1.1 Wat is een overeenkomst? 11 1.2 Grondbeginselen van het

advertisement
H o o f d s t u k
Blz.
Lijst van gebruikte afkortingen
3
Inhoudsopgave
5
Inleiding
7
1. De (arbeids) overeenkomst
11
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.6.1
1.6.2
1.6.3
1.6.4
1.6.5
1.7
1.8
11
13
14
14
15
16
17
18
18
18
19
20
20
Wat is een overeenkomst?
Grondbeginselen van het contractenrecht
Elementen van een overeenkomst
De wilsvertrouwensleer en oneigenlijke dwaling
Aanbod en aanvaarding
De arbeidsovereenkomst
De gezagsverhouding
Loon
Arbeid
Gedurende zekere tijd
Kwalificatie van een arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst en het algemeen vermogensrecht
Tussenconclusie
2. Het beëindigen van de arbeidsovereenkomst
23
2.1
2.2
2.2.1
2.2.2
2.2.3
2.2.4
23
25
26
27
29
2.3
2.3.1
2.3.2
2.3.3
2.4
Ontwikkeling van het ontslagrecht
Vier beëindigingsmogelijkheden
Beëindiging van rechtswege
Ontbinding door de rechter
Opzegging
Beëindiging met wederzijds goedvinden
(de beëindigingsovereenkomst)
De bedenktermijn
Aanleiding van de bedenktermijn
De bedenktermijn bij de instemming met de opzegging en
de beëindigingsovereenkomst
Kritiek op de bedenktermijn
Tussenconclusie
31
32
33
34
35
38
3. De wilsgebr eken
41
3.1
3.2
3.3
41
43
44
P S
Geschiedenis van de wilsgebreken
Doel en strekking van de wilsgebreken
Dwaling
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
5
3.3.1
3.3.2
3.3.3
3.3.4
3.3.5
3.3.6
3.3.7
3.4
3.4.1
3.4.2
3.5
3.5.1
3.5.2
3.5.3
3.6
3.6.1
3.6.2
3.6.3
3.6.4
3.7
3.7.1
3.8
3.8.1
3.8.2
3.8.3
3.9
3.10
45
45
48
48
48
49
49
49
50
51
51
52
52
52
53
53
53
53
54
54
54
56
56
57
57
57
58
4. Doorwerking van de wilsgebreken in het arbeidsrecht
61
4.1
4.2
4.2.1
4.2.2
61
62
62
4.2.3
4.3
4.3.1
4.3.2
4.3.3
4.4
4.4.1
6
Onjuiste voorstelling van zaken
Mededeling of zwijgen van de wederpartij, of wederzijdse
dwaling
Causaal verband
Kenbaarheid
Het mag niet gaan om toekomstige omstandigheden
Voor rekening van dwalende
Verhouding onderzoeks- en mededelingsplicht
Bedrog
Opzettelijk onjuiste mededeling, zwijgen of andere kunstgreep
Causaal verband
Bedreiging
Onrechtmatig bedreigen van de wederpartij of een derde
Enig nadeel in persoon of goed
Causaal verband
Misbruik van omstandigheden
Bijzondere omstandigheden
Causaal verband
Bevorderen van misbruik
Kenbaarheid
Processuele aspecten van een beroep op een wilsgebrek
Stelplicht en bewijslast
Gevolgen van succesvol beroep op wilsgebrek
Vernietiging
Wijziging
Verjaring
Kijkje over de grens
Tussenconclusie
De wet
Drie situaties
Het arbeidsrecht en het privaatrecht regelen de situatie geheel
Het arbeidsrecht regelt de situatie gedeeltelijk, het
privaatrecht geheel
Het arbeidsrecht kent geen specifieke regel en het
privaatrecht wel
Vormen van doorwerking
Het privaatrecht werkt zonder restrictie door
Het privaatrecht werkt niet door in het arbeidsrecht
Het privaatrecht werkt door, maar wordt gekleurd door het
arbeidsrecht
De rechtspraak
Dwaling en bedrog
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
P S
S p e c i a l
63
63
64
64
64
64
65
65
1
4.4.2
4.4.3
4.5
4.5.1
4.5.2
4.5.3
4.6
Bedreiging
Misbruik van omstandigheden
Verhouding van doorwerking van wilsgebreken en de
bedenktermijn
Aanvullende bescherming
Extra mededelings-/onderzoeksplicht?
Het ‘ijkpunt’ in het arbeidsrecht
Tussenconclusie
66
67
68
68
69
71
72
5. Consequenties en oplossingen van een beroep op een
wilsgebrek na de bedenktermijn
75
5.1
5.1.1
5.2
5.2.1
5.2.2
5.2.3
5.3
75
75
77
78
79
83
84
Consequenties van een beroep op een wilsgebrek
Geen arbeid geen loon
Oplossingen
Contractueel uitsluiten van een beroep op een wilsgebrek
Rechtsverwerking en klachtplicht
Verrekening zoals in het ambtenarenrecht
Tussenconclusie
6. Conclusie
85
Gebruikte rechtspr aak
89
Gebruikte literatuur
91
P S
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
7
Inleiding
Een overeenkomst is een verbintenis waarbij partijen tot overeenstemming komen over
een bepaald onderwerp en zij hierover overeenstemmende wilsverklaringen hebben.
De wil kan echter gebrekkig zijn gevormd; er is dan sprake van een wilsgebrek. De
wilsgebreken zijn te vinden in artikel 6:228 BW en artikel 3:44 BW. De wilsgebreken
zijn in het leven geroepen om een zwakkere partij bij de overeenkomst te beschermen
tegen rechtsgevolgen die hij helemaal niet heeft gewild. Dwaling en bedrog
beschermen tegen informatiegebreken, en misbruik van omstandigheden en bedreiging beschermen tegen een onbetamelijke invloed die van de andere partij is uitgegaan.
Op 1 januari 2015 is het eerste deel van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in werking
getreden. Het tweede gedeelte volgde op 1 juli 2015. Met de invoering van de Wwz
heeft de wetgever bij de beëindigingsovereenkomst (artikel 7:670b lid 2 BW) en de
instemming met de opzegging (artikel 7:671 lid 2 BW) een bedenktermijn ingevoerd.
Tijdens deze veertiendaagse bedenktermijn kan de werknemer terugkomen op zijn
genomen besluit om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Met de invoering van deze
bedenktermijnen wordt aangesloten bij andere regelingen van bedenktermijnen in het
Nederlandse recht. Denk dan aan de koop van onroerende zaken, koop op afstand en
vakantieproducten van lange duur.
Het is de vraag of de bedenktermijn invloed heeft op het kunnen doen van een beroep
op een wilsgebrek na het sluiten van een beëindigingsovereenkomst of het instemmen
met de opzegging. De werknemer heeft immers veertien dagen de tijd gehad om over
zijn besluit na te denken. Kán een werknemer nog wel een beroep doen op een
wilsgebrek, of wordt geacht dat de beslissing van de werknemer na veertien dagen
definitief is? Of slaagt een beroep op een wilsgebrek minder snel omdat de werknemer
een verdergaande onderzoeksplicht heeft tijdens de bedenktermijn? Om deze vragen te
kunnen beantwoorden moet worden teruggegrepen naar de ratio van de wilsgebreken
en de bedenktermijn en moet worden gekeken hoe de verhouding tussen de bedenktermijn en een wilsgebrek zich in het consumentenrecht openbaart.
Wanneer een werknemer echter een succesvol beroep doet op een wilsgebrek heeft
dit vergaande gevolgen voor de werkgever. De beëindigingsovereenkomst dan wel
instemming met de opzegging wordt met terugwerkende kracht vernietigd. De
werkgever moet het loon over deze gehele periode alsnog uitbetalen. Welke rechtsmiddelen staan open voor de werkgever om zich hiertegen te kunnen verweren?
Wellicht is het mogelijk om een beroep op een wilsgebrek contractueel uit te sluiten, is
een beroep op rechtsverwerking (en de hiermee samenhangende klachtplicht) mogelijk,
of biedt de verrekeningsmethode uit het ambtenarenrecht soelaas. Deze leerstukken
worden hier aan de orde gesteld.
P S
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
9
Doel
Het doel is om door middel van een literatuurstudie en jurisprudentie onderzoek,
uitspraak te doen over de invloed van de bedenktermijn die is ingevoerd in het
arbeidsrecht op een beroep op een wilsgebrek. Ook wordt er gekeken naar de gevolgen
van een succesvol beroep op een wilsgebrek na een beëindigingsovereenkomst en
instemming met de opzegging. Tot slot worden eventuele methoden voor de werkgever
onderzocht, die de gevolgen van een succesvol beroep op een wilsgebrek verminderen,
dan wel uitsluiten.
Centrale vraag
De centrale vraag luidt als volgt:
Heeft de ingevoerde bedenktermijn in het ontslagrecht, bij de beëindigingsovereenkomst en de instemming met de
opzegging, invloed op de mogelijkheid tot een beroep op een wilsgebrek, en wat zijn de gevolgen en oplossingen
hiervoor?
Opzet
Om tot een antwoord van deze hoofdvraag te komen, wordt een aantal deelonderwerpen
behandeld. In het eerste hoofdstuk wordt uiteengezet wat een verbintenis is, hoe deze
tot stand komt en wat de vereisten hiervoor zijn. De arbeidsovereenkomst is een
bijzondere overeenkomst. Aan de ontstaansvereisten van een arbeidsovereenkomst
wordt daarom ook in het eerste hoofdstuk aandacht besteed. Hoofdstuk 2 gaat in op de
verschillende beëindigingsmogelijkheden van een arbeidsovereenkomst. Bij de instemming met de opzegging en de beëindigingsovereenkomst is door de wetgever een
bedenktermijn ingevoerd. De reden van deze bedenktermijn, en de noten bij de
bedenktermijn, komen ook in hoofdstuk 2 aan de orde. Naast de bedenktermijn is in het
algemeen vermogensrecht ook een manier om op een overeenkomst terug te komen,
namelijk de regeling van de wilsgebreken. In hoofdstuk 3 worden de wilsgebreken
behandeld. De wilsgebreken zijn een regeling van algemeen vermogensrecht, waardoor
de vraag opkomt of in het arbeidsrecht hierop een beroep mag worden gedaan. In
hoofdstuk 4 komt dan ook de verhouding tussen het algemeen vermogensrecht en het
arbeidsrecht aan de orde: werken de bepalingen uit de Boeken 3 en 6 BW door in het
arbeidsrecht? Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan een essentieel gedeelte
van het onderzoek: heeft de bedenktermijn invloed op een beroep op een wilsgebrek? In
hoofdstuk 5 worden de gevolgen van een succesvol beroep op een wilsgebrek in het
arbeidsrecht in kaart gebracht, evenals de oplossingen voor de werkgever uit het
Nederlandse recht. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, wordt een antwoord gegeven
op de centrale vraag.
10
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
P S
S p e c i a l
1
1. De (arbeids)overeenkomst
Het begrip ‘overeenkomst’ is niet alleen de belangrijkste bron van verbintenissen, maar
vormt ook een belangrijk onderdeel van dit onderzoek. Om te kunnen onderzoeken
of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst met een bedenktermijn van veertien
dagen aangetast kan worden door een wilsgebrek, is het nodig om de arbeidsovereenkomst te onderzoeken. De arbeidsovereenkomst is immers een bijzondere overeenkomst.
Voor een goed begrip van de arbeidsovereenkomst in het algemeen is het daarom nodig
om de plaats die algemene overeenkomsten en verbintenissen uit de wet in ons
rechtssysteem innemen, uiteen te zetten.
H O O F D S T U K
Een verbintenis is een rechtsverhouding tussen twee partijen op grond waarvan een van
de partijen een op het terrein van het vermogen liggende prestatie verschuldigd is aan de
andere partij, die deze van haar te vorderen heeft.1 Een verbintenis kan op grond van
verschillende bronnen ontstaan, namelijk als gevolg van een feitelijk handelen zoals een
onrechtmatige daad, rechtstreeks uit de wet zoals uit de Belastingwet of indirect uit de
wet als gevolg van een afspraak tussen twee of meer partijen: een overeenkomst.2 De
overeenkomst is de belangrijkste bron van verbintenissen.3
1
In dit eerste hoofdstuk komt aan bod wat een overeenkomst is en wat de grondbeginselen en kenmerken hiervan zijn. Daarnaast wordt de wilsvertrouwensleer en de
hiermee samenhangende oneigenlijke dwaling uitgelegd. Ook het model van vraag en
aanbod komt aan bod. Omdat de arbeidsovereenkomst een bijzondere overeenkomst is,
wordt in het laatste gedeelte van dit hoofdstuk de arbeidsovereenkomst onder de loep
genomen. Er wordt afgesloten met een tussenconclusie.
1.1.
Wat is een overeenkomst?
In artikel 6:213 BW is bepaald dat een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling
is, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis
aangaan. Uit deze definitie blijkt dat een overeenkomst een species is van het genus
rechtshandeling.4
Rechtshandelingen zijn uitingen van de wil van de handelende persoon of personen,
die zijn gericht op het doen ontstaan van een rechtsgevolg, waarmee gelijk te stellen is
het geval dat de wederpartij van de handelende persoon bij hem redelijkerwijs het
1. Brunner & De Jong 2004, p. 4.
2. Brunner & De Jong 2004, p. 3.
3. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/1.
4. Hijma e.a. 2013, p. 9.
P S
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
11
bestaan van een op rechtsgevolg gerichte wil mocht aannemen.5 Van een rechtshandeling spreekt men dus als het rechtsgevolg intreedt omdat het door de handelende
persoon is beoogd.6 Artikel 3:33 BW geeft aan wat er voor een rechtshandeling nodig
is: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard.’ De verklaring moet de uitdrukking zijn van een op
rechtsgevolg gerichte wil. Een wil die niet kenbaar wordt gemaakt, is volgens artikel
3:33 BW juridisch zonder betekenis. De wil en verklaring moeten wel samenvallen: de
partijen moeten hebben verklaard wat zij beogen.7 Dan pas komt de rechtshandeling tot
stand. De rechtshandeling is een gevolg van een rechtsfeit. Rechtsfeiten zijn feiten,
gebeurtenissen, handelingen of omstandigheden die een recht doen ontstaan of die een
bestaand recht wijzigen, tenietdoen of doen overgaan.8 Doordat een bepaalde persoon
een rechtsfeit pleegt, waarmee hij een rechtsgevolg beoogt, ontstaat de rechtshandeling.
Eenzijdige rechtshandelingen
Bloot rechtsfeit
Overeenkomsten
Rechtshandeling
Rechtsfeit
Meerzijdige rechtshandelingen
Menselijke handeling
Andere meerzijdige
rechtshandelingen
Andere menselijke
handelingen
Figuur 1: De overeenkomst in stappen.
Een rechtshandeling kan meerzijdig en eenzijdig worden verricht. Eenzijdige rechtshandelingen zijn handelingen waarbij het rechtsgevolg intreedt door de wilsuiting van
één persoon. Voor de geldigheid van veel van deze eenzijdige rechtshandelingen is
vereist dat de bewuste handeling tot een bepaalde andere persoon wordt verricht.9 Die
andere persoon brengt de handeling niet tot stand, maar is wel nodig om het beoogde
rechtsgevolg in te laten treden. Het opzeggen van een huurcontract bijvoorbeeld: de
rechtshandeling wordt gericht tot de contractuele wederpartij, de verhuurder. Die
wederpartij hoeft niet in te stemmen, maar fungeert als ontvanger.
Bij de meerzijdige rechtshandeling is voor het intreden van een rechtsgevolg de
wilsuiting van twee of meer personen nodig. De belangrijkste groep van de rechtshandelingen vormen de overeenkomsten en dan vooral de overeenkomsten die
verbintenissen in het leven roepen.10 Deze worden ook wel obligatoire overeenkomsten
genoemd. In Boek 3 BW is een aantal rechtsregels opgenomen die gelden voor
rechtshandelingen in het algemeen. De obligatoire overeenkomst wordt afzonderlijk in
Boek 6 BW behandeld.
5. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/8.
6. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/4.
7. Hijma & Olthof 2014, p. 23.
8. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/2.
9. Hijma e.a. 2013, p. 5.
10. Overeenkomsten die geen verbintenis scheppen zijn bijvoorbeeld procesrechtelijk en publiekrechtelijk van aard.
12
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
P S
S p e c i a l
1
1.2.
Grondbeginselen van het contractenrecht
Het eerste grondbeginsel van een overeenkomst is de contractsvrijheid. De contractsvrijheid
kan worden afgeleid van het beginsel van de partijautonomie, de zelfbeschikking.12
Partijen kunnen op elk moment, met wie zij willen en met welke inhoud, een contract
afsluiten. Uiteraard is deze contractsvrijheid niet eindeloos. Artikel 3:40 BW geeft aan
dat een overeenkomst nietig is als deze in strijd is met (dwingend) recht, goede zeden of
openbare orde. In het Nederlandse overeenkomstenrecht zijn de meeste regels van
regelend recht, mede om de contractsvrijheid te waarborgen. Als er regels van dwingend
recht zijn opgenomen, is dit (in de meeste gevallen) om een (meestal de zwakkere)
partij bij een overeenkomst te beschermen.
H O O F D S T U K
Het recht van de obligatoire overeenkomst (het contractenrecht) wordt beheerst door
een drietal met elkaar samenhangende grondbeginselen: de contractsvrijheid, de
vormvrijheid en de verbindende kracht van de overeenkomst. Deze drie grondbeginselen zijn het uitgangspunt van elke overeenkomst; hoe deze ook is gesloten, de
overeenkomst zal in het recht als verbindend worden aangemerkt.11
1
Het tweede grondbeginsel is dat van de vormvrijheid. Een overeenkomst kan (in de meeste
gevallen) vormloos tot stand komen. De vormvrijheid is neergelegd in artikel 3:37 lid 1
BW: tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden en kunnen
zij in een of meer gedragingen besloten liggen. Dit beginsel wordt ook wel het
consensualisme genoemd, omdat het al voldoende is om de consensus tot uitdrukking te
brengen en de vorm er hierbij niet toe doet. De vormvrijheid geldt niet voor alle
obligatoire overeenkomsten. Voor sommige overeenkomsten heeft de wet namelijk toch
een bepaalde vorm voorgeschreven. Een huwelijk moet bijvoorbeeld worden voltrokken
ten overstaan van een openbaar ambtenaar. Indien twee partijen onderling afspreken te
gaan trouwen en daarmee het vormvoorschrift niet in acht nemen, leidt dit volgens
artikel 3:39 BW tot nietigheid van de rechtshandeling. Daardoor komt geen overeenkomst tot stand.
Het laatste beginsel, ‘de verbindende kracht’, is gebaseerd op een aloude uitspraak: ‘belofte
maakt schuld’.13 Het beginsel is subtiel neergelegd in artikel 6:248 lid 1 BW: ‘Een
overeenkomst heeft de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen.’ Hierop zijn
uiteraard uitzonderingen te maken, zoals wanneer een overeenkomst in strijd is met de
redelijkheid en billijkheid. Maar, pacta sunt servanda,14 blijft een van de grondbeginselen
van het contractenrecht. Dit grondbeginsel wordt ook wel aangemerkt als het vertrouwensbeginsel: op grond van dit beginsel wordt degene die zijn vrijheid heeft aangewend
11. Hijma e.a. 2013, p. 16.
12. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/41.
13. Hijma e.a. 2013, p. 18.
14. Latijnse uitdrukking voor ‘afspraken moeten worden nagekomen’, oftewel: ‘afspraak is afspraak’.
P S
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
13
door op een bepaalde wijze te handelen, verantwoordelijk gehouden voor verwachtingen die bij degene die deze verklaring ontvangt gerechtvaardigd zijn gewekt.15
1.3.
Elementen van een overeenkomst
Een overeenkomst is een rechtshandeling die tot stand is gekomen door de overeenstemmende en onderling afhankelijke wilsverklaring van twee of meer partijen, en is
gericht op het teweegbrengen van een rechtsgevolg ten behoeve van een van de partijen
en ten laste van de andere partij of ten behoeve en ten laste van beide partijen over en
weer.16 Deze definitie van de overeenkomst is in een aantal elementen op te splitsen.
Een eerste belangrijk element is duorum vel plurium in idem placitum consensus,17 oftewel: de
wilsovereenstemming van de verschillende partijen. De wil van partijen moet gericht zijn op een
bepaald rechtsgevolg. Bij een obligatoire overeenkomst gaat het erom dat een van de
partijen een bepaalde prestatie verricht, en de ander tot deze prestatie gerechtigd is
jegens een vermogensrechtelijke betrekking. Naast het feit dat tussen partijen een
wilsovereenstemming moet zijn bereikt, moeten partijen deze wil ook aan elkaar hebben
geopenbaard, kenbaar hebben gemaakt.
Het tweede element leert dat de wil van partijen moet zijn gericht op het teweegbrengen van
een rechtsgevolg. Dit is niet altijd direct duidelijk. De wil van partijen moet dan worden
afgeleid aan de hand van de partijbedoeling. Artikel 3:35 BW geeft om die reden aan dat
de omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn, in het licht van wat in het
maatschappelijk verkeer gebruikelijk is en wat partijen over en weer van elkaar mogen
verwachten.
Naast het feit dat de wil van partijen gericht moet zijn op het teweegbrengen van een
rechtsgevolg, moet dit rechtsgevolg ten laste van de ene partij en ten behoeve van de
andere partij worden teweeggebracht. Met andere woorden: ten laste van elkaar. Dit is naast
een element van de overeenkomst, een algemeen beginsel van het contractenrecht.18
1.4.
De wilsvertrouwensleer en oneigenlijke dwaling
Op het moment dat twee of meer partijen een meerzijdige rechtshandeling plegen,
ontstaat een overeenkomst. Zoals hiervoor beschreven moet de rechtshandeling gericht
zijn op een rechtsgevolg, waarover overeenstemming is bereikt tussen partijen. Volgens
artikel 3:33 BW moeten de partijen hebben verklaard wat zij beogen en dit moet dus
samenvallen. Indien de wil en verklaring niet uiteenlopen, is er niets aan de hand en
komt de rechtshandeling en hiermee de overeenkomst tot stand. Er zijn echter ook
15. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/42.2.
16. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/8.
17. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/9.
18. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/14.
14
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
P S
S p e c i a l
1
Indien wil en verklaring uiteenlopen is dit meestal het gevolg van oneigenlijke dwaling;
partijen hadden een onjuiste voorstelling van zaken over hetgeen ze een overeenkomst
wilden afsluiten. Wil en verklaring dekken elkaar in dat geval niet. Dit moet worden
onderscheiden van de eigenlijke dwaling, die geregeld is in artikel 6:228 BW. Dit is namelijk
een vorm van een wilsgebrek. De wilsgebreken komen uitgebreid aan bod in hoofdstuk
3. Bij oneigenlijke dwaling is er sprake van een verkeerde veronderstelling van hetgeen
partijen beogen te bereiken met hun verklaring. Dit kan komen doordat de inhoud van
de verklaring berust op een verspreking of verschrijving, de inhoud van de verklaring
onjuist wordt overgebracht door een communicatiemiddel of bode, de inhoud van de
verklaring door partijen verschillend wordt opgevat als gevolg van dubbelzinnig
woordgebruik of de verklaring zich richt tot een door de afzender niet bedoeld persoon
(afdwaling).20 Daarnaast staat in artikel 3:34 BW de geestelijke stoornis. Dit is een
bijzondere vorm van het uiteenlopen van wil en verklaring.
H O O F D S T U K
situaties denkbaar waarbij de wil en de verklaring niet samenvallen. Denk bijvoorbeeld
aan een verspreking of verschrijving. Volgens artikel 3:35 BW gaat de uiterlijke schijn
boven de interne wil van de handelende persoon, indien er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen.19 Deze beide artikelen worden ook wel aangeduid als de wilsvertrouwensleer.
1
Als wil en verklaring uiteenlopen, is de rechtshandeling van rechtswege nietig en
ontstaat er geen overeenkomst. De wederpartij kan echter een beroep doen op artikel
3:35 BW, als er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. Dit gerechtvaardigde
vertrouwen betekent dat zij te goeder trouw moet zijn geweest in de zin van artikel 3:11
BW. Zij kende het wilsdefect niet en hoefde het ook niet te kennen.21 De wederpartij
heeft een bepaalde onderzoeksplicht: als de omstandigheden hiertoe aanleiding geven
moet de wederpartij onderzoek doen naar de ware bedoelingen van de andere partij. De
vaardigheden van de wederpartij, de plaats van handeling en het gegeven dat de
rechtshandeling nadeel oplevert, kunnen erop wijzen dat nader onderzoek moet worden
verricht.
1.5.
Aanbod en aanvaarding
Als wil en verklaring niet uiteenlopen, komt de rechtshandeling rechtsgeldig tot stand en
ontstaat een overeenkomst. Bij een overeenkomst zijn altijd twee of meer personen
betrokken die elk de rechtshandeling verrichten. Om de overeenkomst tot stand te laten
komen, zijn er twee wilsverklaringen nodig die op elkaar aansluiten, namelijk het aanbod
en de aanvaarding. Deze zijn in het Nederlandse recht uitgediept in artikelen 6:217-225
BW. Deze artikelen geven aanvullingen op de bepalingen uit Boek 3 BW over de
rechtshandeling in het algemeen.
19. Hijma e.a. 2013, p. 34.
20. Hijma e.a. 2013, p. 36-37.
21. Snijders & Rank-Berenschot 2011, p. 84.
P S
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
15
Artikel 6:217 lid 1 BW veronderstelt dat in deze precontractuele fase op enig moment
een aanbod en op een ander moment – als sluitstuk van de onderhandelingen – aan
aanvaarding is aan te wijzen.22 Een aanbod is een eenzijdig gerichte rechtshandeling.
Het aanbod dat gedaan wordt, moet alle belangrijke onderdelen van de overeenkomst
bevatten. De wederpartij moet dit met een simpel ‘ja’ kunnen aanvaarden.
De aanvaarding kan in beginsel in elke vorm plaatsvinden, tenzij anders is bepaald. Als in
het aanbod is opgenomen dat er, bijvoorbeeld schriftelijk aanvaard moet worden, dan is
dit een constitutief vereiste om de overeenkomst tot stand te brengen. Daarnaast moet de
aanvaarding gericht zijn tot de aanbieder. Aanvaarding via een derde is geen aanvaarding. De aanvaarding moet uiteraard overeenstemmen met hetgeen de aanbieder bedoelt
en het aanbod moet nog geldig zijn. In sommige gevallen kunnen omstandigheden
zorgen dat het aanbod moet worden aangepast, bijvoorbeeld door eventuele prijsstijgingen. Bij aanvaarding van het aanbod door de wederpartij komt de overeenkomst tot
stand.
1.6.
De arbeidsovereenkomst
In het BW zijn drie soorten overeenkomsten tot het verrichten van arbeid geregeld,
namelijk de overeenkomst tot aanneming van werk, de overeenkomst tot opdracht en de
arbeidsovereenkomst.
De overeenkomst tot aanneming van werk is omschreven in artikel 7:750 lid 1 BW. Bij
deze overeenkomst verbindt de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de
opdrachtgever, om tegen een bepaalde prijs een bepaald werk van stoffelijke aard tot
stand te brengen en op te leveren. Voorbeelden van werken van stoffelijke aard zijn
gebouwen en drukwerk. Er wordt een bepaald tastbaar resultaat bereikt en dat wordt
geleverd voor een bepaalde vooraf afgesproken prijs.23 De aannemer moet ervoor
zorgen dat de werkzaamheden binnen de afgesproken termijn overeenkomstig de
opdracht zijn afgerond. Indien de aannemer het nodig vindt, kan hij personeel
inschakelen. Dit personeel staat dan geheel onder zijn leiding. Bij aanneming van werk
gaat het om het resultaat. Hoe dit resultaat wordt bereikt, mag de aannemer zelf
bepalen.24
De omschrijving van de overeenkomst tot opdracht is neergelegd in artikel 7:400 lid 1
BW. Bij deze overeenkomst verbindt de opdrachtnemer zich jegens de opdrachtgever,
om buiten dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten die uit iets anders bestaan dan
het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het
uitgeven van werken of het (doen) vervoeren van personen of zaken.25 Het gaat hierbij
22. Hijma e.a. 2013, p. 58.
23. Van Drongelen & Fase 2015, p. 29.
24. Van Drongelen & Fase 2015, p. 30.
25. Van Drongelen & Fase 2015, p. 30.
16
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
P S
S p e c i a l
1
om een inspanningsverplichting. De opdrachtgever mag (tijdig) aanwijzingen geven die
verantwoord zijn en betrekking hebben op de opdracht (artikel 7:402 lid 1 BW).
H O O F D S T U K
De derde overeenkomst tot het verrichten van arbeid is de arbeidsovereenkomst. Het
arbeidsovereenkomstenrecht regelt, net zoals andere overeenkomsten, rechten en
verplichtingen van burgers tegenover elkaar. De arbeidsovereenkomst is een bijzondere
overeenkomst. De arbeidsovereenkomst werd voor het eerst omschreven in het
toenmalige artikel 7A:1637a van de Wet op de arbeidsovereenkomst van 13 juli 1907.26
De arbeidsovereenkomst is in het huidige artikel 7:610 BW als volgt omschreven: ‘(…)
de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt, in dienst van de
andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.’ Deze
omschrijving kan in een aantal elementen worden opgesplitst:
– de werknemer is in dienst van de werkgever, er bestaat een gezagsverhouding;
– de werknemer ontvangt loon;
– dit loon ontvangt hij voor de arbeid die hij verricht;
– deze arbeid verricht hij gedurende zekere tijd.
1
1.6.1. D e g e z a g s v e r h o u d i n g
Met de term ‘in dienst van’ wordt de gezagsrelatie tussen de werkgever en de
werknemer aangegeven.27 Dit is het eerste element dat uit artikel 7:610 BW kan worden
onderscheiden. Vaak wordt als criterium gehanteerd dat er sprake moet zijn van een
instructiebevoegdheid: de werknemer moet gehouden zijn tijdens het verrichten van de
werkzaamheden opdrachten of aanwijzingen van de werkgever op te volgen.28 De
ondergeschiktheid van de werknemer is echter niet onbeperkt. Die opdrachten,
aanwijzingen en instructies moeten functioneel zijn ten aanzien van de te verrichten
arbeid en de omstandigheden waaronder die arbeid wordt verricht.29 Voor de vraag of
er sprake is van een gezagsverhouding hoeven de instructies niet daadwerkelijk te
worden gegeven, het feit dat ze gegeven kunnen worden en dat de werknemer deze op
dient te volgen is voldoende.30 Uiteraard is niet bij elke arbeidsrelatie in dezelfde mate
een vorm van instructiebevoegdheid te onderscheiden. Enige vorm van zeggenschap of
instructiebevoegdheid moet in de relatie echter wel aan de orde zijn.31 De vaststelling
van een gezagsverhouding is in vergelijking met een eeuw geleden als gevolg van de
maatschappelijke en sociaal-economische ontwikkelingen problematischer geworden.32
De veelal zelfstandige, hoog opgeleide en flexibele werknemer wenst meer zijn eigen
keuzes te maken.
26. Wet van 13 juli 1907, Stb. 1907, 193, in werking getreden per 1 februari 1909 bij KB van 21 oktober 1908,
Stb. 1908, 324.
27. HR 14 juni 1991, NJ 1992, 173.
28. HR 11 november 1949, NJ 1950, 140.
29. Van Drongelen & Fase 2015, p. 32.
30. HR 11 november 1949, NJ 1950, 140.
31. HR 8 mei 1998, JAR 1998, 168.
32. Loonstra & Westerbeek, SMA 2007/11, p. 414.
P S
S p e c i a l
1
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
17
1.6.2. L o o n
Het tweede element dat in artikel 7:610 BW kan worden onderscheiden is de
verplichting van de werkgever om de werknemer loon te betalen. Bij de arbeidsovereenkomst wordt als definitie van loon vaak de volgende gegeven: ‘de vergoeding door
de werkgever aan de werknemer verschuldigd voor de bedongen en/of verrichte
arbeid’.33 Loon is in het kader van de arbeidsovereenkomst niets anders dan de
tegenprestatie voor de bedongen arbeid. Het loon hoeft geen reëel loon te zijn, het gaat
erom dat er loon betaald wordt. Dit kan zelfs loon in natura zijn.34
1.6.3. A r b e i d
Het derde element van artikel 7:610 BW is het verrichten van arbeid. De krachtens een
arbeidsovereenkomst te verrichten arbeid kan vrijwel elke willekeurige bezigheid zijn,
moeite kostend of niet, van geestelijke en lichamelijke aard.35 Ook slaapdiensten36 of
wachten op klanten37 vormt arbeid, omdat de werknemer in die tijd beschikbaar moet
zijn om te werken. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst hoeft niet gedurende
de gehele looptijd van die overeenkomst arbeid te worden verricht. Indien de
werknemer ziek wordt en de werkzaamheden (tijdelijk) niet kan verrichten, geeft dat
nog niet het einde van de arbeidsovereenkomst.
De arbeid moet persoonlijk worden verricht. Dit kan worden afgeleid uit de bepaling dat
de werknemer ‘zich’ verbindt om arbeid te verrichten. Dit blijkt tevens uit het
persoonlijk karakter van de arbeidsovereenkomst: door het aantrekken van een werknemer neemt de werkgever ook een bepaalde persoon aan met zijn specifieke
capaciteiten. Indien een werknemer zich zonder toestemming van de werkgever door
een ander mag laten vervangen, wordt deze overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst beschouwd.38 Dat de arbeid niet door een derde mag worden verricht, is
neergelegd in artikel 7:659 BW.39
1.6.4. G e d u r e n d e z e k e r e t i j d
Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst kunnen de werkgever en werknemer de
duur ervan overeenkomen.40 Het kan gaan om een overeenkomst voor onbepaalde en
bepaalde tijd. Deze termijn kan in tijdseenheden worden vastgesteld, zoals een jaar, een
paar maanden of paar weken en zelfs voor een paar dagen.41 Er zijn verschillende
meningen toegedaan omtrent het vereiste van ‘gedurende zekere tijd’. Er zijn schrijvers
die beweren dat het element omstreden zou zijn, omdat het geen onderscheidende
33. HR 18 december 1953, NJ 1954, 242.
34. HR 12 oktober 2001, JAR 2001, 217.
35. HR 26 oktober 1931, NJ 1932, p. 413.
36. HR 15 maart 1991, NJ 1991, 417.
37. HR 20 maart 1987, NJ 1998, 4.
38. HR 13 december 1957, NJ 1958, 35.
39. Bungener 2008, p. 145.
40. Van Drongelen & Fase 2015, p. 34.
41. Van Drongelen & Fase 2015, p. 34.
18
De wilsgebreken en de bedenktermijn in de Wwz
P S
S p e c i a l
1
Download