Bestuursakkoord Rijk-provincies "Met meer bestuurskracht meer maatschappelijke resultaten" (werktitel) (Concept - versie 31 mei 2007) INHOUDSOPGAVE preambule Aanleiding, bedoeling en reikwijdte bestuursakkoord Visie op de rol en taken van provincies Hoofdstuk 1. 2. 3. 4. 2 Vitale verhoudingen tussen Rijk en provincies Bestuurlijke verhoudingen Financiële verhoudingen Decentralisatie van taken Deregulering en vermindering administratieve Hoofdstuk 3 I II lastendruk Samenwerken aan groter maatschappelijk resultaat Investeringsaanbod Naar meer resultaat Hoofdstuk Bijlagen III Monitoring en verantwoording PREAMBULE In deze preambule worden aanleiding, bedoeling en reikwijdte van het Bestuursakkoord tussen Rijk en provincies geschetst. Ook wordt nader ingegaan op de taken en positie van de provincies in het Nederlandse overheidsbestel. Aanleiding, bedoeling en reikwijdte bestuursakkoord de Code Interbestuurlijke Verhoudingen overeengekomen. De Code bevat een visie op en een set van afspraken over de wijze waarop Rijk, gemeenten en provincies met elkaar willen en moeten omgaan, mede in het licht van de veranderde positie en rol van de overheid in onze samenleving. In 2004 is 'Een overheid die past bij de huidige samenleving moet minder betuttelen en meer ruimte bieden aan mensen, bedrijven en organisaties. Dat geldt voor á/le overheden. Ook elkáár moeten zij meer ruimte bieden. De overheid moet minder regels maken, maar wel de regels handhaven die er zijn. Zo'n overheid moet beseffen dat zij er niet voor zichzelf is, maar voor de burgers. (...) Het stroomlijnen van de interbestuurlijke verhoudingen kan bijdragen aan een betere relatie tussen overheid en burgers en helpen om maatschappelijke vraagstukken op te lossen. ' De Code bevat afspraken die gebaseerd zijn op drie uitgangspunten: probleemgericht werken, een scherpe verdeling van verantwoordelijkheden en taken, en beleidsvrijheid voor decentrale overheden. Het voornemen van het kabinet om nog voor de zomer van 2007 een bestuursakkoord met VNG en IPO te sluiten, is een logisch vervolg op de Code. In het regeerakkoord schrijven de coalitiepartijen: 'Decentralisatie van taken en bevoegdheden naar en zelfstandigheid van provincíes en gemeenten wordt met kracht bevorderd, uit te werken in twee bestuursakkoorden, waarin afspraken worden gemaakt over de bijdragen van provincíes resp. gemeenten aan de oplossing van maatschappelijke vraag- stukken. ' behelst afspraken over: te bereiken maatschappelijke resultaten; bestuurlijke en financiële verhoudingen; investeringen van de provincies in de realisatie van rijksdoelen; decentralisatie van taken en overheveling van specifieke uitkeringen fonds; deregulering en vermindering van administratieve lasten. Het te sluiten bestuursakkoord naar provincie- Doel van deze afspraken is een zodanige toerusting van provincies dat zij hun specifieke maximaal bijdragen rei als middenbestuur optimaal kunnen vervullen en tegelijkertijd van het kabinet. aan de nationale beleidsdoelstellingen Niet alles wat in de verhouding tussen Rijk en provincies aan de orde is, wordt in dit bestuursakkoord opgenomen. Eerder gemaakte afspraken tussen Rijk en provincies worden herhaald, maar blijven uiteraard niet in dit bestuursakkoord tenzij anders vermeld onverminderd van kracht. - - Visie op de rol en taken van provincies. De samenleving is gebaat bij een overheidsstelsel waarbinnen verantwoordelijkheden en taken goed zijn belegd en helder verdeeld. Want alleen dan is effectief en daadkrachtig optreden van Rijk, provincies en gemeenten mogelijk. Provincies willen zelf bijdragen aan deze helderheid door hun rol en positie in de regio duidelijk te formuleren en af te bakein dialoog met gemeenten, organisaties en nen. Provincies vormen de bestuurslaag die regio bedrijfsleven op het niveau van de c.q. het bovenlokale gebiedsniveau de gewenste lange termijn ontwikkeling verbeeldt en de beleidsagenda formuleert waar het gaat om: duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting; milieu, energie en klimaat; kwalitatief en kwantitatief waterbeheer; vitaal platteland; ontwikkeling van de (kennis- )economie; regionale bereikbaarheid en openbaar vervoer; jeugdzorg en de aansluiting met lokaal jeugdbeleid; culturele ontwikkeling en monumentenzorg; bovenregionale en internationale samenwerking. In de voorgaande kabinetsperiode hebben provincies een grotere verantwoordelijkheid gekregen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, mobiliteit, waterbeleid, vitaal platteland en jeugdzorg. Provincies hebben deze verantwoordelijkheid van harte op zich genomen. Behalve op deze terreinen tonen provincies zich actief op het gebied van regionaIe economie, milieu, cultuur en samenwerking met buurprovincies en buurlanden. Provincies zijn zich er sterk van bewust dat zij zich de komende jaren moeten bewijzen op deze gebieden en dat zij heel direct en concreet aan de samenleving moeten laten zien dat deze onderwerpen bij hen in goede handen zijn. De provincies staan aan het begin van een nieuwe bestuursperiode en in aile bestuursprogramma's zijn regionale investeringsprogramma's opgenomen. De provincies zetten hun middelen in geld, bestuurs- en menskracht in belangrijke mate in voor gebiedsontwikkeling, infrastructurele projecten, de (kennis)economie, vitaal platteland en natuuren landschap, milieu, waterbeheer en jeugdzorg. Op deze terreinen Iigt de provinciale kijken dan zien we 'core-business'. Ais we naar de provincia Ie meerjarenbegrotingen plannen voor investeringen tot een bed rag van bijna zes miljard euro. In belangrijke mate hangt dit investeringsprogramma samen met rijksdoelen en in het verleden met het rijk gemaakte afspraken, zoals op het gebied van economische structuurversterking, cofinanciering Europese programma's, Investeringsbudget Landelijk Gebied en infrastructuur. Deze provinciale investeringen sluiten nauw aan bij de voornemens van het kabinet, in het bijzonder voor de pijlers 2 en 3 van het regeerakkoord. Waar het om maatschappelijke vraagstukken gaat die tot de directe verantwoordelijkheid van gemeenten behoren stellen provincies zich terughoudend op. Aileen wanneer deze taken met ondersteuning van de provincie beter opgepakt en uitgevoerd kunnen worden, zal de provincie zich ermee bezig houden. Provincies stellen dan géén extra of nieuwe beleidsvoorwaarden, en zij richten hun bijdrage bestuurlijk, ambtelijk en administratief zo efficiënt mogelijk in. De provincies vormen een overheidslaag die op regionaal gebiedsniveau maatschappelijke en bestuurlijke doelen realiseert (gebiedsgerichte ontwikkeling) en afhankelijk van de situatie zijn rol kiest. Provincies willen tegelijkertijd ongewenste bestuurlijke drukte vermijden en onnodige regelgeving en bureaucratie opheffen. Provincies zijn daarbij bereid taken van het Rijk over te nemen of aan gemeenten over te dragen wanneer dat leidt tot minder bestuurlijke drukte, deregulering en enkelvoudig toezicht. In dit perspectief komen Rijk en provincies het navolgende bestuursakkoord overeen. BESTU URSOVEREEN KOMST RIJ K-PROVINCIES Partijen.... 1. De ministers...., hierna gezamenlijk te benoemen: het Rijk en 2. De colleges van overwegende: Gedeputeerde Staten, ...... komen als voIgt overeen: in deze vertegenwoordigd door ...... HOOFDSTUK I VITALE VERHOUDINGEN TUSSEN RIJK EN PROVINCIES en partnertussen rijk en provincies betekenen: gelijkwaardigheid en onnodige vermijden van schap, een heldere verdeling van verantwoordelijkheden, ongewenste bestuurlijke drukte, terugdringen van regulering en bureaucratie en optimaliseren van de bestuurlijke slagkracht van provincies. Bestuurlijke slagkracht behelst een open huishouding en beleidsruimte. Ten dienste hiervan maken rijk en provincies in deze paragraaf afspraken over: bestuurlijke verhoudingen financiële verhoudingen decentralisatie van taken vermindering van regulering en administratieve lasten. Vitale verhoudingen 1.1 Bestuurlijke verhoudingen in het openbaar bestuur zijn geen doel in zichzelf. Ze staan ten diende begeleiding en het in de juiste richting brengen en houden van maatschappeste van Iijke ontwikkelingen, alsmede van het bereiken van gewenste resultaten. Waar het rijk de nationale kaders stelt op het terrein van ruimtelijke ordening en milieu, landelijk gebied en natuur, water, mobiliteit en bereikbaarheid, economie, jeugdzorg en cultuur zijn het de provincies die deze nationale kaders doorvertalen en op grond van eigen (gebieds)visies concretiseren, daarbij rekening houdend met regionale en bovenlokale mogelijkheden en beperkingen. Provincies richten zich op die zaken die op het niveau van de regio moeten worden opgepakt, waarbij zij bij uitstek op het niveau werken waar onderwerpen nuttig en dynamisch met elkaar verbonden kunnen worden (gebiedsgerichte integraliteit). Vitale verhoudingen Partnerschap De relatie tussen rijk en provincies wordt gekenschetst door gelijkwaardigheid en partnerschap, waarbij beide bestuurslagen met een eigen beleidsagenda en een open huishouding werken. Het is voor het bereiken van maatschappelijke resultaten evenwel van belang dat rijk en provincies waar mogelijk en zinvol, in dezelfde richting werken. Daarom zal eenmaal per jaar een strategische conferentie plaatsvinden tussen kabinet en het IPO, namens de gezamenlijke provincies, over de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen en nationale en regionale beleidsdoelen. Nader bezien zal worden of deze strategische conferentie thema-gewijs plaatsvindt, met wellicht ook aansluiting van gemeenten, of dat wordt gekozen voor één algemene conferentie tussen rijk en provincies. Deze conferentie wordt door de ambtelijke top van departementen en provincies voorbereid, zodat ook zij elkaar meer dan tot nu toe ontmoeten rond de beleidsinhoud. Gemeenten en WGR/WGR-plus De opgave van provincies en die van gemeenten liggen veelal in elkaars verlengde. Op het niveau van de regio worden beleidslijnen uitgezet die dikwijls op de schaal van gemeenten moeten worden uitgevoerd. Gemeenten hebben dan ook een belangrijke taak in het verwerven van maatschappelijk draagvlak en in het vinden van creatieve aansluitingen tussen wat er al is en wat er nog moet komen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan plattelandsontwikkeling of de herstructurering van bedrijventerreinen. In het kader van het ILG vinden provincies en gemeenten elkaar in gebiedscommissies en sluiten zij gezamenlijke uitvoeringscontracten af. Daarnaast zullen provincies en gemeenten, en in het bijzonder ook de grote steden, elkaar meer opzoeken en in partnerschap tot gemeenschappelijke ambities en beleidsstraontwikketegieën komen, vooral op de terreinen van duurzame ruimtelijk-economische ling en bereikbaarheid. In dit opzicht is van het grootste belang dat provincies en grote krijgen steden niet uit elkaar worden gespeeld, maar taken en verantwoordelijkheden toebedeeld die in elkaars verlengde liggen, de bestuurskracht van beide vergroten en bestuurlijke drukte voorkomen. Wanneer er tussen gemeenten sprake is van gedeelde beleidsopgaven is intergemeenteIijke samenwerking een oplossing, mits dit tot slagvaardige uitvoering van beleid leidt. Nog in 2009 wordt de Wgr / wgr-plus geëvalueerd. plusregio's geen nieuwe bevoegdheden toebedeeld. Vooruitlopend krijgen de Wgr- Interbestuurliik toezicht Op dit moment zijn er nog vele verschillende verplichte vormen van toezicht tussen de drie overheidslagen. De commissie-Alders heeft voorstellen ontwikkeld voor stroomlijning, vereenvoudiging en terugdringing van het interbestuurlijk toezicht. De commissieOosting werkt voor medio 2007 aan de doorlichting van het interbestuurlijk toezicht en komt met voorstellen tot vereenvoudiging. Rijk en provincies streven naar eenmalige en meervoudig gebruik van informatie. Per beleidsterrein heeft gegevensverstrekking één bestuurslaag, Rijk of provincie, een toezichthoudende taak. Op basis van het maar advies van de commissie-Oosting zullen Rijk, VNG en IPO een plan van aanpak uitwerken (ruimtelijke ordening en mien uitvoeren waarbij voor ten minste twee beleidsdomeinen lieu) enkelvoudig provinciaal toezicht gaat gelden. Voorts zullen door samenwerking van inspecties bestuurslasten worden beperkt. Ondertussen zitten de provincies niet stil. Bestaande toezichtsvormen, zoals toezicht op de gemeentefinanciën, worden op dit moment al sterk vereenvoudigd en provincies wisselen hun ervaringen hiermee onderling uit. In deze lijn passen ook de initiatieven van provincies die vooruit lopen op de Wabo (integrale omgevingsvergunning). Zo worden in enkele provincies verkenningen gedaan naar bundeling van de uitvoeringswerkzaamheden op het terrein van vergunningverlening en hand having door gemeenten, waterschappen en provincies. Regionale omgevingsdiensten of een één loketfunctie zijn organisatievormen die op dit moment in enkele provincies worden onderzocht. Ook de bundeling van verschillende inspecties op gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau worden op termijn als mogelijkheid verkend. Deze voorstellen maken deel uit van het plan van aanpak dat als vervolg op het werk van de commissie-Oosting zal worden opgesteld. 1.2 Financiële verhoudingen hebben de ambitie risicodragend in de regionale ontwikkeling te investeren. Zij moeten daartoe op regionaal niveau hun eigen afwegingen kunnen maken, afhankelijk van de regionale omstandigheden en ontwikkelingskansen. Beleidsruimte spreekt dan voor zich. Maar beleidsruimte stelt pas echt wat voor als deze gepaard gaat met financiëIe autonomie. Provincies Om die reden zijn provincies ten principale tegen afroming van hun (ongelijk verdeelde) vermogenspositie, om financiële knelpunten in de Rijksbegroting op te lossen. De provincies zijn daarentegen wel bereid om op vrijwillige basis en rekening houdend met regio2011 in totaal 800 miljoen euro bij te dragen nale afwegingen, over de periode 2008 aan de realisering van de doelen van het kabinet in relatie tot de Rijksbegroting en het regeerakkoord. Het gaat daarbij om een additionele investeringsagenda (bijlage 1) bovenop het ambitieuze investeringsprogramma waartoe provincies al hebben besloten, zoals in de preambule is aangegeven. De investeringsagenda van 800 miljoen wordt geIijkelijk gespreid over vier jaar, te beginnen met 200 miljoen in 2008. - In de eerder geformuleerde bestuurlijke verhoudingen past ook dat de vigerende normeringssystematiek, dat wil zeggen de koppeling tussen de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven en de ontwikkeling van het provinciefonds gehandhaafd blijft. In principe bepalen de provincies zelf waaraan zij de accressen besteden en bepalen de provincies bij tegenvallende inkomsten ook zelf welke beleidsconsequenties hiervan eventueel het gevolg moeten zijn. Echter, in de praktijk is het zo, getuige de voorgenomen investeringen in de nieuwe provinciale bestuursakkoorden, dat provincies vooral investeren in opgaven waarvoor ook het kabinet zich gesteld ziet, in het bijzonder in de pijlers 2 en 3 van het regeerakkoord. In het regeerakkoord wordt voorgesteld deze kabinetsperiode de kilometerheffing de motorrijtuigenbelasting (waaraan het ten is verbonden), dan wordt in overleg 2011 de kilometerheffing in te voeren. Ais in wordt ingevoerd en dit leidt tot afschaffing van huidige provinciaal belastinggebied door opcentussen Rijk en IPO een nieuw provinciaal belasin tinggebied ingevoerd. Deze zal van dezelfde omvang zijn als het huidige, inclusief de onbenutte belastingcapaciteit. Provincies zullen voor uitvoering van dit bestuursakkoord hun belastingen niet extra verhogen. De investeringsagenda van 800 miljoen euro wordt daarmee niet afgewenteld op de burger. Het Rijk zal in dat perspectief afzien van maximering van de vrije ruimte in de provinciale belastingcapaciteit. 1.3 Decentralisatie van taken Het regeerakkoord spreekt uit dat decentralisatie van taken en bevoegdheden en zelfstandigheid van provincies en gemeenten met kracht worden bevorderd. Om provincies nog beter in staat te stellen integraal gebiedsgericht beleid te voeren, worden daarom op een aantal terreinen taken, bevoegdheden en de bijbehorende middelen van het Rijk naar de provincies overgeheveld. Dit binnen de al eerder geschetste verhouding van partnerschap tussen rijk en provincies. Vitaal Platteland en Natuur In het kader van het zogenaamde mid termreview van het ILG (2010) wordt bezien welke onderdelen van het ILG kunnen worden gedecentraliseerd naar de provincies. Ook de bestuurlijke lastendruk tussen provincies en Rijk, die nu nog samenhangt met de uitvoering van het ILG, wordt verminderd. Deze aanpassingen gaan in 2011 in. Uiterlijk 1 januari 2010 wordt het eigendom en daarmee de algehele aansturing van de uitvoeringsorganisatie voor het landelijk gebied (DLG) overgedragen van de minister van LNV aan de gezamenlijke provincies. Ook de grondvoorraad van het Bureau Beheer Landbouwgronden wordt grotendeels aan de provincies overgedragen. Kabinet en provincies bereiken uiterlijk op 1 januari 2009 overeenstemming over de condities waaronder deze overdracht plaats vindt. (re/atie met investeringsprogramma, zie bijlage) Jeuqdzorg Met de Wet op de jeugdzorg is de toegang naar hulpverlening vrijwel geheel bij het Bureau Jeugdzorg gesitueerd. Eén integrale toegang op provinciaal niveau, waar het best passende antwoord op de hulpvraag kan worden gegeven, is een belangrijk doel van die wet. Er zijn echter nog uitzonderingen op de integrale toegang. Rijk en provincies onderschrijven het belang van één toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg. Het is van belang dat de he Ie toegang tot geïndiceerde jeugdzorg via het Bureau Jeugdzorg tot stand komt, onafhankelijk van het zorgaanbod. Voorts zijn Rijk en provincies het erover eens dat stroomlijning van de financiering gewenst is. Incidentele kosten, verband houdende met afstemmingsoperaties tussen de sectoren, behoeven niet meer te worden gemaakt. Ook ontstaat mede hierdoor meer zicht op de beïnvloedingsmogelijkheden op de vraag naar jeugdzorg. Daarom worden de toegangstaken tot de jeugd-LVG overgeheveld naar de provinciale doeluitkering voor de Bureaus Jeugdzorg en de financiering van het zorgaanbod voor de jeugd-LVG naar de provinciale doeluitkering zorgaanbod. Het zorgaanbod (volgend op de reeds overgehevelde indicering) voor de jeugd-GGZ wordt naar de provinciale doeluitkering zorgaanbod overgebracht. De financiering van de Landelijk Werkende Voorzieningen (LWV's) worden deels overgeheveld naar de provinciale doeluitkeringen voor de Bureaus Jeugdzorg en deels naar de provinciale doeluitkeringen voor zorgaanbod jeugdzorg. Dit is nu al wel in de vorm van een penvoerderschap bij provincies gelegd, maar wordt na evaluatie definitief gedecentra Iiseerd. Rijk en IPO maken nadere afspraken over de financiële randvoorwaarden hiervoor. Regionale economie Voor het beleid op het terrein van regionale economie is de verantwoordelijkheidsverdeling op dit moment diffuus. Het Rijk stelt met Pieken in de Delta en de Toppersregeling (herstructurering bedrijventerreinen) het beleidskader voor regionaal economisch beleid, maar legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan niet eenduidig en volledig bij de provincies. Provincies voeren ook eigen beleid en investeren daarbij fors in regionale economische ontwikkeling. Zij sluiten daarbij nauw aan bij het nationale beleidskader en bij het beleidskader van Europese Programma's. Deze situatie waarbij het Rijk dan weer wel en dan weer niet de provincies als verantwoordelijke voor regionaal economisch beleid ziet, geeft onnodige bestuurlijke drukte en leidt tot inefficiëntie. Daarom spreken Rijk en provincies af dat het regionaal economisch beleid vanaf 1 januari 2009 wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Kabinet en provincies bereiken uiterlijk op 1 juni 2008 overeenstemming over de condities waaronder deze overdracht plaats vindt. Uitgangspunt is dat aansluiting wordt gezocht bij regionale ontwikkelingspotenties, zoals de beleidsnota 'Pieken in de Delta' beoogt. Provincies stemmen met het Rijk en met elkaar af over nationale prioriteiten en effectieve spreiding van ontwikkelingen en investeringen. Daartoe zal jaarlijks een strategische conferentie worden gehouden. In de periode van 2009 tot en met 2011 financieren de provincies zelf het beleid dat op basis van 'Pieken in de Delta' wordt uitgevoerd onder de conditie dat het Rijk vanaf 2012 de bijbehorende middelen overhevelt naar het Provinciefonds (een bedrag van circa 68 miljoen euro per jaar). Aangezien provincies nu ook taken vervullen op dit terrein kan de decentralisatie leiden tot een besparing op apparaatskosten aan rijkszijde. Ook draagt decentralisatie flink bij tot deregulering. Cultuur Iedereen moet actief of passief kunnen deelnemen aan kunst en cultuur. Rijk, provincies en gemeenten zijn samen verantwoordelijk voor een goede geografische spreiding van culturele instellingen en activiteiten. In het kader van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling vindt op het beleidsterrein van de cultuur de volgende decentralisatie plaats. Ge/dstroom Beeldende Kunst en Vormgeving (BKV) Sinds eind jaren tachtig ontvangen provincies en gemeenten (BKR-centrumgemeenten) middelen van het Rijk ter versterking van de infrastructuur op regionaal en lokaal niveau. Hier is sprake van een specifieke uitkering als vorm van begeleide decentralisatie. De afgelopen jaren hebben de provincies en gemeenten laten zien dat zij een stevig beeldende kunstbeleid voeren en gezien de schaal en de fijnmazigheid beter dan het Rijk gericht beleid kunnen voeren ter versterking van de sector. Begeleiding van het rijk is niet langer nodig. Daarom wordt besloten tot decentralisatie per 1 januari 2009 naar provincies en de veertien centrumgemeenten. Deze zetten de middelen direct en effectief in waardoor sprake zal zijn van deregulering. Regionale historische centra (RHC) Uitgangspunt in het archiefbestel is dat iedere overheid verantwoordelijk is voor zijn archieven. Dat is nu niet het geval. Provincies dragen hun archief over aan de regionale historische centra, waarvoor het rijk verantwoordelijk is. Deze RHC's functioneren steeds meer als een regionale erfgoedinstelling en steunfunctie en steeds minder als dependance van het Nationaal Archief. De verantwoordelijkheid voor de RHC's wordt daarom met ingang van 1 januari 2009 gelegd bij de provincies. Rijk en IPO stellen daarvoor een plan van aanpak op Steunfuncties monumentenzorg en archeologie Het belang van de steunfuncties monumentenzorg en archeologie neemt toe als gevolg van de Maltawetgeving en het Belvédèrebeleid. Een diffuse verantwoordelijkheidsverdeling en onzekerheid over de continuïteit van de bekostiging belemmeren de verdere ontwikkeling van de steunfuncties. Zowel Rijk als provincies subsidiëren de steunfuncties. Zij bezien iedere vier jaar of ze doorgaan met subsidie en zo ja op welke wijze. Deze taak wordt per 1 januari 2009 gedecentraliseerd naar de provincies. De verantwoordelijkheid voor de steunfuncties past bij het provinciale schaalniveau en bij de provinciale verantwoordelijkheid voor de ondersteuning op het terrein van kunst en cultuur. Duurzame benutting ondergrond Provincies geven samen met het Rijk en de gemeenten vorm aan integraal beheer van de boven- en ondergrond. Steeds meer komen de gebruiksmogelijkheden van de ondergrond in beeld : als producent (aardwarmte, delfstoffen, grondwater, drinkwater), als opslagruimte (C02, warmtejkoude opslag), als drager (ondergronds bouwen, tunnels, buisleidingen). De overheden staan voor de opgave om die gebruiksmogelijkheden, in samenhang met het bovengronds ruimtegebruik, op duurzame wijze te benutten. Overeenkomstig het uitgangspunt van de Nota Ruimte vervullen de provincies de rol van gebiedsregisseur. De afweging van de (nationale) economische belangen be rust dan bij de minister van Economische Zaken en de afweging van omgevingsbelangen bij de provincie. Provincies worden bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor mijnbouwwerken. Voorts betrekt het rijk de provincies op korte termijn bij het maken van een integraIe beleidsvisie op het duurzaam gebruik van onder- en bovengrond. 1.4 Deregulering en vermindering administratieve lastendruk Overhevelen BDU Verkeer en Vervoer De Brede doeluitkering voor Verkeer en Vervoer wordt naar het Provinciefonds overgeheveld. Provincies worden op deze manier beter in staat gesteld integrale beleidsafwegingen te maken, en middelen voor economie, ruimtelijke inrichting en infrastructuur te bundelen in gebiedsgerichte projecten. Over het deel dat nu rechtstreeks naar de Wgrplusregio's gaat, wordt in het kader van de evaluatie van de WGR j WGR-plus in 2009 een nadere afweging gemaakt. De bezuiniging op de Brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU), zoals in het regeerakkoord is voorgesteld, is in strijd met harde bestuurlijke afspraken die bij de vaststelling van de Nota Mobiliteit zijn gemaakt. Het Rijk ziet in het kader van de overheveling van BDU naar het Provinciefonds af van deze bezuiniging op de groei van de BDU. ISV - PM Deregulerinq bii gemeentelijke herindeling is al vastgesteld dat de opgave van provincies en die van gemeenten veelal in elkaars verlengde Iiggen. Dit samenspel tussen regionaal en lokaal bestuur is gebaat bij bestuurskrachtige gemeenten. Soms is gemeentelijke herindeling een oplossing voor te geringe lokale bestuurskracht. In de praktijk bereiden provincies deze herindelingen voor, met in achtneming van draagvlak bij de betreffende gemeenten en toegesneden op de lokale situatie. Het concept-wetsvoorstel voor herindeling wordt door de provincie aan de minister van Binnenlandse Zaken gezonden. In de Grondwet is vastgelegd dat opheffing van gemeenten bij wet gebeurt. Finale besluitvorming over gemeentelijke herindeling Iigt dan ook bij het parlement. De procedure is op dit moment zo georganiseerd dat het parlement pas aan het einde van het proces in beeld komt en zijn standpunt bepaalt. Dat leidt tot grote vertragingen. Beter is als het parlement vooraf een beleidskader opstelt en vervolgens de concept-wetsvoorstellen van de provincie alleen nog maar toetst aan de criteria uit dit beleidskader. Een dergelijk beleidskader wordt in 2008 aan het parlement voorgelegd. In dit bestuursakkoord Verminderinq provinciale regelgevinq Provincies onderzoeken in 2007 aan de hand van enkele pilots op welke wijze een vermindering van voorschriften in de milieuvergunning kan worden bereikt en met vernieuwde werkwijzen snellere beslistermijnen kunnen worden gerealiseerd. De uitkomsten van de eerste actie zullen in 2008 met de minister van VROM worden gedeeld, opdat tot afspraken over vermindering van voorschriften kan worden gekomen. De uitkomsten van het tweede actie worden door provincies onderling gedeeld, zodat overal tot soortgelijke 'lean production' kan worden overgegaan. Het rijk reduceert de regeldruk voor burgers en bedrijven met 25%. Omdat provinciale regeldruk vooral het gevolg is van taken die in medebewind worden uitgevoerd, leidt dit tot een substantiële vermindering van de regeldruk op provinciaal niveau. Ook de provin- cies streven er naar om de regeldruk voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en burgers, waarvoor de provincies op grond van autonoom beleid verantwoordelijk zijn, met 25 % terug te dringen. Zij Iichten vóór 1 juli 2009 hun vergunningenstelsels door op mogelijkheden om deze te schrappen en te vereenvoudigen 1 juli 2009 hun subsidieverordeninen voeren deze opties in. De provincies Iichten voor te verminderen. Proverantwoordingslast en om mogelijkheden aanvraaggen door op lastendruk onderling vergeadministratieve in regeldruk en benchmark een vincies zullen te door verbeteringen voeren. Iijken en deze benutten om verdere Dienstverlenino In 2008 beschikken aile provincies over een eigen kwaliteitshandvest waarin de door de provincie gehanteerde servicenormen zijn opgenomen. In het kwaliteitshandvest staan ook normen opgenomen over behandeltermijnen bij vergunning- en subsidieaanvragen. Over het kwaliteitshandvest wordt in het provinciaal burgerjaarverslag en op de website van de provincie verantwoording afgelegd. Elektronische dienstverlening draagt bij aan de verbetering van de dienstverlening aan burgers en organisaties. Provincies, gemeenten en waterschappen hebben zich verbonden aan kwantitatieve doelafspraken met het Rijk (manifest, april 2006). Provincies zullen waar nodig en mogelijk gemeenten faciliteren en ondersteunen om de doelstellingen tijdig te realiseren en de dienstverlening aan de burgers te verbeteren. De dienstverlening waar provincies bij betrokken zijn, is vaak een resultaat van samenwerking in een aan samenwerking in die keten van òverheidsorganisaties. Aangezien e-dienstverlening bijdrage leveren. provincies stimulerende een daaraan stelt, zullen ketens hoge eisen Europese reoelgeving Rijk, provincies en gemeenten hebben steeds meer en op allerlei terrein te maken met Europese regelgeving. Voor het bevorderen van bestuurlijke eenvoud en een goed maatschappelijk resultaat is het noodzakelijk al tijdens de fase van beleidsontwikkeling aandacht te schenken aan de impact, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de nieuwe regelgeving op aile drie bestuursniveaus. Rijk, provincies en gemeenten werken daarom structureel met elkaar samen om plannen voor nieuw Europees beleid vroegtijdig te beinvloeden. Een nieuwe afspraak is dat zij in een vroegtijdig stadium van Europese beleidsontwikkeling gezamenlijk een goede impactanalyse maken. Rijk en mede-overheden spreken daartoe uiterlijk 1 januari 2008 een plan van aanpak met elkaar af. Ook zal het Rijk artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet toepassen op nieuw Europees beleid om met gemeenten en provincies te bezien of er sprake is van financiële consequenties en op welke wijze die worden gedekt. Verruiming FES-criteria Om dure en risicovolle gebiedsgerichte projecten te entameren is het voor provincies essentieel zoveel mogelijk geldstromen in te kunnen zetten voor integrale gebiedsontwikkeling. In dit verband spreken Rijk en provincies af dat de doelen in de FES-wet voor de beoordeling van de FES-waardigheid van ruimtelijke projecten zodanig worden verruimd, dat ook gebiedsgerichte projecten van (boven)regionaal belang voor financiering uit FES-middelen (budget Nota Ruimte) in aanmerking komen. Dit zijn projecten die een belangrijke bijdrage leveren aan de nationale doelen van de Nota Ruimte met betrekking tot het versterken van de ruimtelijke economische structuur (en daarmee aan de ontwikkeling van de nationale economie en welvaart). Ook spreken Rijk en provincies af dat de MKBA-systematiek voor de financiële afweging van projecten beter wordt toegesneden op het karakter van gebiedsgerichte projecten. De hiertoe verstrekte onderzoeksopdracht aan de betrokken planbureaus is uiterlijk op 1 januari 2008 afgerond. HOOFDSTUK II SAMEN WERKEN AAN GROTER MAATSCHAPPELIJK RESULTAAT In dit hoofdstuk staan de investerings- en maatschappelijke resultaatsafspraken tussen rijk en provincies centraal. Investeringsaanbod Het investeringsaanbod dat de provincies aan het Rijk doen, is bedoeld omop regionaal niveau bij te dragen aan de uitvoering van het regeerakkoord. Inhoudelijk past het aanbod goed bij zowel de doelstellingen uit het regeerakkoord als die uit de provinciale beProvincies investeren zoals in de preambule reeds is aangegeven, stuursprogramma's. gebiedsgerichte in ruimtelijke en economische ontwikkeling, jeugdzorg en cultuur. fors zij binnen nationale kaders, maar tegelijkertijd op eigen wijze, want afhankelijk Dat doen van de regionale en bovenlokale omstandigheden, kansen en behoeften. Het investeringsaanbod van 800 miljoen euro sluit hierop nauw aan en betreft projecten en initiatieyen op het terrein van: infrastructuuri het urgentieprogramma Randstadi Nota Ruimtei uitvoeringsprogramma extra impuls EHS, nationale landschappen en ILGi klimaat èn energiei regionale economie; waterbeheer en -veiligheidi jeugdzorgi en monumentenrestauratie en culturele projecten. In bijlage 1 is een meer gedetailleerd overzicht opgenomen van investeringscategorieis met een haren, projecten en bedragen. De bijdrage van 200 miljoen euro voor 2008 de investeringslijst ingevuld. De investeringslijst voor de periode 2009 tot en met 2011 heeft een meer indicatief karakter en de concretisering is mede afhankelijk van de uitwerking van onderdelen van dit bestuursakkoord en nader overleg tussen provincies en De provincies verplichten zich om tot 2011 telkens uiterlijk op 1 juni departementen. investeringslijst van 200 miljoen euro aan het kabinet te presenteren, die past een harde het de kabinet overeengekomen criteria (bijlage 2). binnen met Naar meer resultaat zijn de provincies aanafspraken over het investeringsaanbod, Deze worden op hoofdlijnen beschreven. spreekbaar op maatschappelijke resultaten Voor deze gebieden worden door Rijk en provincies in dit kader zo nodig nog een aantal aanvullende afspraken gemaakt. Het gaat om de volgende gebieden: Los van deze financiële . 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. ruimtelijke kwaliteit regionale economie vitaal platteland kwalitatief en kwantitatief waterbeheer en veiligheid klimaat en energie mobiliteit en bereikbaarheid jeugdzorg Ruimtelijke kwaliteit De Nota Ruimte geeft goede kaders voor Rijk, provincies en gemeenten om gezamenlijk te werken aan ruimtelijke kwaliteit. Nu al investeren provincies in transformaties, zowel binnenstedelijk als in het landelijk gebied. Daarvoor is het nodig dat de afspraken, gemaakt in de uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte onverkort worden uitgevoerd, ook de afspraken rond de stedelijke netwerken. Provincies nemen samen met gemeenten talrijke initiatieven om specifieke kwaliteiten van gebieden of gebouwen in stand te houden of te versterken en om ongewenste verstening of verrommeling te voorkomen of te saneren. Rijk en provincies zullen de uivoering van <:Ie Nota Ruimte met k1"acht Qoorzetten en er voor waken dat nieuw beleid deze uitvoeringskracht ondermijnt. Het regionale schaalniveau is bij uitstek het geschikte schaalniveau om een ruimtelijke kwaliteitslag te maken. De provincies vergroten hun inspanning en pakken verbetering van de ruimtelijke kwaliteit integraal en gebiedsgericht op. Nadere afspraken Provincies specificeren en concretiseren in een gezamenlijke provinciale kwaliteitsagenda hun ambities ten aanzien van Mooi Nederland; Rijk, provincies en gemeenten werken de aanbevelingen van de Rijksadviseur gebiedsontwikkeling nader uit zodat de ingezette gemeenschappelijke lijn een krachtig vervolg krijgt; Rijk, provincies en gemeenten werken een systematiek uit om belemmerende factoren voor de uitvoering van integrale gebiedsontwikkeling te beperken. Dit geldt voor de stapeling van sectorale wet- en regelgeving en voor afzonderlijke sectorale toetsverplichtingen en -procedures voor ruimtelijke plannen. Rijk, provincies en gemeenten maken (waar relevant met overige partijen) bestuursen de gezamenlijke inzet afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden de kader het juridisch Wro van nieuw voor en Grondexploitatiewet; Rijk en provincies maken afspraken over de gezamenlijke voorbereiding van de lange termijn opgaven en perspectieven voor de Randstad en Noord-, Oost en Zuid- Nederland; Regionale economie De provincies streven naar een innovatieve, groeiende en werkgelegenheidsgenerende economie. Samen met gemeenten, bedrijfsleven en onderwijs- en kennisinstellingen wordt een regionale economische agenda opgesteld. Daarin wordt aansluiting gezocht bij de ontwikkelingspotenties van de regio en mogelijkheden tot clustering en focussing van in de regio gevestigde bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen. Ook wordt bijgedragen aan de verbetering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt, zodat ook voor de toekomst voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel is gegarandeerd. Nadere afspraken Het regionaal economisch beleid wordt gedecentraliseerd en gedereguleerd (zie 1.3. Decentralisatie van taken). Vitaal platteland In een vitaal platteland gaan de ontwikkeling van de landbouw en andere economische sectoren hand in hand met sociale kwaliteit van dorpen en kleine kernen, natuurontwikkeling, behoud van cultuurhistorie, en ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. De Wet inrichting landelijk gebied is per 1 januari 2007 ingevoerd en legt nieuwe verhoudingen vast tussen Rijk en provincies. Op regionaal niveau wordt, onder regie van de provincies, met een integrale gebiedsgerichte aanpak, uitvoering gegeven aan de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Samenwerking met gebiedspartners en afspraken op gebiedsniveau leiden tot een betere en snellere uitvoering, afgestemd op de visie op de ontwikkeling van deze gebieden. Nadere afspraken Eind 2006 hebben de provincies met het Rijk al bestuursovereenkomsten gesloten over de uitvoering van dit beleid (ILG). Voorstellen voor decentralisatie van taken zijn opgenomen onder hoofdstuk 1.3. In 2010 vindt door Rijk en provincies, samen met gemeenten en waterschappen, de zogenaamde mid termreview plaats. Niet alleen de prestaties van de provincies en de 'outcome' van het beleid staan dan centraal, ook de nieuwe provinciale rol en werkwijze worden geëvalueerd. Kwalitatief en kwantitatief waterbeheer en veiligheid In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn in 2003 goede afspraken gemaakt over een taakverdeling tussen overheden bij de aanpak van de dringende problemen op het gebied van tegengaan wateroverlast, verbetering waterkwaliteit en verhogen water- veiligheid. In 2015 zal het watersysteem op orde zijn en daarna op orde worden gehouden, anticiperend op de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Nadere afspraken Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen actualiseren nog in 2007 de afspraken uit het NBW. De benodigde extra Rijksfinanciering voor de wateropgave(kwantiteit en kwaliteit) lopen via het Investeringsbudget Landelijk Gebied, zodat een maximaal rendement kan worden behaald uit de gebiedsgerichte aanpak. Waterveiligheid is primair een Rijkstaak en de financiering van de primaire keringen wordt ook door het Rijk gewaarborgd. Provincies dragen bij aan een snelle uitvoering van projecten die de veiligheid verbeteren en zorgen voor een adequate ruimteIijke inpassing en bestuurlijke afstemming. Het gaat hierbij om projecten 'Ruimte voor de Rivier', 'Zwakke schakels kust' en 'Adaptatie voor klimaatverandering'. Klimaat en energie Zowel Rijk als provincies hebben klimaat en energie(bezuiniging) hoog op hun beleidsagenda's staan. De provincies gaan aan de slag met de voorstellen uit de strategische notitie Maak Ruimte voor Klimaat! De provincies dragen bij aan de doelstellingen van het kabinet op het gebied van C02-reductie, energiebesparing en duurzame energie. Nadere afspraken De províncies nemen het initiatief om in de regio samen met de gemeenten uiterlijk in 2008 ruimtelijke plannen door te Iichten op klimaatbestendigheid. Aan de hand van deze analyse stellen provincies structuurvisies en aangepaste ruimtelijke plannen op en bepalen de randvoorwaarden voor de ruimtelijke investeringen die nodig zijn om Nederland in te richten voor een veranderend klimaat. p.m.: voor energie worden nog nadere afspraken toegevoegd. Mogelijk wordt een relatie gelegd met het investeringsaanbod. Mobiliteit en bereikbaarheid am de doelen van de Nota Mobiliteit te halen is een flinke inspanning nodig van aile overheden. Provincies dragen zorg voor een goede regionale bereikbaarheid en goed openbaar vervoer. Het accommoderen van mobiliteit is een noodzakelijke voorwaarde voor economische en sociale ontwikkeling. Nadere afspraken De provincies vertalen de essentiële onderdelen van de Nota Mobiliteit naar doelen en maatregelen in de Provincia Ie Verkeers- en Vervoerplannen. Door overheveling van de Brede Doeluitkering naar het Provinciefonds vindt verdere deregulering plaats (zie hoofdstuk 1.4.). de verbreding van MIT tot MIRT geeft een goede kans voor koppeling met de zoekgebieden uit de Nota Ruimte. Daarbij zal de MIT-systematiek veranderen van een projectsturing naar een (gebiedsgewijze) programmasturing en financiering van aile partijen. De MIRT-systematiek wordt voor geheel Nederland toegepast. in jaarlijkse overleggen over het MIRT worden afspraken gemaakt over het opdrachtnemerschap van de provincies. er wordt een wijziging van de Wet infrastructuurfonds doorgevoerd om mogelijk te maken dat geld voor het oplossen van knelpunten op het hoofdwegennet ook via oplossingen op het onderliggend wegennet kan worden ingezet. Het resultaat zal een efficiënte aanwending zijn van regionale èn rijksmiddelen voor een algemeen aanvaar- de bereikbaarheidsopgave. overdracht van het beheer van rijkswegen en -vaarwegen naar provincies kan eveneens leiden tot een meer efficiënte inzet van middelen bij beheer en onderhoud (zie ook de provinciale investeringsagenda). Jeugdzorq De verantwoordelijkheid van de overheid voor de ontwikkeling van de jeugd is groot, vooral in die situaties waarin ouders tekortschieten. De provincies hebben vanaf 1 januari 2005 de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor beleid, aansturing en financiering van de bureaus jeugdzorg en voor beleid en financiering van het aanbod voor jeugdhulpverlerijk stelt ning. Gemeenten hebben belangrijke taken in het preventief jeugdbeleid. Het is Provincies het met werken verantwoordelijk voor samen systeem. landelijke kaders en Rijk het Ook programma provincies mee aan werken het aan de 'Verbeteragenda jeugd'. 'Jeugd en Gezin' en ondersteunen zij de totstandkoming van Centra voor Jeugd en Gezin. Samenwerking en aansluiting tussen aile bestuurlijke niveaus is in het belang van kind en samenleving. De behoefte aan jeugdzorg is groot en neemt nog jaarlijks fors toe. Provincies helpen sinds de invoering van de Wet jeugdzorg in 2005 gemiddeld meer kinderen voor hetzelfde geld. Maar verhoging van de doelmatigheid alleen kan de groeicijfers niet compenseren. Daarom is extra geld nodig voor het wegwerken van de wachtlijsten en voor het vergroten van het zorgaanbod dat daarmee samenhangt. Nadere afspraken met ingang van 1 januari 2009 wordt een nieuw financieringssysteem ingevoerd, waardoor in de financiering van de provinciale jeugdzorg structureel, inclusief de voor het wegwerken van de wachtlijst benodigde extra middelen, is voorzien; voor het wegwerken van de wachtlijsten en het vergroten van de daarmee samenhangende zorgaanbod is in 2007 en 2008 160 miljoen euro extra nodig als rekening wordt gehouden met een jaarlijkse groei van 10% bij de Bureaus Jeugdzorg en van 12% bij het AMK en een jaarlijkse groei van de indicaties voor zorgaanbod met 5%; Rijk, provincies en gemeenten maken voor 1 januari 2008 harde prestatieafspraken over de verbetering van de aansluiting tussen de jeugdzorg en het preventief jeugdbeleid. Jaarlijks wordt een bestuurlijke werkconferentie georganiseerd om de voortgang van de gemaakte prestatieafspraken te bespreken en te actualiseren. Provincies zullen zich op de bestuurlijke en maatschappelijke resultaten, zoals op hoofdIijnen in dit bestuursakkoord beschreven, via zelfanalyse en visitatie verantwoorden aan samenleving en rijk. HOOFDSTUK MONITORING III EN VERANTWOORDING Provincies zijn te allen tijde aanspreekbaar op de resultaten van de beleidsthema's waarvoor zij verantwoordelijkheid nemen. Zij leggen verantwoording af aan samenleving en rijk. Onder regie van het IPO worden in de periode 2007-2011 zelfanalyses en visitaties uitgevoerd die een scherp beeld geven van de bestuurlijke en maatschappelijke resultaten van de inzet van de provincies. er wordt een provinciale benchmark ontwikkeld, aansluitend op reeds ontwikkelde initiatieven, die hiervoor ondersteunende informatie levert.1 in 2011 stellen Rijk en provincies gezamenlijk een evaluatie op van dit bestuursakkoord en de resultaten daarvan worden met de Tweede Kamer en Provincia Ie Staten besproken. Aldus overeengekomen en getekend op 1 ... te ..... Dit wordt gerealiseerd door het 'uitbouwen' van de provinciemonitor waaraan de gezamenlijke provincies vanaf2005 werken. Bijlage 1 Investeringsagenda 2008 2009 2010 2011 Infrastructuur 45 p.m. p.m. p.m. Urgentieprogramma 70 p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. 50 p.m. p.m. p.m. 35 p.m. p.m. p.m. Water/Klimaatadaptie p.m. p.m. p.m. Monumentenrest. / Culturele projecten p.m. p.m. p.m. 80 80 68 68 68 p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. p.m. Randstad Programma projecten energie Jeugdzorg ILG (extra EHS en investering Nationale Landschappen) Uitvoeringsagenda ta Ruimte No- Decentra Iisatie: DLG Reg.econ.beleid aanpassen eigendomsverhoudingen / ROM's Westerscheldetunnel overname en autosnelwegen vaarwegen niet 200 68 + p.m. 148 + p.m. 148 + p.m. Bijlage 2 Randvoorwaarden aanbod provincies (overeengekomen in ambtelijk overleg tussen ministerie van Financiën en IPO) Financiële randvoorwaarden . . moet rijksbegroting voor {: 800 mln ontlasten in de periode 2008-2011, m.a.w. er vallen middelen vrij die al in de Rijksbegroting zijn verwerkt en/of een deel van de enveloppen uit het Coalitieakkoord valt vrij de fasering van de 800 min. kent een evenwichtige verdeling over de jaren 20082011 Beleidsinhoudelijke randvoorwaarden moet aansluiten bij het takenpakket van de provincies (in het Iicht van de ambitie om bestuurlijke drukte te voorkomen), met name wordt gedacht aan activiteiten in het . fysieke domein . . provinciaal bestuur is een goed niveau om project of taak naar over te hevelen: de activiteit kan effectief en efficiënt door de provincie(s) worden uitgevoerd intensiveringen moeten zowel bijdragen aan de realisering van de ambities uit het Coalitieakkoord als aan de ambities van de betreffende provincie. Mogelijke \formen De voorkeur van de provincies gaat uit naar uitvoering en (gedeeltelijke) bekostiging door provincies van nieuwe projecten die voortvloeien uit de intensiveringen van het Coalitieakkoord, met name uit de pijlers 2 en 3. Andere mogelijke vormen zijn: overname (uitvoering en bekostiging door provincies) van reeds ingeplande en begrote projecten van het Rijk; of . overname door de provincie van een (ingeplande) cofinanciering van het Rijk aan een project c.q. het genoegen nemen met een lagere bijdrage van het Rijk aan een pro. . . vinciaal project; of afstand doen van terugbetaling door Rijk van voorfinanciering door provincies; of overhevelen van een taak die in de eerste jaren (gedeeltelijk) door provincies zelf wordt bekostigd, waarna het Rijk vervolgens weer voor de financiering zorg draagt.