegeleidingsdienst op te richten met ondersteuning van ‘de katrol’ (n.d.). respondent 10 heeft meer uitleg over de werking van de huiswerkbegeleidingsdienst: “Wij hebben hier ‘de katrol’ noemt dat, en dat is een huiswerkbegeleidingsdienst, dat is in september opgestart. Dat zijn studenten van de hogeschool die lerarenopleiding, sociaal werk of psychologie volgen. Dus deze studenten kunnen vrijwillig in gezinnen aan huis gaan twee avonden per week of twee uur per week. Dit Om kinderen thuis te begeleiden met hun huiswerk. De bedoeling ervan is om een ondersteuning te bieden aan het gezin. Zodat het gezin zelf de begeleiding van kinderen uiteindelijk terug kan opnemen. Preventie zit er in. We zien vaak dat een kinderen uit kansarme gezinnen in het bijzonder onderwijs terecht komen. Als kind en je moet bvb Franse woordjes leren, en je ouders kunnen geen Frans en ze tonen ook geen interesse daarvoor. Waarom moeten we dan nog huiswerk maken, kunnen kinderen dan denken. Het is eigenlijk om het gezin te ondersteunen in die opdracht. Dus dat is eigenlijk zeer goed naar preventie toe omdat je er voor zorgt dat kinderen dan meer kans hebben op de arbeidsmarkt en niet naar het bijzonder onderwijs afzakken”. Respondent 10 heeft meer uitleg over het verloop van de opzetting: “Toen we ermee begonnen zijn hebben we eens een avond opgericht voor alle scholen, en kleuterscholen hier in de gemeente. De directeur of de zorgleerkracht van de scholen zijn naar het OCMW gekomen, en we hebben dan eens het hele opzet uitgelegd. Wat dat eigenlijk de bedoelingen waren. En dan is dat door ons en de scholen bekend gemaakt aan de ouders in de gemeente. En dan is het de bedoeling dat die ouders zelf contact opnemen met onze contactpersoon daarvoor. Ook de zorgleerkracht sprokkelt mensen op school door te zeggen dat het bestaat en of ze daar niet in geïnteresseerd zijn. Dan gaat de maatschappelijk werker eens op huisbezoek in het gezin. En bekijkt ze de situatie en gaat ze op zoek naar een student van de hogeschool die wil komen naar dat gezin”. ‘De katrol’ (n.d.) en dit OCMW zoeken naar studenten die sociale wetenschappen of een lerarenopleiding studeren. De maatschappelijk assistent zoekt in de gemeente vrijwillige studenten die hier tijd voor vrij willen maken. Het is ook zo dat de ouders de opdrachtgevers zijn (De katrol, het project. n.d.). Zij kunnen contact opnemen met de verantwoordelijke voor dit project in het OCMW, waarop deze een afspraak maakt met de vrijwillige studenten. De interviewer heeft samen met de respondent besloten dat dit project voldoet aan de definitie van algemene preventie. Het gaat over een initiatief die oorspronkelijk opgezet werd door de huiswerkbegeleidingsdienst ‘de katrol’ (n.d.). De OCMW Raad besliste om ook een huiswerkbegeleidingsdienst op te richten met ondersteuning van ‘de katrol’ (n.d.). 40 Het is dus niet een toevallig gebeuren maar een initiatief die doelbewust werd opgericht door het bevraagde OCMW. Het is ook op een doordachte manier ontstaan. Het OCMW laat zich ondersteunen door ‘de katrol’ (n.d.) en er is medewerking tussen het OCMW en de scholen. Het project gaat doelbewust problemen zoals leerachterstand bij kansarme kinderen voorkomen, om hen zo meer kansen op een succesvolle scholing te bieden. Het preventieproject situeert zich op secundair niveau. Dit komt door de gerichtheid op kinderen die leven in een kansarm milieu en daarom minder ontwikkelingskansen op vlak van scholing zouden hebben. Het richt zich dus op een niet-geïndividualiseerde doelgroep. 2] Algemene preventie in het OCMW op initiatief van andere diensten Het vorige onderdeel richtte zich op preventie-initiatieven die door het OCMW zelf opgericht werden. Dit onderdeel heeft aandacht voor algemene preventie, waaraan het OCMW deelneemt, maar niet zelf de initiatiefnemer is. Ik heb hier vier voorbeelden van gevonden in vijf verschillende OCMW’s. Er zijn twee OCMW’s (5 en 10) die algemeen preventie uitoefenen in samenwerking met en op initiatief van LOGO. OCMW 3 oefende algemene preventie uit op initiatief van en in samenwerking met basiseducatie en drugpreventie van die bepaalde gemeente. OCMW 6 heeft een project opgericht in samenwerking met een vormingsinstituut in de gemeente. In OCMW 4 nam één maatschappelijk werker deel aan een werkgroep die de basis vormt voor een algemeen preventieproject van het Vlaams centrum schuldbemiddeling. De reden waarom het derde algemeen preventieproject ten aanzien van jongeren met budgetproblemen bij onderdeel één (algemene preventieprojecten in het sociaal werk van het OCMW) beschreven staat en niet in deze sectie, is omdat dit initiatief genomen werd door het OCMW zelf. In deze sectie volgt een beschrijving van algemene preventie in het OCMW op basis van een initiatief van een andere dienst waarmee het OCMW een samenwerkingsverband heeft. Twee OCMW’s (OCMW 5 en 10) in West-Vlaanderen merken op dat er ook aan algemene preventie in het OCMW gedaan wordt via LOGO, een lokaal gezondheidsoverleg. LOGO (n.d.) staat in voor de coördinatie en het overleg voor gezondheid en ziektepreventie. Deze VZW doet aan preventie op vlak van bvb borstkanker, alcohol, drugs en tabak, vaccinatie en geestelijke gezondheid. Deze VZW werkt met verschillende partners op regionale vlak samen om preventief te werken (LOGO, n.d.). Twee bevraagde OCMW’s wijzen op het vlak van algemene preventie naar LOGO (n.d.). Respondent 10 legt de samenwerking met LOGO als volgt uit: “Een ander stukje preventie is ook dat wij aangesloten zijn op gezondheidsvlak bij LOGO. Dat is een samenwerkingsverband rond gezondheid. Wij doen ook mee aan de preventie rond bvb 41 borstkanker. Dat is ook preventief maar dan wel op vlak van gezondheid. Wij gaan naar daar voor vergaderingen en zij wijzen ons dat het ook belangrijk is dat wij preventief optreden ten aanzien van de mensen die bij ons over de vloer komen. En wij moeten de mensen motiveren om naar de bus te gaan om zich preventief te laten controleren. Wij hebben hier de folders en zien het dus ook als onze taak om onze cliënten daar naar toe te sturen. Dat is ook een stuk preventie, dan wel naar gezondheid toe”. Het gaat ook over algemene preventie. De respondent wijst op het gebruik van folders voor elke cliënt. Het is ook een initiatief die systematisch is. Dit blijkt uit de vergaderingen die er zijn tussen LOGO (n.d.) en het OCMW en nog andere partners. De werking van LOGO (n.d.) is ook heel breed. Respondent 10 bevestigt dit: “ja, het OCMW zit daar in samen met bvb nog huisartsen en zo. Het is eigenlijk heel breed iedereen die met gezondheid te maken heeft, zit daar in. Maar zij werken vooral preventief. Dus voor bepaalde zaken komen wij dan ook effectief samen, om dat dan eigenlijk over te brengen naar de mensen”. Gezien de brede algemene werking van LOGO (n.d.) op vlak van gezondheid bestempelt de respondent dit als primaire preventie. In het OCMW van respondent 5 is er op vlak van gezondheid ook algemene preventie in samenwerking met LOGO (n.d.). OCMW 3 heeft in het verleden meegedaan met enkele preventieve projecten in hun gemeente. Respondent 3 vertelt dat het OCMW waar deze respondent werkt enkele jaren geleden meewerkte met basiseducatie en de drugpreventiedienst in hun gemeente. Respondent 3 geeft meer uitleg over hun medewerking aan het drugpreventieproject: “In het verleden hebben wij ook al eens gewerkt rond drugs, alcohol, medicijnen enz dus drugpreventie. Een aantal jaar geleden is er hier in de gemeente in samenwerking met het gemeentebestuur en andere diensten een week aan een stuk campagne gedaan.” Het OCMW had in het verleden reeds een algemeen preventieproject gekend. Het project loopt niet meer, want het was een eindig project die maar een duur van één week kende. Respondent 3 herinnert zich ook nog een samenwerking met basiseducatie, enkele jaren geleden. De samenwerking wordt door respondent 3 omschreven als: “Met de invoering van de euro hebben wij ook een lessenpakket laten maken door basiseducatie voor mensen die sociaal minder sterk staan. Om hen aan te leren hoe ze met de euro kunnen omgaan. Dat was gratis. Wij hebben dan de mensen geselecteerd, ook onder de mensen die in budgetbeheer zitten of mensen waarvan we vonden dat zijn mensen die er moeite mee zullen hebben, met de overschakeling van frank naar euro”. Basiseducatie is een voorziening die vooral met laaggeschoolden werkt. Het initiatief was erop gericht om de overschakeling van Belgische frank naar Euro vlot te laten verlopen. Het OCMW werkte samen met dit initiatief door personen uit eigen dienst door te verwijzen naar dit project. Volgens de respondent viel dit project onder de noemer van algemene preventie door de 42 gerichtheid op een populatie. De respondent plaatst het project onder het secundaire preventieniveau. Een ander project die in samenwerking met basiseducatie liep was rond zuinig omgaan met energie. Basiseducatie beschikt over een vormingsaanbod. Basiseducatie maakt zijn aanbod bekent en het OCMW sprokkelt hiervoor cliënten om daar aan deel te nemen. Mensen leerden hoe ze bvb een energiefactuur moeten lezen. Deze projecten lopen nu niet meer. Het OCMW was hier wel een partner in, maar het project zelf werd uitgevoerd door een andere dienst. OCMW 6 is een middelgroot OCMW in West-Vlaanderen. Dit OCMW heeft in samenwerking met het vormingsinstituut in de gemeente een project opgericht rond attitudetraining. Het project richt zich tot de groep die reeds budgetproblemen heeft of een risico loopt schulden op te lopen. Via een groepswerk wilt men doelbewust problemen zoals schulden voorkomen. Het vormingswerk houdt onder andere in dat men de deelnemers aanzet tot een attitudeverandering. In de sessies leren de deelnemers hoe ze hun rekeningen moeten lezen, hoe ze rekeningen moeten betalen, hoe verleidelijke reclame kan zijn, welke papieren belangrijk zijn en welke niet. Dit project staat bekend als een preventieproject. Het project wordt niet uitgeoefend door het OCMW, maar door het vormingsinitiatief zelf. Het OCMW en vooral de dienst schuldhulpverlening dragen bij tot het project, door cliënten door te verwijzen naar deze activiteit. In OCMW 4 heeft één maatschappelijk assistent3 meegewerkt aan de opzetting van preventieproject van het Vlaams centrum schuldbemiddeling. Dit centrum is een steunpunt voor schuldbemiddelingsdiensten die in een OCMW en CAW (een centrum algemeen welzijnswerk) aanwezig kunnen zijn (Vlaams centrum schuldbemiddeling, 5 mei 2009). De maatschappelijk werker zat in een werkgroep rond het preventieproject. De bedoeling van deze werkgroep was om reflecties te bieden rond de schuldenproblematiek. Dit preventieproject werd recent via de pers bekendgemaakt op 5 mei 2009. Het preventieproject richt zich op jongeren en wil preventief te werk gaan met deze doelgroep ten aanzien van budgetproblemen. Het preventieproject heeft als doel om jongeren bewust te maken van valkuilen en gevaren die de aanleiding kunnen zijn voor schulden. Het gaat hier over een algemeen preventieproject omdat deze gericht zijn op alle jongeren in Vlaanderen. Het project wordt geconcretiseerd door het gebruik van affiches, een website en een dvd (Vlaams centrum schuldbemiddeling, 5 mei 2009). Dit is ook een duidelijk voorbeeld van algemene preventie op initiatief van een andere dienst. Het OCMW heeft hier aan meegewerkt via de werkgroep, maar het preventieproject wordt 3 Dit is een ander maatschappelijk werker dan de bevraagde respondent. Deze sociaal werker kon niet bevraagd worden omdat deze afwezig was op dienst wegens medische redenen. 43 opgezet vanuit een andere dienst, namelijk door het Vlaams centrum schuldbemiddeling. Het OCMW kan in de toekomst misschien wel genieten van de effecten van dit preventieproject, omdat het de bedoeling is om minder jongeren met schulden te hebben. 3] Wettelijke opdrachten die preventief benoemd worden Een derde onderverdeling in het thema algemene preventie in een OCMW kan gemaakt worden op basis van de ‘algemeen preventieve’ opdrachten die door de federale of Vlaamse overheid aan een OCMW gegeven wordt. In het kader van preventie benoemden de tien respondenten vier zaken als ‘algemeen’ preventief namelijk de energiesnoeiers, de lokale adviescommissie (LAC), de socioculturele en sportieve participatie en de gerechtelijke uithuiszetting. De energiesnoeiers De energiesnoeiers (n.d.) voeren energiebesparende maatregelen uit. Dit zijn personen die via de sociale economie tewerkgesteld worden. De energiesnoeiers kunnen een aantal maatregelen treffen om zo meer energie te besparen. De energiesnoeiers is een project die zich richt naar alle gemeenten. De gemeente zelf kan kiezen wie de energiebesparende maatregelen uitvoert (Energiesnoeiers, n.d.). Één van de populairste maatregelen uit het aanbod van de energiesnoeiers, zijn de energiescans die van start gingen in 2007. In de bevraagde OCMW’s, werden de energiescans toegepast in vier OCMW’s. In deze vier OCMW’s werkte de gemeente hiervoor samen met het OCMW. De reden om het OCMW hiervoor aan te spreken, is omdat het project vooral de sociaal zwakkeren wil bereiken (Energiesnoeiers, n.d.). Een energiescan houdt in dat men een rapport maakt over het totale energieverbruik. Indien nodig neemt men ook een aantal kleinere maatregelen om zo meer energie te besparen zoals het plaatsen van een spaardouchekop, spaarlampen en het plaatsen van aluminiumfolie achter de radiator (Energiesnoeiers, n.d.). De respondenten benoemden dit als algemene preventie. Het gaat over een initiatief genomen door de Vlaamse overheid. Het is ook systematisch en doelbewust. Er zijn een aantal maatregelen die getroffen kunnen worden en deze maatregelen worden bewust genomen om zo energie uit te sparen. Deze schikkingen zorgen ervoor dat het probleem van een hoog energieverbruik en een hiermee verbonden hoge energierekening, in de toekomst kan voorkomen worden. De taak van het OCMW in het kader van energiescans, bestaat uit het doorgeven van namen van cliënten aan de distributienetbeheerder. Deze zal dan naar de personen in kwestie gaan om de energiescan uit te voeren. Deze werking werd in drie OCMW’s teruggevonden. Respondent 3 uit één van de drie OCMW’s heeft meer uitleg over energiescans: “Het is nu zo dat de distributienetbeheerder doen energiescans bij mensen. Het OCMW of 44 gemeente kan dus daarin stappen om te zeggen wij doen daar aan mee. En het is zo dat het publiek die geselecteerd wordt om dus die energiescans thuis te krijgen dat het via het OCMW gebeurt. Dat is iets van de Vlaamse overheid. Omdat het dient voor de zwakkere mensen. … Maar dat loopt nu over een tweetal jaar. En dat is ook preventief omdat mensen dan te horen krijgen, enerzijds hoe ze energie kunnen besparen, door een aantal maatregelen te nemen. En dat is ook omdat wij zien dat energiekosten voor mensen met een laag inkomen naast huishuur, enorm zwaar weegt op het budget. Wij zien ook dat meer en meer mensen terechtkomen bij de sociale leveranciers eandis met een budgetmeter. Dus die energiescans zijn er eigenlijk ter preventie”. De energiescans zijn volledig gratis voor mensen die bekend zijn op het OCMW. OCMW 3 screende in de gemeente naar personen met een laag inkomen. Dit OCMW schreef de mensen aan met de mogelijkheid om een energiescan te laten uitvoeren. Dit kan volledig gratis en vrijwillig. Ondanks dit gegeven merkt respondent 3 maar een lage reactie in het OCMW-publiek om dit te laten uitvoeren. In het OCMW van respondent 5 wordt er ook gewerkt met energiesnoeiers, maar op een andere manier dan in de drie vorige OCMW’s: “Daarnaast is er ook iemand bezig met het project ‘Energiesnoeiers’. Er zijn een aantal personen tewerkgesteld onder artikel 60. Deze mensen gaan energiescans uitvoeren bij mensen thuis. De mensen die in aanmerking komen een energiescan bij hen thuis uit te laten voeren, worden geselecteerd. Meestal zijn dit mensen uit de kansarmere doelgroep van de maatschappij of de selectie gebeurt bv via de sociale huisvestigingsmaatschappij”. Deze werking verschilt met deze van vorige OCMW’s, omdat men hier zelf personen tot energiesnoeiers heeft opgeleid via een tewerkstelling in artikel 604. In de vorige OCMW’s sprokkelde de maatschappelijk assistent cliënten waar energiescans kunnen uitgevoerd worden, en gaf deze door aan de distributienetbeheerder ter uitvoering van de energiescans. Het OCMW van respondent 5 heeft zelf zijn energiesnoeiers opgeleid, waardoor ze ook zelf de energiescans uitvoeren. De vier respondenten plaatsen de energiescans op het secundaire preventieniveau. Respondent 10 plaatst de energiescans ook op het secundaire niveau of zelfs op het tertiaire niveau omdat: “Energiescans die wij hebben laten doen gaan allemaal over mensen die op één of andere manier gekend zijn bij het OCMW. Die dus al problemen hebben met budget. Dus het is eerder secundair, tertiair niveau”. De lokale adviescommissie 4 Een tewerkstelling in artikel 60 biedt een cliënt de mogelijkheid om tewerkgesteld te worden in het OCMW. Dit wordt van kracht wanneer deze persoon een aantaal dagen tekort heeft om recht te hebben op een andere sociale en vaak hogere uitkering dan het leefloon zoals bvb een werkloosheidsuitkering (Lammertyn, 1990). 45 In de kwalitatieve gegevens werd in het kader van algemene preventie ook vaak verwezen naar de lokale adviescommissie. De lokale adviescommissie of LAC werd door de Vlaamse overheid in december 1996 goedgekeurd. De LAC is er gekomen door het gegeven dat vele personen die in armoede leven hun energiefactuur niet meer kunnen betalen. Dit leidt in vele gevallen tot wanbetaling en een afsluiting van elektriciteit, water of gas. Indien dit het geval is vallen deze personen terug op het sociale distributienetwerk die een minimumlevering garandeert. Om dit in goede banen te leiden is er sindsdien in elke gemeente een lokale adviescommissie aanwezig (Martens, 1997). De lokale adviescommissie is er voor mensen die afgesloten zijn van de reguliere energieleveranciers en aangesloten zijn bij de sociale distributienetwerkbeheerder. De personen die aangesloten zijn bij de sociale leverancier moeten wel nog betalen voor de energie. De lokale adviescommissie komt tussen en geeft een advies als er sprake is van fraude of onwil van de abonnee, of wanneer er een bedreiging is voor de veiligheid. De lokale adviescommissie is in elke gemeente aanwezig en zetelt in het OCMW. De commissie kan samenkomen op vraag van de abonnee zelf of op vraag van de distributeur. Op deze manier kan de lokale adviescommissie bemiddelen en adviezen verlenen (Martens, 1997). In de opdracht vind ik niet onmiddellijk een preventieve werking terug. Toch plaatsen vijf respondenten de werking van de lokale adviescommissie onder preventie. Respondent 10 omschrijft de LAC als preventie omdat: “Want het is in feite ook zo dat wij via het LAC ook veel mensen leren kennen. Want vaak is het niet alleen een energieschuld en zijn er ook nog schulden op andere vlakken. Het gaat veel dieper hé. Dus eigenlijk is dat zeker preventief”. De respondent bedoelt hiermee dat door de LAC de dienst in contact komt met personen die schuldproblemen hebben, maar nog niet gekend zijn in het OCMW. Door de LAC kunnen personen geleid worden naar het OCMW. Ook respondent 5 en 6 vinden de LAC preventief. In het OCMW van respondent 5 is er één maatschappelijk assistent die zich bezighoudt met de LAC-werking. Respondent 5 vertelt: “Er is iemand bezig rond energie. Die contacteert alle mensen die afgesloten zijn van energie die voor het LAC komen. Het LAC is de lokale adviescommissie. Die persoon gaat op huisbezoek bij die mensen en vraagt hen wat er aan de hand is. De sociaal werker probeert tijd te investeren in het meegeven van tips rond energie besparen en niet afgesloten worden van energie.”. Respondent 6 vertelt over de LAC in diens OCMW: “LAC’s moeten zich uitspreken vooraleer dat de energieleverancier kan overgaan tot afsluiting van gas en elektriciteit. Het is wel zo dat cliënten op een bepaald moment van hun commerciële leverancier gedropt kunnen worden omdat ze wanbetaler zijn. Dan komen ze bij de sociale leverancier terecht en vooral eer ze daar afgesloten worden van energie, dan worden zo uitgenodigd om eventueel te bemiddelen. … Dat is eigenlijk ook wel een zeer algemeen preventieve actie”. De respondent bedoelt hiermee dat door de 46 bemiddeling van het LAC men kan voorkomen dat mensen afgesloten worden van de sociale leverancier. Uit deze gegevens blijkt dat de respondenten de LAC onder de noemer van preventie plaatsen. De vraag is echter wat er nog voorkomen kan worden. Waarschijnlijk wijzen de respondenten op de bemiddelende rol van het LAC die nog kan voorkomen dat personen afgesloten worden van de sociale leverancier en zo nog verder in de problemen verzeilen. Respondent 7 gaat echter niet akkoord om de LAC onder een preventieve noemer te plaatsen: “Persoonlijk vind ik dat niet echt preventie. De problemen zijn er al hé. … Er is dan al een serieuze schuld”. Deze respondent stelt dat er moeilijk nog preventie kan zijn wanneer er al een schuldenberg werd opgestapeld. Tertiaire algemene preventie kan wel nog voorkomen dat het probleem nog erger wordt. Om die reden kan het LAC gesitueerd worden onder de noemer van tertiaire algemene preventie. Socioculturele en sportieve participatie Dit initiatief biedt de mogelijkheid aan kansarmen om te participeren in het sociaal leven. Het OCMW kan daarom maatregelen nemen om kansarme personen op vlak van cultuur, sport en communicatie actief te participeren. De kansarme doelgroep kan zo op een volwaardige manier deelnemen aan het sociale leven. Het OCMW krijgt in ruil voor deze activiteit middelen van de federale overheid. Het kan deze middelen besteden aan de participatie van één individu of een bepaalde doelgroep mee beogen. Voorbeelden van socioculturele en sportieve participatie zijn toegangstickets voor toneel of musea en het bevorderen van sport door een deel mee te betalen in abonnementskosten van de cliënt. De tussenkomst kan ervoor zorgen dat bepaalde activiteiten kosteloos zijn of een kleine geldbijdrage van de persoon in kwestie vergen (POD maatschappelijke integratie, armoedebestrijding, sociale economie en grootstedenbeleid, n.d.). Respondent 5 en respondent 8 plaatsen de socioculturele participatie die het OCMW verleent onder de preventienoemer. Respondent 8 omschrijft dit als: “Dat is ook een preventieproject, maar dat is wel federaal opgelegd. Waarvoor het OCMW wel geld krijgt en dat het OCMW dat ook bij de mensen moet brengen, maar dat zijn geen initiatieven dat het OCMW zelf opzet”. Volgens deze respondent gaat het dus over een preventieproject die door de overheid opgelegd wordt aan een OCMW. volgens respondent 5 valt dit project ook onder de preventienoemer. Deze activiteit kan op zich wel voldoen aan de definitie van algemene preventie. Het is een initiatief die genomen werd door de federale overheid en uitgevoerd wordt door de OCMW’s, die hier middelen voor krijgen. Het OCMW komt ook systematisch en doelbewust tussen. Het zal namelijk middelen gebruiken om de kansarme doelgroep op een sociale, culturele of sportieve manier mee te laten participeren. Door deze participatie kunnen problemen voorkomen worden zoals uitsluiting 47 op cultureel, sociaal en sportief vlak. Het richt zich ook op een ruimere doelgroep. Andere respondenten vernoemde deze maatregel niet. Gerechtelijke uithuiszettingen Een gerechtelijke uithuiszetting kan ontstaan door het niet betalen van de huur. Voor een persoon met een laag inkomen kan het betalen van de maandelijkse huur een grote hap uit het budget zijn. Indien een huurder een aantal keren de huur niet betaalt, stapelt er zich een huurachterstal op die hoog kan oplopen. Gezien de huurder op dat moment zijn huurovereenkomst schendt door het niet betalen van de huur, kan dit leiden tot een huurgeschil. Een eerste stap kan zijn dat huurder en verhuurder samen bemiddelen en proberen een oplossing te zoeken. Indien dit niet mogelijk blijkt, wordt het probleem opgelost via bemiddeling of een minnelijke schikking. Dit kan verplicht gebeuren via het vredegerecht (Verbeeck, 2004). De bedoeling van de minnelijke schikking is preventief, om zo geschillen bij de rechtbank te voorkomen (Inslegers, 2003). Toch blijkt deze preventieve maatregel niet altijd te werken. Wanneer dit het geval is, rest enkel nog de mogelijkheid om een procedure tot gerechtelijke uithuiszetting bij het vredegerecht op te zetten die afdwingbaar is. In dit geval moet de vrederechter een uitspraak doen op basis van het verhaal van de huurder en verhuurder. Het OCMW speelt vanaf dan een rol in de procedure. Het bevoegde OCMW wordt vanaf de aanvraag van een procedure tot uithuiszetting verwittigd. Dit is een bijkomende opdracht voor het OCMW in het kader van maatschappelijke dienstverlening, waar geen extra middelen mee verbonden zijn (verbeeck, 2004). De gerechtelijke uithuiszetting via een OCMW verloopt in de praktijk als volgt: Wanneer een OCMW een vordering tot uithuiszetting toegestuurd krijgt, wordt er eerst nagegaan of de betrokkene reeds bekend is op de dienst. Indien dit het geval is, wordt de betrokkene persoonlijk gecontacteerd door de bevoegde maatschappelijk assistent. Indien de betrokkene niet bekend is zal het OCMW schriftelijk contact opnemen. In een brief wordt de betrokkene op de hoogte gesteld van het hulpverleningsaanbod van het OCMW en wordt de mogelijkheid tot het maken van een afspraak aangestipt (Verbeeck, 2004). Doordat het OCMW in kennis wordt gesteld voordat er een effectieve uitspraak is, heeft het OCMW de tijd om contact op te nemen met de betrokkene. Het doel hiervan is een oplossing te zoeken voor het bestaande huisvestigingsprobleem of een eventuele uithuiszetting alsnog te voorkomen. Deze regeling werd opgezet vanuit een preventieve gedachte om een gedwongen uithuiszetting te voorkomen. Het preventieve schuilt ook in het gegeven dat het OCMW nog kan optreden voor dat er een gerechtelijke uitspraak is (Inslegers, 2003). Twee respondenten van de tien geïnterviewde OCMW’s meldde deze wettelijke preventieve opdracht. Deze opdracht valt duidelijk onder de preventiedefinitie. Het gaat over een initiatief die door de 48 federale overheid aan een OCMW opgelegd wordt. De procedure zoals hierboven geschreven wijst op het systematische element van de preventieve maatregel. De bedoeling is dan ook om het probleem van uithuiszetting te voorkomen, het is dus doelbewust. Beide OCMW’s volgen de procedurestappen zoals hierboven werd beschreven. Een verschil tussen de twee respondenten is dat respondent 6 deze maatregel formuleert als algemeen preventief, terwijl respondent 4 deze maatregel als individueel preventief bepaalt. Respondent 6 plaatst deze opdracht op het secundaire preventieniveau. 4] Initiatieven met een preventieve waarde en preventieve effecten Niet alle preventie-initiatieven voldoen aan de criteria van de preventiedefinitie. Preventie moet alle elementen bevatten en dus bestaan uit een initiatief die doelbewust en systematisch problemen voorkomt (Goris, et al., 2007). Indien een initiatief niet alle elementen bevat, kan het niet als preventie bestempeld worden. In dit geval krijgt het de naam van een initiatief met een preventieve waarde (Goris, et al., 2007). Voorbeelden uit het onderzoek van zo een initiatief met een preventieve waarde zijn de schoolbezoeken van vier OCMW’s en informatiemomenten in twee OCMW’s. Naast initiatieven met een preventieve waarde, kunnen er in het algemeen beleid en curatie ook preventieve effecten zijn. Zoals uit de literatuurstudie blijkt, is er in het algemeen beleid en in curatie geen sprake van het voorkomen van problemen. Dit wil niet zeggen dat zij daarom geen preventieve effecten kunnen hebben. Hier worden tevens een aantal onderzoeksvoorbeelden van weergegeven. Schoolbezoeken In vier bevraagde OCMW’s (OCMW 1, 4, 6, 9) was er contact tussen scholen en het OCMW. De respondenten plaatsten dit onder preventie, want jongeren die in de laatste jaren van het middelbare onderwijs zitten, worden verondersteld nog geen schulden te hebben. Omdat OCMW’s naar scholen, of omgekeerd schoolgroepen naar het OCMW komen, wordt er preventief ingegrepen naar jongeren toe. Door kennis te maken met de OCMW-werking weten jongeren waar ze terecht kunnen indien er schuldproblemen dreigen. Toch voldoet dit initiatief bij deze OCMW’s niet aan de preventiedefinitie. Respondent 4 omschrijft dat in het verleden al enkele schoolgroepen naar het OCMW gekomen zijn. Ook zijn al twee maatschappelijk assistenten van de dienst schuldbemiddeling naar de scholen gegaan. Op de vraag of het initiatief voldoet aan de definitie van algemene preventie, was het antwoord negatief. Respondent 4 vertelt dat het initiatief niet altijd van het OCMW zelf komt. Het is eerder op vraag van de scholen. Het gebeurt daarom niet in alle scholen van de gemeente. Daarom is het niet volledig 49 systematisch, men gaat in op de vraag van scholen om meer uitleg te geven over de werking van het OCMW en schulden. Respondent 4 gelooft wel dat de schoolbezoeken preventieve effecten hebben. Respondent 4 vertelt over een schoolbezoek: “Ik denk dat het er wel kan toe bijdragen. Ik weet nog die reacties van de jongeren, hun ogen gingen wel voor een stuk open. In een bepaalde klas hebben we er een soort spel van gemaakt rond schulden. We hadden scenario’s gemaakt en ze kregen enveloppen met geld in en er waren verschillende situaties. We probeerden de reële situaties te schetsen en ze moesten dan betalen met het geld die ze hadden. Uiteindelijk zagen ze wat ze maar overhielden en dat was heel weinig. Bij de meeste gingen dan hun ogen wel open, dat alles veel geld kost”. Gezien deze activiteit niet op een doordachte manier gebeurt, maar eerder sporadisch is, kan dit onder de noemer van een initiatief met preventieve waarde geplaatst worden. Ook in OCMW 1 ging men vanuit de dienst schuldbemiddeling naar één school in de gemeente. In het laatste jaar van deze middelbare school werd er uitleg gegeven over de kosten van het dagelijkse leven. Het doel is dat zo jongeren prijsbewust worden en op een verstandige manier omgaan met een budget. Respondent 1 benoemt het als preventie, omdat men al naar de jongeren toegaat voordat het probleem zich stelt. Respondent 1 vertelt dat het niet echt systematisch gebeurt. Het is éénmaal doorgegaan vorige jaar. Het zou kunnen dat men het dit jaar opnieuw doet. Dit wijst op het gegeven dat het niet op een doordachte manier gebeurt. OCMW 6 gaat ook naar scholen of schoolgroepen komen naar het OCMW. Respondent 6 heeft zelf aan dat het een initiatief is met een preventieve waarde: “Ik denk dat wij wel aan preventieve acties doen, maar dat het niet gesystematiseerd is. We gaan gewoon in op opportuniteiten. Als scholen ons dat vragen, dan doen wij dat”. OCMW 9 organiseerde in het verleden elke jaar een informatievoormiddag voor scholen. Maar ook hier gebeurt dit eerder op vraag van de scholen en niet op initiatief van het OCMW zelf. informatiemomenten Twee bevraagde OCMW’s melden dat er geregeld informatiemomenten ingelast worden. De respondenten plaatsten deze momenten onder de noemer van preventie. Het verstreken van informatie kan volgens de respondenten preventief zijn. In OCMW 9 zijn er informatieavonden of middagen ten aanzien van gepensioneerden en kansarmen. De bedoeling is dat de werking van het OCMW tijdens het informatiemoment toegelicht wordt. Dit gebeurt volgens respondent 9 echter niet systematisch. De informatiemomenten worden ingelast op vraag van de bejaardenverengingen of kansengroepen zelf. Indien er vanuit deze groeperingen geen vraag is, gaat dit OCMW geen informatiemomenten organiseren. Gezien de systematische component ontbreekt, is er sprake van een initiatief 50 met een preventieve waarde. In OCMW 7 is er in de winter de mogelijkheid om een extra brandstoftoelage te krijgen, mits voorwaarde van het volgen van een informatienamiddag. Respondent 7 omschrijft dit als een soort vormingsmoment waar meer uitleg gegeven wordt om energiezuiniger te zijn. De respondent vindt echter niet dat dit voorvalt uit preventie, ook al is zij van mening dat het misschien problemen kan voorkomen. Om die reden wordt dit geplaatst als een initiatief met een preventieve waarde. Preventieve effecten De hulpverlening en het algemeen beleid vallen niet onder de preventiedefinitie. Dit wil niet zeggen dat deze geen preventieve effecten kunnen hebben. Twee respondenten vinden dat de bejaardenvoorziening van het OCMW beschikken over preventieve effecten. Respondent 1 vindt dat vooral de thuiszorg die geboden wordt aan bejaarden preventieve effecten heeft. Door goede zorg te bieden kan men de bejaarde zo lang mogelijke onder optimale omstandigheden thuis laten wonen en kan een opname in een bejaardentehuis vermeden worden. Volgens respondent 8 brengen de dienstencentra voor bejaarden preventieve effecten met zich mee. Dit kan volgens de respondent door de uitbouw van dienstencentra’s die zo eenzaamheid bij bejaarden kan voorkomen. Vier respondenten delen mee dat men ook informatie verspreidt over de OCMW-werking via een gemeenteblad of een OCMW-magazine. Dit heeft vooral een informatieve werking, maar kan hierdoor ook preventieve effecten hebben. Zo wordt er bij de gemeente van respondent 2 reclame gemaakt in het maandelijks gemeenteblad voor het preventieproject van het huisbezoekersteam. OCMW 3 publiceert per trimester een OCMW-magazine. De bedoeling hiervan is volgens respondent 3 om drempelverlagend te werken. In OCMW 7 wordt elke maand in het gemeenteblad één bladzijde gewijd aan het OCMW. Dit gebeurt in OCMW 10 per trimester. Dit zijn allerlei activiteiten die niet gebeuren onder de noemer van (algemene) preventie, maar wel degelijk preventieve effecten kunnen hebben, want een geïnformeerd persoon is er twee waard. Uit de gegevens blijkt dat algemene preventie aanwezig is in OCMW’s. Toch leeft dit niet in al bevraagde OCMW’s, of wordt de algemeen preventieve opdracht niet als prioritair bestempeld. Zoals respondent 8 vertelt: “Het is ook maar één projectje in een groot OCMW. Het is dus niet zo dat er super veel aan algemene preventie gedaan wordt”. In de volgende paragraaf wordt nagegaan waarom algemene preventie een beperkte plaats heeft in het sociaal werk van een OCMW. 51 5.1.2 Redenen indien er niet algemeen preventief gewerkt wordt In de interviews werd nagegaan waarom algemene preventie volgens de respondenten een beperkte plaats krijgt in het sociaal werk van een OCMW. Er werd de respondenten ook gevraagd om deze belemmeringen te situeren op micro, meso of macro niveau. De meeste respondenten gaven verschillende redenen op. De oorzaken voor een beperkte algemeen preventieve werking volgens de respondenten zijn: tijd, de individuele curatieve cultuur, te hoge dossierlast, werk of opdrachten en een gebrek aan know-how. Vijf respondenten antwoordden dat er te weinig tijd overblijft om nog aan preventie te doen. Deze oorzaak hangt nauw samen met een te hoge dossierlast, die door vier respondenten als reden opgegeven werd. Respondent 6 verwoordt dit als “Het begraven zitten onder het dagdagelijkse dossierwerk”. Dit komt volgens 2 respondenten ook door het vele papierwerk en administratie die bij de hulpverlening komt kijken. Vier respondenten geven aan dat de nadruk in het sociaal werk van het OCMW op het individueel curatieve ligt. Er heerst niet echt een preventieve cultuur en deze wordt ook niet als prioritair bestempeld. Twee respondenten delen mee dat ze de know-how niet bezitten om algemeen preventief te werken. Respondent 7 vertelt dat ze niet zou weten hoe er aan te beginnen, moest ze een algemeen preventieve opdracht krijgen. Volgens deze respondent zou een hulpverlener die geschoold is in preventie daarvoor een oplossing kunnen bieden. Respondent 4 gaf een antwoord op deze vraag die niet te plaatsen is onder de andere categorieën. Deze respondent denkt dat financiële problemen moeilijk te voorkomen zijn. Deze respondent vermoedt dat een algemeen preventieve werking niet zou aanslaan bij de doelgroep, omdat het stigmatiserend kan zijn. Er werd de respondenten ook gevraagd om de belemmeringen te situeren op micro, meso of macroniveau. Microniveau werd aan de respondenten omschreven als de hulpverleningspraktijk in het sociaal werk van het OCMW. Het mesoniveau werd aan de respondenten omschreven als het organisatiebeleid. Met het macroniveau beoogt de interviewer het overheidsbeleid. Vier respondenten stellen dat de belemmeringen zich op microniveau bevinden. Respondent 4 stelt dat het probleem niet alleen bij de hulpverleners ligt, maar misschien ook bij de doelgroep die moeilijk te bereiken is voor preventie. Respondent 9 zegt dat de tijdsdruk te zwaar is en er een curatieve cultuur in de hulpverleningspraktijk heerst. Respondent 1 situeert de belemmeringen ook in de hulpverleningspraktijk en specifiek bij de hulpverleners zelf. Deze respondent merkt op dat elke hulpverlener daar anders over denkt en daarom preventie niet echt aanwezig is in de praktijk. Vier respondenten situeren de belemmering op het mesoniveau en specifiek in het beleid. Respondent 6 denkt dat budgettaire en politieke motieven algemene preventie een moeilijk thema maakt. Respondent 9 stelt dat je om meer preventie te realiseren ook 52 een beleid nodig hebt die daar voorstander van is. Respondent 1 vertelt dat het beleid preventie niet echt stimuleert in de praktijk. Volgens 4 respondenten ligt de oorzaak van belemmering meer op het macro niveau. Zij beogen hierbij de overheid. Respondent 3 stelt dat de overheid het OCMW teveel opdrachten oplegt, waardoor het OCMW overbevraagd wordt en er geen tijd meer is voor de preventieve opdracht. Respondent 8 en 10 stellen dat preventie vanuit de overheid niet gestimuleerd wordt en daardoor ook niet prioritair is in een OCMW. 5.1.3 Individuele preventie Deze masterproef richt zich vooral op de algemeen preventieve werking van een OCMW. De organieke wet bedeelt het OCMW naast een curatieve, ook een preventieve opdracht toe. Gezien de wet deze niet nader specificeert, is het niet geweten of hiermee individuele of algemene preventie beoogd wordt. Daarom wordt naast algemene preventie ook de individuele invulling bevraagd. Uit het onderzoek blijkt dat alle respondenten het gevoel hebben dat ze individueel preventief werken. De respondenten gaven verschillende voorbeelden van hun begrip over individuele preventie: toekomstige schulden voorkomen, verlenen van informatie en adviezen, actief bevragen van situatie en screenen of alle rechten of sociale voordelen in orde zijn, via leefloon zelfredzaamheid bevorderen en cliënten helpen naar tewerkstelling toe. Een respondent vindt dat individuele preventie ingebed zit in het social case work. Een andere respondent stelt dat het eigen is aan wat de hulpverlener doet en dat zij daar constant bezig zijn met preventief te werken. Vele respondenten verwijzen ook naar budgetbeheer want hierdoor kan je voorkomen dat mensen opnieuw schulden opbouwen. Een respondent verwees naar het voorkomen van uithuiszettingen als individuele preventie. Deze respondent plaatst het bemiddelen met schuldeisers ook onder de noemer van individuele preventie, omdat zo kan voorkomen worden dat goederen van de cliënt worden aangeslagen. Aan de respondenten werd gevraagd of ze individuele preventie op zich voldoende vinden en of er meer algemene preventie moet zijn. De antwoorden van de respondenten zijn hier wat verdeeld. Een aantal respondenten vinden individuele preventie goed, maar op zich onvoldoende en zijn daarom voorstander van meer algemene preventie. Twee respondenten vinden dat het afhankelijk is van situatie tot situatie. Zij stellen dat voor bepaalde problemen of doelgroepen algemene preventie beter is. Algemene preventie, mag volgens deze respondenten niet ten koste gaan van individuele preventie en daarom zijn beide noodzakelijk in de hulpverlening. Één geïnterviewde respondent vindt algemene preventie niet haalbaar in een OCMW en is daarom voorstander van individuele hulpverlening, waar preventie ook onderdeel van is. Er werd de respondenten gevraagd welke voordelen er 53 volgens hen verbonden zijn aan individuele preventie. De respondenten koppelden deze voordelen aan individuele preventie: -Individuele preventie biedt de mogelijkheid om meer op maat van de persoon zelf te werken. Hierdoor kan je specifieker aan een probleem werken. -Individuele preventie leidt tot snellere en zichtbare resultaten in vergelijking met algemene preventie. Volgens een aantal respondenten bieden individuele en algemene preventie allebei voordelen en zijn ze allebei noodzakelijk in de hulpverleningspraktijk. 5.1.4 Preventieve reflex en signaleren De preventieve reflex De preventieve reflex werd bevraagd bij de hulpverleners. Het doel van deze vragen was om te achterhalen of de respondenten algemeen preventief denken. Om dit te weten te komen werd er aan de respondenten gevraagd of ze het gevoel hebben dat meerdere cliënten met dezelfde problemen geconfronteerd worden. Alle respondenten antwoordden positief op deze vraag. De respondenten merkten gemeenschappelijke problemen bij cliënten op zoals: tewerkstellingsproblemen, hoge huurprijzen dakloosheidprobleem, en huisvestigingsproblemen, budgetteringsproblemen, randpsychiatrie en faillissementen. Vervolgens werd er de respondenten gevraagd of ze denken dat algemene preventie een uitweg kan bieden voor gemeenschappelijke problemen bij cliënten. Acht respondenten antwoordden hier positief op. Zij denken dat in dit geval algemene preventie een oplossing kan bieden in plaats van individueel preventief met de cliënt te werken. Algemene preventie biedt volgens respondent 5 en 8 ook het voordeel dat de deelnemers van elkaar kunnen leren. Respondent 9 is er ook van overtuigd dat algemene preventie een uitweg kan bieden, al weet deze respondent niet hoe hier aan te beginnen. Één respondent kon niet antwoorden hierop. Een andere respondent ziet niet in hoe algemene preventie in een OCMW gerealiseerd kan worden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de respondenten wel degelijk algemeen preventief denken, maar niet weten hoe ze dit in de praktijk moeten realiseren. Signaleren De vragen over de topic preventie werden beëindigd met vragen over signaleren. Met deze vragen beoogd de interviewer een zicht te krijgen in welke mate signalen in het OCMW zinvol zijn in de opzet van algemene preventie. Alle respondenten vinden dat het OCMW met signalen werkt. Ook ondervinden ze in hun eigen werk dat er gesignaleerd wordt. Er werd de respondenten gevraagd hoe signalen doorgegeven worden in hun 54 organisatie. Één OCMW had een expliciete signaalfunctie omdat dit OCMW geïntegreerd was met het ‘sociaal huis’. OCMW 6 meldt de signalen via een stedelijke overleg aan andere spelers uit het welzijnslandschap. OCMW 7 en 9 vinden dat ze signaleren naar het bestuur via een jaarverslag of registratieformulier. Via cijfers krijgt het beleid zicht op eventuele hiaten of een structureel probleem waar aan gewerkt kan worden. Respondent 1 vermeldt VVSG, de Vlaamse vereniging voor steden en gemeenten, als belangrijke speler in het doorgeven van signalen aan gemeente of Vlaamse, federale overheid. Vijf respondenten melden dat de teamvergadering de mogelijkheid biedt om signalen door te geven. De hoofdmaatschappelijk assistent vangt deze signalen op en kan deze dan doorgeven naar de Voorzitter van het OCMW. De Voorzitter kan deze signalen dan bespreken met het beleid in de Raad voor maatschappelijk welzijn of de gemeente. Twee respondenten hebben het gevoel dat dit op hun OCMW eerder informeel gebeurt. Geen enkele respondent meldde of ze zicht hebben of deze signalen bijdragen tot het opzetten van algemene preventie in of buiten de eigen organisatie. 5.2 Topic OCMW In dit onderdeel wordt aandacht geschonken aan de opdrachten en de missie in een OCMW. Het doel van deze vragen is om na te gaan welke plaats ‘algemene preventie’ volgens de respondenten krijgt in de opdrachten en missie van het OCMW. Er werd de respondenten gevraagd of de preventieve opdracht volgens hen nagestreefd wordt op hun diensten. Indien dit het geval is, werd hen gevraagd of dit eerder individueel of algemeen preventief is. Negen van de tien respondenten vinden dat preventie op één of andere manier nageleefd wordt in het OCMW. Één respondent vindt niet dat preventie nageleefd wordt in het OCMW. Aan deze negen respondenten werd gevraagd of de preventieve opdracht dan eerder individueel of algemeen preventief ingevuld wordt. Drie respondenten vinden dat er op hun dienst meer aan individuele preventie gedaan wordt. Twee respondenten zeggen dat de preventieve opdracht in hun OCMW een algemene vorm kent. Twee OCMW’s vinden dat de opdracht zowel algemeen als individueel preventief is. Twee andere respondenten vinden dat er individueel preventief gewerkt wordt op hun dienst, maar dat dit eerder impliciet dan expliciet gebeurt, dus niet doelbewust. De OCMW’s waar er algemeen preventieve projecten zijn antwoordde op deze vraag dat de preventieve opdracht algemeen ingevuld wordt of in combinatie met individuele preventie. Respondent 10 denkt dat een combinatie van de twee ideaal zou zijn. De OCMW’s die vooral individueel preventief werken, vinden dat dit tot uiting komt in de hulpverlening zelf. Respondent 6 argumenteert dit als volgt: “Het preventieve gen zit zeker 55 ingebakken maar dan wel in het individuele bij het maatschappelijk werk”. Ook respondent 10 denkt er zo over: “ik denk dat het zo eigen is aan de hulpverlening die wij hier bieden dat het eigenlijk overal in zit”. Er werd de respondenten gevraagd om aan te duiden welke opdracht ze het meest preventief vinden in een OCMW. De vier OCMW’s met een preventieproject bestempelen dit als de opdracht die het meest preventief is. De andere respondenten benoemden volgende opdrachten preventief: activeren tot tewerkstelling of sociale tewerkstelling in artikel 60, de reguliere sociale en maatschappelijke hulpverlening, de lokale adviescommissie, groepswerk vrouwen5 en de met gezinnen en gerechtelijke uithuiszettingen. De preventieve opdracht van een OCMW wordt ook gerealiseerd via samenwerkingen met andere diensten. Dit werd reeds besproken in de topic preventie. In de bevraagde OCMW’s worden geen preventieve opdrachten uitbesteed aan andere voorzieningen. Alle respondenten denken dat algemene preventie een meerwaarde kan betekenen in de realisatie van het recht op maatschappelijke dienstverlening. Twee respondenten verwijzen hiervoor naar het informatieve karakter van algemene preventie. Drie respondenten zijn ervan overtuigd dat meer algemene preventie bepaalde problemen kan voorkomen of vroeger aangepakt kunnen worden. Volgens respondent 8 kan je zo ook vermijden dat mensen uit de dienstverlening blijven. 5.3 Topic Sociaal Werk In dit onderdeel wordt nagegaan welke preventieve opdrachten sociaal werkers zelf uitvoeren. Er wordt ingegaan op het ruim takenpakket van een maatschappelijk assistent in een OCMW met de vraag welke plaats algemene preventie hier in krijgt. Er wordt ook gevraagd naar de opleidingsgeschiedenis van de maatschappelijk werkers. De geïnterviewde sociaal werkers werkten allemaal op de sociale dienst van een OCMW. De respondenten oefenden verschillende opdrachten uit naar gelang hun functie. Twee geïnterviewde respondenten hadden een intakefunctie. De andere respondenten bieden financiële en maatschappelijke hulpverlening of werken in de schuldbemiddelingsdienst. Afhankelijk van dienst tot dienst hebben respondenten nog bijkomende opdrachten. Een verzameling van opdrachten van respondenten uit de gegevens zijn: leefloon, steunaanvragen, hulpverlening budgetbeheer, aan vluchtelingen, administratie, bemiddeling stookoliepremie, activering, met schuldeisers, loketfunctie, en adviesverlening. Aan de respondenten werd gevraagd welke taak het meest preventief is. De respondenten bestempelden volgende taken die ze zelf uitvoeren als meest 5 Dit was een opdracht van respondent 1. Tijdens het interview besloten respondent en interviewer dat dit project niet onder algemene preventie valt. 56 preventief: informatie preventieprojecten in en het adviesverlening, OCMW, de budgetbeheer reguliere en hulpverlening, begeleiding, preventie van uithuiszettingen, toekennen van uitkeringen of in orde brengen van rechten en bemiddelen met schuldeisers. Er werd de respondenten ook gevraagd welke opdrachten het meeste tijd vergen van de hulpverleners. Bijna alle respondenten hebben het meeste van hun werktijd nodig om aan curatieve dienstverlening en administratie te doen. Slechts één respondent vertelt dat het preventieproject het meeste tijd vergt. Uit de literatuurstudie blijkt dat de werkdruk één van de voornaamste redenen is waarom er weinig algemene preventie is in sociale voorzieningen zoals een OCMW. Één van de vooronderstellingen in deze thesis, is dat algemene preventie nog steeds een beperkte plaats heeft naast curatie. Gezien de werkdruk aan de basis hiervan kan liggen, werden de respondenten bevraagd op de werkdruk in hun dienst. De cruciale vraag hierbij is of er nog plaats is voor (meer) algemene preventie in de huidige werkbelasting. Zeven respondenten vinden de werkdruk in een OCMW zwaar en te groot. Drie respondenten delen mee dat de werkdruk, op het moment van de bevraging meevalt, maar wisselt van moment tot moment. Acht respondenten zijn van mening dat er geen ruimte en tijd meer is om algemeen preventief te werken met de huidige werkbelasting. De respondenten geven als redenen hiervoor op: dat er te weinig personeel is, besparingen, de kennis niet hebben om algemeen preventief te werken, tijdsdruk en teveel opdrachten. Respondent 3 die in het verleden al eens meegewerkt heeft aan een preventieproject deelde mee dat dit georganiseerd moest worden buiten de werkuren, waardoor niet iedereen even gemotiveerd is om daar in mee te stappen. Drie respondenten denken dat algemene preventie beter opgenomen wordt door iemand die er in geschoold is of een preventiefunctie kan uitoefenen. Één respondent zegt dat als de werkbelasting een klein beetje minder is, bvb vijf dossiers minder, dat er dan veel meer tijd zou vrij komen om preventief te werken. Één respondent ziet het nog haalbaar om algemene preventie te integreren in andere projecten die lopen op de dienst. Vervolgens werd aan de respondenten gevraagd wat de verhouding is van preventie tegenover curatie in hun werk. Negen van de tien respondenten antwoordden dat ze vooral curatief werken. Volgens de respondenten varieert het percentage preventie ten opzichte van het curatieve werk tussen 5% en 30%. Uit dit gegeven blijkt dat preventie een beperkte plaats krijgt bij de opdrachten van een sociaal werker in een OCMW. Het curatieve werk krijgt nog altijd voorrang. De volgende vraag bevroeg de voorkeur van de sociaal werker ten aanzien van preventie of curatie. Drie respondenten verkiezen het preventieve werk. Vijf respondenten verkiezen beiden. Volgens deze respondenten zijn ze allebei nodig in het sociaal werk. Respondent 3 zegt hier het volgende over: “ik denk dat het utopisch is om bij de sociale dienst van een OCMW, enkel maar preventief te werken. 57 Dat gaat niet hé. Dat is niet realistisch. Maar graag naast het curatieve, dat we daar meer tijd en middelen krijgen om preventief te werken”. Respondent 10 is ook voorstander van een combinatie van preventie en curatie: “Omdat ze ook zo verweven zijn met elkaar”. Twee respondenten zijn voorstander van het curatieve in het OCMW en vinden niet dat er een meer ‘algemene’ preventieve werking moet opgestart worden. Er werd de respondenten ook gevraagd een afweging te maken tussen de pro’s en contra’s van curatie ten opzichte van preventie. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen het individueel of algemeen preventief werken van de respondenten. Aan curatie zijn volgens de respondenten volgende voordelen verbonden: curatie biedt de mogelijkheid om een probleem op te lossen. Met curatie kan je ook onmiddellijk het resultaat zien. Door de curatieve hulp krijg je ook zicht op de oorzaken van problemen. Er werd de respondenten ook gevraagd wat de nadelen zijn van curatie ten opzichte van preventie. Het nadeel van curatie volgens de respondenten, is dat het te laat komt. Het probleem is er al en je kan het alleen nog oplossen of erger voorkomen. Uit de literatuurstudie blijkt dat Serrien (2004) stelt dat algemeen preventie een zekere deskundigheid vergt. De vooropleiding van sociaal werkers kan van invloed zijn op het algemeen preventief denken en handelen. In de bacheloropleiding sociaal werk wordt een onderscheid gemaakt tussen de individueel maatschappelijk werk opleiding en de sociaal cultureel werk opleiding. Volgens Serrien (2004) zouden sociaal cultureel werkers meer vaardigheden bezitten om algemeen preventief te werken. Gezien een maatschappelijk assistent opgeleid kan zijn in verschillende opties van het sociaal werk, en deze van invloed kan zijn op het algemeen preventief denken of werken, werd gevraagd naar de opleiding van de respondenten. Alle geïnterviewde sociaal werkers hadden de opleiding maatschappelijk werk gestudeerd in de richting individueel maatschappelijk werk. De interviewer vroeg de respondenten of ze tijdens hun opleiding kennis gemaakt hebben met theorieën over preventie en of ze vinden dat ze opgeleid zijn om algemeen preventief te werken. Alle respondenten antwoordden hier negatief op. 58 6 Hoofdstuk 5: Besluit In de inleiding van deze masterproef werden de probleemstelling en de onderzoeksvragen aangehaald. De onderzoeksvragen luiden als volgt: Hoe wordt de opdracht van preventie zoals vermeld in de organieke wetgeving van 1976 uitgevoerd en ingevuld in het sociaal werk van het OCMW? En welke plaats krijgt ‘algemene’ preventie naast de curatieve hulpverlening in het OCMW? In dit hoofdstuk zal gepoogd worden om een zo goed mogelijk antwoord te bieden op deze onderzoeksvragen op basis van een kwalitatief onderzoek. De conclusies uit de onderzoeksresultaten zullen teruggekoppeld worden aan de bevindingen uit de literatuurstudie (hoofdstuk 1 & 2). Verder volgen er in dit hoofdstuk reflecties en toelichtingen over dit onderwerp in het kader van het sociaal werk, beperkingen in het onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek. De eerste onderzoeksvraag peilt naar de uitvoering en invulling van algemene preventie in een OCMW. In de probleemstelling wordt het standpunt ingenomen dat de preventieve opdracht en specifiek algemene preventie een beperkte plaats krijgen in het sociaal werk van een OCMW. Op basis van de kwalitatieve onderzoeksgegevens kan nagegaan worden hoe deze preventieve opdracht ingevuld wordt en dit specifiek met het oog op algemene preventie. Gevonden voorbeelden van algemene preventie in de praktijk, werden altijd gescreend op de theorie van algemene preventie. Dit gebeurde voornamelijk op basis van het werk van Goris et al., (2007). Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat algemene preventie wel degelijk aanwezig is in een OCMW. Uit de gegevens blijkt dat de algemene preventieve opdracht in een OCMW in drie verschillende invullingen onderverdeeld kan worden. Ten eerste kan het OCMW zelf een algemeen preventie-initiatief oprichten. In vier van de tien bevraagde OCMW’s was dit het geval. Twee projecten bevonden zich in de sociale dienst van het OCMW. De twee andere preventieprojecten werden opgestart vanuit de schuldbemiddelingsdienst. De algemene preventieprojecten zijn gericht op het voorkomen van problemen zoals de vereenzaming bij tachtigplussers, budgetproblemen en onderwijsachterstand bij kansarme gezinnen. Uit de onderzoekgegevens blijkt dat er nog een andere onderverdeling van algemene preventie in het OCMW gemaakt kan worden. Ten tweede kan algemene preventie ook op initiatief van een andere dienst aanwezig zijn in een OCMW. Zo heb ik vier OCMW’s aangetroffen die algemeen preventief werken op initiatief van een andere dienst. In die gevallen biedt het OCMW een ondersteunende rol op vlak van algemene preventie. Deze vorm van algemene preventie verschilt met de vorige onderverdeling omdat daar het initiatief voor algemene preventie genomen werd door het OCMW zelf. Voorbeelden uit de onderzoeksresultaten zijn voorzieningen zoals LOGO, basiseducatie, Vlaams centrum 59 voor schuldbemiddeling en een vormingsvoorziening die een preventieve werking hebben en waar het OCMW over een ondersteunende rol beschikt. Dit houdt in dat het OCMW bijdraagt tot de algemene preventie bijvoorbeeld door het verspreiden van posters en folders over de mogelijkheid om deel te nemen aan een preventie-initiatief, het preventief doorverwijzen van cliënten naar deze andere diensten en deelnemen aan vergaderingen of projectweken. Het gegeven of een OCMW samenwerkt met een andere dienst om preventie te realiseren is tevens afhankelijk van OCMW tot OCMW. Dit wil zeggen dat niet ieder OCMW bijvoorbeeld samenwerkt met LOGO. Een OCMW kan daar zelf voor kiezen. Een derde onderverdeling die teruggevonden werd in de onderzoeksgegevens zijn de wettelijke algemene preventieve opdrachten. Dit zijn opdrachten die door de Vlaamse of federale overheid opgelegd worden aan een OCMW. Enkele van deze opdrachten hebben volgens de respondenten een preventieve werking. Volgende opdrachten werden als algemeen preventief benoemd: de gerechtelijke uithuiszettingen, socioculturele en sportieve participatie, de energiescans en de lokale adviescommissie. De energiescans en de gerechtelijke uithuiszettingen hebben een uitgesproken preventieve opdracht. Een opmerking bij deze energiescans is dat dit niet expliciet een opdracht is van een OCMW. Sommige respondenten benoemden deze energiescans als wettelijke opdracht. Maar het is de gemeente die deze opdracht krijgt. Het gemeentebeleid kan dan kiezen om bijvoorbeeld het OCMW de opdracht te geven om na te gaan wie in aanmerking komt voor een energiescan. Uit bijkomende literatuur (Verbeeck, 2004; Inslegers, 2003) blijkt dat de gerechtelijke uithuiszettingen een preventieve opdracht is die toegekend wordt aan een OCMW. Opmerkelijk is dat slechts twee respondenten dit als preventie benoemden. De twee respondenten bestempelen deze gerechtelijke uithuiszettingen verschillend. Één respondent vindt dat deze opdracht onder de noemer van individuele preventie valt, de andere respondent plaatst deze opdracht onder algemene preventie. Aan de hand van de definitie van individueel en algemene preventie (Goris et al., 2007) vind ik dat de gerechtelijke uithuiszetting onder algemene preventie te plaatsen is. De reden is omdat deze maatregel gericht is naar iedereen op het grondgebied van een OCMW die in een procedure tot uithuiszetting verwikkeld is. Gezien het ook een wettelijke opdracht is, moet het OCMW deze uitvoeren ten aanzien van iedere betrokkene in deze situatie. Het OCMW kan dus geen onderscheid maken om het initiatief te nemen ten opzichte van één persoon, maar moet dit doen voor alle personen in deze situatie. De twee andere wettelijke opdrachten, namelijk socioculturele en sportieve participatie en de lokale adviescommissie, werden door de respondenten als algemeen preventief benoemd. Socioculturele en sportieve participatie werd door de respondenten benoemd als een preventieproject van overheidswege. Toch blijft de vraag of deze maatregel wel zo doelbewust problemen wil voorkomen. Ik kan hier geen sluitend antwoord op geven 60 omdat ik geen aanwijzingen vind in literatuur of wetgeving dat dit een expliciete preventieve maatregel is. De vraag is dan echter of dit niet eerder een initiatief met een preventieve waarde is. De lokale adviescommissie werd door de respondenten ook vaak benoemd in het kader van algemene preventie. Ook voor deze maatregel werd geen aanwijzing gevonden in wetgeving of literatuur die wijst op preventie. Deze twee laatste maatregelen werden als preventief geïnterpreteerd door de respondenten. Naast de verschillende werkingen en invullingen van algemene preventie, werden bepaalde activiteiten in een OCMW benoemd als een initiatief met een preventieve waarde. De reden waarom bepaalde maatregelen of activiteiten onder deze noemer geplaatst worden, is omdat deze één van de essentiële elementen mist uit de preventiedefinitie (Goris et al., 2007) . Toch kunnen deze activiteiten preventieve effecten hebben, ook al vallen deze niet onder de preventienoemer. Voorbeelden hiervan waren schoolbezoeken en informatiemomenten. De voornaamste reden waarom deze niet onder de preventienoemer vallen, is omdat deze initiatieven niet op een systematische wijze gebeuren. Sommige respondenten benoemden ook bepaalde diensten of activiteiten in de OCMW-hulpverlening als preventief. Niet alle activiteiten of diensten zijn te plaatsen onder de preventiedefinitie. In dit geval is er volgens mij sprake van hulpverlening met preventieve effecten. Omdat de organieke wet betreffende het OCMW van 1976 niet specificeert of preventie in een OCMW een individuele of algemene invulling krijgt, werd er daarom ook gepeild naar individuele preventie. Uit het onderzoek blijkt dat respondenten eerder vinden dat als ze preventief werken, vooral individueel preventief werken. Dit kan te maken hebben met het feit dat algemene preventie niet in alle ondervraagde OCMW’s aanwezig is en dat niet alle geïnterviewde sociaal werkers een algemeen preventieve taak uitvoeren. De maatschappelijk assistent in een OCMW wordt ook ingezet om individuele dossiers betreffende maatschappelijke dienstverlening te behandelen (Luyten, 1993). In die zin is het vanzelfsprekend dat de preventieve opdracht eerder individueel ingevuld wordt. Een andere verklaring is dat bepaalde respondenten vinden dat de hulpverlening die zij bieden ook een preventieve werking heeft. Het besluit op deze onderzoeksvraag is dat algemene preventie wel degelijk aanwezig is in het OCMW. Maar preventie in een OCMW krijgt nog al te vaak een individueel invulling. Toch blijkt dat de meeste hulpverleners wel algemeen preventief denken en een preventieve reflex bezitten, maar dit is echter geen garantie voor algemene preventie in een OCMW. Dit heeft ook te maken met het feit dat een hulpverlener maar één schakel is in een OCMW en niet zelf kan beslissen om meer algemeen preventief te werken. Dus als hulpverleners al preventief gaan werken, krijgt dit in een OCMW vooral een individuele invulling. Ik leg in dit onderzoek wel de nadruk op algemene preventie, maar dit wil niet 61 zeggen dat ik niet denk dat individuele preventie geen meerwaarde kan betekenen. Ik ben voorstander van algemene preventie omdat deze voordelen met zich meebrengt die individuele preventie minder bezit. Volgens mij is een combinatie van beide preventievormen het meest aangewezen in een OCMW. De andere onderzoeksvraag peilde naar welke plaats algemene preventie krijgt naast de curatieve hulpverlening in het OCMW. Uit bovenstaande onderzoeksgegevens kan blijken dat er in een OCMW veel aan algemene preventie gedaan wordt. Dit beeld moet echter genuanceerd worden. Preventie, en zeker algemene preventie, krijgt nog altijd een beperkte plaats in het OCMW. Een algemeen preventieproject in een OCMW is een stap in de goede richting, maar het is een kleine stap. Alle respondenten vonden dat de hulpverlening die ze bieden hoofdzakelijk curatief is en slechts in beperkte mate preventief. De onderzoekgegevens lijken de veronderstellingen uit de probleemstelling te bevestigen, namelijk dat algemene preventie een te beperkte plaats krijgt in het ruime takenpakket van een OCMW. De voornaamste redenen waarom algemene preventie in de bevraagde OCMW’s een beperkte plaats krijgt naast curatie komt volgens de respondenten door schaarse kennis van algemene preventie, de werkbelasting en de individuele curatieve cultuur in een OCMW. De werkbelasting en opleiding van maatschappelijk assistenten werden in de literatuur ook beschreven als struikelblokken die het algemeen preventief werken belemmeren. Goris (2003) omschrijft tevens de werkbelasting als één van de belangrijkste redenen indien er weinig algemene preventie is in sociale voorzieningen. De respondenten vinden de curatieve werkbelasting te zwaar om nog te investeren in (meer) algemene preventie. Serrien (2004) stelt dat algemene preventie ook een zekere deskundigheid vergt. Hij maakt hierbij een onderscheid tussen de opleiding individueel maatschappelijk werk en sociaal cultureel werk in de bacheloropleiding sociaal werk. De veronderstelling hierbij is dat sociaal werkers uit de sociaal cultureel werk opleiding, op een meer algemeen preventieve manier zouden denken, dan sociaal werkers die afgestuurd zijn in de richting van individueel maatschappelijk werk. Alle geïnterviewde respondenten hadden de opleiding individueel maatschappelijk werk gestudeerd en hadden niet het gevoel dat ze opgeleid waren om algemeen preventief te werken. Dit wil echter niet zeggen dat ze daarom niet algemeen preventief denken. Ik verwijs hierbij naar de preventieve reflex die bij alle respondenten aanwezig is. Volgens mij hangt de keuze voor meer algemene preventie ook samen met de interesse en motivatie van de sociaal werker zelf. Twee van de tien geïnterviewde sociaal werkers, waren begeleiders in een preventieproject. Deze twee respondenten waren tevens opgeleid in het individueel maatschappelijk werk. Doch zijn deze sociaal werkers bereid om algemeen preventief te werken. onderzoeksresultaten komen voor deze stelling maar gering overeen met de literatuur. 62 De Een andere reden waarom algemene preventie naast curatie slechts een beperkte plaats heeft in een OCMW, is het gegeven dat sociaal werkers in een hiërarchie werken. Hulpverleners zijn misschien wel bereid om meer algemeen preventief te werken, maar deze beslissing hangt niet alleen van hen af. In de literatuurstudie werd reeds door Luyten (1993)(1999) & Lammertyn (1990) gewezen op de uitvoerende rol van de maatschappelijk assistent in een OCMW. Het OCMW kent een zekere structuur waar de sociaal werker onderaan de piramide staat en uitvoerders zijn van het sociaal werk. De beslissing om algemeen preventief te werken kan ook genomen worden op een ander niveau, namelijk door het OCMW-beleid of de Vlaamse of federale overheid. Ook de antwoorden van de respondenten wijzen op dit gegeven. Bepaalde ondervraagde sociaal werkers duiden op het feit dat de beslissing voor meer preventie niet alleen van hen afhankelijk is, maar ook te situeren is op meso- of macroniveau. Hierbij kan gesteld worden dat het opstarten van preventieprojecten in een OCMW geen sinecure is. Het vergt zowel interesse, motivatie en kennis bij de hulpverleners, alsook middelen, opgeleid personeel en toestemming van het OCMW-beleid om een preventieproject op te starten. Besluitend kan bij deze onderzoeksvraag op basis van literatuur en onderzoeksgegevens gesteld worden dat algemene preventie in tegenstelling tot curatie een te beperkte plaats krijgt in het sociaal werk van een OCMW. Daarom wordt er gepleit voor meer algemene preventie in een OCMW naast de curatieve hulpverlening. Het is niet de bedoeling van dit onderzoek om curatie volledig af te schrijven. Curatie kan en wordt ook door de respondenten verdedigd, omdat men vaak geconfronteerd wordt met crisisgevallen. Volgens mij kan meer algemene preventie in een OCMW een meerwaarde hebben. Ten eerste is het OCMW een essentiële speler in het welzijnsveld. Het is een eerstelijnsorganisatie die lokaal ingebed is en voor vele mensen een bereikbaar instituut is. Ten tweede kent het OCMW een diverse maatschappelijke opdracht waar preventie ook onderdeel van uitmaakt. Algemene preventie krijgt wel een beperkte plaats in een OCMW, maar dit wil niet zeggen dat er daarom niet meer curatief gewerkt mag worden. Het sociaal werk is niet denkbaar zonder curatie, maar een combinatie met meer algemene preventie lijkt volgens mij meer aangewezen. Mensen hebben volgens mij het recht om gewezen te worden op enkele valkuilen of gevaren om zo mogelijke problemen te voorkomen. Meer algemene preventie in een OCMW is volgens mij daarom noodzakelijk, maar moeilijk te realiseren omwille van de genoemde struikelblokken. Deze thesis wil geen afbraak doen aan het curatieve van het sociaal werk, maar wijst op de meerwaarde van algemene preventie in de reguliere hulpverleningspraktijk. Het onderzoek draagt zo ook bij aan de praktijk door de introductie van de algemene preventieve methodiek. 63 In dit hoofdstuk lijkt het mij ook gepast om te wijzen op de beperktheid van dit onderzoek. Als eerste verwijs ik hier naar het kleine aantal bevraagde OCMW’s voor dit onderzoek. Volgens mij zijn tien bevraagde OCMW’s een minimum. Een uitgebreider onderzoek zou meer aangewezen zijn. De reden waarom er slechts tien OCMW’s bevraagd werden, is het gevolg van een combinatie van tijdsgebrek van zowel onderzoeker of dienst en de (on)bereikbaarheid van de diensten. Een uitgebreider onderzoek zou waarschijnlijk geleid hebben tot andere conclusies. Ik wil er hierbij op wijzen dat de resultaten en antwoorden op de onderzoeksvragen enkel gelden voor de bevraagde OCMW’s. Daarom is dit onderzoek eerder beperkt. Een ander minpunt in het onderzoek is de aanpassing halverwege het onderzoek van de probleemstelling en dito vragenlijst. Hierdoor kregen de eerste vijf ondervraagde respondenten een andere vragenlijst, dan de laatste vijf geïnterviewde respondenten. Om het onderzoek zo uniform mogelijk te analyseren en rapporteren, werd er geen rekening gehouden met de verworven informatie uit de vragen die geschrapt werden. Een andere beperking in deze thesis is een beperkte internationale invalshoek. Dit komt omdat de sociaal werkpraktijk die onderzocht werd een typisch Belgisch gegeven is en niet voorkomt in andere landen. De gevonden internationale literatuur beperkt zich tot het preventiethema. Internationale literatuur over het OCMW is zeer gering. De gevonden internationale literatuur over het OCMW, was niet bruikbaar in het kader van deze masterproef. Er werd meer internationale literatuur gevonden over het preventiethema. Toch was niet alle literatuur even toepasselijk in het kader van deze thesis. Veel gevonden internationale literatuur over preventie beperkte zich tot de gezondheidspraktijk waardoor de theorie uit deze artikels niet onmiddellijk transfereerbaar zijn naar een sociaal werkpraktijk zoals het OCMW. De gebruikte internationale literatuur over preventie handelde vooral over de sociaal werkpraktijk vanuit de jeugdbescherming. Er werd geen internationaal artikel gevonden die handelde over een vergelijkbare praktijk van het OCMW. Het onderzoek die uitgevoerd werd was gericht op de hulpverleningspraktijk. Het OCMW wordt echter door verschillende kanalen op verschillende niveaus beïnvloedt. Een suggestie voor verder onderzoek omtrent dit thema, is om de bereidheid om algemeen preventief te werken in een OCMW te onderzoeken op beleidsniveau. Uit het onderzoek blijkt dat de keuze voor een algemene preventieve methodiek niet alleen bepaald wordt door de sociaal werker, maar ook afhankelijk is van het OCMW-beleid. Een verder onderzoek op dit niveau zou een aanvulling kunnen zijn voor dit onderzoek. Ook verder onderzoek op praktijkniveau is aangewezen wegens de beperktheid van dit onderzoek. Wegens tijdsgebrek werd geopteerd voor een vragenlijst. Een andere interessante methodiek is deze van de documentanalyse die ook bruikbaar is voor een kwalitatief onderzoek naar algemene preventie. 64 7 Dankwoord Het lijkt mij gepast kort mijn dank te betuigen aan alle mensen die op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze bijgedragen hebben tot de realisatie van deze masterproef. Eerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Nicole Vettenburg bedanken voor de feedback en begeleiding die ik het voorbije jaar voor mijn masterproef heb mogen genieten. Daarnaast wil ik de commissaris van deze masterproef Dr. Liesbet Goubert bedanken voor het lezen en evalueren van deze thesis. Ik wil ook alle respondenten en OCMW-diensten die bereid waren om mee te werken aan dit onderzoek bedanken. Als laatste bedank ik mijn medestudenten, vrienden en familie die mij geholpen hebben met steun en tips om deze masterproef te realiseren. 65 8 Literatuurlijst Aagten, J. & Asselberghs, L. (1999). OCMW-zakboekje. Deurne: Kluwer. Balachova, N.T., Bonner, L.B. & Levy, S. (2009). Street children in Russia: steps to prevention. International Journal of Social Welfare, 18, 27-44. Bouverne-De Bie, M. (2000). Preventiemethodieken. In De Hert, M., Van den Broucke, S. en Van Nuffel, R., (Eds), Naar een geestelijk gezonde samenleving (pp. 263-285). Diegem: Kluwer. Burssens, D., Goris, P., Melis, B. & Vettenburg, N. (2004). Hulpverlening met een sausje preventie. Alert, 30, 5, 31-43. Burssens, D., Goris, P., Melis, B. & Vettenburg, N. (2005). Effectiviteit en efficiëntie in preventie. Alert, 31, 3, 66-78. Burssens, D., Goris, P., Melis, B. & Vettenburg, N. (2007). Andere ondersteunende kaders voor preventie. In: Goris, P., Burssens, D., Melis, B. en Vettenburg, N (Eds). Wenselijke preventie stap voor stap. (pp. 81-99) Antwerpen: Garant. Crane, M., Warnes, A.M. & Fu, R. (2006). Developing Homelessness prevention practice: combining research evidence and professional knowledge. Health & social care in the community, 14, 2, 156-166. De Boyser, K. (2006). Lage inkomens in balans. In Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (Eds), Armoede en sociale uitsluiting, Jaarboek 2006. (pp. 77-94) Leuven/Voorburg: Acco. De Cauter F. & Walgrave, L. (1999). Methodiek van de preventieve projectwerking. Leuven: Acco. De Katrol. (n.d.) Het project. http://www.dekatrol.be/hetproject.htm 66 Retrieved: 3 mei, 2009, van De organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk (2006). Retrieved op 5 maart 2009: (http://www.binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/wetgeving/OCMWWET/PDF/) Energiesnoeiers (n.d.). Energiesnoeiers. Blij met minder. Retrieved: 3 mei, 2009, van: http://www.energiesnoeiers.net/nl/getpage.asp?i=1 Godfrey, M. (2001). Prevention: developing a framework for conceptualizing and evaluating outcomes of preventive services for older people. Health and Social Care in the Community, 9, 89-99. Goris, P., Burssens, D., Melis, B., Van Gils, J., Vettenburg, N. & Verdonck, D. (2003). De mist klaart stilaan op ... preventie verhelderd vanuit een onderzoek. Alert, 29, 4, 34-47. Goris, P. (2003). Preventie in sociale ondernemingen. Alert, 29, 4, 11-33. Goris, P., Burssens, D., Melis, B. & Vettenburg, N. (2006). Opvoedingsondersteuning. Alert, 32, 5, 31-45. Goris, P., Burssens, D., Melis, B. & Vettenburg, N. (2007). Van preventie gesproken. In Goris, P., Burssens, D., Melis, B. en Vettenburg, N (Eds). Wenselijke preventie stap voor stap. (pp. 11-34) Antwerpen: Garant. Goris, P. (2007). Preventie is zorg en sociale politiek. Alert, 33, 5, 67-75. Goris, P. (2008). Klaar voor een klaar preventiebegrip? Welwijs, 19, 3, 3-5. Haerden, H. & Janssen, D. (Eds) (1995). Pedagogische preventie: een antwoord op kansarmoede? Leuven: Garant. Hawkins, D.J. (2006). Science, Social Work and Prevention: Finding the Intersections. Social Work Research, 30, 3, 137-152. Hendrickx, L. (2008a). Algemene preventie zoekt verankering in de hulpverlening. Alert, 33, 3, 35-43. 67 Hendrickx,L. (2008b). De preventieve reflex, Hoe doe je dat? Welwijs 19, 3, 30-33. Inslegers, G. (2003). Woonbeleid en Armoede. Alert, 29, 4, 70-79. Janssen, D. (1995) Inleiding: Pedagogische preventie en kansarmoede. In Haerden, H. & Janssen, D. (Eds.), Pedagogische preventie: een antwoord op kansarmoede. (pp. 9-17). Leuven: Garant. Lammertyn, F. (1990), De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn. Leuven: KUL. Sociologisch onderzoeksinstituut. LOGO (n.d.). lokaal gezondheidsoverleg West-Vlaanderen. retrieved 3 mei, 2009, van http://www.logowvl.be/site/pages/wat.aspx?pId=0. Luyten, D. (red.) (1999). Het OCMW gaat voor wat het is: essentie, plaats en rol. Brussel: Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Luyten, D. (1993). OCMW en armenzorg. Een sociologische studie van de sociale grenzen van het recht op bijstand. Nieuwe reeks van doctoraten in de sociale wetenschappen, nr. 111. KU Leuven: S.O.I. Departement Sociologie. Luyten, P. & Lowyck, B. (2003-2004) Practicum Methoden van onderzoek in de psychologie. Handleiding bij de sessies, onderzoeksinterview. Katholieke universiteit Leuven: departement psychologie. Geraadpleegd op: 8 april 2009 (http://ppw.kuleuven.be/FL/interview%20handl.htm) Maeseele, T., Roose, R., Roets, G. & Bouverne-De Bie, M. (2008). On the crossroads between care and justice: the right to social welfare in discussion. Manuscript submitted for publication. Mann E.A. & Reynolds R.J. (2006). Early intervention and juvenille delinquency prevention: Evidence from the Chicago Longitudinal study. Social work research, 30, 3, 153-167. Martens, L. (25 november, 1997). Omzendbrief recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water. 68 Retrieved 3 mei, 2009, van http://www.binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/omzendbrieven/omz25.11.199 7.htm. Maso, I., & Smaling, A., (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Retrieved 13 mei, 2009, van http://books.google.be/books?hl=nl&id=RzVW2L0zMYwC&dq=kwalitatief+onderzo ek&printsec=frontcover&source=web&ots=HxsMr7R4tc&sig=VNzIKgfhX5miZcOqk pTAZzeKKnQ#PPP1,M1 Melis., B. (2008). Welke preventie willen wij? Caleidoscoop, 20, 2, 6-11. Morris, K. en Barnes, M. (2008). Prevention and Social Exclusion: New Understandings for Policy and Practice. British Journal of Social Work, 38, 1194-1211. POD maatschappelijke integratie, armoedebestrijding, sociale economie en grootstedenbeleid (n.d.). Socioculturele en sportieve participatie. Retrieved 3 mei, 2009, van http://www.mi- is.be/themes/participation/socioculturele%20participatie/index_nl.htm. Schuyten, G. (2005). Modellen van Empirisch Onderzoek I. academiejaar 2007-2008. Gent: niet-gepubliceerde cursus. Serrien, L. (2004). Het algemeen welzijnswerk koestert preventie. Alert, 30, 5, 44-55. Sheppard, M. (2005). Mothers’ Coping Strategies as Child and Family Care Service Applicants. British Journal of Social Work, 35, 743-759. Sheppard, M. (2008a). How Important Is Prevention? High Thresholds and Outcomes for Applicants Refused by Childeren’s Services: A Six-Month Follow-Up. British Journal of Social Work, 38, 1268-1282. Sheppard, M. en Crocker, G. (2008b). Locus of Control, Coping and Proto Prevention in Child and Family Care. British Journal of Social Work, 38, 308-321. Sheppard, M. (2009). High Thresholds and Prevention in Children’s Services: The Impact of Mothers’s Coping Strategies on Outcome of Child and Parenting Problems – Six Month Follow-Up. British Journal of Social Work, 39, 46-63. 69 Small, S. & Memmo, M. (2004). Contemporary models of youth development and problem prevention: Toward an integration of terms, concepts, and models. Family relations, 53, 1, 3-11. Stepney, P. (2006). Mission Impossible? Critical practice in social work. British Journal of Social Work, 36, 1289-1307. Strier, R., (2007). Community Anti-Poverty Strategies: A Conceptual Framework for a Critical Discussion. British Journal of Social Work, Advance Access published on January 23, 2008, 1-19. Vandemeulebroecke, L. (1995). Opvoedingsondersteuning en pedagogische preventie als beleidsterrein. In Haerden, H. en Janssen, D. (Eds), Pedagogische preventie: een antwoord op kansarmoede. (pp. 63-72). Leuven: Garant. Vanmarcke, L., Boonen, J. & De Winter, J. (2004). Deel II. Staatsrecht. In Boonen, J., Decock, G., Tack, L. & Vanmarcke, L. Recht voor welzijnswerkers 2004. (pp. 25214) Mechelen: Kluwer. Verbeeck, L. (2004). Gerechtelijke uithuiszetting. Naar een maximale preventie. Probleemanalyse en beleidssuggesties vanuit de werkgroep ‘gerechtelijke uithuiszetting’ van de afdeling OCMW’s en VVSG. Vettenburg, N., Burssens, D., Goris, P., Melis, B., Van Gils, J., Verdonck, D. & Walgrave, L. (2003). Preventie gespiegeld. Visie en instrumenten voor wenselijke preventie. Heverlee: LannooCampus. Vettenburg, N., Melis, B., Burssens, D. & Goris, P. (2007). Wenselijke algemene preventie. In Goris, P., Burssens, D., Melis, B. & Vettenburg, N. (Eds). Wenselijke preventie stap voor stap. (pp. 35-59) Antwerpen: Garant. Vettenburg, N. (2008). Preventie is kiezen. Vijf dimensies voor een ethisch verantwoorde preventie. Welwijs, 19, 3, 10-12. 70 Vlaams centrum schuldbemiddeling (5 mei 2009) Preventie, projecten. Retrieved: 11 mei, 2009, van http://www.centrumschuldbemiddeling.be/index.php?page=108&detail=604 Vranken, J. (2005). Het OCMW: dertig jaren onderweg naar een recht op maatschappelijke dienstverlening. In Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (Eds) Armoede en sociale uitsluiting, Jaarboek 2005. (pp. 151-163) Leuven: Acco. Walgrave, L. (1999). Preventie: enkele basisstrategieën en problemen. In F. De Cauter & L. Walgrave. Methodiek van de preventieve projectwerking (pp. 243260). Leuven: Acco. 71 9 Bijlagen - Vragenlijst - Begeleidende tekst voor interviews - Voorbeeld van interview 72 9.1 Vragenlijst Objectieve gegevens OCMW: Grootte van OCMW: klein/ middelmatig/ groot/ grootstad Contactpersoon: Datum: Uur: Topic 1 Preventie Algemene preventie Vragen over houding, kennis tegenover algemene preventie Kent u het concept algemene preventie? Indien u dit concept kent, hoe en waar hebt u kennis gemaakt met dit begrip? Uit opleiding, praktijk, literatuur? Wat verstaat u onder dit concept? Hoe staat u tegenover dit concept? Vindt u het een positief concept of niet? Zijn er volgens u voordelen gebonden aan algemene preventie? Welke problemen zou u willen voorkomen met algemene preventie in het OCMW? Voor welke doelgroep acht u algemene preventie het meest belangrijk? Vragen over algemene preventie in de OCMW praktijk Herkent u in uw voorziening projecten die voldoen aan de criteria van algemene preventie, Initiatief: Doelbewust Systematisch: Problemen: Voorkomen: Welke vorm neemt deze algemene preventie aan in uw dienst? Voorbeeld aan de hand van informatie, folders, verslagen, projecten, activiteiten, samenwerking met andere diensten … Op welk niveau in de tijdsontwikkeling komt algemene preventie tussen? 73 Primair, secundair of tertiair niveau? Vragen indien er geen algemene preventieve acties zijn in een OCMW Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen indien er niet aan algemene preventie gedaan wordt in het OCMW waar u werkt? Zijn er volgens u belemmeringen die de preventieve werking van een OCMW verhinderen? Op welk niveau situeren zich die (micro, meso, macroniveau)? Voorbeeld hulpverleningspraktijk zelf, beleid, overheid,… Op welke manier kan het OCMW volgens u meer aan algemene preventie doen? Denkt u dat een meer algemeen preventieve werking in de OCMW-hulpverlening beter zou zijn of niet en waarom? Individuele preventie Kent u het concept van individuele preventie? Heeft u het gevoel preventief te werken met individuele cliënten? Uit wat blijkt dit, geef enkele voorbeelden hiervan? Vindt u preventie met individuele cliënten voldoende? Wat zijn volgens u de voordelen van individuele preventie ten opzichte van algemene preventie? Preventieve reflex en signalisatie Heeft u soms het gevoel dat meerdere cliënten met hetzelfde probleem of struikelblokken geconfronteerd worden? Heeft u soms het gevoel dat individuele preventie te weinig effect heeft en geswitcht moet worden naar een meer algemenere aanpak van problemen? Indien dit het geval is denkt u dat algemene preventie hiervoor een uitweg zou bieden? Is er een signaalfunctie in het OCMW? Vervult u uw signaalfunctie in het OCMW? Is er organisatorisch ruimte in uw dienst, om problemen van cliënten of een bepaalde doelgroep, door te geven of te signaleren? Op welke manier gebeurt dit? 74 Topic 2 OCMW Opdrachten De organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn stelt dat preventie één van de opdrachten is. Welke invulling krijgt deze opdracht en wordt deze volgens u nageleefd? Waaraan merkt u dit? Indien er aan preventie gedaan wordt in u dienst, wordt er dan meer gestuurd op algemene of op individuele preventie? Welke opdracht heeft volgens u het meest blijk van preventie? Werkt het OCMW volgens u pro-actief of reactief aan problemen en waarom? Zijn er algemene preventieve opdrachten die het OCMW uitbesteed aan partners van het OCMW? Missie Wat is de missie van u voorziening? Het OCMW staat in voor het recht op maatschappelijke dienstverlening. Vindt u dat algemene preventie een meerwaarde kan betekenen voor dit recht en waarom? Op welke manier kan dit volgens u? 75 Topic 3 Sociaal werk Opdrachten maatschappelijk assistent Welke opdrachten en taken voert u uit in het OCMW? Welke taken/ opdrachten zou u als preventief bestempelen? Aan welke taken spendeert u het meeste tijd? Wat vindt u van de workload als sociaal werker in een OCMW? Is er in de workload volgens u nog plaats voor algemene preventie? Hoeveel procent zou u geven aan de tijd die u preventief werkt ten op zichte van het curatieve werk die u levert? Wat verkiest u zelf het meeste, preventief werken of curatief werken? Wat zijn volgens u de voordelen van het curatieve werk ten opzichte van preventie? Wat zijn volgens u de nadelen van curatie ten opzichte van preventie? Opleiding maatschappelijk assistent Welke opleiding heeft u gevolgd? Welke optie volgde u? Heeft u het gevoel dat u voldoende opgeleid bent om preventief te werken? Heeft u het gevoel dat u voldoende opgeleid bent om algemeen preventief te werken? Heeft u tijdens uw opleiding kennis gemaakt met preventie? 76 9.2 Begeleidende tekst voor interviews Begeleidende tekst bij interviews Het uitgangspunt waarop het OCMW zich baseert wordt beschreven in artikel 1 van de organieke wet van 1976. In dit artikel wordt het recht op maatschappelijke dienstverlening beschreven waar elk persoon recht op heeft en eenieder in de mogelijkheid moet stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid6. Artikel 57§1 beschrijft dat het OCMW de taak heeft om aan personen en/of gezinnen de maatschappelijke dienstverlening te verzekeren. Deze dienstverlening bevat niet enkel een curatieve, maar ook een preventieve opdracht. Het OCMW kan dus een preventieve opdracht realiseren. In deze masterproef spits ik me verder toe op de algemene preventieve opdracht van een maatschappelijk assistent in een OCMW-praktijk. De probleemstelling omtrent dit thema is: nagaan of er aan ‘algemene preventie’ gedaan wordt in het sociaal werk van het OCMW. Indien wel, hoe wordt algemene preventie dan ingevuld? De doelstelling hiervan is inzicht te krijgen op welke plaats en invulling de preventieve opdracht van een OCMW krijgt in de praktijk en hoe deze naast curatie kan bijdragen tot kwaliteitsvolle en menswaardige hulpverlening. Omtrent deze probleemstelling formuleer ik volgende deelvraag van de probleemstelling. Hoe wordt de opdracht van preventie zoals vermeld in het de organieke wetgeving van 1976 uitgevoerd in het sociaal werk van het OCMW (vb gaat het over algemene preventie, individuele preventie, initiatieven met preventieve waarde,…)? Preventie wordt door Goris, Burssens, Melis en Vettenburg (2007) gedefinieerd als “Initiatieven die doelbewust en systematisch een probleem voorkomen (Goris et al. 2007: 13)”. Belangrijk hierbij is dat elk woord in deze zin even zwaar weegt en dus allemaal aanwezig moeten zijn om onder het preventiebegrip te vallen. Een eerste aspect van preventie is dat het gaat over een initiatief. Dit wil zeggen dat preventie niet ongepland is maar een bewuste actie veronderstelt. Een tweede dimensie van preventie is dat het systematisch moet zijn. Dit houdt in dat er over preventie nagedacht werd en het een zekere planning kent. Een derde onderdeel van preventie is de gerichtheid op een probleem en deze is verbonden met het vierde onderdeel van preventie namelijk het voorkomen van een probleem (Goris et al. 2007). Zonder een probleem kan er geen 6 De organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (2007). Geraadpleegd op 15 februari 2009: (http://www.binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/wetgeving/OCMWWET/PDF/) 77 sprake zijn van preventie. Om een probleem te voorkomen is het noodzakelijk om een probleemanalyse uit te voeren om zo zicht te krijgen op de risico- en beschermende factoren die hieraan gekoppeld zijn (Burssens, Goris, Melis en Vettenburg, 2004). Een laatste facet is het doelbewuste. Een volwaardig preventie-initiatief voldoet aan deze vijf voorwaarden. Indien dit niet het geval is wordt er gesproken over initiatieven met een preventieve waarde (Goris et al. 2007) (Goris, 2008). Preventie kan zowel een individuele of algemene invulling krijgen. Individuele preventie is gericht op het voorkomen van problemen van één te onderscheiden individu. Individuele preventie wordt als volgt gedefinieerd: “Individuele preventie wil een probleem van een geïndividualiseerde persoon voorkomen. Individuele preventie grijpt in op risico- en beschermende factoren die voor die ene persoon relevant zijn. Individuele preventie volgt een strategie op maat van die persoon in zijn eigen context. We evalueren individuele preventie positief als het te voorkomen probleem zich bij die persoon minder voordoet (Goris et al., 2007: 27)”. Dit houdt een individuele probleemanalyse in en heeft als doel in te grijpen op de risicofactoren van een bepaald probleem die eigen zijn aan een specifiek individu (Burssens et al., 2004). Individuele preventie kan benoemd worden als een onderdeel van de feitelijke hulpverlening. Sociaal werkers zullen erkennen dat de hulp die ze bieden ook preventieve effecten hebben (Goris, 2008). Sociaal werkers melden dat door hun interventies op geregelde basis men bewust verdere escalatie van problemen bij individuele cliënten voorkomen (Melis, 2008). Deze preventievorm heeft echter een begrensd effect gezien de werking ervan zich beperkt tot één individu (Goris et al. 2007). Algemene preventie onderscheidt zich van individuele preventie door de focus op een ruimere doelgroep. Het algemene slaat niet op één individu maar op een ruimere populatie die niet individueel te identificeren is. Een definitie van algemene preventie luidt als volgt: “Algemene preventie wil een probleem van een ruimere bevolkingsgroep voorkomen. Algemene preventie grijpt in op risico- en beschermende factoren die gemeenschappelijk zijn voor de hele doelgroep. Algemene preventie volgt een strategie die aansluit bij gemeenschappelijke kenmerken van de bevolkingsdoelgroep. We evalueren algemene preventie positief als het te voorkomen probleem zich bij de omschreven doelgroep minder voordoet (Goris et al., 2007: 28)” (Goris, 2008). Deze omschrijving valt ook onder de preventiedefinitie maar verschilt door de gerichtheid op een ruimere populatie. Om tot duurzame verandering te komen in de samenleving is individuele preventie op zich te beperkt. Daarom wordt er een pleidooi gehouden voor algemene preventie die een actieradius heeft voor een ruimere populatie die niet te herleiden is tot één individu (Melis, 2008). Algemene preventie heeft een meerwaarde in 78 de hulpverlening ten opzichte van individuele preventie. Hulpverleners kunnen het gevoel hebben steeds hetzelfde stramien te doorlopen met verschillende cliënten die tegen gemeenschappelijke problemen aanlopen. In plaats van met elke cliënt individueel preventief te werken kan algemeen preventie een uitweg bieden in deze impasse (Burssens et al., 2004). Algemene preventie bevindt zich op een tijdslijn tussen het algemeen beleid en curatie. Naar gelang de plaats op de tijdlijn gaat het over primaire, secundaire of tertiaire preventie. De plaats van algemene preventie op de tijdslijn wordt bepaald door de acuutheid van het probleem, de probleemontwikkeling en de manifestatie van risicofactoren (Vettenburg et al. 2003). Primaire preventie is het eerste preventieniveau op de tijdslijn te onderscheiden. Dit niveau kent nog geen manifestatie van het probleem maar geeft aandacht voor vage risicofactoren die mogelijke problemen zouden kunnen vormen. Op een tweede niveau op de tijdslijn bevindt zich secundaire preventie. Hier is er nog geen sprake van een acuut probleem, hoewel de risicofactoren die een aanleiding kunnen zijn voor het probleem zichtbaar worden. Een derde preventiegraad is de tertiaire vorm. In deze fase treedt men op tegen een manifest, acuut probleem (Vettenburg et al. 2003) (Goris, 2008). 79 9.3 Voorbeeld van interview Objectieve gegevens OCMW 3 Grootte van OCMW: klein OCMW Contactpersoon: Respondent 3 Datum: 9 april 2009 Uur:13u15 Topic 1 Preventie Algemene preventie Vragen over houding, kennis tegenover algemene preventie Kent u het concept algemene preventie? Ja Indien u dit concept kent, hoe en waar hebt u kennis gemaakt met dit begrip? Uit opleiding, praktijk, literatuur? Wat verstaat u onder dit concept Dat is iets dat ik via de media ken. Er wordt aan preventie gedaan, ik denk bijvoorbeeld aan preventiecampagnes van de overheid op allerlei domeinen. Ook in de opleiding. Het staat ook in de OCMW wetgeving beschreven, als er dan specifieke taken van de overheid naar de OCMW’s worden gedelegeerd of samenwerking gevraagd wordt. Ik denk bijvoorbeeld aan borstkankerpreventie. OCMW’s worden daar ook bij betrokken. Dat is zeker een begrip die ingebed is bij iemand die aan sociaal werk doet. Hoe staat u tegenover dit concept? Vindt u het een positief concept of niet? Tja preventie is nodig hé. In de OCMW-wetgeving wordt er ook naar toe verwezen. Dat wil zeggen dat het iets is dat moet aanwezig zijn, zeker als je werkt met mensen in probleemsituaties. De vraag is natuurlijk, want OCMW’s worden meer en meer geconfronteerd met mensen die in crisissituaties zitten. Wij zeggen dikwijls de mensen komen als het te laat is. Het curatieve is iets dat waarschijnlijk hetzelfde is zoals bij dokters, mensen gaan ook maar wanneer ze pijn hebben. Maar in feite moet je eens jaarlijks op controle om te voorkomen dat… Maar ja dat is een evidentie hé preventie. Zijn er volgens u voordelen gebonden aan algemene preventie? Uiteraard omdat je mensen kunt wijzen op een aantal valkuilen en mensen op die manier ook informeert, waardoor mensen zaken ook nauwlettend in het oog gaan houden. Of 80 misschien als ze voor een probleem staan dan ook weten waar ze terecht kunnen met dat probleem. Welke problemen zou u willen voorkomen met algemene preventie in het OCMW? Ik denk voornamelijk aan de schuldenproblematiek. Dat we toch merken dat er meer en meer mensen bij het OCMW zich aanmelden met enorm veel schulden. En naar preventie toe in feite naar de jeugd. Ik denk dan aan mensen die in secundair onderwijs zitten. Dat het eigenlijk ook meer in lessenpakketten zou moeten zitten. Interviewer: en zou u dit een taak vinden van het OCMW om dat te doen? Respondent: Het zou niet alleen voor het OCMW zijn hé. want als dat iets is dat verplicht in het lessenrooster moet zitten. Is dat dan meer het ministerie van onderwijs. Maar het OCMW kan ook een bijdrage leveren in de zin van dat er iemand van de sociale dienst van het OCMW een keer een lesuur op school, een keer kan als deskundige kan getuigen van kijk wat als men niet let op beheer van budget. En ook, we zien dat jongeren, pas afgestudeerden het invullen van een overschrijvingsformulier niet kunnen. Dus daarom vind ik dat het meer meegegeven moet worden op school en zelfs verplicht moet worden. Het OCMW kan ook wel een opendeurdag doen of zo. Werelddag armoede kan ook een actie doen in de gemeente. Specifiek naar dat probleem schuldenproblematiek. Er moet een samenwerking zijn tussen OCMW en … Niet dat het OCMW daarom direct het initiatief moet nemen maar wel deel kan uitmaken van een hele preventiecampagne. Voor welke doelgroep acht u algemene preventie het meest belangrijk? Jongeren, schuldenproblematiek. In het verleden hebben wij ook al eens gewerkt rond drugs, alcohol, medicijnen… dus drugpreventie. Een aantal jaar geleden is er hier ook in de gemeente in samenwerking met het gemeentebestuur en andere diensten een week aan een stuk campagne gedaan. Dus OCMW is ook allé ja een bevoorrechte getuige om daar in mee te stappen, in een algemeen project. Maar dat is niet beperkt tot een bepaalde doelgroep of een bepaald probleem. Uiteraard is het OCMW meer bekend voor financiële en materiële en de schuldenproblematiek hoort daar ook bij. Budgetbeheer, budgetbegeleiding, ook door preventief of een preventieve campagne kan je mensen die daar vooroordelen over hebben, kan je dat een stuk wegnemen. Je kan ook werken met mensen zelf die in budgetbeheer zijn met het OCMW. Dat heeft een speciale naam, ervaringsdeskundigen. Ik denk in het algemeen ook aan vluchtelingenwerk. Het is niet beperkt tot één leeftijdsgroep of één bepaald probleem. OCMW is een eerstelijnsdienst. Maar op die zaken werken we wel het meest mee. ( dit is een voorbeeld van algemene preventie op basis van een initiatief van een andere dienst) 81 Vragen over algemene preventie in de OCMW praktijk Herkent u in uw voorziening projecten die voldoen aan de criteria van algemene preventie, Initiatief: Doelbewust Systematisch: Problemen: Voorkomen: (preventie-initiatief in het OCMW als opdracht van de Vlaamse of federale overheid) Het is nu zo dat de distributienetbeheerder energiescans doen bij mensen. Het OCMW of gemeente kan dus daarin stappen om te zeggen wij doen daar aan mee. En het is zo dat het publiek die geselecteerd wordt om dus die energiescans thuis te krijgen dat dit via het OCMW gebeurt. Dat is iets van de Vlaamse overheid. Omdat het dient voor de zwakkere mensen. Iedere burger kan een energiescan laten uitvoeren. Dat kost rond de 200 euro. Maar dat loopt nu over een tweetal jaar. En dat is ook preventief omdat mensen dan te horen krijgen, enerzijds hoe ze energie kunnen besparen, door een aantal maatregelen te nemen. En dat is ook omdat wij zien dat energiekosten voor mensen met een laag inkomen naast huishuur, enorm zwaar weegt op het budget. Wij zien ook dat meer en meer mensen terechtkomen bij de sociale leveranciers eandis met een budgetmeter. Dus die energiescans zijn er eigenlijk ter preventie. Interviewer: en is het dan zo dat mensen een aanvraag kunnen doen voor een energiescan? Respondent: Wel, het is zo dat wij de mensen zelf aanschrijven van ons doelpubliek. Het spijtige soms is dat de reactie niet altijd groot is, maar 50% van de mensen die aangeschreven werden. En die willen intekenen daarvoor. Want de mensen moeten hun akkoord geven daarvoor. Want wij moeten hun naam doorgeven aan de distributienetbeheerder. Interviewer: en moeten de mensen via het OCMW dat zelf betalen? Respondent: Neen, dat is gratis. En die mensen worden via ons gescreend omdat wij toch het best geplaatst zijn in de gemeente, wie er een laag inkomen heeft. Het is de eerste keer dat dit gebeurt, maar dit zal nog navolging krijgen. Ik denk vanuit de overheid, dat het de bedoeling is dat het regelmatiger gebeurt en ook meer uitgebreid zal worden. Eigenlijk is dat in alle OCMW’s allé het is te zeggen alle gemeenten eigenlijk. In het verleden hebben wij dan ook samen met basiseducatie een aantal jaar geleden samengewerkt. Met de invoering van de euro hebben wij ook een lessenpakket laten maken door basiseducatie voor mensen die sociaal minder sterk staan. Om hen aan te leren hoe ze met de euro kunnen omgaan. Dat was gratis. Wij hebben dan de mensen geselecteerd, ook onder de mensen die in budgetbeheer zitten of mensen waarvan we 82 vonden dat zijn mensen die er moeite mee zullen hebben met de overschakeling van frank naar euro. Interviewer: en valt dit volgens u onder algemene preventie? Respondent: ja hé. Ja want dat was ook gericht naar een bepaalde populatie hé. Dat was niet met één specifieke cliënt. En dan hebben we ook nog eens iets gedaan rond zuinig omgaan met energie via basiseducatie. Zij hebben een vormingsaanbod wij zijn daarop in gegaan. En wij hebben dan een aantal mensen hier geselecteerd. Dus dat was eens rond de euro en recenter zuinig omgaan met energie. Waarbij mensen bijvoorbeeld leerde hoe ze een energiefactuur moeten lezen. Want dat is niet simpel de dag van vandaag. Dat was eigenlijk ook weer voor mensen die laaggeschoold zijn. Want de nadruk bij basiseducatie ligt op laaggeschooldheid. Dat is hun doelpubliek. (Dit is een voorbeeld van algemene preventie op basis van een initiatief van een andere dienst) Welke vorm neemt deze algemene preventie aan in uw dienst? Voorbeeld aan de hand van informatie, folders, verslagen, projecten, activiteiten, samenwerking met andere diensten … Het is dus zo dat wij ieder trimester geven wij een eigen OCMW-magazine uit. En daar, dat is voor ieder inwoner. Dus iedereen krijgt dat in zijn brievenbus. En daarin worden mensen dus geïnformeerd over zaken. Ik zeg nu maar iets er is iets totaal veranderd in de studietoelagefinanciering. Via dat kanaal kunnen wij mensen van de gemeente informeren. Ook als er acties zijn. (preventieve effecten) Op welk niveau in de tijdsontwikkeling komt algemene preventie tussen? Primair, secundair of tertiair niveau? Ja dat OCMW-magazine is eerder primair hé. Omdat die informatie eigenlijk ook heel algemeen is. En eigenlijk niet naar een specifieke doelpubliek gericht is, maar eigenlijk voor iedere inwoner. Die andere voorbeelden in samenwerking met basiseducatie is eerder het tweede niveau. Het is nog geen acuut probleem, maar er zijn wel risicofactoren, in die zin dat het juist die laaggeschoolden zijn die meer risico lopen op problemen. Omdat ze bepaald zaken niet altijd begrijpen. Interviewer: en die energiescans? Respondent: dat is heu, ik denk dat het meer in het tweede zou passen, omdat het toch mensen zijn met een laag inkomen die meestal ook in slecht geïsoleerde huizen wonen. Vanaf 16 min en 50 sec tot en met 31 min 50 sec stuk weggelaten wegens aanpassing van de vragenlijst. 83 Vragen indien er geen algemene preventieve acties zijn in een OCMW Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen indien er niet aan algemene preventie gedaan wordt in het OCMW waar u werkt? Wel ik denk dat een OCMW zodanig veel opdrachten heeft die al opgelegd zijn door federale of Vlaamse overheid. De laatste jaren komen er altijd maar opdrachten bij. Een veel terugkerende kritiek van OCMW’s, ondersteund door VVSG, is dat er daar nooit, praktisch nooit financiële middelen aan verbonden zijn aan de opdrachten die we bij krijgen. Ge mocht dat allemaal vragen, maar… Ook meer en meer de caseload per maatschappelijk werker wordt ook altijd maar hoger en hoger. Als je meer en meer opdrachten krijgt. Wij moeten ons soms zodanig haasten, voor het curatieve, om de noden te lenigen. Zijn er volgens u belemmeringen die de preventieve werking van een OCMW verhinderen?Op welk niveau situeren zich die (micro, meso, macroniveau)? Voorbeeld hulpverleningspraktijk zelf, beleid, overheid,… (belemmeringen op macroniveau) De tijd ook hé, niet alleen de overheid die veel taken oplegt aan een OCMW. Ons OCMW is ook niet zo groot. Grote OCMW’s hebben daar misschien meer de mogelijkheid toe, omdat op hun grondgebied, enorm veel organisaties zijn. En dat samenwerking daar ook makkelijker is. Of het initiatief wordt genomen door een bepaalde dienst op een grondgebied, en dat ze vragen aan een OCMW om er in mee te stappen. Hoewel ik niet direct hoor van grotere OCMW’s dat er een specifieke preventieve campagne gebeurt. Ik denk dat dat voornamelijk daarmee is. Individuele preventie Kent u het concept van individuele preventie? ja Heeft u het gevoel preventief te werken met individuele cliënten? Uit wat blijkt dit, geen enkele voorbeelden hiervan? Ja, als mensen komen met een acuut probleem, dan wordt er eerst naar dat acuut probleem gekeken. Maar wordt er dan ook op langere termijn gekeken, om op de verschillende levensdomeinen waar wij mogelijks nog problemen zien aankomen, om toch preventief te werken. Die mensen zodanig te begeleiden dat het probleem zich nooit zou stellen. Dus dat is ingebed in casework, in maatschappelijk werk. Je kijkt niet alleen naar het huisvestigingsprobleem als mensen daarmee komen, Want dat huisvestigingsprobleem kan al eens een gevolg zijn van een ander probleem. Dus ga je kijken wat je nu moet oplossen. En ga je ook adviezen geven aan de mensen. Ga je ze 84 ook doorverwijzen naar gespecialiseerde diensten. Zodanig dat op alle levensdomeinen… maar of de cliënt daar op in gaat das natuurlijk een ander probleem. Vindt u preventie met individuele cliënten voldoende? Neen eigenlijk niet. Want bijvoorbeeld het probleem van te hoge huren, heeft te maken met het feit dat er te weinig sociale huurwoningen zijn. Je kan bij elke cliënt individueel zeggen, van kijk we gaan een aanvraag doen voor een sociale woning. Maar je weet ook dat je op een wachtlijst staat voor twee jaar. Dus ja daar sta je zelf als hulpverlener machteloos tegenover. Wat ik wel kan zeggen is dat bijvoorbeeld ons OCMW een project opgestart heeft om sociale woningen te bouwen. Dus dat is volgens mij dan ook meer algemene preventie van kijk er zijn sociale woningen op ons grondgebied, van een sociale huisvestigingsmaatschappij. Maar, het is niet voldoende. Het OCMW heeft ook al een aantal sociale woningen. Maar het worden er nu nog meer, de bouw moet wel nog starten. Wat zijn volgens u de voordelen van individuele preventie ten opzichte van algemene preventie? Wel elk heeft zijn voordelen. Je mag het ene niet uitsluiten omdat je aandacht heeft aan de andere. Want nu in dat specifiek geval. Je kunt zeggen van ja je betaalt een hoge huur. In de toekomst zal die cliënt als hij een sociale huurwoning heeft, minder huur bestelen en meer overhouden van zijn geld. En zo ook meer menswaardig leven. Alleen al op financieel vlak. Want sommige woningen zijn ook al naar bewoonbaarheid toe… Maar dat is niet voldoende. De middelen zijn er niet om preventief te werken, omdat er op dat moment geen sociale woningen voorhanden zijn. En je weet dat is preventief werken, maar er is een tekort aan sociale woningen. Dus ja als het OCMW dan woningen bouwt is dat alleen maar goed. Maar ja in heel Vlaanderen is er een tekort aan sociale woningen. Preventieve reflex en signalisatie Uitleg preventieve reflex: De keuze om op een bepaald moment in te grijpen en te kiezen voor preventie is de preventieve reflex. Op deze manier kan er ook een brug gevormd worden van individuele naar algemene preventie. Een hulpverlener kan opmerken dat het probleem zich niet isoleert tot één cliënt, maar meerdere personen met hetzelfde probleem geconfronteerd worden. Om de omschakeling naar algemene preventie te realiseren is signalisatie essentieel. Heeft u soms het gevoel dat meerdere cliënten met hetzelfde probleem of struikelblokken geconfronteerd worden? 85 Wel ja het staat ook in de OCMW wet dat het de taak is van het diensthoofd van de sociale dienst van het OCMW, die zo’n zaken moet signaleren aan het beleid. We zijn hier met 5 maatschappelijk werkers, wij hebben elke week teamvergadering. Soms zien wij inderdaad, op een korte tijdspanne, dat wij bijvoorbeeld de laatste tijd veel daklozen hebben. Er is crisisopvang, er zijn onthaaltehuizen, maar die zijn altijd volzet. En wat moeten wij dan doen? Dan hebben wij dat gemeld en gesignaleerd, naar het beleid. En het beleid heeft dan gezegd, wij gaan zelf een woning huren. Voor mensen die nergens terecht kunnen. Die mensen kunnen dan vanaf 5 uur terecht in een ziekenhuis in de buurt. Maar s’ochtends moeten ze weer weg. Dus hebben wij ook een noodwoning geregeld. Wij betalen daar huur voor en dat weegt ook wel op het budget van het OCMW. Maar als sociale dienst, moet je kunnen zeggen van kijk, wij hebben hier nu al frequent mensen moeten weigeren, nergens vinden ze plaats. We gaan ook eens horen bij andere OCMW’s. Over hoe zij dat probleem daar oplossen. Is er een signaalfunctie in het OCMW? Ja Vervult u uw signaalfunctie in het OCMW? Ja Is er organisatorisch ruimte in uw dienst, om problemen van cliënten of een bepaalde doelgroep, door te geven of te signaleren? Op welke manier gebeurt dit? Ja via het team, en het diensthoofd die dat signaleert naar het beleid toe, dus naar de Raad. 86 Topic 2 OCMW Opdrachten De organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn stelt dat preventie één van de opdrachten is. Welke invulling krijgt deze opdracht en wordt deze volgens u nageleefd? Waaraan merkt u dit? Indien er aan preventie gedaan wordt in u dienst, wordt er dan meer gestuurd op algemene of op individuele preventie? Welke opdracht heeft volgens u het meest blijk van preventie? Ja, maar ik heb het al een beetje gezegd zeker. Zeker naar cliënten toe individueel. Heum, wel ja uiteindelijk wel hé. Want, het zal misschien raar klinken, maar. Heu, het OCMW werkt dus met gemeenschapsgelden, En het is dan ook de bedoeling, om te voorkomen dan te genezen. Dat zou zinloos zijn als je maar ingrijpt, of iets doet een keer als het bij wijze van spreken te laat is hé. Wij gaan ook altijd via onze OCMW-magazine, gaan wij ook altijd zeggen van kijk aan mensen, als je weet hebt van problemen, signaleert dat gewoon aan ons. Wij gaan ook eens een artikel schrijven over budgetbeheer of over iets anders. En altijd ook met de gedachte om drempelverlagend te werken. Want dat speelt ook nog altijd een rol bij mensen. We zien dat nu bijvoorbeeld bij die stookoliepremie, mensen die nog niet met het OCMW te maken hebben gehad, moeten hier een stookoliepremie komen vragen. Je moet ze eens zien de eerste keer dat ze binnenkomen. Ze zeggen dan moet ik nu naar het OCMW komen, ik had dat nooit gedacht. Via dat kanaal gaan wij ook proberen drempelverlagend in te spelen bij de mensen met de boodschap van iedereen is hier welkom. Al is het maar eens om u verhaal kwijt te kunnen. Voor een luisterend oor. Het is niet dat wij alleen maar geld geven of voedselpakketten, wij doen veel meer dan dat. Wij geven u informatie, wij geven u raad, wij geven u advies, kom kom komt! Wacht niet tot dat het te laat is. Interviewer: hoor ik dat u wilt zeggen dat een OCMW die er voor zorgt dat het toegankelijk is voor iedereen, ook preventie is? Respondent: ja, dat is waar. En het doet ons plezier als we mensen aan de telefoon hebben, of hier en die zeggen we hebben dat gelezen in de magazine, het schijnt dat we hier voor dat terecht kunnen. Dus het werkt wel, maar toch nog altijd bij een deel werkt het niet. Maar ja, dat zijn dan mensen, die blijkbaar nog altijd moeilijk de stap durven of kunnen zetten. Heum, ja, We zien dat ook via de LAC werking. Mensen komen hier opladen. Maar al de mensen die ingeplant staan voor de volgende LAC-zitting. Er is daar een lijst van. De maatschappelijk werker die de oplading doet. Als er iemand op de lijst staat, en die komt gewoon opladen en die zegt niets, wordt die uitgenodigd voor een gesprek. En zeg van kijk, je zit met een energieschuld, En wordt er ook met die persoon, , 87 en dat horen we dan ook meestal nadien, weer beschaamd zijn. Dat is een manier ook van mensen proberen te bereiken. En soms worden wij dan wel geconfronteerd met situaties waarvan we zeggen, ja moesten die mensen eerder gekomen zijn… Maar ja, zelf initiatief nemen is eigenlijk ook al een vorm van preventie. Werkt het OCMW volgens u pro-actief of reactief aan problemen en waarom? Neen hé, want als er iets wordt opgestart, is dat meestal omdat terugverwijzend op signalen hé. En ook de mensen die wij hier krijgen, dat is ook ja hoe moet je dat zeggen, een weerspiegeling van de maatschappij hé. Ik bedoel, ik kan me niet inbeelden dat wij al op iets gaan inspelen, terwijl we hier nooit de vraag of het probleem gezien hebben. Het is meestal, als er een escalatie is van dezelfde problemen, dat we dan wel eens gaan zeggen van oei, nu moeten we iets doen hé. We doen individueel iets. Dus het is eerder reactief hé. Maar ja pro-actief kan ook hé. Want je bereikt wel mensen die dreigen in een situatie te vallen en die weten dat ze hier terecht kunnen of mensen er al attent op maken, van kijk dat zijn mogelijke valkuilen, Let daar voor op voor dat je er aan begint of een beslissing neemt, kom eerst een keer langs zodat we een keer kunnen zien van… Wij hebben in het verleden ook al eens voor mensen die leningen hebben, ook al eens het signaal gegeven van voor dat je een lening afsluit, voor een andere schuld te betalen, kom eerst eens met ons spreken. Zijn er algemene preventieve opdrachten die het OCMW uitbesteed aan partners van het OCMW? Ja wel, zoals al beantwoord bijvoorbeeld met basiseducatie. Als wij een aanbod krijgen en dat sluit aan bij ons doelpubliek of de problematiek waarmee wij te maken hebben. Dan gaan wij daar zeker aan meedoen. Missie Wat is de missie van u voorziening? Wel ja, als je kijkt naar artikel 1 van de organieke wet, dat is gebaseerd op de rechten van de mens hé. Het verdrag van de rechten van de mens hé. Heum, maar dan toch ook een stuk pedagogisch in de zin dat de mensen ook moeten weten, dat ze plichten hebben hé. En de maatschappij zijn er rechten en plichten. En ik denk dat wanneer je het woord maatschappelijk assistent ontleed, dat is mensen een stuk ook assisteren, begeleiden om aansluiting te krijgen bij het totale gebeuren van de maatschappij hé. En dat is tewerkstelling, dat is sport, cultuur, onderwijs, dat is mensen activeren, dat is mensen doen boven zichzelf, uitstijgen niet maar, de capaciteiten die mensen hebben dat ze die benutten. En dat kan iemand zijn van 18 jaar, dat kan iemand zijn van 40 jaar, … 88 Interviewer: hoor ik daar een emancipatorische gedachte? Respondent: ja, en het preventieve past daar zeer zeker in. Want als je jongeren de kans heeft om te studeren door hen een leefloon te geven en niet te zeggen van ja maar sorry je moet gaan werken, kan die jongere zich ook verder ontplooien een diploma halen, meer kans op de arbeidsmarkt krijgen. Ook op menselijk vlak, een menswaardig bestaan leiden. Het zit al met elkaar verweven hé. En zeker niet het OCMW zien als een louter financiële of materiële bedoening, daar verzet ik mij tegen. Het OCMW staat in voor het recht op maatschappelijke dienstverlening. Vindt u dat algemene preventie een meerwaarde kan betekenen voor dit recht en waarom? Op welke manier kan dit volgens u? Heum, het recht op maatschappelijke dienstverlening, ja. (denkt na) Ik denk dat de preventie dan eigenlijk vooral de mensen informeren over hun rechten… Onze sociale zekerheid is enorm complex. Onze regelgeving, mensen dreigen hun recht op het een of ander te mislopen. En ik vind dat het OCMW daar een taak in heeft. Door de mensen op geregelde tijdstippen te informeren op wat ze aanspraak kunnen maken. En dat ze daarvoor ook bij ons terecht kunnen. Want de sociale administratie, dat is echt niet meer normaal hé. Ik bedoel… En het sociaal huis, het nieuwe concept van het OCMW, sluit daar volledig bij aan. Want voor sociale huisvestiging aan te vragen, moet je daar zijn. Voor leefloon, moet je daar zijn. Voor vrijstelling van de gemeentetax, moet je daar zijn,… En dan hoor je mensen zeggen van ik word van het kastje naar de muur gestuurd. Dus als alles geënt is in één antenne, namelijk het sociaal huis, mensen komen daar met een vraag en komen direct bij de juiste mensen terecht. Want mensen omzien het soms hé. We horen dat dikwijls, al die papieren. En nu, ook veel via het internet, maar ja niet iedereen kan daar mee werken of heeft dat. Dus heum, op dat vlak, staat het OCMW ook voor nieuwe uitdagingen hé, met dat sociaal huis. De bedoeling van het sociaal huis, is ook dat er maar één receptie is, en dat die bediende dan kan zeggen, van kijk voor dat moet je naar daar gaan,… Als mensen buiten komen uit het sociaal huis, dat al hun vragen beantwoord zijn. Interviewer: en volgens u is dat dan ook preventief, omdat je dan voorkomt dat mensen van hier naar daar gestuurd worden. Respondent: ja hé, want ze worden geholpen en ze weten ook waar ze terecht kunnen voor hun probleem. Ze worden niet meer rondgestuurd van het ene naar het andere zonder geholpen te worden. Want als mensen niet weten wat dat hun rechten zijn. Dan komen ze financieel, materieel in een situatie terecht dat… Allé mensen moeten goed geïnformeerd worden. Je kan dat wel via internet, pers, overal. Maar er zijn mensen die nog altijd niet de mogelijkheid hebben of die niet aan die informatie geraken. Plus het feit 89 dat het allemaal zo complex is hé. Want er verandert ook veel hé. Vorige jaar was het zo, nu is het anders. Mensen worden ook een stuk ontmoedigd hé. En basisrechten, dat is toch iets dat iedereen, toch toegang moet tot krijgen. Gezondheidszorg, onderwijs, noem maar op. 90 Topic 3 Sociaal werk Opdrachten maatschappelijk assistent Welke opdrachten en taken voert u uit in het OCMW? Ik zelf, eigenlijk algemeen maatschappelijk werk, dus dat is leefloon, financiële steun, dienstverlening en dan ook vluchtelingen. We hebben hier ook een uitgebouwd thuiszorgdienst, maar dat is dan een collega. Het is wel zo dat wij hier, alle bij vele OCMW’s hebben hulpverleners, hun specialiteiten, doet iemand maar enkel leefloon,… Maar wij op de sociale dienst hebben gekozen om toch van alles te doen. Welke taken/ opdrachten zou u als preventief bestempelen? Wel de werking met individuele cliënten, zoals al aangehaald. Maar als het dan algemene preventie is, dat is dan iets dat door het bestuur eigenlijk moet beslist worden. Ik moet niet vragen aan het bestuur, mag ik hier met die cliënt preventief werken en mag ik dit en dat. Of wel komt het van de sociale dienst, of wel komt het van externe diensten, die met ons willen samenwerken. Ofwel gaat het over een opgelegde taak van de overheid. Aan welke taken spendeert u het meeste tijd? Aan het curatieve, zeker en vast. Wat vindt u van de workload als sociaal werker in een OCMW? Is er in de workload volgens u nog plaats voor algemene preventie? Ja, dat wordt zwaarder. En daardoor komt algemene preventie ook in het gedrang. Interviewer: en die workload, is het omdat we met te weinig mensen zijn, of te weinig middelen krijgen, of omdat de opdrachten zwaarder worden? Respondent: wel omdat er eigenlijk meer diversiteit in onze opdrachten komen. Wat dat vroeger niet was. Er komt ook altijd maar personeel bij. Maar de probleemsituaties van de mensen worden ook altijd maar complexer. Dus het is eigenlijk een samenhang. Ik denk dat in geen enkel OCMW een maatschappelijk assistent gaat zeggen van de workload is niet te zwaar, ik heb nog tijd voor dit of dat. Want er is ook zo iets als een normering voor de personeelsdienst, normering voor de sociale dienst. Dat is ook iets die uitgewerkt is door de VVSG (Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten). En dat kan binnen de OCMW’s ook getest worden. Dus volgens het aantal dossiers, moet er kunnen berekend worden van kijk normaal heb je voor u dienst zoveel maatschappelijk werkers nodig, En dat is dan ook weer iets dat je naar u beleid toe kan zeggen we zijn onderbemand of… Wij merken wel dat wanneer wij mensen ontvangen wij de tijd moeten kort houden. Wij hebben geen tijd meer om uitgebreide huisbezoeken te doen. Of uitgebreid luisteren naar 91 mensen hun verhaal, het moet echt to the point zijn. En daardoor algemene preventie, ja. Ik ga zeggen, als er eens zoiets op touw gezet wordt. Zoals jaren geleden die week drugpreventie, komt er ook veel buiten de kantooruren bij kijken. Dat er gevraagd wordt aan de maatschappelijk werkers. Binnen de werkuren kan je niet vrijgesteld worden om daar aan mee te werken, dat gaat niet. Interviewer: En vindt u dan dat er daar iemand zich moet voor vrij maken? Respondent: Tja, kweet niet. Je kan niet iemand ontrekken, om een project zelf te doen. Ook de know-how ontbreekt hier. Je moet dat bijna uitbesteden, of je moet iemand hebben die dat doet of komt doen voor u. Maar daar hangt ook altijd een prijskaartje aan. Ik denk dat dat ook al een hinderpaal zal zijn. Tenzij dat de overheid zegt van kijk wij geven daar subsidies voor. (reden waarom geen algemene preventie is) Hoeveel procent zou u geven aan de tijd die u preventief werkt ten op zichte van het curatieve werk die u levert? Ik vind dat moeilijk om daar een cijfer op te plakken. Maar het merendeel van de tijd gaat naar het curatieve. Ik heb het dan ook over het individuele werk met cliënten. Ik ga niet zeggen dat het altijd brandjes blussen is. Maar, het is meestal met datgene waarmee ze afkomen. En dat je dan op langere termijn heu, allé ja, … Wat verkiest u zelf het meeste, preventief werken of curatief werken? In feite ik denk dat het utopisch is om bij de sociale dienst van een OCMW, enkel maar preventief te werken. Dat gaat niet hé. Dat is niet realistisch. Maar graag naast het curatieve, dat we daar meer tijd en middelen krijgen om preventief te werken. Absoluut! En ik vind dat een OCMW ook een signaalfunctie heeft naar de overheid, om te zeggen van kijk wij zien, een verandering of een stijging of een verslechtering en wij vinden als lokale overheid dat jullie op jullie beleidsniveau moeten maatregelen nemen. Bijvoorbeeld naar de schuldenproblematiek toe. Naar agressieve reclame bijvoorbeeld van bepaalde banken. Of optreden naar incassobureaus. Maar dat wordt wel via het VVSG gedaan. Plus dat wij als OCMW meer dan vroeger, jaarverslagen moeten maken om onze middelen te krijgen. We krijgen ze wel, maar we moeten verantwoording afleggen. Zo krijgen we ook wel de kans. Maar dat zien we nu wel de laatste twee, drie jaren dat cijfers moeten doorgeven. Zeker op het vlak van schuldenproblematiek. Wij moeten het aantal… er is een heel specifiek formulier dat ieder OCMW moet invullen. Over het aantal dossiers en zo. Dus wij moeten signaleren wat er aan de hand is. En door dat geijkte formulier, gaat dat naar het centrum voor schuldbemiddeling van Vlaanderen. En zij hebben nu gezien, dat er daar enorm veel jongeren zitten met schulden. En ze weten dus ook door bevragingen bij OCMW’s dat dit komt, doordat die jongeren die in het humaniora zitten, 92 eigenlijk totaal geen besef hebben van wat alles voorstelt met geld. Ik geloof dat als wij willen werken met die scholen, dat materiaal kunnen gebruiken. Ik heb al gehoord van OCMW’s die dus eigenlijk echt al met een school gewerkt hebben. Die scholen zijn dus echt vragende partij. Ze vragen aan iemand van het OCMW, van kom eens uitleg geven over het OCMW en schulden enzo… En misschien dat dan de federale of Vlaamse overheid of minister van onderwijs, zegt van ja in dat lessenpakket, we gaan daar iets nieuws in steken. Interviewer: en ben je daar zelf voorstander van? Respondent: ja. Want ik hoor dat dan van collega’s of stagiairs maatschappelijk werkers, die nog niets kennen van overschrijvingen of facturen hoe dat in elkaar zit. Maar ja dat is normaal hé, het zijn de ouders die het doen hé. Maar in feite zou je dat toch al vroeger een beetje moeten geleerd hebben, hoe dat moet hé. Ja maar er zijn ook veel jongeren die aan 18 jaar weg zijn van thuis en die niet weten hoe het moet hé. Maar ja ik vind ook dat we mee moeten evolueren en dat de scholen meer moeten aansluiten bij het dagelijks leven hé. En dat je als volwassene als je uit het humaniora komt dat je al een stuk voorbereid bent op wat kan gebeuren of wat kan mislopen als je dat of dat doet. En zeker voor een grotere groep hé. Want ik vind dat triestig om te zien, want de grootouders zijn al in budgetbegeleiding en het kleinkind zit hier nu ook. Is dat een stuk preventie die gemist wordt, moest er preventie geweest zijn zou dat dan niet zo zijn? Ik weet het niet? Misschien wel, misschien niet. Opleiding maatschappelijk assistent Welke opleiding heeft u gevolgd? Maatschappelijk assistent Welke optie volgde u? algemeen, case work.en ik ben afgestudeerd in 1980 Heeft u het gevoel dat u voldoende opgeleid bent om preventief te werken? Heeft u het gevoel dat u voldoende opgeleid bent om algemeen preventief te werken? Heeft u tijdens uw opleiding kennis gemaakt met preventie? Neen, ik heb, neen dat zal niet. Interviewer: Heeft u nog opmerkingen of vragen? Respondent: neen Interviewer: Ok ik wil u bedanken voor de medewerking. 93