REFLECTEREN, KOPPELEN EN VALKUILEN In veel gesprekken waar over het (tussentijdse) resultaat wordt gesproken wordt vaak nogal generaliserend over dat resultaat gesproken: ‘het ging wel lekker’ hoor ik een student al zeggen. Maar wat ging er lekker? Welke actie van jou lag daar onder? Welke competentie zou je hier mee aan kunnen tonen? In portfolio’s kom ik vaak tegen dat men juist de acties benoemd, maar daarbij verzuimd aan te geven wat het resultaat was, laat staan dat men aangeeft met welke competentie men zich bezighield. Zo gaf een begeleider in opleiding aan dat hij steeds beter was in het houden van begeleidingsgesprekken, omdat hij deze tenminste drie maal per week met studenten voerde. Maar met welk resultaat dan? Kun je benoemen welke kennis en vaardigheden zijn gegroeid? Reflecteren, koppelen en valkuilen pag 1 Om het resultaat goed in beeld te kunnen brengen gebruikt men steeds vaker het STAR(RT)-interview: Wat was de (voor het beroep kenmerkende) situatie? Wat was daarin je taak? Welke actie(s) heb je ondernomen? Wat was het resultaat? Hoe kijk je op het een en ander terug? Hoe zou je daar in de toekomst mee omgaan? Bij een positief resultaat, wil je graag dat het resultaat in de toekomst weer positief is. Kennelijk heb je in deze situatie, met deze taak, de juiste actie(s) uitgevoerd. Kun je die actie vervolmaken? Kun je die actie in de toekomst herhalen? Kun je die actie ook in andere situaties gebruiken? Bij een negatief resultaat, wil je graag dat je in de toekomst een beter resultaat behaalt. In deze situatie, met deze taak, heb je dus niet de goede actie(s) uitgevoerd. Zou deze actie in een andere situatie wel goed bruikbaar zijn? Als je het doel bijstelt, leidt dat dan tot andere acties en daarom ook tot een ander resultaat? Welke kennis en vaardigheden of welke attitude heb je nodig om in de toekomst in een soortgelijke situatie tot een positief resultaat te komen? Het is van groot belang dat de begeleider WAKKER blijft tijdens het gesprek: Waarnemen Alles wat de student doet en zegt (non-verbaal en verbaal) Aantekenen Alles wat de student zegt, maar niet is ondersteund door bewijsmateriaal. Let daarbij op verbaal en non-verbaal gedrag, maar geen interpretaties!. Koppelen Gedrag koppelen aan relevante competenties. Kwantificeren Elke competentie van een score voorzien. Evalueren Het komen tot een totaalscore per competentie van de student. Rapporteren Op basis van argumenten aangeven of de competentie hiermee (voor een deel) is aangetoond of dat er aan een competentie verder gewerkt moet worden Het koppelen en kwantificeren zijn van groot belang. Zijn de acties steeds terug te leiden naar één bepaalde, preferente competentie? Is de actie incidenteel of structureel? Valkuilen tijdens eerste indruk generaliseren halo-effect horn-effect illusie ordelijkheid projectie selectieve perceptie stereotypering voltooiing het gesprek: ‘je hebt geen tweede kans voor een eerste indruk' een oordeel vellen op basis van een enkele waarneming één enkele gunstige waarneming kan het totale beeld positief beïnvloeden één enkele ongunstige waarneming kan het totale beeld negatief beïnvloeden de waarneming wordt beïnvloed door de context geordende informatie is gemakkelijker waarneembaar dan ongeordende eigen eigenschappen aan anderen toekennen je neemt waar wat je het meest aanspreekt kenmerken waarvan je vindt dat ze bij een groep horen, toepassen op één individu ontbrekende informatie wordt aangevuld Reflecteren, koppelen en valkuilen pag 2