- Scholieren.com

advertisement
Het Basisboek Filosofie
H2 Goed en Kwaad / Ethiek / Moraalfilosofie
Moraal =
een kwestie van vooroordelen? of
overtuigingen met goede redenen omkleden?
Plichts- of deontologische ethiek
 Ieder van ons heeft bepaalde plichten.
 Moreel handelen komt neer op het doen van onze plicht, ongeacht de
consequenties die eruit voortkomen.
Christelijke ethiek
 Heeft de Tien Geboden als absolute plichten.
 Bijbelvolgers zullen niet twijfelen over de betekenis van ‘goed’ en ‘kwaad’; ‘goed’
is wat God wil en ‘kwaad’ is alles wat tegen Gods wil ingaat.
 De moraal is een kwestie van het navolgen van absolute geboden die
zijn uitgevaardigd door het externe gezag, oftewel God.
 Het stelsel van het moraal wordt gevormd door geboden en verboden.
Kritiek
 Men zal nooit weten wat de wil van God eigenlijk behelst.
 De Bijbel leent zich voor vele, vaak tegenstijdige interpretaties (gelovigen vatten
vele gebeurtenissen in de Bijbel verschillend op; letterlijk óf symbolisch).
Het dilemma van Euthyphro (Plato):
Gebiedt of bemint God iets omdat het moreel goed is?
 Dit zou betekenen dat de moraal onafhankelijk van God is, Hij het al
ergens vandaan heeft gehaald en de mens het ook zonder God weet.
Of maakt het feit dat het door God bemind wordt het moreel goed?
 Dit zou betekenen dat God zichzelf goedkeurt en de moraal tamelijk
willekeurig wordt (als Hij moorden goed vindt zou het volgens deze
opvatting moreel verantwoord zijn).
Kantiaanse ethiek
 Immanuel Kant stelde het volgende: een morele daad is een daad die vrijwel altijd
wordt verricht vanuit een gevoel van plicht.
 Vanuit emotie/gevoelens handelen is geen morele daad; een gevoel
van plicht is de enige aanvaardbare beweegreden voor een morele
daad.
 We hebben geen volledige macht over onze emoties, dus deze
kunnen ook niet van essentieel belang zijn voor het morele karakter
van een daad.
 Om te weten of iemand wel of niet moreel handelt, moet je zijn/haar bedoelingen
weten.
Maximes
De bedoelingen die aan alle daden ten grondslag
liggen, het algemene beginsel achter de daad.
Categorische imperatief
Mensen hebben bepaalde plichten. Deze zijn
catogorisch: absoluut en onvoorwaardelijk.
 Hypothetische plichten: wat we wel of niet moeten
doen als we een bepaald doel willen bereiken of
vermijden.
 Behandel anderen als doelen op zichzelf, nooit als
middel tot een doel (gebruik men niet voor
eigenbelang).
Universaliseerbaarheid
We moeten alleen handelen op grond van een maxime
waarvan we rationeel willen dat het voor iedereen
geldt.
 Wil een daad moreel zijn, dan moet deze kunnen
worden geuniversaliseerd (dit betekent echter niet
dat die daden ook meteen moreel zijn). Daarbij
moeten we onpartijdig zijn.
Dit maakt dat Kants concept van universaliseerbaarheid een antwoord geeft dat
overeenstemt met de intuities die de meeste mensen toch al koesteren ten aanzien
van ‘goed’ en ‘kwaad’.
Kritiek
 De theorie biedt mensen die een morele keuze moeten maken weinig hulp: hij
bevat leegte.
 De theorie weet niet goed raad met botsende plichtsgevoelens (absolute plichten
kunnen ook immorele situaties veroorzaken; hij lijkt absurde daden te
rechtvaardigen).
 Kant schuift morele emoties opzij. Hij negeert daardoor volgens velen een
centraal aspect van het morele gedrag.
 De theorie houdt geen rekening met de consequenties van daden.
Gevolgen- of consequentialistische ethiek
Het beoordelen van goed of kwaad gaat uit van de consequenties van een daad.
 Een daad wordt beoordeeld op grond van de (te verwachten) resultaten.
Utilitarisme
Het uiteindelijke doel van alle menselijke activiteit is (in zekere zin) geluk >
hedonisme.
‘Goed’ = dat wat het meeste geluk oplevert > utiliteitsbeginsel.
 Er wordt onderzocht welke daad de grootste kans heeft tot geluk (of wat de beste
balans tussen geluk en ongeluk zal creëren) onder de gegeven omstandigheden.
 Er moet wel rekening worden gehouden met de moeilijkheid dat het
waarschijnlijke consequenties zijn: de exacte gevolgen van een daad vallen
nauwelijks te voorspellen – elk mens is anders.
Voordeel: het utilitarisme biedt een duidelijke methode om onze morele zorg zich ook
naar dieren uit te laten strekken.
Bentham:
Mill:
“Geluk is simpelweg een gelukzalige mentale toestand; de bron doet
er niet toe. Alle vormen van geluk zijn gelijksoortig en moeten bij
utilitarische afwegingen eenzelfde gewicht krijgen.”
“Bentham’s benadering is grof. Er is een onderscheid tussen hogere
en lagere genoegens. In afweging krijgen de hogere meer gewicht.”
Kritiek
 De theorie komt vele moeilijkheden tegen in de praktijk (geluk meten en
vergelijken is buitengewoon moeilijk – wie oordeelt bij de afweging?)
 Bentham houdt geen rekening met de genoegens en het leed van verschillende
individuele wezens die moeten worden afgewogen. Bovendien kunnen er blijkbaar
immorele daden worden gepleegd, mits het meer geluk oplevert.
 Ook bij Mill’s benadering blijft het lastig relatieve hoeveelheden geluk tegen elkaar
af te wegen. Hij houdt bovendien geen rekening met het feit dat van elke daad de
gevolgen tot ver in de toekomst kunnen reiken; er is geen duidelijk eindpunt.
Negatief utilitarisme
Het vermijden van pijn en leed is een veel belangrijker doel dan het vinden van een
balans waarbij geluk opweegt tegen zijn tegendeel.
 De beste daad is een daad die over het geheel genomen de geringste
hoeveelheid ongeluk voortbrengt.
Kritiek:
 De theorie kampt evenwel met afwegingsproblemen.
 Op dit moment – volgens de theorie – zou alle lijden kunnen worden geelimineerd,
door alle met gevoel begiftigde levensvormen uit te roeien. Om deze conclusie te
vermijden dient de theorie allerminst te worden geherformuleerd…
Utilitarisme van de regel
Combineert de beste aspecten van het utilitarisme met de deontologische ethiek.
 Utilitaristen van de regel beoordelen niet zozeer de consequenties van
elke daad afzonderlijk, maar passen algemene plichten/regels toe ten
aanzien van de soorten daden die naar verwachting het meeste geluk voor
de meeste mensen zullen opleveren.
Theorie van de deugd
Grotendeels gebaseerd op de Nicomachistische ethiek/Neo-Aristotelianisme
(Aristoteles).
 De theorie spitst zich toe op het karakter en is geinteresseerd in het hele leven
van een persoon.
 Bepaalde manieren van leven zijn gunstig voor het gedijen van mensen.
 De ervaring van de juiste emoties is van wezenlijk belang voor de kunst van het
leiden van een goed leven.
Deugd
Gedrags- en ervaringspatroon: een geneigdheid om je in bepaalde
situaties op bepaalde manieren te gedragen, en daarbij bepaalde
verlangens en gevoelens te hebben.
 Brengt intelligente oordelen met zich mee over de
juiste reactie op de situatie waarin je verkeert.
 Een deugdzaam mens is diegene die alle deugden met elkaar in harmonie heeft
gebracht: de deugden moeten zijn verweven met de leefwijze van de deugdzame
mens.
Kritiek
 Er valt niet vast te stellen welke gedragingen, verlangens en emoties als deugden
moeten gelden. Het is niet altijd duidelijk op welke gronden iets tot deugd wordt
benoemd.
 Het gevaar bestaat dat aanhangers de door hen geprefereerde manier van leven
tot deugden uitroepen.
 De theorie kan een conservatief karakter krijgen als men in een samenleving
dezelfde dingen als deugdzaam accepteert. Zo laat hij weinig ruimte open om de
betreffende samenleving op morele grondslag te veranderen.
 De theorie veronderstelt dat er zoiets bestaat als een menselijke natuur en dat er
dus bepaalde gedragspatronen en emoties zijn die opgaan voor alle mensen.
Toegepaste ethiek
Het toepassen van de theorieën op morele beslissingen in de praktijk.
Bij een morele beslissing …
 Kan een christen een botsing tegenkomen tussen verschillende geboden en zal
moeten beslissen welke het zwaarste weegt.
 Zal een kantiaan zich gebonden voelen door bepaalde plichten en daardoor ook
botsingen tegenkomen (‘behandel mensen als doel op zich’ versus plichten).
 Zal een utilitarist de consequenties in overweging nemen en onderzoeken wat de
grootste hoeveelheid geluk oplevert. Dit laatste kan een obstakel zijn wanneer de
consequenties zorgen voor minder leed, maar niet meer geluk opleveren.
 Zal een aanhanger van de theorie van de deugd gevoelig zijn voor de details van
een specifiek geval en de nadruk op zijn/haar karakter leggen.
Meta-ethiek
Focust op secundaire vragen: vragen die geen betrekking hebben op wat we wel en
niet mogen doen, maar op de status van ethische theorieën.
Naturalisme
 Ethische oordelen volgen direct uit feiten (vaak over de menselijke natuur) die
door de wetenschap kunnen worden vastgesteld. De categorische plichten zijn
afgeleid uit logische overwegingen.
Kritiek
 Er wordt zonder nadere argumentatie overgegaan van ‘wat is’ naar ‘wat hoort’.
Het argument van de open vraag is een methode waarmee daar onderbouwing
aan kan worden gegeven. Hierbij wordt eerst een vraag gesteld als “is dat moreel
een goede daad?”. Als de naturalist vervolgens geen antwoord kan geven
(blijkbaar is het dan niet vanzelfsprekend) blijft het een open vraag en heeft hij
een drogreden gegeven.
 Geen enkele feitelijke beschrijving leidt automatisch tot een waardeoordeel.
 Er is geen logisch verband tussen het menselijk geluk en morele waarden.
 Het is een misvatting om aan te nemen dat er zoiets als een menselijke natuur
bestaat. Er bestaat geen eenvoudig antwoord op ethische vragen.
Moreel relativisme
 Moraal is een beschrijving van de waarden die in een bepaalde samenleving in
een bepaalde tijd bestaan.
 Morele oordelen zijn relatief of betrekkelijk en kunnen alleen als goed of
fout gelden met betrekking tot een bepaalde samenleving.
 De ene samenleving dient zich nooit te bemoeien met de andere, op grond van
het feit dat er geen neutraal standpunt bestaat van waaruit kan worden
geoordeeld.
Normatief relativisme
Houdt zich bezig met hoe we ons dienen te gedragen
tegenover andere samenlevingen.
Kritiek
 Het is tegenstrijdig dat aanhangers beweren dat alle morele oordelen relatief zijn,
maar ons tegelijk willen laten geloven dat de theorie zelf absolute geldigheid bezit.
 Het normatief relativisme gelooft dat samenlevingen zich niet met elkaar mogen
bemoeien. Maar dit is een voorbeeld van een absoluut moreel oordeel, dat zich
volstrekt niet laat verenigen met de basispremisse van de theorie.
 Aanhangers zijn meestal vaag over wat als een samenleving moet gelden.
 Er wordt geen mogelijkheid open gelaten om morele kritiek te leveren op de
centrale waarden van een samenleving.
Emotivisme / Non-cognitisme
 Alle ethische uitspraken zijn letterlijk betekenisloos. Wat ze uitdrukken, is de
emotie van de spreker; het hadden net zo goed andere kreten kunnen zijn >
boe/hoera-theorie.
Kritiek
 Alle morele argumenten worden onmogelijk gemaakt. We voeren echter serieuze
debatten over morele kwesties, dus dit maakt de theorie onjuist.
 Als de gehele samenleving deze theorie aanneemt, zou het wel eens gevaarlijke
consequenties kunnen hebben. Als er bijvoorbeeld volgens de meeste mensen
immoreel wordt geoordeeld, kan niemand kan een zinvolle morele discussie
daarover aangaan (het is immers toch betekenisloos).
Download